NL2007196C2 - Opzetinrichting voor kunststofleiding. - Google Patents

Opzetinrichting voor kunststofleiding. Download PDF

Info

Publication number
NL2007196C2
NL2007196C2 NL2007196A NL2007196A NL2007196C2 NL 2007196 C2 NL2007196 C2 NL 2007196C2 NL 2007196 A NL2007196 A NL 2007196A NL 2007196 A NL2007196 A NL 2007196A NL 2007196 C2 NL2007196 C2 NL 2007196C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
wall
attachment
fixing element
mounting device
edges
Prior art date
Application number
NL2007196A
Other languages
English (en)
Inventor
Hans Edward Guitoneau
Marcel Roger Scucces
Original Assignee
Pipelife Nederland Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Pipelife Nederland Bv filed Critical Pipelife Nederland Bv
Priority to NL2007196A priority Critical patent/NL2007196C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2007196C2 publication Critical patent/NL2007196C2/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L47/00Connecting arrangements or other fittings specially adapted to be made of plastics or to be used with pipes made of plastics
    • F16L47/26Connecting arrangements or other fittings specially adapted to be made of plastics or to be used with pipes made of plastics for branching pipes; for joining pipes to walls; Adaptors therefor
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L1/00Laying or reclaiming pipes; Repairing or joining pipes on or under water
    • F16L1/024Laying or reclaiming pipes on land, e.g. above the ground
    • F16L1/06Accessories therefor, e.g. anchors
    • F16L1/11Accessories therefor, e.g. anchors for the detection or protection of pipes in the ground
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L2201/00Special arrangements for pipe couplings
    • F16L2201/60Identification or marking

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Casings For Electric Apparatus (AREA)

Description

Opzetinrichting voor kunststofleiding
De uitvinding betreft een opzetinrichting voor een kunststofleiding voor het 5 transport van een fluïdum, omvattende een zadel dat aanbrengbaar is op de kunststofleiding alsmede een met het zadel samenwerkend opzetstuk, welk opzetstuk een kamer heeft met een uitmonding aan de naar de kunststofleiding te keren zijde daarvan, een sluitmiddel aan het tegenover de uitmonding zich bevindend eind van de kamer, 10 alsmede een op de kamer aangesloten aftakking.
Een dergelijke opzetinrichting is bekend voor leidingsystemen waarin gassen of vloeistoffen worden getransporteerd, met name kunststoffen leidingen voor aardgas-, water-, of chemicaliëntransport. Een belangrijk onderdeel van dergelijke leidingsysteem zijn de aftakkingen vanaf de transportleiding naar (eind)gebruikers die 15 worden gerealiseerd door opzetinrichtingen die worden aangebracht op de wand van de transportleiding en via een opening in de wand van transportleiding verbinding maken met het inwendige van de transportleiding. Dergelijke opzetinrichtingen dienen te voldoen aan hoge vereisten wat betreft mechanische sterkte.
Voor dergelijke leidingsystemen is het van belang dat de kwaliteit van het 20 leidingsamenstel en de onderdelen daarvan zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Wanneer een leidingsamenstel wordt geconstrueerd, en meerdere en verschillende onderdelen worden samengebouwd, is vaak na installatie de precieze plaats waar elk leidingonderdeel is ingebouwd in het leidingsamenstel niet meer bekend. Met name voor netwerken waarin zeer veel leidingonderdelen zijn verwerkt kunnen op zich 25 geringe kwaliteitsrisico’s van individuele onderdelen toch tot problemen leiden, wanneer een onderdeel vervangen zou moeten worden op grond van een op later tijdstip gebleken gebrek aan kwaliteit en individuele leidingonderdelen niet traceerbaar zijn. Het is bekend om leidingonderdelen te voorzien van een identificatie, veelal een elektronische identificatie die geplaatst is in of op de buitenwand van het 30 leidingonderdeel.
Het plaatsen van identificatiemiddelen op de buitenwand van een leidingonderdeel heeft in het algemeen het nadeel dat bij ingegraven onderdelen van 2 het netwerk de identificatiemiddelen relatief vaak loskomen en verplaatst kunnen raken.
Bij de opzetinrichting is verder een nadeel dat opname van het identificatiemiddel in de wand kan leiden tot een ongewenste verzwakking die in tegenspraak zou zijn met 5 de relatief hoge eisen voor de mechanische sterkte waaraan de opzetinrichting dient te voldoen.
Het doel van de uitvinding is een verbeterde opzetinrichting van het hiervoor beschreven type te verschaffen. Dat doel wordt bereikt door een opzetinrichting voor een kunststofleiding voor het transport van een fluïdum, omvattende een zadel dat 10 aanbrengbaar is op de kunststofleiding alsmede een met het zadel samenwerkend opzetstuk, welk opzetstuk een kamer, een op de kamer aangesloten aftakking en een sluitmiddel omvat, waarbij de kamer een uitmonding heeft aan de naar de kunststofleiding te keren zijde daarvan, het sluitmiddel zich bevindt aan een zich tegenover de uitmonding bevindend 15 eind van de kamer, waarbij een inwendig volume van het opzetstuk wordt begrensd door de kamer en de aftakking; de opzetinrichting een draadloze elektronische identificatie inrichting omvat en waarbij de opzetinrichting voorts een fixeerelement omvat en het fixeerelement de elektronische identificatie inrichting fixeert binnen het inwendig volume van het opzetstuk, waarbij het fixeerelement voorzien is van een 20 wand met randen die aansluiten op een binnenwand van het opzetstuk en van een verdiept volume binnen de wand begrensd door de randen en de binnenwand van het opzetstuk, en het elektronische identificatie inrichting is opgenomen in het verdiept volume.
Doordat de draadloze elektronische identificatie inrichting binnen de 25 opzetinrichting wordt aangebracht, wordt bereikt dat bij montage- of ingraafwerkzaamheden van de opzetinrichting de kans op losraken of beschadigen van de elektronische identificatie inrichting wordt verminderd. Ook voorziet de opzetinrichting volgens de uitvinding dat de wand van het opzetstuk in hoge mate homogeen van opbouw kan zijn waardoor een risico op verzwakking en breuk wordt 30 verminderd.
Bovendien heeft het gebruik van het fixeerelement om de elektronische identificatie inrichting te fixeren in de opzetinrichting een voordeel dat tijdens gebruik de elektronische identificatie inrichting in het langs stromend fluïdum zijn plaats houdt.
3
Tenslotte laat de uitvinding toe dat in het inwendige van het opzetstuk een relatief groter oppervlak beschikbaar kan zijn voor het aanbrengen van de elektronische identificatie inrichting. Dit is toelaatbaar omdat de kans op beschadiging veel geringer is dan bij aanbrengen van de elektronische identificatie inrichting aan de buitenzijde 5 van het opzetstuk. Hierdoor kunnen de draadloze elektronische identificatie inrichtingen worden voorzien van relatief grotere antennes waardoor de kwaliteit van de draadloze communicatie kan worden verhoogd.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het fixeerelement op een deel van een binnenwand van het 10 opzetstuk is aangebracht en de elektronische identificatie inrichting is geplaatst tussen een deel van de binnenwand van het opzetstuk en het lichaam.
Daarnaast heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het deel van de binnenwand van het opzetstuk een deel van een binnenwand van de kamer is.
15 In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het deel van de binnenwand van het opzetstuk een deel van een binnenwand van de op de kamer aangesloten aftakking is.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het deel van de binnenwand zich bevindt in een 20 deel van de kamer tussen de plaats van de aftakking en de plaats van het zadel.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het deel van de binnenwand gekromd is en het fixeerelement een gekromd oppervlak omvat dat overeenkomt met of aansluit op de kromming van het deel van de binnenwand.
25 Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het deel van de binnenwand buisvormig is en het fixeerelement een buitenomtrek heeft overeenkomstig de buisvorm, en waarbij de buitenomtrek van het lichaam aansluit op het deel van de binnenwand.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting 30 zoals hierboven beschreven, waarbij het fixeerelement een gekromd plaatelement is.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het fixeerelement buisvormig of ringvormig is.
4
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het fïxeerelement een buisvormig middendeel omvat dat aan zijn uiteinden voorzien is van ringvormige randen, waarbij een buitendiameter van de randen groter is dan een buitendiameter van het middengedeelte 5 voor het vormen van het verdiept volume.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het verdiept volume zich uitstrekt langs de volledige buitenomtrek van het middengedeelte.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting 10 zoals hierboven beschreven, waarbij de buitendiameter van de randen van het fïxeerelement gelijk is aan een binnendiameter van het deel van de binnenwand van het opzetstuk waaraan het fïxeerelement aansluit.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de randen van het fïxeerelement zijn voorzien van 15 een kleeflaag.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de buitendiameter van ten minste één van de randen van het fïxeerelement groter is aan een binnendiameter van het deel van de binnenwand van het opzetstuk waaraan het fïxeerelement aansluit, waarbij de ten 20 minste ene van de randen van het fïxeerelement is vervaardigd uit een flexibele plastic of rubber.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het fïxeerelement is vervaardigd uit een flexibele plastic of rubber.
25 In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de ten minste ene van de randen taps verloopt en een uiterste buitendiameter van de ten minste ene rand groter is dan de binnendiameter van het deel van de binnenwand van het opzetstuk.
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting 30 zoals hierboven beschreven, waarbij de buitenomtrek van ten minste een van de randen voorzien is van lokale uitsteeksels of verdikkingen die zich uitstrekken buiten de buitendiameter van de ten minste ene rand.
5
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de randen flexibel zijn uitgevoerd ten opzichte van de wand van het fïxeerelement.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven 5 beschreven, waarbij het fixatie element een kunststoffen lichaam omvat.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de elektronische identificatie inrichting voorts een voor draadloze communicatie geschikte identificatie inrichting, RFID tag, omvat.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven 10 beschreven, waarbij de RFID tag zich op een buitenzijde van het fïxeerelement bevindt, tussen de binnenwand van het opzetstuk en het fïxeerelement.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de RFID tag zich in het inwendige van het fïxeerelement bevindt.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven 15 beschreven, waarbij de RFID tag voorzien is van een elektronisch geheugen voor opslag van gegevens.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij het elektronisch geheugen programmeerbaar is.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven 20 beschreven, waarbij op een buitenwand van het opzetstuk een markering is aangebracht.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de markering aangrenzend is aan de inwendig aangebrachte elektronische identificatie inrichting.
25 Voorts heeft de uitvinding betrekking op een opzetinrichting zoals hierboven beschreven, waarbij de markering een weergave is van ten minste een deel van gegevens die zijn opgeslagen in het geheugen van de RFID tag.
Verdere kenmerken, toepassingsmogelijkheden en voordelen van de uitvinding blijken uit de navolgende beschrijving van uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding, 30 die in de figuren van de tekening zijn weergegeven. Daarbij vormen alle beschreven of weergegeven kenmerken op zichzelf of in willekeurige combinatie het onderwerp van de uitvinding, onafhankelijk van hun samenvatting in de conclusies of hun 6 terugverwijzing alsmede onafhankelijk van hun formulering respectievelijk voorstelling in de beschrijving respectievelijk in de tekening.
Daarbij tonen
Figuur 1 toont de opzetinrichting in een eerste uitvoeringsvorm, aangebracht op 5 een kunststofleiding;
Figuur 2 toont een perspectivisch aanzicht van een fixeerelement;
Figuren 3a - 3c tonen de opzetinrichting in een tweede uitvoeringsvorm, en een perspectivisch aanzicht van het fixeerelement;
Figuur 4 toont de opzetinrichting in een derde uitvoeringsvorm.
10 In de hiernavolgende figuren verwijzen dezelfde verwijzingscijfers telkens naar overeenkomstige onderdelen in die figuren.
Figuur 1 toont een eerste uitvoeringsvorm van de opzetinrichting 1 die is geplaatst op een kunststofleiding 2. De opzetinrichting 1 bestaat uit het zadel 3 alsmede het in zijn geheel met 9 aangeduide opzetstuk. Het zadel 3 bestaat uit een bovenste 15 ringdeel 4 en het onderste ringdeel 5, die rond de kunststofleiding 2 geklemd zijn door middel van de klemmen 6. Het bovenste ringdeel 4 bezit een kraag 7 met daarin een afdichtring 8 waarin het onderste eind 10 van het opzetstuk 9 is vastgezet.
Het opzetstuk 9 bestaat uit een hol lichaam 11 waarin een kamer 12 is bepaald. Dwars op het holle lichaam 11, dat in een uitvoeringsvorm buisvormig is, is de 20 aftakking 13 op de kamer 12 aangesloten. Aan de aftakking 13 kan een (niet-getoonde) hulpleiding worden aangesloten die bijvoorbeeld naar een woning leidt. Tegenover het onderste eind 10 van het opzetstuk 9 bevindt zich het bovenste eind 14, dat in de weergegeven toestand is afgesloten door de schroefdop 15.
Voor identificatie-doeleinden is de opzetinrichting voorzien van een 25 elektronische identificatie inrichting 17. Dit zal hieronder in meer detail nog worden toegelicht.
Volgens de uitvinding is de elektronische identificatie inrichting 17 aangebracht binnen het inwendige volume van het opzetstuk 9.
In een uitvoeringsvorm omvat de opzetinrichting 1 daartoe een fixeerelement 18. 30 Het fixeerelement 18 fixeert de elektronische identificatie inrichting 17 binnen het inwendig volume van het opzetstuk 9.
Volgens de uitvinding is het fixeerelement 18 op een deel van een binnenwand 19 van het opzetstuk 9 aangebracht en is de elektronische identificatie inrichting 17 7 geplaatst tussen het deel van de binnenwand 19 van het opzetstuk 9 en het fïxeerelement 18.
Het fïxeerelement 18 kan aangebracht zijn op de binnenwand 19 ofwel door middelen die een verbinding vormen tussen het fïxeerelement 18 en de binnenwand 19 5 zoals een lijmverbinding of een mechanische verbinding, ofwel doordat het fïxeerelement 18 klemmend wordt aangebracht in het opzetstuk 9 waarbij een klemkracht het fïxeerelement 18 op zijn plaats binnen het opzetstuk 9 houdt.
Het fïxeerelement 18 is uitgevoerd met een kromming van zijn oppervlak die overeenkomt of aansluit op een kromming van het deel van de binnenwand 19 van het 10 opzetstuk 9.
In een voorkeursuitvoeringsvorm is het fïxeerelement 18 een kunststoffen lichaam. In deze voorkeursuitvoeringsvorm kan op alternatieve wijze de elektronische identificatie inrichting 17 zich bevinden binnen het fïxeerelement 18.
In de uitvoeringsvorm getoond in figuur 1, zijn het fïxeerelement 18 en de 15 elektronische identificatie inrichting 17 aangebracht op een deel van de binnenwand 19 van de kamer 12 van het opzetstuk 9, in de kamer 12 nabij het zadel 3.
Het fïxeerelement 18 is in dit geval uitgevoerd als een hoofdzakelijk rond lichaam waarvan de buitenomtrek aansluit op de binnenomtrek van het buisvormige deel van de kamer 12.
20 Omdat in het gedeelte van de kamer 12 nabij het zadel 3 door de kamer 12 een fluïdum kan stromen, is het fïxeerelement 18 hol, buisvormig bijvoorbeeld ringvormig.
Het is op alternatieve wijze mogelijk om het fïxeerelement 18 en de elektronische identificatie inrichting 17 te plaatsen op de binnenwand van de kamer 12 tussen de aftakking 13 en de aansluiting van de schroefdop 15.
25 Voorts is de opzetinrichting voorzien van een markering 31 op een uitwendig oppervlak 32 van het opzetstuk 9 die een weergave omvat van ten minste een deel van gegevens die zijn opgeslagen in de elektronische identificatie inrichting 17. Deze markering 31 wordt hieronder nog nader toegelicht.
Figuur 2 toont een perspectivisch aanzicht van het buisvormig fïxeerelement 18. 30 Het buisvormig fïxeerelement 18 omvat een buisvormig middengedeelte 22 met aan de uiteinden daarvan een ringvormige rand 20, 21.
Het buisvormig middengedeelte 22 en de ringvormige randen 20, 21 hebben bijvoorkeur een zelfde binnendiameter 28, waarbij een wanddikte 29 van het 8 middengedeelte geringer is dan een wanddikte 23 van ieder van de randen 20,21. Hierdoor heeft het middengedeelte 22 een aan de buitenzijde van het fixeerelement 18 gelegen verdieping 26 ten opzichte van de randen 20, 21. Binnen deze verdieping 26 kunnen één of meer elektronische identificatie inrichtingen 17 worden aangebracht. Na 5 inbrengen van het fixeerelement 17 in het opzetstuk bevinden deze één of meer elektronische identificatie inrichtingen 17 zich dan tussen de binnenwand 19 van het opzetstuk en de buitenwand van het verdiepte gedeelte 26 van het fixeerelement 18.
De ringvormige randen 20, 21 kunnen flexibel zijn uitgevoerd ten opzichte van het middengedeelte 22.
10 De binnendiameter 28 van het fixeerelement 18 is zo gekozen dat deze toelaatbaar is als vermindering van de binnendiameter 24 (figuur 1) van de kamer 12 van het opzetstuk 9, zonder een doorvoercapaciteit van het opzetstuk 9 te belemmeren. Voorts heeft het fixeerelement 18 een breedte 25 waarbinnen de elektronische identificatie inrichting 17 opgenomen kan worden.
15 In een uitvoeringsvorm komt een buitendiameter 27 van de randen 20, 21 overeen met de binnendiameter 24 van de kamer van het opzetstuk. Op de buitenomtrek van de randen 20, 21 kan een kleeflaag zijn aangebracht. Door het maken van een lijmverbinding met de binnenwand van het opzetstuk kan het fixeerelement op een vaste plaats worden aangebracht binnen het opzetstuk.
20 In een alternatieve uitvoeringsvorm is de buitendiameter 27 van de randen 20, 21 groter dan de binnendiameter 24 (bijvoorbeeld 1/2 tot 2%) van de kamer van het opzetstuk. Hierbij kan het fixeerelement 18 klemmend worden aangebracht in de kamer van het opzetstuk.
In deze uitvoeringsvorm is bijvoorbeeld het fixeerelement vervaardigd van een 25 flexibele plastic of rubber zodat de randen 20,21 door indrukking passend zijn met de binnendiameter van het opzetstuk en door middel van elastische spanning het fixeerelement klemmen binnen de kamer van het opzetstuk. Alternatief kan gebruik worden gemaakt van een thermische krimpverbinding waarbij het fixeerelement in relatief koude toestand aangebracht wordt in een relatief warm opzetstuk, bijvoorbeeld 30 kort na de vorming van het opzetstuk.
In een alternatieve of verdere uitvoeringsvorm heeft ten minste één van de randen 20, 21 een taps verlopende buitenomtrek, waarbij de uiterste buitendiameter van de ten minste ene rand 20, 21 groter is dan de binnendiameter van het de kamer van het 9 opzetstuk. Door dit tapse verloop wordt enerzijds de plaatsing van het fïxeerelement vereenvoudigd terwijl het geplaatste fïxeerelement door klemming kan worden vast gehouden binnen het opzetstuk.
In een andere uitvoeringsvorm is ten minste één van de randen voorzien van ten 5 opzichte van de buitenomtrek lokale uitsteeksels of verdikkingen zodanig dat lokaal de buitendiameter groter is dan de binnendiameter van het opzetstuk.
Aan de randen 20, 21 van het fïxeerelement 18 kunnen afschuiningen S zijn voorzien, die aansluiten op de binnenwand 19 van het opzetstuk 9 en in de richting naar het midden van het fïxeerelement in dikte toenemen tot dezelfde dikte 23 als van het 10 ringvormig fïxeerelement 18
De afschuiningen S dienen voor een geleidelijke overgang tussen de binnendiameter 24 van het opzetstuk 9 en de binnendiameter 28 van het fïxeerelement 18, waardoor tijdens gebruik verstoring van stroming van het fluïdum kan worden verminderd.
15 Elke rand 20, 21 met afschuining S kan zijn uitgevoerd als een flexibele kraag.
In de uitvoeringsvorm van figuur 2 hebben de afschuivingen tegengesteld karakter, dwz het dunste deel van de afschuining is aan één rand van het fïxeerelement aan de buitenomtrek gelegen, terwijl aan de andere rand van het fïxeerelement het dunste deel juist aan de binnenomtrek aanwezig is.
20 Het is als alternatief tevens denkbaar dat de afschuiningen aan beide zijden gelijksoortig karakter hebben.
Figuren 3a en 3b tonen een uitvoeringsvorm van de opzetinrichting 1, waarbij een doorsnede wordt getoond waarbij het aanzicht een zijaanzicht, respectievelijk een bovenaanzicht van het fïxeerelement 118 omvat. Figuur 3c toont een perspectivische 25 weergave van het fïxeerelement 118.
In deze uitvoeringsvorm bestaat het fïxeerelement 118 uit een plaatelement dat een uitwendige kromming 119 heeft die correspondeert met of aansluit op de kromming van het deel van de binnenwand 19 waarop het plaatelement 118 zal worden aangebracht. Het plaatelement 118 heeft een breedte 120 die overeenkomt met een 30 gedeelte van de binnenomtrek van de binnenwand 19. De lengte van het plaatelement 118 kan gekozen worden in overeenstemming met de grootte van de elektronische identificatie inrichting 17 en/of de beschikbare lengte langs de binnenwand 19 van het opzetstuk 9. Het plaatelement kan aan de zijde die op de wand van het opzetstuk wordt 10 geplaatst, zijn voorzien van een verdieping waarbinnen de elektronische identificatie inrichting 17 kan worden geplaatst.
Zoals getoond in figuur 3c, kan het plaatelement 118 optioneel aan zijn randen 121 voorzien zijn van afschuiningen 20 of een flexibele rand hebben om abrupte 5 overgangen aan de wand van het opzetstuk 9 of om ongewenste openingen tussen de binnenwand 19 en het fixeerelement 18 te voorkomen.
In een uitvoeringsvorm is het plaatelement voorzien van contactvlak voor het maken van een lijmverbinding met de binnenwand van het opzetstuk.
In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt een klikverbinding tussen de 10 binnenwand van het opzetstuk en het plaatelement voorzien. In een uitvoeringsvoorbeeld is de binnenwand van het opzetstuk voorzien van een of meer nokjes die uitsteken vanaf de binnenwand en is het plaatelement aan het naar de binnewand toe te richten oppervlak van een of meer contra-nokjes, die zijn ingericht voor het opnemen van een overeenkomend nokje van het opzetstuk.
15 Figuur 4 toont een derde uitvoeringsvorm van de opzetinrichting 1 waarbij het fixeerelement 18 aangebracht is in het volume van de aftakking 13 op een binnenwand 13 a. In de figuur 4 wordt het ringvormig fixeerelement 18 getoond, maar kan eveneens het plaatvormige fixeerelement 118 worden aangebracht in de aftakking 13 op soortgelijke wijze als beschreven met betrekking tot de plaatsing in de kamer 12 van 20 het opzetstuk 9.
Figuur 5 toont een verdere uitvoeringsvorm van de opzetinrichting volgens figuur 4. In een verdere uitvoeringsvorm van het ringvormig fixeerelement is een van de randen voorzien als een aanslagrand 30 voor aanslag op de kopse rand van opening 13b van de aftakking 13. De aanslagrand 30 heeft daartoe een diameter die groter is dan de 25 binnendiameter van de aftakking. Bij inschuiven van het ringvormig fixeerelement 18 vanaf de zijde van de opening van de aftakking 13, wordt het fixeerelement 18 dan vastgehouden nabij de opening van de aftakking 13 wanneer de aanslagrand tegen de kopse rand van de opening 13b staat.
Bij het plaatsen van de aansluitende leiding aan de opening van de aftakking 30 wordt de aanslagrand opgesloten tussen de opening van de aftakking en de aansluitende leiding en is het fixeerelement dan klemvast gelokaliseerd in het opzetstuk.
11
De elektronische identificatie inrichting 17 die is aangebracht in de inwendige ruimte binnen het opzetstuk 9, is gedefinieerd als een inrichting die geschikt is voor het via draadloze communicatie verzenden van gegevens die in de elektronische identificatie inrichting 17 zijn opgeslagen.
5 Dergelijke gegevens zijn dusdanig gedefinieerd dat zij een identificatie vormen van de opzetinrichting 1, of meer in het bijzonder van het opzetstuk 9, en/of van een of meer van de overige onderdelen. Daarnaast of als alternatief kunnen de gegevens kwaliteitsgegevens van de zadel 3 of het opzetstuk 9 omvatten (of andere onderdelen).
Dergelijke kwaliteitsgegevens kunnen één of meer van de volgende gegevens 10 omvatten: samenstelling(code) van het materiaal van de opzetinrichting 1 of het opzetstuk 9 (en/of zadel 3), fabricagedatum, fabricage batchnummer, productienummer. Andere gegevens die gekoppeld kunnen zijn met de kwaliteitsgegevens zijn eveneens denkbaar, zoals plaatsingsgegevens van de installateur (bijvoorbeeld wanneer en door wie), onderhoudsgegevens (bijvoorbeeld een 15 inspectie- of controledatum), reparatiegegevens, enz.
Aldus voorziet de uitvinding dat een unieke identificatie van het opzetstuk 9 en/of zadel 3 of de opzetinrichting 1 wordt verkregen die het mogelijk maakt het opzetstuk 9 en/of zadel 3 (of de opzetinrichting 1) eenduidig te traceren/lokaliseren met een separate radiozender/ontvanger (niet getoond).
20 De elektronische identificatie inrichting 17 omvat ten behoeve van de draadloze communicatie ten minste een (radio) zendinrichting voorzien van een of meer antennedelen (niet getoond) en een geheugen (niet getoond) dat gekoppeld aan de zendinrichting is voor het beschikbaar stellen van gegevens uit het geheugen aan de zendinrichting voor het verzenden van de gegevens.
25 De elektronische identificatie inrichting 17 wordt opgenomen in de ruimte tussen de binnenwand 19 van het opzetstuk en de verdiepte ruimte van het fixeerelement.
Daarnaast kan de elektronische identificatie inrichting 17 een ontvanger (niet getoond) omvatten voor het ontvangen van radio signalen. Ook kan de elektronische identificatie inrichting een processor (niet getoond) omvatten die ingericht is voor het 30 besturen van de elektronische identificatie inrichting 17, zoals het opslaan en uitlezen van gegevens, alsmede het besturen van het zenden en/of ontvangen van de elektronische identificatie inrichting 17. De processor kan ingericht zijn om de elektronische identificatie inrichting 17 te besturen op basis van ontvangen gegevens.
12
In een uitvoeringsvorm is de elektronische identificatie inrichting geschikt om gegevens in het geheugen op te slaan door middel van draadloze communicatie. Deze gegevens kunnen draadloos zijn ontvangen door de elektronische identificatie inrichting 17, waarbij de processor is ingericht om de ontvangen gegevens te verwerken 5 en op te slaan. Dit heeft een voordeel bij het montageproces van de opzetinrichting 1 of een montage van een leidingnetwerk waarin de opzetinrichting 1 wordt opgenomen, om ter plekke de gegevens van de opzetinrichting of onderdelen daarvan te kunnen registreren.
In een uitvoeringsvorm is de elektronische identificatie inrichting 17 een RFID 10 (Radio-Frequency IDentification) tag of label.
Zoals hierboven beschreven omvat de opzetinrichting 1 in een uitvoeringsvorm een markering 31 die geplaatst is op een uitwendig oppervlak 32 van het opzetstuk 9. Deze markering 31 omvat een weergave van ten minste een deel van de gegevens die zijn opgeslagen in de elektronische identificatie inrichting 17. De weergave is visueel, 15 en omvat bijvoorbeeld een of meer van de volgende gegevenstypen: alfanumeriek, grafisch, symbolisch.
In een uitvoeringsvorm omvat de markering 31 een één- of tweedimensionale streepjescode op de buitenwand 32 van het opzetstuk 9.
Alternatieve en equivalente uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding 20 zijn denkbaar binnen de uitvindingsgedachte, zoals aan de deskundige op het vakgebied duidelijk zal zijn. De uitvindingsgedachte wordt slechts beperkt door de bijgevoegde conclusies.
25 13
Lijst van verwijzingstekens I. Opzetinrichting 5 2. Kunststofleiding 3. Zadel 4. Bovenste ringdeel zadel 5. Onderste ringdeel zadel 6. Klem zadel 10 7. Kraag zadel 8. Afdichtring 9. Opzetstuk 10. Onderste eind opzetstuk II. Buisvormig lichaam opzetstuk 15 12. Kamer in buisvormig lichaam 13. Aftakking 13 a. Binnenwand vanaftakking 13b. kopse rand van opening van aftakking 14. Bovenste eind opzetstuk 20 15. Schroefdop 17. Elektronische identificatie inrichting 18. Fixeerelement 19. Binnenwand 20,21. Rand fixeerelement 25 22. Middengedeelte 23. Wanddikte van rand 24. Binnendiameter van kamer in buisvormig lichaam 25. Breedte ringvormig fixatie element 26. Verdieping in fixeerelement 30 27. Buitendiameter van rand 28. Binnendiameter van fixeerelement 29. wanddikte middengedeelte 30. Aanslagrand 14 31. Markering 32. Buitenoppervlak van opzetstuk 118 Plaatelement 119. Kromming plaatelement 5 120. Breedte plaatelement 121. Rand plaatelement S. Afschuining 10

Claims (30)

1. Opzetinrichting (1) voor een kunststofleiding (2) voor het transport van 5 een fluïdum, omvattende een zadel (3) dat aanbrengbaar is op de kunststofleiding (2) alsmede een met het zadel samenwerkend opzetstuk (9), welk opzetstuk een kamer (12), een op de kamer (12) aangesloten aftakking (13) en een sluitmiddel (15) omvat, waarbij de kamer een uitmonding heeft aan de naar de kunststofleiding te keren zijde (10) daarvan, het sluitmiddel (15) zich bevindt aan een zich tegenover de uitmonding 10 bevindend eind (14) van de kamer, waarbij een inwendig volume van het opzetstuk wordt begrensd door de kamer en de aftakking; de opzetinrichting een elektronische identificatie inrichting (17) omvat met het kenmerk dat de opzetinrichting voorts een fïxeerelement (18; 118) omvat en het fïxeerelement de elektronische identificatie inrichting fixeert binnen het inwendig 15 volume van het opzetstuk, waarbij het fixeerelement voorzien is van een wand (22, 118. met randen (20, 21; 121) die aansluiten op een binnenwand (19) van het opzetstuk en een verdiept volume (26) binnen de wand (22, 118) dat is begrensd door de randen en de binnenwand van het opzetstuk, en de elektronische identificatie inrichting is opgenomen in het verdiept volume. 20
2. Opzetinrichting volgens conclusie 1, waarbij het fixeerelement op een deel van een binnenwand van het opzetstuk is aangebracht en de elektronische identificatie inrichting is geplaatst tussen een deel van de binnenwand van het opzetstuk en het lichaam. 25
3. Opzetinrichting volgens conclusie 2, waarbij het deel van de binnenwand van het opzetstuk een deel van een binnenwand (19) van de kamer (12) is.
4. Opzetinrichting volgens conclusie 2, waarbij het deel van de 30 binnenwand van het opzetstuk een deel van een binnenwand (13a) van de op de kamer (12) aangesloten aftakking (13) is.
5. Opzetinrichting volgens 2,waarbij het deel van de binnenwand zich bevindt in een deel van de kamer (12) tussen de plaats van de aftakking (13) en de plaats van het zadel (3).
6. Opzetinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 2-5, waarbij het deel van de binnenwand gekromd is en het fïxeerelement een gekromd oppervlak 5 omvat dat overeenkomt met of aansluit op de kromming van het deel van de binnenwand.
7. Opzetinrichting volgens conclusie 6, waarbij het deel van de binnenwand buisvormig is en het fïxeerelement een buitenomtrek heeft overeenkomstig 10 de buisvorm, en waarbij de buitenomtrek van het lichaam aansluit op het deel van de binnenwand.
8. Opzetinrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij het fïxeerelement een gekromd plaatelement is. 15
9. Opzetinrichting volgens conclusie 8, waarbij het plaatelement van een of meer contactvlakken is voorzien voor verbinding met het deel van de binnenwand, waarbij de verbinding een lijmverbinding is.
10. Opzetinrichting volgens conclusie 8, waarbij de binnenwand van het opzetstuk voorzien is van één of meer verbindingselementen en het plaatelement aan zijn naar de binnenwand van het opzetstuk toegekeerde zijde voorzien is van een of meer corresponderende contra-verbindingselementen voor het maken van een verbinding met de een of meer verbindingselementen. 25
11. Opzetinrichting volgens conclusie 7, waarbij het fïxeerelement buisvormig of ringvormig is.
12. Opzetinrichting volgens conclusie 11, waarbij het fïxeerelement een 30 buisvormig middendeel (22) omvat dat aan zijn uiteinden voorzien is van ringvormige randen (20,21), waarbij een buitendiameter van de randen groter is dan een buitendiameter van het middengedeelte voor het vormen van het verdiept volume (26) in het middeldeel.
13. Opzetinrichting volgens conclusie 12, waarbij het verdiept volume (26) zich uitstrekt langs de volledige buitenomtrek van het middengedeelte. 5
14. Opzetinrichting volgens conclusie 12 of 13, waarbij de buitendiameter van de randen (20, 21) van het fïxeerelement (18) gelijk is aan een binnendiameter (24) van het deel van de binnenwand (19) van het opzetstuk waaraan het fïxeerelement aansluit.
15. Opzetinrichting vo lgens conclusie 14, waarbij de randen (20,21) van het fïxeerelement zijn voorzien van een kleeflaag.
16. Opzetinrichting volgens conclusie 12, waarbij één van de ringvormige randen (20, 21) een aanslagrand (30) is. 15
17. Opzetinrichting volgens conclusie 12 of 13, waarbij de buitendiameter van ten minste één van de randen (20, 21) van het fïxeerelement (18) groter is dan een binnendiameter (24) van het deel van de binnenwand (19) van het opzetstuk waar het fïxeerelement wordt geplaatst, 20 waarbij de ten minste ene van de randen (20, 21) van het fïxeerelement is vervaardigd uit een flexibele plastic of rubber.
18. Opzetinrichting volgens conclusie 17, waarbij het fïxeerelement is vervaardigd uit een flexibele plastic of rubber. 25
19. Opzetinrichting volgens conclusie 17, waarbij de ten minste ene van de randen (20, 21) taps verloopt en een uiterste buitendiameter van de ten minste ene rand groter is dan de binnendiameter (24) van het deel van de binnenwand (19) van het opzetstuk. 30
20. Opzetinrichting volgens conclusie 15, waarbij de buitenomtrek van ten minste een van de randen (20, 21) voorzien is van lokale uitsteeksels of verdikkingen die zich uitstrekken buiten de buitendiameter van de ten minste ene rand.
21. Opzetinrichting volgens één van de conclusies 1 - 20, waarbij de randen (20, 21; 121) flexibel zijn uitgevoerd ten opzichte van de wand (22; 118) van het 5 fïxeerelement.
22. Opzetinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het fïxeerelement een kunststoffen lichaam omvat.
23. Opzetinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de elektronische identificatie inrichting voorts een voor draadloze communicatie geschikte identificatie inrichting, RFID tag, omvat.
24. Opzetinrichting volgens conclusie 23, waarbij de RFID tag zich op een 15 buitenzij de van het fïxeerelement bevindt, in het verdiept volume tussen de binnenwand van het opzetstuk en het fïxeerelement.
25. Opzetinrichting volgens conclusie 23, waarbij de RFID tag zich in het inwendige van het fïxeerelement bevindt. 20
25. Opzetinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 22 - 24, waarbij de RFID tag voorzien is van een elektronisch geheugen voor opslag van gegevens.
27. Opzetinrichting volgens conclusie 26, waarbij het elektronisch geheugen programmeerbaar is.
28. Opzetinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 26, waarbij op een buitenwand (32) van het opzetstuk een uitwendige markering (31) is 30 aangebracht.
29. Opzetinrichting volgens conclusie 28, waarbij de uitwendige markering aangrenzend of nabij is aan de inwendig aangebrachte elektronische identificatie inrichting.
30. Opzetinrichting volgens conclusie 28 of 29, waarbij de uitwendige markering een weergave is van ten minste een deel van gegevens die zijn opgeslagen in het geheugen van de RFID tag. 10
NL2007196A 2011-07-29 2011-07-29 Opzetinrichting voor kunststofleiding. NL2007196C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2007196A NL2007196C2 (nl) 2011-07-29 2011-07-29 Opzetinrichting voor kunststofleiding.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2007196A NL2007196C2 (nl) 2011-07-29 2011-07-29 Opzetinrichting voor kunststofleiding.
NL2007196 2011-07-29

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2007196C2 true NL2007196C2 (nl) 2013-01-30

Family

ID=44511434

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2007196A NL2007196C2 (nl) 2011-07-29 2011-07-29 Opzetinrichting voor kunststofleiding.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2007196C2 (nl)

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0580222A1 (fr) * 1992-07-24 1994-01-26 Polva Pipelife B.V. Raccord de dérivation pour tuyauterie en matière thermoplastique
DE202004017158U1 (de) * 2004-11-06 2005-02-03 Denso-Holding Gmbh & Co. Kanalbauelemente mit Funkübertragungsvorrichtung
DE202005015714U1 (de) * 2005-10-06 2007-02-15 Rehau Ag + Co. Rohranordnung
US7391324B1 (en) * 2005-11-14 2008-06-24 Gpk Products, Inc. Locator plug system
US20090058421A1 (en) * 2007-08-30 2009-03-05 Minarovic Joe T Service tee marker fixture

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0580222A1 (fr) * 1992-07-24 1994-01-26 Polva Pipelife B.V. Raccord de dérivation pour tuyauterie en matière thermoplastique
DE202004017158U1 (de) * 2004-11-06 2005-02-03 Denso-Holding Gmbh & Co. Kanalbauelemente mit Funkübertragungsvorrichtung
DE202005015714U1 (de) * 2005-10-06 2007-02-15 Rehau Ag + Co. Rohranordnung
US7391324B1 (en) * 2005-11-14 2008-06-24 Gpk Products, Inc. Locator plug system
US20090058421A1 (en) * 2007-08-30 2009-03-05 Minarovic Joe T Service tee marker fixture

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN108602065B (zh) 用于低温吸管的rfid识别系统
US8289173B2 (en) Leak detection band
CN103703475A (zh) Rfid标签
US20200158910A1 (en) Electromagnetic marker devices for buried or hidden use
EP1949930B1 (en) Medical apparatus having a connecting point for fluid
CN105658383A (zh) 用于容器的闭锁装置
TW200737008A (en) Systems and methods for enhancing communication in a wireless communication system
WO2008033970A3 (en) Automated association of patient care devices
WO2009037593A3 (en) High gain rfid tag antennas
JP4225654B2 (ja) 物体の埋設位置検出方法及びその装置
WO2005116945A3 (en) Apparatus for and method of using rfid antenna configurations
GB2491726B (en) Radio-frequency reconfigurations of microelectronic systems in commercial packages
NL2007196C2 (nl) Opzetinrichting voor kunststofleiding.
ATE409922T1 (de) Identifikationsvorrichtung für gegenstände mit einem transponder und entsprechendes verfahren
NL2004867C2 (nl) Leidingonderdelen en werkwijze daarvoor.
FR3108448B1 (fr) Capteur d'identification omnidirectionnel pour tube polymère non métallique, enfoui à grande profondeur
WO2007034339A3 (en) Method and apparatus for dynamically-tuned communication with one among myriad tags
EP3549067B1 (en) Improving performance of rfid tags
CN108665047A (zh) 单球型低频电子标签
JP4347122B2 (ja) タグ装置
JP6625583B2 (ja) 血液由来の生成物のためのボトルおよびその使用
KR102027217B1 (ko) 부식 감지용 rfid 태그 및 이를 이용한 부식감지방법
US20230409864A1 (en) Radiofrequency identification tag devices
JP2009085846A (ja) 光収納箱浸水検知システム
JP4477404B2 (ja) タグ装置