NL2008154C2 - Baksteen en daarmee vervaardigd metselwerk. - Google Patents

Description

BAKSTEEN EN DAARMEE VERVAARDIGD METSELWERK

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een baksteen. De uitvinding heeft voorts betrekking op een metselwerk 5 vervaardigd met de baksteen volgens de vinding.

Onder andere ter verfraaiing van een metselwerk, is het bekend om bakstenen koud te metselen, in het bijzonder in de horizontale richtingen. Dit houdt in dat in een metselwerk 10 geen verticale voegen, ofwel stootvoegen, worden aangebracht. De stenen in een rij liggen hierbij tegen elkaar aan, zodat een gesloten aanzicht wordt verkregen. Naast een fraai uiterlijk, levert dit ook tijdswinst op bij het metselen, aangezien alleen horizontale voegen 15 aangebracht hoeven te worden.

Dergelijk koud gemetselde muren kunnen door het ontbreken van stootvoegen echter nadelig zijn wat betreft stevigheid en/of isolatie.

20

Het is daarom een doel, onder andere doelen, van de onderhavige uitvinding, om te voorzien in een baksteen die bovengenoemde problemen ten minste minder vertonen, terwijl toch in een fraai gemetselde muur kan worden voorzien.

25

Hiertoe is er volgend de uitvinding voorzien in een baksteen conclusie 1.

Meer in het bijzonder is er volgens de uitvinding voorzien 30 in baksteen die in hoofdzaak balkvormig is, voorzien van een onderoppervlak, een bovenoppervlak, twee strekken en twee koppen, waarbij de baksteen aan ten minste één kopzijde is voorzien van een verdieping ten opzichte van een ribbe aan 2 de kopzijde van een strek, waarbij de verdieping is ingericht voor het ten minste gedeeltelijk door de strek afgeschermd houden van een stootvoeg. In de verdieping kan bij het metselen specie worden aangebracht, waarbij de 5 ruimte die wordt gevormd door de verdieping wordt afgeschermd of afgesloten door de strek. De strekken van twee aanliggende bakstenen, meer in het bijzonder de ribben aan kopzijdes van beide bakstenen, volgens de vinding sluiten hierbij aan zonder noemenswaardige ruimte 10 daartussen, terwijl de verdieping aan de kopzijde genoeg ruimte verschaft voor creëren van een verticale voeg.

Onder kop moet in dit verband worden verstaan het oppervlak aan de uiteinden van de baksteen, dat wil zeggen de 15 oppervlakken dwars op de zijoppervlakken, ofwel strekken, en het onderoppervlak, of bodem, en het bovenoppervlak.

Het is hierbij mogelijk dat de verdieping wordt gevormd door het oppervlak van de kop, waarbij de strek uitsteekt voorbij 20 het vlak van de kop. De strek vormt hier als het ware een uitstekende rand voor het afschermen van de ruimte die wordt gevormd door de verdieping. Deze rand zal bij metselen dan aanliggen tegen en aansluiten op een volgende baksteen, al dan niet op een gelijke rand daarvan.

25

Het heeft echter de voorkeur wanneer de verdieping een uitsparing in de kop omvat. In de uitsparing kan dan de specie worden gehouden.

30 Het is mogelijk dat de verdieping uitmondt in één van de vlakken van de strekken, waarbij de andere strek uitsteekt voorbij de verdieping voor het afschermen van de ruimte. Aldus is de verticale voeg bijvoorbeeld vanaf een zijde van 3 het metselwerk zichtbaar, terwijl de andere zijde een koud gemetseld uiterlijk heeft.

Het heeft echter de voorkeur wanneer beide strekken zich 5 uitstrekken voorbij de verdieping. De verdieping wordt dan als het ware in het horizontale vlak ingesloten door de twee strekken. In andere woorden, aan weerzijden van de verdieping, of het oppervlak van de kop, strekken zich dan twee randen uit die in het verlengde liggen van de 10 respectievelijke strekken.

Om te voorzien in een relatief grote ruimte tussen twee aanliggende bakstenen in een metselwerk voor het houden van een stootvoeg, zijn beide koppen van een baksteen bij 15 voorkeur voorzien van een verdieping. De twee verdiepingen, of uitsparingen, van twee aanliggende stenen sluiten hierbij op elkaar aan.

De verdieping of uitsparing volgens de vinding strekt zich 20 bij voorkeur uit over het grootste gedeelte van de kop.

Aldus wordt in een goede hechting voorzien. Ter verdere bevordering van de hechting, is het voordelig wanneer de verdieping uitmondt in het onderoppervlak, het bovenoppervlak of beide. De verticale voegen staan hierbij 25 in verbinden met de horizontale voegen, wat de stevigheid van het metselwerk ten goede komt.

Een baksteen volgens de vinding is bij voorkeur vervaardigd uit klei met behulp van een vormbak. De baksteen heeft 30 hiertoe een lossende vorm.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de baksteen omvat voorts een schuin verlopend oppervlak tussen de verdieping en ribbe 4 van de strek. Dit schuin verlopende oppervlak voorziet in een geleidelijke overgang tot de verdieping. Een dergelijk oppervlak verbetert tevens het zelflossende karakter van de baksteen uit een vormbak.

5

Om twee aanliggende stenen stevig tegen elkaar aan te kunnen leggen, heeft het de voorkeur wanneer de baksteen een vanaf de ribbe van de strek vlak verlopend oppervlak omvat dat zich uitstrekt in het vlak van de kop, in hoofdzaak 10 loodrecht op de het vlak van de strek. Deze oppervlakken dienen dan, onder andere, ter uitlijning van twee stenen.

Dit vlak verlopende oppervlak vormt, of ligt bij voorkeur, in het vlak van de kop.

15 Het is in het bijzonder voordelig wanneer het schuin verlopende oppervlak zoals hierboven reeds genoemd zich uitstrekt tussen de verdieping en het vlak verlopende oppervlak. Gezien vanaf een strek, in het bijzonder de ribbe aan de kopzijde, strekt zich eerste een oppervlak loodrecht 20 uit ten opzichte van het vlak van de strek, om vervolgens schuin af te lopen in de verdieping. Aan de andere zijde kan zijn voorzien in eenzelfde opbouw.

Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van een baksteen omvat 25 voorts een uitsparing in het bovenoppervlak, het onderoppervlak of beide. Dit maakt het mogelijk ook de horizontale voeg af te schermen, zodat het metselwerk in zowel horizontale als verticale richting koud gemetseld lijkt.

Het is hierbij in het bijzonder voordelig wanneer de verdieping in een kop uitmondt in de uitsparing in het boven- en/of onderoppervlak, zodat de horizontale en 30 5 verticale voegen aansluiten. Dit verbetert de stevigheid van het metselwerk.

De uitsparing in het boven- en/of onderoppervlak strekt zich 5 bij voorkeur uit over het grootste gedeelte van dit oppervlak en meer bij voorkeur strekt een uitsparing zich uit in de lengterichting van dit vlak, bij voorkeur over de volledige lengte van de baksteen. Het is hierbij in het bijzonder voordelig wanneer bij een baksteen voorzien van 10 verdiepingen in beide koppen, de verdiepingen uitmonden in de uitsparing in het boven- en/of onderoppervlak.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een metselwerk omvattende een veelheid aan bakstenen de vinding, voorzien 15 van stootvoegen in de verdieping tussen twee aanliggende bakstenen. Een dergelijk metstelwerk heeft een koud gemetseld uiterlijk door de zich tegen elkaar liggende strekken van twee aanliggende bakstenen, terwijl tussen beide bakstenen wel degelijk een stootvoeg is aangebracht.

20

De onderhavige uitvinding wordt verder geïllustreerd aan de hand van de volgende figuren, die een voorkeursuitvoeringsvormen van de baksteen volgens de uitvinding weergeven, en zijn niet bedoeld om de reikwijdte 25 van de uitvinding op enige manier in te perken, waarbij: - Figuren 1-3 schematisch een eerste uitvoering van de baksteen in perspectief, bovenaanzicht, respectievelijk vooraanzicht tonen; 30 - Figuur 4 schematisch een metselwerk met bakstenen uit figuren 1 -3 toont; 6 - Figuur 5 schematisch een variant van de baksteen uit figuren 1-3 toont, en; - Figuren 6 en 7 schematisch een tweede uitvoering van 5 de baksteen tonen.

In figuren 1 - 3 is een eerste uitvoering van de baksteen 1 volgens de vinding getoond. De baksteen 1 heeft de vorm van een balk en is voorzien van twee koppen 3, twee strekken 2 10 een bovenoppervlak 4 en een onderoppervlak 5, waarbij de vlakken loodrecht staan op elkaar. Een baksteen 1 volgens de vinding heeft typisch een lengte L tussen de 190 en 240 mm, een hoogte H tussen de 48 en 55 mm en een breedte B tussen de 90 en 115 mm. Het zal duidelijk zijn dat een andere 15 maatvoering ook mogelijk is.

Volgens de vinding is er voorzien in een uitsparing 31 in beide koppen 3 van de baksteen 1. De uitsparingen 31 zijn hierbij verdiept ten opzichte van het vlak van de koppen 3, 20 waarin bijvoorbeeld de wanden 33 zich bevinden. In dit voorbeeld is de uitsparing 4 mm diep ten opzichte van het vlak van de kop, dat ter plaatse van de uitsparing 31 gestippeld is weergegeven in figuren 1 en 2. Meer in het bijzonder zijn de uitsparingen 31 verdiept ten opzichte van 25 de ribbe 21 van de strekken 2 aan de kopzijde van de baksteen 1. De ribben 21, en de wanden 33 van twee bakstenen 1 in een rij in een metselwerk 100 zullen hierbij tegen elkaar aanliggen zoals is getoond in figuur 4. De wanden 33 hebben in dit voorbeeld een breedte van 25 mm. Vanaf de 30 wanden 33 verloopt de kop 3 met een schuin verlopende wand 32 naar de verdieping, zoals het beste zichtbaar is in figuur 2.

7

De uitsparing 31a van een eerste baksteen la sluit hierbij aan op een uitsparing 31b van een tweede baksteen lb, zodat een ruimte 10 daartussen wordt gevormd. In deze ruimte kan een stootvoeg worden aangebracht. Deze stootvoeg is echter 5 niet zichtbaar, aangezien de strekken 2a en 2b van de bakstenen la en lb uitsteken voorbij de verdiepingen 31a en 31b en deze zo afschermen.

Weer verwijzend naar figuur 1, is zichtbaar dat de 10 uitsparingen 31 uitmonden in zowel het onderoppervlak 5 als een uitsparing 41 die is aangebracht in het bovenoppervlak 4. Deze gehele ruimte, dat wil zeggen zowel de uitsparing 41 in het bovenoppervlak 4 als de uitsparingen 31 in de koppen 3, kan worden gevuld met specie. In de verdieping 41 in het 15 bovenoppervlak 4 is bovendien nog een frog 42 aangebracht.

De uitsparing 41 in het bovenoppervlak 4 strekt zich uit over de gehele lengte L van de steen 1, terwijl in de breedte een rand met oppervlak 43 wordt gevormd. De rand 43 20 heeft in dit voorbeeld een breedte van 13 mm. Vanaf de rand 43 verloopt het bovenoppervlak gekromd naar de uitsparing 41, zoals het beste zichtbaar is in figuur 3. Op de rand 43 kan een onderoppervlak 5 van een volgende steen worden ontvangen. In figuur 4 is bijvoorbeeld zichtbaar dat op de 25 oppervlakken 43c van de steen lc het onderoppervlak 5b van baksteen lb rust. Tussen het onderoppervlak 5b van de steen lb is dan een ruimte gevormd door uitsparing 41c met frog 42c.

30 I n figuur 5 is een variant weergegeven, waarbij alleen één kop 3 is voorzien van een uitsparing 31. De andere kop 3a is dicht uitgevoerd, waarbij ook de uitsparing 41 in het bovenoppervlak 4 niet uitmondt in het vlak van de kop 3a.

8

Een U-vormige rand 43, 34 omsluit als het ware de uitsparing 41.

De stenen zoals getoond in figuren 6 en 7 hebben vlakke 5 bovenoppervlakken 4, dat wil zeggen zonder uitsparingen 41 en 42. Eventuele horizontale voegen zijn in een metselwerk met deze stenen met zichtbaar, terwijl de stootvoegen weer zijn afgeschermd door uitsparingen 31. In figuur 6 zijn hiertoe aan beide koppen 3 uitsparingen 31 aangebracht, 10 terwijl in de variant van figuur 7 alleen kop 3 een uitsparing 31 heeft, waarbij kop 3a vlak verloopt.

De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de weergegeven uitvoeringsvormen, maar strekt zich ook uit tot andere 15 uitvoeringsvormen, die vallen binnen de reikwijdte van de aangehechte conclusies.

Claims (12)

1. Baksteen die in hoofdzaak balkvormig is, voorzien van een onderoppervlak, een bovenoppervlak, twee strekken en 5 twee koppen, waarbij de baksteen aan ten minste één kopzijde is voorzien van een verdieping ten opzichte van een ribbe aan de kopzijde van een strek, waarbij de verdieping is ingericht voor het ten minste gedeeltelijk door de strek afgeschermd houden van een stootvoeg. 10

2. Baksteen volgens conclusie 1, waarbij de verdieping een uitsparing in de kop omvat.

3. Baksteen volgen conclusie 1 of 2, waarbij de beide 15 strekken zich uistrekken voorbij de verdieping.

4. Baksteen volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij beide koppen zijn voorzien van een verdieping.

5. Baksteen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de verdieping uitmondt in het onderoppervlak, het bovenoppervlak of beide.

6. Baksteen volgens een van de voorgaande conclusies, 25 voorts omvattende een schuin verlopend oppervlak tussen de verdieping en ribbe van de strek.

7. Baksteen volgens een van de voorgaande conclusies, voorts omvattende een vanaf de ribbe van de strek vlak 30 verlopend oppervlak dat zich uitstrekt in het vlak van de kop, in hoofdzaak loodrecht op de het vlak van de strek.

8. Baksteen volgens conclusie 6 en 7, waarbij het schuin verlopende oppervlak zich uitstrekt tussen de verdieping en het vlak verlopende oppervlak.

9. Baksteen volgens een van de voorgaande conclusies, voorts omvattende een uitsparing in het bovenoppervlak, het onderoppervlak of beide.

10. Baksteen volgens conclusie 9, waarbij de verdieping 10 uitmondt in de uitsparing in het boven- en/of onderoppervlak.

11. Baksteen volgens conclusie 9 en 10, voorzien van verdiepingen in beide koppen, waarbij de verdiepingen 15 uitmonden in de uitsparing in het boven- en/of onderoppervlak.

12. Metselwerk omvattende een veelheid aan bakstenen volgens een van de voorgaande conclusies, voorzien van 20 stootvoegen in de verdieping tussen twee aanliggende bakstenen.