NL2001930C

NL2001930C - Kogelkoppeling.

Info

Publication number: NL2001930C
Application number: NL2001930A
Authority: NL
Inventors: Pieter Gerrit Veldhuizen
Original assignee: Bart Veldhuizen B V
Priority date: 2008-08-28
Filing date: 2008-08-28
Publication date: 2010-03-11
Also published as: EP2159083A1; ATE520550T1; EP2159083B1; EP2159083B8

Description

- 1 -

KOGELKOPPELING

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een koppeling omvattende een aan een trekker bevestigde kogel, 5 en aan een aanhanger bevestigde kogel vangorganen met een koppelopening.

De onderhavige uitvinding heeft tevens betrekking op een trekker voorzien van een dergelijke koppeling.

10

Een dergelijke koppeling is bekend uit US-4,209,184. De bekende koppeling omvat op de dissel van een aanhanger bevestigde kogel vangorganen, in de vorm van een balhouder en een verend beweegbare balsteun, waartussen zich een 15 koppelopening bevindt voor opname van een aan een trekker bevestigde kogel. Bij vrijgave van een blokkeerhefboom beweegt de balsteun naar beneden en komt een toegang tot de koppelopening vrij, waarna de dissel met de kogel vangorganen van de aanhanger kan worden opgetild, naar de 20 kogel toe kan worden verplaatst en daarop kan worden neergelaten.

Nadeel van het optillen en verplaatsen van de aanhanger, en het vervolgens neerlaten van de kogel 25 vangorganen op de kogel is dat het veelal handmatig bewegen van de aanhanger en het boven de kogel brengen van de koppelopening een moeilijke, niet zonder risico's op letsel, lichamelijk veeleisende handeling is.

30 Doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een verbeterde koppeling waarbij het koppelen veilig verloopt en tevens minder lichamelijke inspanning vergt.

Daartoe heeft de koppeling volgens de uitvinding het 35 kenmerk dat de kogel vangorganen althans gedeeltelijk - 2 - zodanig beweegbaar zijn uitgevoerd dat bij het elkaar in nagenoeg horizontale richting naderen van de te koppelen kogel en koppelopening het beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen uit de richting van naderen is wegbewogen.

5

Voordeel van de koppeling volgens de uitvinding is dat bij het elkaar in een horizontaal vlak naderen van de kogel en kogel vangorganen het beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen uit de richting van naderen is 10 wegbewogen. Het gevolg hiervan is dat het koppelen met voordeel plaats heeft terwijl de bestuurder in het trekkende voertuig -de trekker- kan blijven zitten, om dit in de praktijk naar achteren te rijden, zodat de kogel door het verrijden van het voertuig naar de openstaande 15 koppelopening kan worden bewogen om uit zichzelf door de kogel vangorganen te worden gevangen. Van voordeel is verder dat bij het koppelen geen lichamelijke arbeid meer hoeft te worden verricht, en de bestuurder tijdens het koppelen veilig in de trekker kan blijven zitten en daarbij 20 geen risico's meer loopt.

Diverse mogelijke praktische uitvoeringsvormen en de daarbij behorende voordelen zijn uiteen gezet in de verdere afhankelijke conclusies en de navolgende beschrijving.

25

Thans zullen een aantal uitvoeringsvormen van koppelingen volgens de onderhavige uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de onderstaande figuren, waarin overeenkomstige onderdelen van dezelfde verwijzingscijfers 30 zijn voorzien. Daarbij tonen:

Figuren IA en 1B schematische weergaves in respectievelijk zij- en bovenaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van kogel vangorganen voor toepassing in de koppeling volgens de uitvinding; 35 Figuren 2A en 2B schematische weergaves in - 3 - respectievelijk doorsnede en bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van kogel vangorganen voor toepassing in de koppeling volgens de uitvinding;

Figuren 3A en 3B schematische weergaves, beide in 5 zijaanzicht, van een derde uitvoeringsvorm van respectievelijk kogel vangorganen voor toepassing in de koppeling volgens de uitvinding en van de in aangrijping zijnde koppeling volgens de uitvinding;

Figuren 4A en 4B schematische weergaves, beide in 10 bovenaanzicht, van een vierde uitvoeringsvorm van kogel vangorganen voor toepassing in de koppeling volgens de uitvinding; en toont

Figuur 5 een vijfde uitvoeringsvorm als variant op de uitvoeringsvormen van de figuren 4A en 4B.

15

In de figuren IA en 1B zijn schematische afbeeldingen getoond van een eerste uitvoeringsvorm van kogel vangorganen 1 die samen met een hierin niet weergegeven kogel 2 onderdeel uitmaken van een koppeling 3 die gebruikt 20 wordt voor het koppelen van een trekker en een aanhanger. Daarbij is, zoals bekend, de trekker voorzien van de kogel 2, en is de aanhanger voorzien van de kogel vangorganen 1 waarbinnen zich een koppelopening 4 voor de kogel 2 bevindt. De getoonde kogel vangorganen 1 hebben een althans 25 gedeeltelijk beweegbaar gedeelte in de vorm van een snavel of haak 5 die scharnierbaar is om een as 6, en wel zodanig dat bij het elkaar in nagenoeg horizontale richting naderen van de te koppelen kogel 2 en de koppelopening 4 het beweegbare gedeelte 5 van de kogel vangorganen 1 uit de 30 richting van naderen (aangeduid met pijl N) is wegbewogen. Koppeling kan daardoor in een horizontaal vlak plaats vinden, zonder dat de dissel met kogel vangorganen 1 hoeft te worden opgetild of in positie hoeft te worden gemanoeuvreerd. De koppeling 3 heeft in de koppelopening 4 35 van de kogel vangorganen 1 geïntegreerde en daarin voor een - 4 - deel uitstekende kogel vergrendelorganen 7, welke zijn voorzien van een lip 8 die bij contact met de kogel 2 de niet verder omschreven functioneel met het vangorgaan 1 gekoppelde vergrendelorganen 7 in werking stelt. Deze 5 zorgen ervoor dat de kogel 2 in de opening 4 geborgd blijft, doordat de haak 5 dan is geborgd tegen scharnieren. Ter vrijgave van de kogel 2 uit de koppelopening 4 dient een functioneel met de organen 7 gekoppelde vrijgave voorziening te worden bediend, waarna de kogel 2, nadat de 10 trekker eenvoudig vooruit is gereden, zonder verdere te verrichten handelingen uit de koppelopening 4 vrijkomt. In de weergegeven eerste uitvoeringsvorm bevindt de scharnier as 6 zich in een horizontaal vlak, als gevolg waarvan de eendelige snavel of haak 4 naar boven toe scharnierbaar is. 15 Bij een andere positie van de as 6 is de haak 5 bijvoorbeeld naar een zijkant scharnierbaar, zodat deze uit de naderingsrichting van de kogel 2 weg te scharnieren is.

In de figuren 2A en 2B zijn schematische weergaves getoond van een tweede uitvoeringsvorm van de kogel 20 vangorganen 1 van de koppeling 3. Hierbij hebben de kogel vangorganen 1 een althans gedeeltelijk beweegbaar gedeelte 5 dat in dit geval transleerbaar is, en in het bijzonder in een dwars op de lengterichting staand vlak translerend is uitgevoerd. In opgetrokken positie van het gedeelte 5 is 25 bij het elkaar in nagenoeg horizontale richting (pijl N) naderen van de te koppelen kogel 2 en de koppelopening 4 het translerend beweegbare gedeelte 5 van de kogel vangorganen 1 uit de richting van naderen wegbewogen, wat weer tot de hierboven vermelde voordelen leidt. Verder 30 heeft de koppeling 3 weer in de koppelopening 4 van de kogel vangorganen 1 geïntegreerde en daarin voor een deel uitstekende kogel vergrendelorganen 7, welke zijn voorzien van een lip 8 die bij contact met de kogel 2 de niet verder omschreven functioneel met het vangorgaan 1 gekoppelde 35 vergrendelorganen 7 (met een mogelijk muizenvalachtige - 5 - constructie) in werking stelt. Deze zorgen ervoor dat de kogel 2 in de opening 4 geborgd blijft, doordat het translerend gedeelte 5 dan is geborgd tegen transleren. Ter vrijgave van de kogel 2 uit de koppelopening 4 dient een 5 functioneel met de organen 7 gekoppelde vrijgave voorziening te worden bediend, waarna de kogel 2, nadat de trekker eenvoudig vooruit is gereden, zonder verdere te verrichten handelingen uit de koppelopening 4 vrijkomt.

In de figuren 3A en 3B zijn schematische weergaves 10 getoond van een derde uitvoeringsvorm van de koppeling 3. Deze uitvoering heeft een om een horizontaal gelegen as 6 scharnierbaar beweegbaar gedeelte 5, dat omhoog staand (figuur 3A) vrije horizontale toegang (pijl N) biedt voor de kogel 2 naar de koppelopening 4, en omlaag staand 15 (figuur 3B) de kogel 2 vastgrijpt en eventueel borgt.

Borging vindt bijvoorbeeld plaats nadat een borgend en speling beperkend met de as 6 verbonden mechaniek de speling, welke mede het gevolg kan zijn van slijtage, tussen kogel 2 en kogelopening 4, praktisch teniet doet. Op 20 soortgelijke wijze als hierboven beschreven heeft deze uitvoering van een in de koppelopening 4 uitstekende lip 8 voorziene kogel vergrendelorganen 7 en een daarmee gekoppelde vrijgave voorziening.

In de figuren 4A en 4B zijn schematische weergaves 25 getoond van een vierde uitvoeringsvorm van om een enkele as 6 scharnierbare kogel vangorganen 1 voor toepassing in de koppeling 3. In dit geval zijn de vangorganen 1 tweedelig scharnierend met grijporganen 5-1 en 5-2 uitgevoerd. Als de grijporganen 5 open staan (figuur 4A) is de nagenoeg 30 horizontale toegang (pijl N) van de kogel 2 tot de koppelopening 4 vrij, en als zij gesloten zijn (figuur 4B) grijpen zij als lepels om de kogel 2. Figuur 5 toont een variant hierop, waarbij de lepels 5-1, 5-2 elk om hun eigen assen 6-1, 6-2 scharnierbaar zijn. Ook deze uitvoeringen en 35 variant hebben, zoals reeds toegelicht, een in de - 6 - koppelopening 4 uitstekende lip 8 en kogel vergrendelorganen 7 en een daarmee gekoppelde vrijgave voorziening.

Claims

1. Koppeling omvattende een aan een trekker bevestigde kogel, en aan een aanhanger bevestigde kogel 5 vangorganen met een koppelopening, met het kenmerk dat de kogel vangorganen althans gedeeltelijk zodanig beweegbaar zijn uitgevoerd dat bij het elkaar in nagenoeg horizontale richting naderen van de te koppelen kogel en koppelopening het beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen uit de 10 richting van naderen is wegbewogen.

2. Koppeling volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen is gevormd door grijporganen die in gekoppelde toestand tenminste 15 gedeeltelijk om de kogel grijpen.

3. Koppeling volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de grijporganen zijn uitgevoerd met een snavel, haak of lepel. 20

4. Koppeling volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk dat het beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen scharnierend of translerend beweegbaar is uitgevoerd. 25

5. Koppeling volgens conclusie 4, met het kenmerk dat het scharnierend beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen om een nagenoeg horizontale as scharnierend is uitgevoerd. 30

6. Koppeling volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de horizontale as is gekoppeld met een slijtage afstel en speling beperkend mechaniek.

7. Koppeling volgens één van de conclusies 4-6, met - 8 - het kenmerk dat het scharnierend beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen van één of meer, in het bijzonder twee, onderling scharnierbare, de kogel te vangen, grijporganen is voorzien. 5

8. Koppeling volgens één van de conclusies 4-7, met het kenmerk dat het translerend beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen in een dwars op de lengterichting staand vlak translerend is uitgevoerd. 10

9. Koppeling volgens één van de conclusies 4-8, met het kenmerk dat het translerend beweegbare gedeelte van de kogel vangorganen in nagenoeg verticale richting translerend is uitgevoerd. 15

10. Koppeling volgens één van de conclusies 1-9, met het kenmerk dat de koppeling kogel vergrendelorganen omvat.

11. Koppeling volgens conclusie 10, met het kenmerk 20 dat de kogel vergrendelorganen en de kogel vangorganen zijn geïntegreerd.

12. Koppeling volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk dat de kogel vergrendelorganen zijn verbonden met 25 een beweegbare en in de koppelopening uitstekende lip die bij contact met de kogel deze in de koppelopening vergrendelt.

13. Trekker voorzien van een koppeling volgens één 30 van de conclusies 1-12.

14. Aanhanger voorzien van een koppeling volgens één van de conclusies 1-12.