NL2002035C - Werkwijze en inrichting voor op een transporteur aanbrengen van een deeglaag. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor op een transporteur aanbrengen van een deeglaag

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op het gieten van deeg op een transporteur.

5 Bij het gieten van deeg op een transporteur wordt beoogd om uit een reeds aangemaakte of geknede deegmassa zoals een deegbal een vlakke laag of plak deeg te vormen, voor verdere verwerking tot te bakken deegwaren. Het is daarbij bekend dat deeg dat aan het oppervlak van de deegbal gelegen is geweest bij verder kneden minder goed hecht aan het overige deeg, doordat het aan de buitenzijde van de bal gelegen deeg meer 10 uitdroogt. Uit het deeg gevormde plakken of lagen waarbij deeg dat eerder aan de buitenzijde van de deegbal zat tegen een ander deel van het deeg is aangcplakt hebben de neiging om later, wanneer het product afgebakken is, sneller uiteen te vallen. Om die reden is het wenselijk om bij het vormen van de vlakke laag of plak het deeg zonder het verder nog te vouwen of dubbel te slaan tot plak te verwerken, zo nodig met meerdere 15 deegrolbewerkingen. Dit proces is extra kritisch wanneer de te vormen plak of laag deeg bestemd is om bladerdeeg van te maken, daar het voor het afbakken van dergelijk deeg zeer wenselijk is dat de afzonderlijke lagen van het bladerdeeg heel blijven, om juist dit “blader” effect te veroorzaken.

20 Een ander nadeel van uit het deeg gevormde plakken of lagen waarbij deeg dat eerder aan de buitenzijde van de deegbal zat tegen een ander deel van het deeg is aangeplakt is dat hierbij dikwijls lucht of scheidingsmiddel, zoals olie of bloem wordt ingesloten, hetgeen de kwaliteit van het uiteindelijke product negatief beïnvloedt.

25 Eén van de aspecten die positief kan bijdragen aan het verkrijgen van een coherent deeg is het als één geheel uit een deegmenger via een trechter op een transporteur aanbrengen van de deegmassa. Daarbij kunnen echter meerdere problemen optreden. Veelal hecht het deeg aan de trechter, waardoor het enerzijds niet slechts onder invloed van de zwaartekracht naar de transporteur gevoerd kan worden, en anderzijds, doordat het met 30 hulpmiddelen door de trechter gevoerd dient te worden, zijn coherente vorm verliest, met de hierboven genoemde nadelen.

Het is bekend om ter voorkoming van dit aanhechten de trechter te voorzien van een glijmiddel, zoals bloem of olie. Dergelijke glijmiddelen dienen echter met mate 2 toegepast te worden, daar zij een component vormen van het uiteindelijk af te bakken deegwaar. Om die reden is het een doel van de onderhavige uitvinding een verbeterde doorstroom van het deeg door een trechter voor het gieten van deeg op een transporteur te verschaffen, welke de hoeveelheid te gebmiken glijmiddelen minimaliseert.

5

De uitvinding verschaft daartoe een inrichting volgens conclusie 1, en een werkwijze volgens conclusie 11. Voordelige varianten worden beschreven in de afhankelijke conclusies. De inrichting volgens de onderhavige uitvinding omvat een aan de bovenzijde ten minste gedeeltelijk geopende en naar beneden toe versmald 10 trechtervormig toelopende opvangkamer voor het opnemen van gekneed deeg, op de versmald toelopende onderzijde waarvan een afvoeropening aansluit; en olietoevoermiddelen voor het op ten minste een deel van de binnenzijde van de trechtervormige opvangkamer aanbrengen van een oliefïlm, met het kenmerk dat tenminste een deel van een binnenwand van de trechtervormige opvangkamer naar de 15 binnenzijde van de trechtervormig toelopende opvangkamer convex is.

In het bijzonder kunnen twee overliggende wanddelen van de trechtervormig toelopende opvangkamer naar de binnenzijde van de trechtervormig toelopende opvangkamer convex zijn.

20

Een convex deel heeft, ten opzichte van een traditionele trechter, het voordeel dat het deeg gemakkelijker en zonder te plooien of uiteentrekken van het deegoppervlak uit de trechter gevoerd kan worden. Hierbij kan er zonodig van een smalle opening gebruik gemaakt worden, terwijl er toch behoorlijke doorvoersnelheden bereikt kunnen worden. 25

Een smalle opening is gewenst omdat het deeg in een aantal stadia gewalst of gerold wordt, en de breedte van de plak deeg daarbij telkens toeneemt, terwijl de maximale breedte van een transporteur beperkt is. Een voordelige en dankzij de onderhavige uitvinding haalbaar gebleken afvoeropening heeft een grootste breedte tussen de 150 en 30 500 mm. Een opvangkamer die geschikt is voor gebruik bij deze afvoeropening heeft bijvoorbeeld een hoogte tussen de 600 en 1000 mm, waarbij het convexe gedeelte van de wand een radius tussen de 400 en 1500 mm heeft. Meer in het bijzonder heeft een dergelijke trechter een hoogte tussen de 700 en 800 mm.

3

De radius van het convexe gedeelte van de wand kan daarbij per wanddeel verschillen, evenals het gedeelte van de wand waarover het convexe gedeelte zich uitstrekt.

Een dergelijke opvangkamer is voordelig en robuust te construeren, wanneer een 5 doorsnede van de opvangkamer in een richting dwars op de richting van de opvangkamer naar de afvoeropening (dus in de doorvoerrichling van het deeg) een veelhoek, en in het bijzonder een rechthoek is. Een dergelijke opvangkamer kan dan gevormd worden door een aantal met het aantal zijden van de veelhoek overeenkomstige plaatdelen met elkaar te verbinden, waarbij elk plaatdeel slechts 10 enkelvoudig gekromd hoeft te worden.

Een voordelige uitvoeringsvorm heeft zodoende een doorsnede door de trechtervormige opvangkamer die in een horizontaal vlak rechthoek is en wanddelen van beide groepen van overliggende wanddelen die naar de binnenzijde van de trechtervormig toelopende 15 opvangkamer convex zijn.

Vastgesteld is dat een bijzonder goede werking gerealiseerd kan worden wanneer de wanddelen verschillende radii hebben, en als volgt zijn gedimensioneerd. Het wanddeel dat zich bevindt aan de beoogde uitvoerzijde, dat wil zeggen de zijde waarnaar het deeg 20 door dc transporteur gevoerd wordt nadat het daarop is aangebracht, heeft bij voorkeur een radius van tussen de 1200 en de 1500 mm, en in het bijzonder rond de 1450 mm.

Het wanddeel dat zich daartegenover bevindt, aan de beoogde invoerzijde, dat wil zeggen de zijde tegengesteld aan de kant waarnaar het deeg door de transporteur gevoerd wordt heeft bij voorkeur een radius tussen de 400 en de 700 mm, en meer in het 25 bijzonder tussen de 525 en de 625 mm. Deze ten opzichte van de andere wanddelen relatief kleine radius sluit daarbij aan onderzijde aan op een niet of nauwelijks gekromd deel dat zich tot aan de afvoeropening uitstrekt. De overige twee wanddelen hebben bij voorkeur een radius tussen de 1000 en de 1200 mm, en meer in het bijzonder ongeveer 1100 mm.

30

De olietoevoemiiddelen hoeven slechts te zijn ingericht voor het aanbrengen van tussen de 50 en de 100 ml olie per m3 door te voeren deeg. Een dergelijke dosering leidt tot een verwaarloosbare en niet op de kwaliteit van het deeg van invloed zijnde vermenging van olie en deeg. Het spreekt daarbij voor zich dat er gebruik gemaakt wordt van een voor 4 consumptie geschikte olie, bijvoorbeeld een minerale olie, met een viscositeit tussen de 50 en de 60 mPascal/sec, bij 25 graden Celsius.

De afstand van de olietoevoermiddelen tot de geopende bovenzijde van de 5 opvangkamer is bij voorkeur kleiner dan de afstand van de olietoevoermiddelen tot de afvoeropening, daar de olie dan vanzelf naar de afvoeropening zal stromen, en aldus de gehele wand van de trechter zal bedekken. Deze middelen kunnen daarbij bijvoorbeeld een voor olie permeabel doorvoerelement waarbij het doseeroppervlak onderdeel uitmaakt van de binnenzijde van de trechtervormige opvangkamer omvatten. Dergelijke 10 elementen zijn, vanwege hun vermogen om olie te parelen of zweten in het bijzonder toepasbaar door de geringe vereiste hoeveelheid olie ten gevolge van de trcchtcrvorm.

Voor het verder verbeteren van het afvoeren van het deeg uit de opvangkamer kan ten minste een deel van een wandoppervlak van de opvangkamer voorzien zijn van een 15 anti-aanhechtlaag, zoals een Teflonlaag.

Om het aaneenhechten van verscheidene delen van relatief uitgedroogde buitenzijde van de deegmassa nog verder tegen te gaan, kan er ten minste één paar nabij de afvoeropening roteerbaar opgestelde parallelle rollen voorzien zijn, waarmee het deeg 20 vanuit de trechtervormig toelopende opvangkamer als ccn dccglaag door de afvoeropening wordt bewogen.

De opening tussen de deegrollen is dan bij voorkeur excentrisch gelegen ten opzichte van de afvoeropening, en dichter bij de invoerzijde dan bij de afvoerzijde gelegen. Op 25 die manier wordt voorkomen dat de deegrol wordt dubbelgevouwen tussen de parallelle rollen, doordat het deeg telkens als eerste de meer nabij het midden van de opening geplaatste rol zal raken, om vervolgens tussen de beide rollen doorgevoerd te worden.

Verdere voorkoming van het dubbelvouwen tussen de parallelle rollen wordt bereikt 30 door het toepassen van snijmiddelen met een snijvlak dat eveneens excentrisch is gelegen ten opzichte van de afVoeropening, maar daarbij juist dichter bij de afvoerzijde dan bij de invoerzijde gelegen is, Deze snijmiddelen zijn bij voorkeur zodanig dicht op de afvoeropening aangebracht dat zij de deegstroom in een gesloten toestand, waarbij de snijmiddelen de afvoeropening afdekken, belemmeren. Op deze wijze vormen zij tevens 5 een afsluitmiddel voor het, bijvoorbeeld tijdens eens storing of tijdens onderhoud, tegenhouden van de deegstroom.

Voor het afsluiten en het snijden van het deeg is, wanneer het deeg voldoende stevig en 5 dus weinig vloeibaar is, geen vormsluitende afdichting nodig. Ook snijvlakken van de snijmiddelen hoeven elkaar niet noodzakelijkerwijs te raken voor het separeren van een deel van het deeg van de deegmassa.

In het bijzonder worden de snijmiddelen gevormd door een, en bij voorkeur twee 10 stompe vlakke messen, welke naar elkaar toe en van elkaar af kunnen bewegen parallel aan het vlak van de afVocropcning, en in de dichte nabijheid daarvan zijn opgcstcld. De messen hebben bij voorkeur een dikte van tussen de 3 en de 5 mm, en een afgeronde snijkant, met een radius van tussen de 1,5 en 2,5 mm. Een dergelijke vorm maakt het mogelijk om een anti-aanhechtlaag, zoals een Teflonlaag, toe te passen op het gehele 15 oppervlak van het snijmiddel. Bijzonder scherpe hoeken zorgen namelijk voor een relatief slechte hechting van het Teflon, waardoor voortijdige slijtage optreedt. Voor het separeren of afsnijden van een deel van de deegmassa van de rest van de deegmassa worden zij naar elkaar toebewogen, waarbij zij altijd op een fractie van tussen de 0,05 en de 0,5, en bij voorkeur rond de 0,2 mm van elkaar worden gehouden, om 20 beschadiging van de Teflonlaag tegen te gaan.

In een verdere uitvoeringsvorm zijn de messen ingericht om cyclisch geopend en gesloten te worden, bijvoorbeeld in afhankelijkheid van het deegniveau in het rollenstelsel. De aldus ontstane stukken deeg kunnen in het rollenstelsel vervolgens 25 weer aan elkaar gehecht worden. Een voordeel van deze werkwijze is dat een op deze manier gesepareerde en vervolgens aaneengehechte deegplak een geringe deegspanning heeft, en zich daardoor beter laat verwerken.

Bovenstaande en andere voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nu worden 30 toegelicht aan de hand van de volgende niet-limitatieve figuren, waarin: - Figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding toont; en - Figuur 2 de opvangkamer van de inrichting uit figuur 1 toont in doorsnede parallel aan een richting van de opvangkamer naar de afvoeropening; 6 - Figuur 3 de opvangkamer van de inrichting uit figuur 1 toont in een richting dwars op de richting van de opvangkamer naar de afvoeropening.

Figuur 1 toont een inrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding voor het gieten van 5 deeg op een transporteur 2. De inrichting toont een trechtervormige opvangkamer 3 voor het opvangen van deeg 11 uit een deegmenger (niet weergegeven) en een afvoeropening 4 waarin de opvangkamer 3 uitmondt. Daarnaast zijn er middelen voor het aanbrengen van een oliefilm op ten minste een gedeelte van de binnenwanden 6 van de opvangkamer 3 weergegeven, welke gevormd worden door de keramische afgifte-10 elementen 8 voor olie. De binnenwanden 6 van de opvangkamer zijn tenminste gedeeltelijk van een binnenwand van de trcchtcrvormigc opvangkamer naar de binnenzijde van de trechtervormig toelopende opvangkamer convex. In figuur 1 zijn met name de hierdoor concaaf gevormde buitenzijden 7 duidelijk zichtbaar.

15 Figuur 2 toont de inrichting 1 uit figuur 1 in een doorsnede parallel aan een richting van de opvangkamer 3 naar de afvoeropening 4. Zichtbaar zijn de convexe binnenwanden 6a en 6b en de concave buitenwanden 7a en 7b van de trechter, waarin de afgifte-elementen 8 zijn opgenomen. In de nabijheid van de afvoeropening 4, tijdens bedrijf aan onderzijde daarvan, zijn deegrollen 9 en 10 opgenomen, welke excentrisch zijn 20 geplaatst ten opzichte van het midden 15 van de trechter van de inrichting 1. Een middellijn 16 tussen de rollen 9 en 10 bevindt zich aldus op een afstand van de middellijn 15 van de afvoeropening 4 van de trechter. De rollen 9 en 10 werken samen door tegengesteld aan elkaar te draaien en het deeg op deze wijze te walsen en door te voeren naar de transporteur 2. De binnenwanden 6a en 6b van de trechter hebben een 25 hoogte 12 van ongeveer 750 mm. De wand aan de invoerzijde, in de tekening links, heeft een gekromd deel met een radius 13a die ongeveer 575 mm betreft, en dat in de richting van de afvoeropening 4 overgang vindt in een ongekromd wanddeel met binnenzijde 6c en buitenzijde 7c. De kromming van het wanddeel aan de uitvoerzijde heeft een radius 13b van ongeveer 1450 mm.

30

Tussen de rollen 9, 10 en de afvoeropening bevinden zich snijmiddelen, gevormd door de messen 14a en 14b. Een snijvlak 17 van de messen 14a en 14b bevindt zich eveneens op een afstand van het midden 15 van de trechter van de inrichting 1, waarbij de afstand 14d waarover het mes 14b zich in een gesloten toestand uitstrekt langs de afvoeropening 7 4 groter is dan de afstand 14c waarover het mes 14a zich in een gesloten toestand uitstrekt langs de afvoeropening 4. De messen zijn ingericht om zich in een gelijke tijdspannen van een gesloten toestand, waarop zij nagenoeg tegen elkaar aanliggen, naar een volledig geopende toestand te bewegen. Daartoe wordt het mes 14b tijdens het 5 openen (en sluiten) met een hogere snelheid bewogen, om aldus in gelijke tijd een grotere afstand af te leggen. Bijgevolg ontstaat er een wigvormig gesepareerd deegdeel 18. In figuur 2 is zichtbaar hoe het gesepareerde deegdeel 18 als eerste rol 10 raakt, welke gelegen is aan de zijde van de trechter waarin zich tevens mes 14b bevindt, dat de grotere afstand 14d aflegt tijdens het openen. De afstanden 14d en 14c verhouden zich 10 bij voorkeur tussen de 3 : 1 en 4 : 1, en in het bijzonder ongeveer als 3,2 : 1.

Figuur 3 toont de inrichting 1 uit figuur 1 in een doorsnede dwars op de richting van de opvangkamer 3 naar de afvoeropening 4. De trechter heeft aan de zijde van de afvoeropening een breedte 18a tussen de 150 en 500 mm, en een lengte 18c tussen de 15 300 en de 500mm, en in het bijzonder rond de 400 mm. Aan de bovenzijde is de breedte 18b gelegen tussen de 1000 en de 1200 mm, en in het bijzonder ongeveer 1100 mm, en de lengte 18d tussen de 1250 en de 1400 mm, en in het bijzonder ongeveer 1325 mm.

De getoonde doorsnede is een veelhoek, in het bijzonder een rechthoek, zoals een vierkant, De keuze voor de vorm van de doorsnede is een grotendeels financiële 20 overweging. Een vierkante of rechthoekige doorsnede is relatief eenvoudig te vervaardigen uit enkelvoudig gekromd plaatstaal. Wanneer er een veelhoek met meer dan vier hoeken wordt toegepast is elk van de hoeken stomper, en de kans op aankleven van deeg in de hoeken geringer. Een optimum wordt daarbij gevonnd door een opvangkamer met een ronde doorsnede.

25

Claims (18)

1. Inrichting voor het op een transporteur aanbrengen van een deeglaag, omvattende: 5. een aan de bovenzijde ten minste gedeeltelijk geopende en naar beneden toe versmald trechtervormig toelopende opvangkamer voor hel opnemen van gekneed deeg, op de versmald toelopende onderzijde waarvan een afvoeropening aansluit; en - olietoevoermiddelen voor het op ten minste een deel van de binnenzijde van de 10 trechtervormige opvangkamer aanbrengen van een oliefilm, met het kenmerk dat tenminste een deel van een binnenwand van de trcchtcrvormigc opvangkamer naar de binnenzijde van de trechtervormig toelopende opvangkamer convex is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat ten minste twee overliggende wanddelen van de trechtervormig toelopende opvangkamer naar de binnenzijde van de trechtervormig toelopende opvangkamer convex zijn.

3, Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de ten minste twee 20 ovcrliggcndc wanddelen een van elkaar verschillende radius hebben binnen het convexe deel.

4. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat een doorsnede van de trechtervormige opvangkamer in een horizontaal vlak een 25 veelhoek is, in het bijzonder een rechthoek.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk dat een doorsnede door de trechtervormige opvangkamer in een horizontaal vlak rechthoek is en de wanddelen van beide groepen van overliggende wanddelen naar de binnenzijde 30 van de trechtervormig toelopende opvangkamer convex zijn.

6, Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de afvoeropening een grootste breedte heeft tussen de 150 en 500 mm.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de opvangkamer een grootste hoogte heeft tussen de 600 en 1000 mm, in het bijzonder tussen de 700 en 800 mm.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de radius van ten minste het convexe gedeelte van ten minste één van de wanddelen een radius heeft tussen de 800 en de 1500 mm.

9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de 10 olietoevoermiddelen zijn voorzien van een doseeroppervlak dat wordt bepaald door een voor olie permeabel doorvocrclcmcnt en waarbij het doseeroppervlak onderdeel uitmaakt van de binnenzijde van de trechtervormige opvangkamer.

10 A) het verschaffen van een versmald trechtervormig toelopende opvangkamer voor het opvangen van gekneed deeg; en een op de opvangkamer aansluitende afvoeropening; B) het aanbrengen van een oliefilm op ten minste een deel van de binnenzijde van de opvangkamer;

10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de 15 afstand van de olietoevoermiddelen tot de geopende bovenzijde van de opvangkamer kleiner is dan de afstand van de olietoevoermiddelen tot de afvoeropening.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk dat het voor olie 20 permeabel doorvocrclcmcnt van de olietoevoermiddelen wordt gevormd door een keramisch element.

12. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van ten minste één paar nabij de afvoeropening roteerbaar 25 opgestelde parallelle rollen, waarmee het deeg vanuit de trechtervormig toelopende opvangkamer als een deeglaag door de afVoeropening wordt bewogen.

13. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de opening tussen de 30 deegrollen excentrisch is gelegen ten opzichte van de afvoeropening.

14. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de inrichting is voorzien van snijmiddelen, voor het snijden van een deel van een deegmassa van de rest van de deegmassa, als een deeglaag door de afvoeropening wordt bewogen.

15 C) het in de trechter brengen van het deeg; D) het door de alVoeropening vanuit de trechter op de transporteur aanbrengen van de deeglaag; gekenmerkt doordat tijdens bewerkingsstap D) het deeg langs een naar de binnenzijde van de trechtervormig toelopende opvangkamer convex uitgevoerd wanddeel naar de 20 afvoeropening wordt geleid.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk dat een snijvlak van de 5 snijmiddelen in een gesloten toestand excentrisch is gelegen ten opzichte van de afvoeropening.

16. Werkwijze voor het op een transporteur aanbrengen van een deeglaag, omvattende de bewerkingsstappen:

17. Werkwijze volgens conclusie 16, met het kenmerk dat olietoevoermiddelen tussen de 50 en de 100 ml olie per mJ deeg toevoeren.

18. Werkwijze volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk dat voorafgaand aan bewerkingsstap C) het deeg wordt voorzien van een uitwendige olielaag.