NL2008955C2 - Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting. - Google Patents

Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL2008955C2
NL2008955C2 NL2008955A NL2008955A NL2008955C2 NL 2008955 C2 NL2008955 C2 NL 2008955C2 NL 2008955 A NL2008955 A NL 2008955A NL 2008955 A NL2008955 A NL 2008955A NL 2008955 C2 NL2008955 C2 NL 2008955C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rail
track
hand
train
top surface
Prior art date
Application number
NL2008955A
Other languages
English (en)
Inventor
René Slagter
Mellema Berendina Jeannette Slagter
Original Assignee
Ns Reizigers B V
René Slagter
Mellema Berendina Jeannette Slagter
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ns Reizigers B V, René Slagter, Mellema Berendina Jeannette Slagter filed Critical Ns Reizigers B V
Priority to NL2008955A priority Critical patent/NL2008955C2/nl
Priority to DK13733076.7T priority patent/DK2872692T3/en
Priority to EP13733076.7A priority patent/EP2872692B1/en
Priority to PCT/NL2013/050406 priority patent/WO2013184002A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2008955C2 publication Critical patent/NL2008955C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01BPERMANENT WAY; PERMANENT-WAY TOOLS; MACHINES FOR MAKING RAILWAYS OF ALL KINDS
    • E01B19/00Protection of permanent way against development of dust or against the effect of wind, sun, frost, or corrosion; Means to reduce development of noise
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B61RAILWAYS
    • B61KAUXILIARY EQUIPMENT SPECIALLY ADAPTED FOR RAILWAYS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B61K3/00Wetting or lubricating rails or wheel flanges

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Platform Screen Doors And Railroad Systems (AREA)
  • Train Traffic Observation, Control, And Security (AREA)

Description

NLP191141
Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding is gerelateerd aan de problematiek van gladde spoorstaven voor treinen. De gladheid ontstaat 5 door de opbouw van een gladmakende laag of aanslag op de spoorstaven door exogene invloeden.
Een eerste bekend voorbeeld is het ontstaan van gladheid door bladval in de herfst, waarbij bladeren op de spoorstaven terechtkomen en onder de invloed van vocht en 10 inrijden door passerende treinen veranderen in een gladde laag biologisch materiaal. Deze gladheid doet zich voor gedurende specifieke delen van het jaar.
Verdere voorbeelden zijn het ontstaan van een aanslag door neerslag van roetdeeltjes uit uitlaatgassen, 15 stoffen uit de industrie, ijzeroxide deeltjes als gevolg van het remmen van de treinen of slijpsel van de bovenleiding en de stroomafnemers. Dit kan ook in combinatie met bovengenoemde bladval plaatsvinden. In bepaalde landen ontstaat gladheid door het platrijden van kolonies slakken 20 die over de spoorstaven kruipen.
Door de gladheid slippen de wielen van de treinen door tijdens het remmen en slaan de wielen door tijdens het versnellen of aanzetten. Dit leidt tot beschadiging aan de wielen en spoorstaven, het brengt de punctualiteit van de 2 dienstregeling in gevaar, en het verhoogt de kans op rood sein passage en ongevallen.
Er zijn diverse pogingen gedaan om de gladheid van spoorstaven als gevolg van een gladmakende laag of aanslag 5 te bestrijden, zoals het aanbrengen van een frictiebevorderende gel en het preventief snoeien van groen langs de spoorbaan. Dit heeft niet tot bevredigende resultaten geleid.
Een doel van de uitvinding is een voorziening en 10 een werkwijze te verschaffen waarmee bovengenoemde gladheid effectief kan worden tegengegaan.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING 15
De uitvinding verschaft, vanuit een aspect, een spoorbaan voor een trein met een station of stopplaats voor de trein, waarbij over de spoorbaan een remtraject en/of een versnellingstraject voor de trein is bepaald, waarbij het 20 remtraject de afstand over de spoorbaan betreft die nodig is om de naderende trein op het station of de stopplaats tot stilstand te brengen en het versnellingstraject de afstand over de spoorbaan betreft die nodig is om de vanaf het station of de stopplaats vertrekkende trein op snelheid te 25 brengen, waarbij de spoorbaan evenwijdig aan elkaar een linker spoorstaaf en een rechter spoorstaaf omvat die beide zijn voorzien van een bovenvlak voor contact met de wielen van de trein, waarbij de spoorbaan is voorzien van een bevochtigingsinrichting voor bevochtiging van het bovenvlak 30 van de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf, waarbij de bevochtigingsinrichting een zich langs de spoorbaan uitstrekkende fluïdumgeleiding en een aanvoer van een waterhoudend fluïdum naar de fluïdumgeleiding omvat, waarbij de fluïdumgeleiding is 35 voorzien van meerdere zich langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeelde uitstroomopeningen voor afgifte van het waterhoudend fluïdum, waarbij de 3 uitstroomopeningen verdeeld zijn over ten minste een gedeelte van het remtraject en/of het versnellingstrajeet.
De bevochtigingsinrichting kan het waterhoudend fluïdum aanvoeren naar de bovenvlakken van beide spoorstaven 5 over ten minste een gedeelte van het remtraject en/of het versnellingstraject. Het waterhoudend fluïdum kan enerzijds, door een langdurige continue aanwezigheid van bijvoorbeeld enkele weken, tegengaan dat zich over deze afstand een laag biologisch materiaal of een ander aanslag hecht op de 10 spoorstaven. Anderzijds kan bij een overvloedige aanvoer van het waterhoudend fluïdum een aangegroeide laag biologisch materiaal of andere aanslag effectief worden opgelost en weggespoeld. Eventuele passerende treinen hebben dan zelfs een poetsende werking.
15 In een uitvoeringsvorm zijn de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld over het grootste gedeelte of het hele remtraject en/of het hele versnellingstraject, zodat over deze gehele afstand normaal en gelijkmatig geremd en versneld kan 20 worden.
Kwantitatief geformuleerd zijn de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld over ten minste 80% van het remtraject en/of het versnellingstraject.
25 Het remtraject en/of het versnellingstraject komt in lengte bij voorkeur overeen met het wettelijk genormeerde remtraject van een trein onder normale condities zonder exogene invloeden op het bovenvlak van de linker spoorstaaf en rechter spoorstaaf.
30 In een kwantitatief gedefinieerde uitvoeringsvorm zijn de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld over een afstand van ten minste 200 meter voor en/of na het station of de stopplaats.
35 In het bijzonder zijn de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld over een afstand van ten minste 400 meter voor en/of na het 4 station of de stopplaats.
Meer in het bijzonder zijn de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld over een afstand van ten minste 800 meter voor 5 en/of na het station of de stopplaats.
In een uitvoeringsvorm omvat de fluïdumgeleiding een linker leiding die zich uitstrekt langs de linker spoorstaaf en een rechter leiding die zich uitstrekt langs de rechter spoorstaaf. De linker leiding en de rechter 10 leiding kunnen worden aangebracht langs een bestaande spoorbaan.
In een uitvoeringsvorm daarvan zijn de linker spoorstaaf en de rechter spoorstaaf voorzien van een voet, een lijf en een kop waarop het bovenvlak zich bevindt, 15 waarbij de linker leiding en de rechter leiding zijn bevestigd tegen de kop van de linker spoorstaaf respectievelijk de kop van de rechter spoorstaaf.
In een uitvoeringsvorm zijn de linker leiding en de rechter leiding beide voorzien van de uitstroomopeningen, 20 waarbij de uitstroomopeningen bij voorkeur naar het bovenvlak van de spoorstaaf zijn gericht. Het waterhoudend fluïdum kan dan na afgifte vanuit de uitstroomopeningen direct over het bovenvlak van de spoorstaaf uitvloeien.
In een uitvoeringsvorm begrenzen de linker leiding 25 en het bovenvlak van de linker spoorstaaf samen een linker fluïdumbad en begrenzen de rechter leiding en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf samen een rechter fluïdumbad, zodat het waterhoudend fluïdum langdurig op de bovenvlakken van de spoorstaven kan blijven staan voor bovengenoemde 30 preventieve werking.
In een uitvoeringsvorm zijn de linker spoorstaaf en de rechter spoorstaaf voorzien van een voet, een lijf en een kop waarop het bovenvlak zich bevindt, waarbij de linker leiding en de rechter leiding zijn bevestigd tegen de van de 35 spoorbaan afgekeerde buitenzijde van de kop van de linker spoorstaaf respectievelijk rechter spoorstaaf, zodat deze niet in aanraking kunnen komen met de wielen van passerende 5 treinen.
In een uitvoeringsvorm is de aanvoer van het waterhoudend fluïdum voorzien van een besturing voor het inschakelen en uitschakelen van de toevoer van het 5 waterhoudend fluïdum naar de fluïdumgeleiding.
De uitvinding verschaft voorts, volgens een tweede aspect, een werkwijze voor het conditioneren van een spoorbaan voor een trein met een station of stopplaats voor de trein, waarbij over de spoorbaan een remtraject en/of een 10 versnellingstraject voor de trein is bepaald, waarbij het remtraject de afstand over de spoorbaan betreft die nodig is om de naderende trein op het station of de stopplaats tot stilstand te brengen en het versnellingstraject de afstand over de spoorbaan betreft die nodig is om de vanaf het 15 station of de stopplaats vertrekkende trein op snelheid te brengen, waarbij de spoorbaan evenwijdig aan elkaar een linker spoorstaaf en een rechter spoorstaaf omvat die beide zijn voorzien van een bovenvlak voor contact met de wielen van de trein, en waarbij de spoorbaan is voorzien van een 20 vaste bevochtigingsinrichting voor bevochtiging van het bovenvlak van de linker spoorstaaf en rechter spoorstaaf, waarbij de werkwijze omvat het met de bevochtigingsinrichting aanvoeren en aanwezig houden van het waterhoudend fluïdum op het bovenvlak van de linker 25 spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf verspreid over ten minste een gedeelte van het remtraject en/of versnellingstraject.
Door het aanvoeren van het waterhoudend fluïdum naar de bovenvlakken van beide spoorstaven over genoemde 30 afstand kan worden tegengaan dat zich over deze afstand een laag biologisch materiaal hecht op de spoorstaven. Een aangegroeide laag biologisch materiaal kan effectief worden opgelost en weggespoeld.
Het aanhechten en opbouwen van een laag biologisch 35 materiaal kan in het bijzonder worden tegengegaan indien met de bevochtigingsinrichting het waterhoudend fluïdum ononderbroken aanwezig wordt gehouden op het bovenvlak van 6 de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf.
In een kwantitatief gedefinieerde uitvoeringsvorm wordt met de bevochtigingsinrichting het waterhoudend 5 fluïdum gedurende ten minste één week aanwezig gehouden op bovenvlak van de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf.
In een tweede kwantitatief gedefinieerde uitvoeringsvorm wordt met de bevochtigingsinrichting het 10 waterhoudend fluïdum gedurende ten minste één uur overvloedig aangevoerd en het bovenvlak van de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf met het aangevoerde waterhoudend fluïdum wordt overspoeld. De overvloedige aanvoer zorgt ervoor dat een reeds aanwezige 15 laag biologisch materiaal wordt opgelost en afgevoerd van de bovenvlakken van de spoorstaven.
In een waterhoudend fluïdum besparende uitvoeringsvorm wordt het met de bevochtigingsinrichting aanvoeren van het waterhoudend fluïdum tijdens een regenbui 20 onderbroken.
In een praktische uitvoeringvorm is het waterhoudend fluïdum water. Dit kan bijvoorbeeld worden afgenomen van het leidingwaterstelsel of van een ondergrondse waterbron.
25 De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop 30 gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
35 KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand 7 van een aantal in de bij gevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in:
Figuur 1 een schematisch overzicht van een spoorbaan met een bevochtigingsinrichting volgens de 5 uitvinding;
Figuur 2 een isometrisch aanzicht van een gedeelte van de spoorbaan; en
Figuren 3A en 3B dezelfde doorsneden van het spoorwegtrajeet en de bevochtigingsinrichting.
10
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuur 1 toont schematisch een spoorbaan 1 die 15 waarlangs een station 10 met een perron 11 is gelegen. Treinen komen langs het perron 10 tot stilstand en vertrekken weer in dezelfde richting of in tegengestelde richting. Voor een trein die in richting A aankomt en in dezelfde richting A vertrekt is een remtraject R en een 20 aanzettrajeet of versnellingstrajeet V gedefinieerd.
Het remtraject R is technisch bepaald en is de kortste afstand over de spoorbaan 1 die nodig is om een trein van de ter plaatse geldende maximum snelheid te laten afremmen tot stilstand bij normale omstandigheden. Een trein 25 houdt over het grootste deel van een traject tussen twee stations deze maximum snelheid als continue trajectsnelheid aan. Voor het remtraject R zijn op basis van wetgeving gedetailleerde normen vastgelegd. Deze normen zijn vastgelegd op basis van technische berekeningen waarin 30 remtabellen en remgewichten van treinen zijn verwerkt. Deze normen zijn in principe nationaal bepaald maar worden waar nodig internationaal afgestemd in verband met grensoverschrijdend vervoer. De maximum remweg bepaalt hierin de maximale continue trajectsnelheid en andersom.
35 In Nederland geldt voor een snelheid van 0-40 kilometer per uur een remtraject van 400 meter. Voor een maximum snelheid van 40-60 kilometer per uur geldt een 8 remtraject van 500 meter. Voor een maximum snelheid van 60-80 kilometer per uur geldt een remtraject van 800 meter. Voor een maximum snelheid van 80-130 kilometer per uur geldt een remtraject van 1000 meter. Voor een maximum snelheid van 5 130-160 kilometer per uur geldt een remtraject van 1150 meter. Dit houdt in dat een trein op genoemde snelheid uiterlijk voor de voorgeschreven afstand tot de stopplaats de remmen in werking moet stellen. Samenvattend heeft het remtraject derhalve een lengte van minimaal 400 meter, bij 10 voorkeur minimaal 800 meter.
Het versnellingstrajeet V is eveneens technisch bepaald en is die afstand over de spoorbaan 1 die een trein vanuit stilstand nodig heeft om vanaf het perron 11 zijn continue trajectsnelheid te bereiken. De lengte van het 15 versnellingstrajeet is afhankelijk van de te behalen continue trajectsnelheid. Aangezien de vertragingskrachten en versnellingskrachten van treinen beide grotendeels worden bepaald door de frictiecondities tussen de spoorbaan en de wielen komt ook de lengte van het versnellingstrajeet V voor 20 dezelfde continue trajectsnelheid ongeveer overeen met de lengte van het remtraject R. Door een verspreiding van de aangedreven en geremde wielen over de lengte van een trein kunnen het versnellingstrajeet V en het remtraject R een overlap bezitten ter plaatse van het station 10. In de 25 figuur 1 zijn het remtraject V en het versnellingstraj eet V aangegeven ten opzichte van de neus van een denkbeeldige trein.
Zoals weergegeven in figuur 1 is een spoorbaan 1 opgebouwd met linker spoorstaaf 21 en een identieke rechter 30 spoorstaaf 22 die evenwijdig aan elkaar zijn bevestigd op dwarsliggers 23 in een spoorbed. De linker spoorstaaf 21 is in detail weergeven in figuren 3A en 3B. De stalen spoorstaven 21, 22 zijn in dit voorbeeld van het veel voorkomende Vigole type en omvatten een lijf 26, een voet 27 35 en een kop 25 met een bol bovenvlak 26. Een treinwiel 60 omvat een loopvlak 61 dat over het bovenvlak 26 loopt en een flens 62 die het treinwiel 60 geleidt. Het contactgebied 28 9 aan de top van het bovenvlak 26 heeft een breedte B die een fractie is van de breedte van de kop 25. De breedte B van het contactgebied bedraagt slechts enkele milimeters.
Het remtraject R en het versnellingstrajeet V 5 kunnen voor eenzelfde continue trajectsnelheid vergroot worden door nadelige exogene invloeden, zoals een op de kop 25 van de spoorstaven 21, 22 aangegroeide en vastgereden laag biologisch materiaal als gevolg van bladval. De natuurcondities waaronder dit zich voordoet zijn bekend en 10 goed voorspelbaar. Het biologische materiaal kan de lengte van een remtraject R of versnellingstrajeet V verveelvoudigen ten opzichte van de normale omstandigheden met schone spoorstaven 21, 22 waarop voornoemde normen zijn gebaseerd. Teneinde deze problemen tegen te gaan is een 15 spoorbaan 1 voorzien van een bevochtigingsinrichting 40. De bevochtigingsinrichting 40 is een vaste installatie aan de spoorbaan 1.
Zoals weergegeven in figuur 1 omvat de bevochtigingsinrichting 40 een kunststof linker leiding 41 2 0 die zich langs de buitenzijde van de kop 25 van de linker spoorstaaf 21 uitstrekt en een kunststof rechter leiding 42 die zich op spiegelsymmetrische wijze langs de buitenzijde van de kop 25 van de rechter spoorstaaf 22 uitstrekt. De linker leiding 41 en de rechter leiding 42 zijn identiek en 25 op dezelfde wijze bevestigd tegen de linker spoorstaaf 21 respectievelijk rechter spoorstaaf 22. De linker leiding 41 en de rechter leiding 42 stekken zich uit over het genormeerde remtraject R en het versnellingstrajeet V. De linker leiding 41 en de bevestiging ervan is in detail 30 weergegeven in figuren 3A en 3B.
De linker leiding 41 omvat een kunststof lichaam 43 met een aanligvlak 44 dat aanligt tegen de zijkant van de kop 25. De linker leiding 41 is aan de bovenzijde voorzien van een gekromd bovenvlak 45 waaronder een doorgaand 35 aanvoerkanaal 47 is gevormd. In de linker leiding 41 zijn meerdere over de lengte van de linker leiding 41 verdeelde afgiftekanalen 46 gevormd die zich vanaf het doorgaande 10 aanvoerkanaal 47 schuin naar boven uitstrekken in de richting van het bovenvlak 2 6 van de kop 25. De linker leiding 41 is met meerdere over de lengte verdeelde metalen klemmen 49 bevestigd aan de linker spoorstaaf 21. De klemmen 5 49 grijpen aan op de voet van de linker spoorstaaf 21 en klemmen de linker leiding 41 met het aanligvlak 44 vloeistofdicht tegen de zijkant van de kop 25. In verticale richting staat de bovenzijde van het gekromde bovenvlak 45 op de hoogte van, of enkele millimeter boven, het 10 contactgebied 28. Zoals weergegeven in figuur 3B ondervindt de linker leiding 41 op deze positie geen hinder van een passerend treinwiel 60. Het gekromde bovenvlak 45 van de linker leiding 41 vormt samen met het bovenvlak 26 van de linker spoorstaaf 21 een zich langs de kop 25 uitstrekkende 15 watergoot 50.
Zoals weergegeven in figuur 1 omvat de bevochtigingsinrichting 40 een waterpomp 51 waarvan de ingang is aangesloten op een aanvoerleiding 52 die bijvoorbeeld afkomstig is van een schematisch weergegeven 20 grondwaterbron 53. De uitgang van de waterpomp 51 is aangesloten op een toevoerleiding 54 met een eerste aftakking 55 naar de linker leiding 41 en een tweede aftakking 56 naar de rechter leiding 42. De waterpomp 51 is aangesloten op een elektrische besturing in een 25 besturingskast 57. De besturingskast 57 is voorzien van een regensensor. De elektrische besturing staat in verbinding met de verkeercentrale van de spoorbaan 1. De elektrische besturing is ingericht om de pomp 1 onder met verschillende debieten en over verschillende perioden te bekrachtigen.
30 Tijdens gunstige condities zonder de nadelige exogene invloeden hebben de wielen 60 optimaal contact met de spoorstaven 21, 22. Deze condities doen zich voor over het grootste deel van het jaar, doorgaans in de winter, het voorjaar en de zomer. De opbouw van een biologische laag als 35 gevolg van bladval doet zich typisch slechts voor over een periode van enkele weken in de herfst, waarin een goed voorspelbare combinatie van bladval, wind, temperatuur en 11 vochtigheid nodig is om de biologische laag te vormen.
De werking van de bevochtigingsinrichting is als volgt:
Tijdens de gunstige condities waarin de wielen 60 5 optimaal contact hebben met de kop 25 van de spoorstaven 21, 22 staat de pomp 51 uit. Wanneer in dit voorbeeld wordt verwacht dat de natuurcondities op korte termijn zodanig veranderen dat er een laag biologisch materiaal kan ontstaan op de kop 25 van de spoorstaven 21, 22, dan wordt de pomp 51 10 bekrachtigd zodat water wordt aangevoerd naar de linker leiding 41 en de rechter leiding 42. Het water verlaat het doorgaande aanvoerkanaal 47 via de afgiftekanalen 46 waardoor er over de lengte van het remtraject R en versnellingstrajeet V een waterbad 51 ontstaat dat uitvloeit 15 over het contactgebied 28. Het water kan eventueel aan de tegengestelde zijde van het bovenvlak 26 afdruppelen. De besturing zorgt ervoor dat gedurende de periode van enkele weken waarin zich een biologische laag als gevolg van bladval kan ontstaan de pomp 51 voldoende water blijft 2 0 aanvoeren om het bovenvlak 2 6, in het bijzonder het contactgebied 28 daarvan, continu vochtig of nat te houden. Tijdens een door de regensensor geregistreerde regenbui kan de pomp 51 tijdelijk gestopt worden vanwege de dan natuurlijke aanvoer van water op het bovenvlak 26.
25 Het vochtig of nat houden van het bovenvlak 26 heeft tot gevolg dat zich geen biologische laag kan hechten of opbouwen op het bovenvlak 26. Hetzelfde geldt voor het hechten van een aanslag van bijvoorbeeld roet of ijzeroxide deeltjes. Passerende treinen hebben zelfs een poetsende 30 werking. De aanwezigheid van water op het contactgebied 28 heeft geen nadelig effect op de grip van het treinwiel 60 op de spoorstaven 21, 22.
Wanneer de natuurcondities onverwacht zodanig snel zijn veranderd dat er een laag biologisch materiaal is 35 ontstaan op het bovenvlak 26 van de spoorstaven 21, 22, dan kan de pomp 51 gedurende 1-3 uur met een verhoogd debiet water aanvoeren waardoor de bovenvlakken 26 overvloedig 12 worden overspoeld. Dit lost de biologische laag of aanslag op en verwijdert deze.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te 5 illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (19)

1. Spoorbaan voor een trein met een station of stopplaats voor de trein, waarbij over de spoorbaan een remtraject en/of een versnellingstrajeet voor de trein is bepaald, waarbij het remtraject de afstand over de spoorbaan 5 betreft die nodig is om de naderende trein op het station of de stopplaats tot stilstand te brengen en het versnellingstrajeet de afstand over de spoorbaan betreft die nodig is om de vanaf het station of de stopplaats vertrekkende trein op snelheid te brengen, waarbij de 10 spoorbaan evenwijdig aan elkaar een linker spoorstaaf en een rechter spoorstaaf omvat die beide zijn voorzien van een bovenvlak voor contact met de wielen van de trein, waarbij de spoorbaan is voorzien van een bevochtigingsinrichting voor bevochtiging van het bovenvlak van de linker spoorstaaf 15 en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf, waarbij de bevochtigingsinrichting een zich langs de spoorbaan uitstrekkende fluïdumgeleiding en een aanvoer van een waterhoudend fluïdum naar de fluïdumgeleiding omvat, waarbij de fluïdumgeleiding is voorzien van meerdere zich langs de 20 linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeelde uitstroomopeningen voor afgifte van het waterhoudend fluïdum, waarbij de uitstroomopeningen verdeeld zijn over ten minste een gedeelte van het remtraject en/of het versnellingstraj eet.
2. Spoorbaan volgens conclusie 1, waarbij de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld zijn over het grootste gedeelte of het hele remtraject en/of het hele versnellingstrajeet.
3. Spoorbaan volgens conclusie 1 of 2, waarbij de 30 uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld zijn over ten minste 80% van het remtraject en/of het versnellingstrajeet.
4. Spoorbaan volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het remtraject en/of het versnellingstrajeet in lengte overeenkomt met het wettelijk 5 genormeerde remtraject van een trein onder normale condities zonder exogene invloeden op het bovenvlak van de linker spoorstaaf en rechter spoorstaaf.
5. Spoorbaan volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de uitstroomopeningen langs de linker 10 spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld zijn over een afstand van ten minste 200 meter voor en/of na het station of de stopplaats.
6. Spoorbaan volgens conclusie 5 waarbij de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de 15 rechter spoorstaaf verdeeld zijn over een afstand van ten minste 400 meter voor en/of na het station.
7. Spoorbaan volgens conclusie 6, waarbij de uitstroomopeningen langs de linker spoorstaaf en langs de rechter spoorstaaf verdeeld zijn over een afstand van ten 20 minste 800 meter voor en/of na het station of de stopplaats.
8. Spoorbaan volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de fluïdumgeleiding een linker leiding omvat die zich uitstrekt langs de linker spoorstaaf en een rechter leiding die zich uitstrekt langs de rechter 25 spoorstaaf.
9. Spoorbaan volgens conclusie 8, waarbij de linker spoorstaaf en de rechter spoorstaaf zijn voorzien van een voet, een lijf en een kop waarop het bovenvlak zich bevindt, waarbij de linker leiding en de rechter leiding 30 zijn bevestigd tegen de kop van de linker spoorstaaf respectievelijk de kop van de rechter spoorstaaf.
10. Spoorbaan volgens conclusie 8 of 9, waarbij de linker leiding en de rechter leiding beide zijn voorzien van de uitstroomopeningen, waarbij de uitstroomopeningen bij 35 voorkeur naar het bovenvlak van de spoorstaaf zijn gericht.
11. Spoorbaan volgens een der conclusies 8-10, waarbij de linker spoorstaaf en de rechter spoorstaaf zijn voorzien van een voet, een lijf en een kop waarop het bovenvlak zich bevindt, waarbij de linker leiding en het bovenvlak van de linker spoorstaaf samen een linker fluïdumbad begrenzen en de rechter leiding en het bovenvlak 5 van de rechter spoorstaaf samen een rechter fluïdumbad begrenzen.
12. Spoorbaan volgens een der conclusies 9-11, waarbij de linker spoorstaaf en de rechter spoorstaaf zijn voorzien van een voet, een lijf en een kop waarop het 10 bovenvlak zich bevindt, waarbij de linker leiding en de rechter leiding zijn bevestigd tegen de van de spoorbaan afgekeerde buitenzijde van de kop van de linker spoorstaaf respectievelijk rechter spoorstaaf.
13. Spoorbaan volgens een der voorgaande 15 conclusies, waarbij de aanvoer van het waterhoudend fluïdum is voorzien van een besturing voor het inschakelen en uitschakelen van de toevoer van het waterhoudend fluïdum naar de fluïdumgeleiding.
14. Werkwijze voor het conditioneren van een 20 spoorbaan voor een trein met een station of stopplaats voor de trein, waarbij over de spoorbaan een remtraject en/of een versnellingstraject voor de trein is bepaald, waarbij het remtraject de afstand over de spoorbaan betreft die nodig is om de naderende trein op het station of de stopplaats tot 25 stilstand te brengen en het versnellingstraject de afstand over de spoorbaan betreft die nodig is om de vanaf het station of de stopplaats vertrekkende trein op snelheid te brengen, waarbij de spoorbaan evenwijdig aan elkaar een linker spoorstaaf en een rechter spoorstaaf omvat die beide 30 zijn voorzien van een bovenvlak voor contact met de wielen van de trein, en waarbij de spoorbaan is voorzien van een vaste bevochtigingsinrichting voor bevochtiging van het bovenvlak van de linker spoorstaaf en rechter spoorstaaf, waarbij de werkwij ze omvat het met de 35 bevochtigingsinrichting aanvoeren en aanwezig houden van het waterhoudend fluïdum op het bovenvlak van de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf verspreid over ten minste een gedeelte van het remtraject en/of versnellingstrajeet.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarbij met de bevochtigingsinrichting het waterhoudend fluïdum 5 ononderbroken aanwezig wordt gehouden op het bovenvlak van de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf.
16. Werkwijze volgens conclusie 14 of 15, waarbij met de bevochtigingsinrichting het waterhoudend fluïdum 10 gedurende ten minste één week aanwezig wordt gehouden op bovenvlak van de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf.
17. Werkwijze volgens een der conclusies 14-16, waarbij met de bevochtigingsinrichting het waterhoudend 15 fluïdum gedurende ten minste één uur overvloedig wordt aangevoerd en het bovenvlak van de linker spoorstaaf en het bovenvlak van de rechter spoorstaaf met het aangevoerde waterhoudend fluïdum wordt overspoeld.
18. Werkwijze volgens een der conclusies 14-17, 20 waarbij het met de bevochtigingsinrichting aanvoeren van het waterhoudend fluïdum tijdens een regenbui wordt onderbroken.
19. Werkwijze volgens een der conclusies 14-18, waarbij het waterhoudend fluïdum water is. -o-o-o-o-o-o-o-o- FG/HZ
NL2008955A 2012-06-07 2012-06-07 Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting. NL2008955C2 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008955A NL2008955C2 (nl) 2012-06-07 2012-06-07 Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting.
DK13733076.7T DK2872692T3 (en) 2012-06-07 2013-06-06 Procedure for conditioning a railway
EP13733076.7A EP2872692B1 (en) 2012-06-07 2013-06-06 Method for conditioning a railroad
PCT/NL2013/050406 WO2013184002A1 (en) 2012-06-07 2013-06-06 Method and device for conditioning a railroad

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008955 2012-06-07
NL2008955A NL2008955C2 (nl) 2012-06-07 2012-06-07 Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2008955C2 true NL2008955C2 (nl) 2013-12-10

Family

ID=48741453

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2008955A NL2008955C2 (nl) 2012-06-07 2012-06-07 Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP2872692B1 (nl)
DK (1) DK2872692T3 (nl)
NL (1) NL2008955C2 (nl)
WO (1) WO2013184002A1 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20140183278A1 (en) * 2013-01-03 2014-07-03 Clive Sofus Michelsen Perforated fluid dispensing hose or tube for the purpose of applying liquids and/or gases to railroad tracks including railroad switches, railroad crossings, bridge overheads and tunnel walls
EP2910681A1 (en) 2014-02-21 2015-08-26 Rail Road Systems B.V. Moistening device for a rail and rail system

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US6971479B1 (en) * 1999-04-08 2005-12-06 Portec Rail Products, Inc. Top of rail applicator
GB2430419A (en) * 2005-03-12 2007-03-28 Edward O'connor Train rail guard
JP2008190136A (ja) * 2007-02-01 2008-08-21 Nobuo Yunoki 雪避け装置
GB2456414A (en) * 2008-01-15 2009-07-22 Portec Rail Products Inc Apparatus for de-icing a rail of a railway track
KR101062625B1 (ko) * 2010-12-17 2011-09-07 주식회사 진화이앤씨 철도 곡선구간 소음방지용 수막도포시스템

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US6971479B1 (en) * 1999-04-08 2005-12-06 Portec Rail Products, Inc. Top of rail applicator
GB2430419A (en) * 2005-03-12 2007-03-28 Edward O'connor Train rail guard
JP2008190136A (ja) * 2007-02-01 2008-08-21 Nobuo Yunoki 雪避け装置
GB2456414A (en) * 2008-01-15 2009-07-22 Portec Rail Products Inc Apparatus for de-icing a rail of a railway track
KR101062625B1 (ko) * 2010-12-17 2011-09-07 주식회사 진화이앤씨 철도 곡선구간 소음방지용 수막도포시스템

Also Published As

Publication number Publication date
DK2872692T3 (en) 2017-07-31
EP2872692B1 (en) 2017-04-12
WO2013184002A1 (en) 2013-12-12
EP2872692A1 (en) 2015-05-20

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7784840B2 (en) Apparatus and method for lubricating railroad tracks
KR101227439B1 (ko) 전동차 탑재 분사장치
US3059724A (en) Means for lubricating curved railroad track rails
US6585085B1 (en) Wayside wheel lubricator
US7735607B2 (en) Gage side or field side top-of-rail plus gage corner lubrication system
BR112013003273B1 (pt) sistema para o uso com um veículo com rodas
US20140151460A1 (en) System and method for maintaining sensor performance
NL2008955C2 (nl) Spoorbaan voorzien van bevochtigingsinrichting.
US6991065B2 (en) Main line wayside rail lubricating system with feedback
JP2002541020A (ja) レール上部アプリケータ
EP1674369B1 (en) Railway track lubrication system
JP4245757B2 (ja) 鉄道車両の走行性能向上方法及び装置
CN101973188A (zh) 一种用于轨道车辆的撒砂设备
US9409582B2 (en) Line distributor, preferably for anti-noise device for rail brakes
US7513335B2 (en) Railroad switch lubricator
RU2502623C1 (ru) Устройство для подачи песка под колеса локомотива
CN101152872A (zh) 铁路曲线外轨超高智能系统
US370534A (en) Construction and operation of railroads
CZ36346U1 (cs) Zařízení pro aplikaci směsi proti tvorbě námrazy na trolejových vedeních
US588714A (en) Alexander iiuber
US321022A (en) Endless-rope traction-railway
KR20230075855A (ko) 고온공기 분사식 히팅 시스템
US381862A (en) And william heokeet
US772575A (en) Apparatus for replacing derailed cars.
DE20302149U1 (de) Vorrichtung zur Verbesserung der Traktion von Schienenfahrzeugen, insbesondere im Winterbetrieb

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20180701