NL194313C - Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting. - Google Patents

Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL194313C
NL194313C NL8601834A NL8601834A NL194313C NL 194313 C NL194313 C NL 194313C NL 8601834 A NL8601834 A NL 8601834A NL 8601834 A NL8601834 A NL 8601834A NL 194313 C NL194313 C NL 194313C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cassette
magnetic tape
loading device
opening
recording
Prior art date
Application number
NL8601834A
Other languages
English (en)
Other versions
NL194313B (nl
NL8601834A (nl
Original Assignee
Sony Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP59043574A external-priority patent/JPS60187982A/ja
Application filed by Sony Corp filed Critical Sony Corp
Priority to NL8601834A priority Critical patent/NL194313C/nl
Publication of NL8601834A publication Critical patent/NL8601834A/nl
Publication of NL194313B publication Critical patent/NL194313B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL194313C publication Critical patent/NL194313C/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/675Guiding containers, e.g. loading, ejecting cassettes
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B23/00Record carriers not specific to the method of recording or reproducing; Accessories, e.g. containers, specially adapted for co-operation with the recording or reproducing apparatus ; Intermediate mediums; Apparatus or processes specially adapted for their manufacture
    • G11B23/02Containers; Storing means both adapted to cooperate with the recording or reproducing means
    • G11B23/04Magazines; Cassettes for webs or filaments
    • G11B23/08Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends
    • G11B23/087Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends using two different reels or cores
    • G11B23/08707Details
    • G11B23/08735Covers
    • G11B23/08742Covers in combination with brake means

Landscapes

  • Packaging Of Annular Or Rod-Shaped Articles, Wearing Apparel, Cassettes, Or The Like (AREA)

Description

1 194313
Laadlnrichtlng voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichtlng
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting, welke cassette omvat een cassettehuis met een mond 5 waardoorheen een magneetband toegankelijk is, welke mond een eerste opening in een onderste gedeelte van het huis grenzend aan het voorste eindvlak omvat, een paar bandhaspels waaromheen de magneetband is gewikkeld, een scharnierend deksel dat de eerste opening van de mond bedekt en vrijmaakt, een verschuifbaar sluiterorgaan dat verschuifbaar is ten opzichte van het onderste gedeelte van het cassettehuis en de tweede opening in het onderste gedeelte kan bedekken en vrij kan laten, welk sluiterorgaan 10 beweegbaar is tussen een eerste positie waarin dit de tweede opening bedekt en een tweede positie waarin dit de tweede opening vrijlaat; en grendelmiddelen voor het normaal in de eerste stand houden van het sluiterorgaan wanneer de cassette niet in gebruik is, en het toelaten aan het sluiterorgaan om in de tweede stand te bewegen wanneer de cassette in de opneem- en weergeefinrichting wordt gestoken, welke laadinrichting middelen bévat voor het ontgrendelen van hét sluiterorgaan.
15 Een dergelijke laadinrichting is beschreven in de oudere, niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 8403912.
Het is het doel van de onderhavige uitvinding een laadinrichting te verschaffen die op doeltreffende wijze de vergrendeling van een grendelmechanisme van een magneetbandcassette op kan heffen en kan verhinderen dat de cassette in een onjuiste stand in de laadinrichting wordt gestoken.
20 Daartoe wordt de laadinrichting gekenmerkt door een houderiichaam waarin een cassette-opneemruimte is bepaald en dat een bodem heeft waarop de cassette wordt aangebracht; en in het houderiichaam opgenomen middelen die samen kunnen werken met de grendelmiddelen vóór het ontgrendelen van deze grendelmiddelen teneinde een beweging van het sluiterorgaan uit de eerste stand neer de tweede stand toe te laten, wanneer de magneetbandcassette in een juiste stand in de cassette-opneemruimte wordt gestoken, 25 waarbij de ontgrendelmiddelen tevens zijn ingericht om het in een onjuiste stand in de cassette-opneemruimte steken van de magneetbandcassette te verhinderen.
De uitvinding zal meer in het bijzonder worden beschreven aan de hand van de hiernavolgende gedetailleerde beschrijving en uit de bijgevoegde tekeningen van de voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.
30 Figuur 1 is een perspectivisch aanzicht van de voorkeursuitvoeringsvorm van een magneetbandcassette waarbij een zwenkbaar deksel en een verschuifbaar dekselorgaan in hun respectieve gesloten posities verkeren.
Figuur 2 is een perspectivisch aanzicht van een magneetbandcassette van figuur 1, gezien'vanaf de onderzijde van de cassette waarbij het zwenkbare deksel en het verschuifbare dekselorgaan in hun 35 respectieve gesloten posities verkeren, overeenkomend met de toestand van figuur 1.
Figuur 3 is een perspectivisch aanzicht van de magneetbandcassette volgens figuur 1 gezien vanaf de onderzijde van de cassette, waarbij het zwenkbare dekseldeel en het verschuifbare dekseldeel in hun respectieve open posities verkeren tijdens het gebruik van de cassette.
Figuur 4 is een perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen van de magneetbandcassette volgens 40 figuur 1.
Figuur 5 is een perspectivisch aanzicht van boven van het bovenste deel van de magneetbandcassette volgens figuur 1, waarbij de bovenste sectie ondersteboven wordt getoond.
Figuur 6 is een vergrote doorsnede volgens de lijn VI-VI in figuur 2.
Figuur 7 is een vergrote gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn VII—Vil in figuur 2.
45 Figuur 8 is een bovenaanzicht van het onderste deel van de in figuur 4 getoonde bandcassette, waarbij de randen van het onderste deel gedeeltelijk weggesneden zijn teneinde de wijze van aangrijping tussen een remorgaan en het onderste deel te tonen.
Figuur 9 is een gedeeltelijk bovenaanzicht van een cassettehouder van de opnesm- en weergeefinrichting van figuur 8, gezien in de richting van de pijl IX In figuur 8.
50 Figuur 10 is een gedeeltelijke doorsnede van een opneem- en weergeefinrichting (recorder) met een roterende kop.
Figuur 11 is een schematisch aanzicht van de magneetbandcassette van figuur 1, waarin het zwenkbare dekseldeel en het verschuifbare dekseldeel in hun gesloten positie worden getoond terwijl de cassette niet. in gebruik is.
55 Figuren 12,13 en 14 zijn met figuur 10 overeenkomende doorsneden die de werking van het insteken van de voorkeursuitvoeringsvorm van een magneetbandcassette in de cassettehouder tonen.
Figuur 15 is een met figuur 10 overeenkomend schematisch aanzicht, dat echter het zwenkbare 194313 2 dekseldeel en het verschuifbare dekseldeel in hun posities toont wanneer de cassette in gebruik is.
In het bijzonder in figuren 1 tot en met 4 is een magneetbandcassette te zien welke een huis 1 omvat, met een bovenste deel 2 en een onderste deel 3, welke met elkaar zijn verbonden door schroefbouten (niet 5 getekend), op een op zichzelf algemeen bekende wijze, teneinde een enkele eenheid te vormen. In het bovenoppervlak van het bovenste deel 2 is een doorzichtige vensterplaat 2a ingebouwd. Een in het cassettehuis opgenomen paar spoelnaven 4a en 4b grijpt roteerbaar een paar spoelasinsteekopeningen 5a en 5b. De openingen 5A en 5B zijn gevormd in het onderste deel 3 en wel op bepaalde plaatsen die een geschikte afstand verzekeren tussen de spoelnaven 4a en 4b. Om de spoelnaven 4a en 4b is een 10 magneetband 6 gewikkeld.
Een scharnierend deksel 8 is roteerbaar of scharnierend bevestigd aan de rechter en linker zijwanden van het cassettehuis, nabij het vooreinde van de bandcassette. Wanneer het scharnierende dekseldeel 8 weggezwenkt wordt van het vooroppervlak van de bandcassette, komt de magneetband 6 vrij. Een in hoofdzaak rechthoekige uitsparing 3a is in het vooreinde van het onderste deel 3 gevormd Wanneer de 15 magneetbandcassette in een recorder wordt gestoken, die later kort zal worden beschreven, wordt een bandgeleidingssysteem of een een deel van een band vasthoudmechanisme (niet getoond) vormende inrichting, die een deel van de band 6 naar buiten trekt voor het aanbrengen daarvan op een roterende kop van de recorder, in de uitsparing 3a gestoken. Een verschuifbaar dekseldeel 9 grijpt aan op het onderste deel 3 en bedekt de uitsparing 3a of laat deze vrij bij het heen en weer schuiven daarvan.
20 Wanneer de bandcassette niet in gebruik is, bevindt het scharnierende dekseldeel 8 zich tegenover een vooropening die in het vooroppervlak van het huis 1 is gevormd, zodanig dat deze opening wordt bedekt. Tegelijkertijd bevindt het schuifdeksel 9 zich in zijn naar voren verschoven positie waarin deze de uitsparing 3a van het onderste deel 3 bedekt, en dus verhindert dat het bandgeleidingssysteem in de bandcassette voor de band reikt. Het scharnierende dekseldeel 8 kan van het vooroppervlak vari de cassette weg-25 zwenken teneinde de magneetband 6 vrij te laten, en het schuifdeksel 9 kan naar achteren bewegen teneinde de uitsparing 3a vrij te laten zodat het bandgeleidingssysteem in de uitsparing 3a kan reiken en een deel van de magneetband 6 uit het cassettehuis kan trekken teneinde dit deel op een roterende trommel aan te brengen voor het uitvoeren van een opname of weergave. Wanneer daarna de opname- en weergave wordt beëindigd en de bandcassette terugkeert naar de rusttoestand, bewegen het scharnierende 30 deksel en het schuifdeksel terug naar de eerdergenoemde gesloten posities. In het resterende gedeelte van deze beschrijving zullen de posities van het scharnierende deksel 8 en het schuifdeksel 9, waarin deze de vooropening respectievelijk de uitsparing 3a bedekken, de "rustpositie” worden genoemd en de positie van het deksel 8 en het deksel 9, waarin deze de vooropening en de uitsparing 3a vrij laten, zal de "gebruiks-positie” worden genoemd.
35 Het cassettehuis 1 heeft ook een paar bandgeleidingskolommen 7a en 7b, die in één geheel gevormd zijn met de linker en rechter zijden van de voorrand van het onderste deel 3, zoals in figuur 4 wordt getoond. De magneetband 6 wordt tussen en om de bandgeleidingskromme 7a en 7b gespannen teneinde een bepaalde handloop of -baan langs de voorrand van de bandcassette en langs de vooropening tegenover de roterende kop te volgen.
40 De in wezen rechthoekige uitsparing 3a van het onderste deel 3 strekt zich uit over een bepaalde breedte, teneinde het achteroppervlak van de tussen de bandgeleidingen 7a en 7b gespannen magneetband 6 vrij te laten. Tijdens opname of weergave steekt een deel van het bandverzorgingssysteem of het bandgeleidingssysteem vormende inrichting uit in de uitsparing 3a, en deze inrichting trekt een deel van de magneetband 6 naar buiten. Het bandverzorgingssysteem is een deel van de recorder.
45 Het scharnierende dekseldeel 8 is langwerpig in de grootste afmeting van de vooropening en heeft armen 8a, 8b die aan weerseinden uitsteken en het deksel 8 scharnierend aan de voorzijde van het cassettehuis 1 bevestigen door middel van zwenkassen 8d. Het scharnierende dekseldeel 8 kan dus scharnieren teneinde selectief de vooropening van het cassettehuis 1 te bedekken of vrij te laten. Het deksel 8 omvat ook een plaat 8c die langwerpig in de richting van de opening van het cassettehuis 1 en de 50 gehele lengte van de voorzijde van het cassettehuis 1 bedekt. Wanneer het deksel 1 in de gesloten stand is geroteerd voor het bedekken van de voorzijde van het cassettehuis 1, liggen de armen 8a en 8b in hetzelfde vlak als de omtrek van het bovenste deel 2, zoals het beste wordt getoond in figuren 1 en 2. Wanneer het deksel 8 zich in deze positie bevindt, wordt het dekseldeel 9 in de voorste positie gehouden onder de armen 8a en 8b, zoals getoond in figuren 2 en 3, door later te beschrijven middelen. De roterende 55 assen 8d (waarvan er in figuur 4 slechts één zichtbaar is), waaromheen het deksel 8 zwenkt, zijn ongeveer gecentreerd op de binnenoppervlakken van de respectieve armen 8a, 8b. Uitsparingen 8e, 8f zijn gevormd door kleine groeven in de onderrand van de plaat 8c te snijden aan de linker en rechter uiteinden van de 3 134313 uitsparing 3a van het onderste deel 3.
Het schuifdeksel 9 heeft een afgeplatte U-vorm en is zodanig gemonteerd aan het onderste deel 3 van het cassettehuis 1 dat het heen en weer kan schuiven evenwijdig aan het onderoppervlak van het onderste cassettedeel 3. In het schuifdeksel 9 zijn openingen 9a en 9b gevormd, respectievelijk overeenkomend met 5 de spoelasinsteekopeningen 5a en 5b, en wel op zodanige plaatsen, dat nadat het schuifdeksel 9 geheel teruggeschoven is voor het vrijlaten van de uitsparing 3a, de opening 9a en 9b respectievelijk gecentreerd zijn op de spoelinsteekopeningen 5a en 5b.
In de bodem van het onderste deel 3 direct onder de bandgeleidingskromme 7a en 7b zijn respectievelijk positioneringsgaten 10a en 10b gevormd. Zoals in figuur 4 wordt getoond, omvat het schuifdeksel 9 een 10 vlakke plaat 9c, die evenwijdig ligt aan het onderoppervlak van het onderste deel 3 en zijplaten 9d, 9e aan de linker en rechter zijde van de vlakke plaat 9c die evenwijdig liggen aan de buitenoppervlakken van de linker en rechter zijwanden van het onderste deel 3. Flenzen 9f en 9g zijn gevormd door de boveneinden van de zijplaten 9d, 9e binnenwaarts te buigen. De flenzen 9f, 9g worden verticaal maar niet horizontaal opgesloten tussen de zijwanden van de bovenste en onderste delen 2,3 nadat het huis 1 is samenge· 15 voegd. Na deze samenvoeging steekt een veeraangrijpingsanker 9h, dat gevormd is aan de vlakke plaat 9c door een een veer opnemende sleuf 18 in het onderstel deel 3. Het veeranker 9h verankert één einde van een trekschroefveer 27 welke bestemd is om het dekselorgaan 9 in de voorste richting te belasten. Het andere einde van de schroeftrekveer 27 grijpt een veeraangrijpingskolom 19 aan, die nabij de uitsparing 3a van het onderste deel 3 is geplaatst, met het resultaat, dat het dekseldeel 19 in voorwaartse richting wordt 20 gedwongen in een positie, waarin dit de uitsparing 3a bedekt. Deze beweging van het schuifdeksel 9 heeft ook tot gevolg dat de openingen 9a, 9b niet meer samenvallen met de openingen 5a, 5b, teneinde de band 6 volledig op te sluiten.
Contactdelen 9i en 9j strekken zich loodrecht naar boven uit vanaf de vlakke plaat 9c aan de voorzijde van de plaat, op plaatsen die overeenkomen met de uitsparingen 8e en 8f van het deksel 8. De contact-25 delen 9i en 9j maken het mogelijk, dat de opneem-weergeefinrichting het deksel 9 naar achteren schuiven ter voorbereiding van het openen van de cassette 1 op een hierna te beschrijven wijze.
Figuur 4 toont de relatieve positie van het dekseldeel 8, het schuifdeksel 9, een spoelremorgaan 11, dat later zal worden beschreven, het bovenste deel 2 en het onderste deel 3. Elk van deze componenten kan vervaardigd zijn van kunsthars, zoals ABS. Het onderste deel 3 omvat een in hoofdzaak rechthoekige 30 vlakke plaat, waarin de spoelasinsteekopeningen 5a en 5b zijn gevormd en een gestel met linker en rechter zijwanden, een voorste deel waarin de bandgeleidingskolommen 7a, 7b zijn gevormd en een achterwand.
De meeste zijwanden en het buitenoppervlak van de vlakke plaat van het onderste deel 3 zijn voorzien van uitsparingen, zodat het schuifdeksel 9 samenvalt met het buitenoppervlak van het overige gedeelte van de zijwanden en de bodem van de onderste sectie 3.
35 De vooreinden van de linker en rechter zijwanden zijn in dwarsrichting binnenwaarts getrapt met de dikte van de armen 8a, 8b van het deksel 8, teneinde ondersteuningswanden 12 te vormen. De bovenzijden van de ondersteuningswanden 12 zijn voorzien van inspringende gedeelten. Wanneer de bovenste sectie 2 en de onderste sectie 3 samengevoegd worden, komen passende ondersteuningswanden 20 in het bovenste deel 2 met hun randen in contact met de ondersteuningswanden 12. De inspringende gedeelten vormen 40 dan openingen, die een zwenkbare montage van de roterende assen 8d, (waarvan er in figuur 4 slechts één zichtbaar is) van het deksel 8. Rechthoekige insteekopeningen 13 zijn nabij de voorste, onderste hoeken van de steunwanden 12 gevormd. Afschermingen 14a, 14b en 14c bepalen de drie wanden van de uitsparing 3a, waardoor de binnenzijde van het cassettehuis 1 afgeschermd is van de uitsparing 3a.
Trapvormige vattingen 16a (waarvan er in figuur 4 slechts één zichtbaar is) strekken uit langs de 45 bovenwanden van de linker en rechter zijwanden van het onderste deel 3 en evenwijdig daaraan. De diepte van de getrapte vattingen 16a is niet zo groot als de dikte van de armen 8a, 8b van het deksel 8. Geleidingsgroeven 16b strekken zich uit langs elke zijwand van het onderste deel 3 evenwijdig aan elkaar en aan de getrapte vattingen 16b. Overeenkomstig de vattingen 16a zijn de geleidingsgroeven 16b niet zo diep als de armen 8a en 8b van het deksel 8 dik zijn.
50 Zoals het beste wordt getoond in figuur 6, nemen de getrapte vattingen 16a de bovenranden 9g van het schuifdeksel 9 op. Ook neemt de geleidingsgroef 16b binnenwaarts gerichte inspringende gedeelten 26 verschuifbaar op, welke gevormd zijn in de zijplaten 9d en 9e van het schuifdeksel 9. Een verschuifbare aangrijping tussen de vattingen 16a en de randen 9g en tussen de geleidingsgroeven 16b en de inspringende gedeelten 26 geleiden de verschuivingsbeweging van het schuifdeksel 9 ten opzichte van de 55 uitsparing 3a langs de zijwanden van het onderste deel.
Een ringvormige kraag of flensdelen 17a, 17b omcirkelen elk van de spoelasinsteekopeningen 5a, 5b.
Teneinde het schuifdeksel 9 in de voorste gesloten positie te dwingen, wordt de in de bodemplaat 3c van 194313 4 de onderste sectie 3 gevormde rechthoekige veeropnemende sleuf 18 gecentreerd tussen de spoelinsteek· openingen 5a, 5b en strekt zich met zijn grootste afmeting evenwijdig aan de richting van voor naar achteren uit. De veeraangrijpingskolom 19 is aan het vooreinde van de veer opnemende sleuf 18 aangebracht. De trekveer 27 die het dekseldeel 9 nar voren dwingt, is aangebracht tussen de kolom 19 en het 5 aan het deksel 9 gevormde ankeruitsteeksel 9h.
Figuren 4 en 5 tonen details van het bovenste deel 2. Het bovenste deel 2 omvat een in hoofdzaak rechthoekige vlakke plaat, waarin de doorzichtige vensterplaats 2a is gevormd en een raam met linker en rechter zijwanden en een achterwand. De buitenomtrekken van het bovenste deel 2 komen overeen met de buitenomtrekken van het onderste deel3 en de schuifdeksel 9.
10 Steunwanden 20 zijn zodanig gevormd, dat de vooreinden van de linker en rechter zijwanden binnenwaarts verspringen over de dikte van de armen 8a en 8b van het deksel 8, evenals de steunwanden 12 van het onderste deel 3. De steunwanden 20 en 12 bepalen de boven omschreven openingen wanneer deze met de randen tegen elkaar aan zijn samengevoegd.
Een afschermingswand 14d (figuur 5) past op de afschermingswand 14c (figuur 4). Wanneer het 15 bovenste deel 2 en het onderste deel 3 met elkaar zijn gekoppeld, komen de afschermingswanden 14d en 14c tegen elkaar aan, waardoor de binnenzijde van het cassettehuis gescheiden wordt van de uitsparing 3a.
Op één lijn met de ringvormige kragen 17a en 17b van het onderste deel 3 zijn boogvormige kragen 21a, 21b, 21c en 21 d gevormd. De spoelnaven 4a en 4b worden roteerbaar ondersteund door de kragen 21a, 21b, 21c en 21d van het bovenste deel 2 en de ringvormige kragen 17a en 17b van het onderste deel 3. De 20 kragen 21a, 21b, 21c en 21 d zijn ongeveer even dik als de gedeelten van het spoelremorgaan 11 die in contact komen met het bovenste deel 2, zodat het spoelremorgaan 11 niet buiten de kraagdelen 21a, 21b, 21c en 21 d kan uitsteken. Hierdoor wordt beschadiging van de magneetband 6 door het spoelremorgaan 11 voorkomen.
Een bevestigingsnok 22 (figuur 6) met een U-vorm in dwarsdoorsnede is aangebracht aan het bovenste 25 deel 2 tegenover de veeraangrijpingskolom 19 van het onderste deel 3. Wanneer het bovenste deel 2 en het onderste deel 3 met elkaar zijn verbonden, wordt de veer aangrijpende kolom 19 opgenomen binnen de opening van de bevestigingsnok 22, en dus wordt het einde van de de veer aangrijpende kolom 19 aangrijpende schroefveer 26 vastgehouden door het einde van de bevestigingsnok 22.
Een gekartelde uitsparing 23 is gevormd nabij het achtereinde van elk van de rechter en linker zijwanden 30 teneinde een stevig houvast te verschaffen, wanneer de cassette in de hand wordt gehouden. V-vormige holle steunen 24 zijn nabij het midden van de linker en rechter zijwand en gevormd. Wanneer de band-cassette in de opneem- en weergeefinrichting wordt gebracht, worden de holle steunen 24 aangegrepen van zowel de rechter als de linker zijde door (niet getoonde) steunpennen..
Zoals in figuren 5 en 7 wordt getoond, strekt een holle cilindrische nok 2b zich benedenwaarts van het 35 bovenste deel 2 uit. Een cilindrische grendelpen 15 tegenover de nok 2b kan hierin verticaal naar binnen en naar buiten schuiven. De grendelpen 15 heeft een onderste grendelkop 15c van het van de nok 2b verwijderde einde. Aan de grendelpen 15 is tussen het uiteinde en de grendelkop 15c een flens 15a gevormd. De grendelkop 15c is één geheel met het uiteinde en de flens 15a verbonden door een deel 15b. Het deel 15b is cilindrisch en heeft een grotere diameter dan het uiteinde. Het cilindrische deel 15b strekt 40 zich uit door een cirkelvormige opening 3b door het onderste deel. De grendelkop 15c grijpt ofwel een cirkelvormige eerste slotopening 9k of een half-cirkelvormige tweede slotopening 9m aan, welke beide gevormd zijn in de vlakke plaat 9c van het schuifdeksel 9. Wanneer de grendelkop 15c de eerste slotopening 9k aangrijpt, vergrendelt deze het schuifdeksel 9 in zijn gesloten stand. Wanneer anderzijds de grendelkop 15c de tweede grendelopening 9m aangrijpt, grendelt deze het deksel 9 in zijn open positie.
45 De grendelpen 15 kan in langsrichting in de nok 2b en eruit naar buiten schuiven. Om het uiteinde van de grendelpen 15 is een voorbelastingsveer 15d gewikkeld. Het boveneinde van de veer 15d rust tegen het ondereinde van de nok 2b en het ondereinde van de veer 15d rust tegen de flens 15a. Met andere woorden, de flens 15a dient als veerzitting voor de veer 15d. Tegelijkertijd dient de flens 15a voor het begrenzen van de benedenwaartse slag van de grendelpen in reactie op de kracht van de veer 15d. Om 50 deze reden is de diameter van de flens 15a groter dan de binnendiameter van de opening 3b door het onderste deel.
De veer 15d dwingt de grendelpen 15 constant naar beneden, zodat de grendelkop 15c buiten het onderoppervlak van het onderste deel 3 door de opening 3b uitstrekt. De grendelpen 15 wordt normaal in zijn grendelstand gehouden waarin deze de schuifbeweging van het schuifdeksel 9 verhindert.
55 Zoals wordt getoond in figuren 4 en 8, omvat het spoorremorgaan 11 een schuifgeleidingsplaat 11a welke langwerpig is in een richting evenwijdig aan de vooropening van het huis en aan het deksel 8 en ligt langs het binnenoppervlak van het bovenste deel 2. Het deel 11 omvat ook L-vormige armen 11 d, 11c, die 5 194313 zich respectievelijk loodrecht naar beneden uitstrekken aan weerseinden van de schuifgeleidingsplaat 11a, en vervolgens naar voren. Rempennen 11d en 11e die overeenkomen met de spoelnaven 4a respectievelijk 4b strekken zich achterwaarts van de schuifgeleidingsplaat 11a uit. Aan de buitenomtreksdelen van de spoelnaven 4a en 4b tegenover de rempennen 11d en 11e zijn remwielen gevormd.
5 In het midden van de schuifgeleidingsplaat 11a is een veeraangrijpingpen 11f gevormd, en bedienings-lippen 11g en 11 h zijn gevormd aan de uiteinden van respectievelijk de armen 11b en 11c. De centrale windingen van een torsieveer 25, die gebruikt wordt voor het in zijn remposKie dwingen van het spoelrem-orgaan 11 is op de veer aangrijpende pen 11f aangebracht. De vrije einden van de veer 25 drukken tegen de achterzijde van de afschermingswand 14d (figuur 5) van het bovenste deel 2 zodat de rempennen 1 ld, 10 11e normaal de remwielen van de spoelnaven 4a en 4b aangrijpen (figuur 11) waardoor de spoelnaven 4a en 4b worden verhinderd te roteren.
Het spoelremorgaan 11 is zodanig in de cassette 1 aangebracht, dat de einden van de lippen 11 g, 11 h door de insteekopeningen 13 van het onderste deel 3 uitsteken en wel over een bepaalde afstand tot buiten de ondersteuningswanden 12. Wanneer het deksel 8 omhoog gezwenkt is, worden de uitstekende lippen 15 11g, 11h aangegrepen door de einden van de armen 8a en 8b van het deksel 8, en wordt het spoelremorgaan 11 naar voren getrokken tegen de voorbelastingskracht van de veer 25 in. De rempennen 11d, 11e komen dus vrij van de remwielen van de spoelnaven 4a en 4b, waardoor de spoelnaven 4a en 4b kunnen roteren (zie figuur 15). Opgemerkt moet worden, dat het deksel 8 omhoog bewogen wordt door (niet getoonde) bedieningspènnen van het opneem/weergeefsysteem wanneer de cassette 1 geheel in de 20 werkzame positie is opgenomen. De bedieningspennen leveren de kracht die nodig is om de kracht van de torsieveer 25 te ovenvinnen.
In figuren 10 en 12 tot en met 14 is te zien, dat een paar grendelhefbomen 34 in een cassettehouder 33 zijn ingebouwd op punten, die elk tegenover de uitsparingen 8e en 8f in het deksel 8 liggen. Elk van de grendelhefbomen 34 is scharnierend bevestigd aan de bodem van de cassettehouder 33 zodanig dat deze 25 om een scharnierpunt kunnen roteren. Elk van de grendelhefbomen heeft een eerste armdeel 34L met een grendelklauwdeel 34N, dat zich bovenwaarts uitstrekt van het vrije einde van het eerste armdeel. De grendelhefbomen 34 hebben ook een tweede armdeel 34s, dat zich ten opzichte van het scharnierpunt aan de andere zijde van het eerste armdeel 34L uitstrekt. De eerste en tweede delen 34L en 34s strekken zich schuin ten opzichte van elkaar uit op een zodanige wijze, dat wanneer het eerste armdeel 34L evenwijdig is 30 aan de bodem van de cassettehouder 33, het tweede armdeel 34 zich onder een hoek van ongeveer 45° ten opzichte van de bodem van de cassettehouder 33 bevindt.
Alhoewel dit niet duidelijk in de tekeningen wordt getoond, werkt de grendelhefboom 34 samen met voorbelastingsmiddelen zoals een torsieveer, welke normaal de grendelhefboom gezien in figuur 10 tegen de richting van de klok in dwingen. Zoals uit figuur 10 duidelijk zal zijn, wordt daardoor het eerste armdeel 35 34L normaal naar de bodem van de cassettehouder 33 gedwongen en wordt het tweede armdeel 34s normaal weggehouden van de bodem van de cassettehouder zoals in figuren 10,12 en 13.
Het grendelplaatdeel 34n ligt tegenover een niet-getoonde openingen in de bodem van de cassettehouder 33. In de positie van de cassettehouder 33 zoals getoond in de figuren 10,12 en 13 strekt het grendelklauwdeel 34n zich uit door de opening in de binnenruimte van de cassettehouder naar binnen. De 40 positie van de grendelklauw, wanneer deze uitsteekt in de binnenruimte 33a van de cassettehouder 33 komt overeen met de positie van de voorrand van het schuifdeksel 9 in zijn naar achteren verschoven of open positie. Kei grendelklauwdeel 34n beperkt dus de voorwaartse beweging van het schuifdeksel 9 nadat de cassette tot de in figuur 12 getoonde positie in de cassettehouder is gestoken. Een aanslagorgaan 35 strekt zich bovenwaarts van de bodem van de cassettehouder 33 uit nabij de opening voor de grendelklauw 34n. 45 Het aanslagorgaan 35 is bestemd om in contact te komen met de voorrand van het schuifdeksel 9, nadat de grendelaangrijping tussen de grendelplaat 34n en de voorrand van het deksel 9 opgeheven is, teneinde te verzekeren dat het deksel 9 niet abrupt naar voren zal schuiven en het opneem- en weergeefmechanisme dat in de uitsparing 3a van de cassette is gestoken, zal beschadigen. Deze fünctle zal later worden verduidelijkt 50 De cassettehouder 33 is eveneens voorzien van een vasihoudveer 36, die uitsteekt vanaf de bovenzijde van de cassettehouder. Een vasthoudveer 36 grijpt het bovenoppervlak van het bandcassettehuis aan teneinde de beweging van deze laatste binnen de cassettehouder te beperken.
Bovendien laat een doorgaande opening 37 in de bodem van de cassettehouder 33 toe, dat de kop 15c van de grendelpen 15 zich daardoorheen uitstrekt.
55 Figuren 12 tot en met 14 tonen de werking van de bandcassette 1. Wanneer de cassette 1 niet in gebruik is, (zie figuren 7 en 8) wordt de voorzijde daarvan bedekt door het deksel 8 en wordt het schuifdeksel 9 door de schroefveer 27 in zijn voorste positie gedwongen. In dat geval wordt het spoelremorgaan 194313 6 11 door de veer 25 naar achteren gedwongen en dus grijpen de rempennen 11d, 11e de remwielen van de spoelnaven 4a en 4b aan, zodat de spoelnaven 4a en 4b worden geblokkeerd en niet kunnen roteren. Bovendien zijn de spoelasinsteekopeningen 5a en 5b van het cassettehuis 1 en de corresponderende openingen 9a en 9b in het schuifdeksel 9 ten opzichte van elkaar verschoven en wordt de uitsparing 3a 5 bedekt door het schuifdeksel 9. De magneetband 6 wordt dus geheel opgesloten teneinde te voorkomen dat stof door de openingen 5a en 5b of de uitsparing 3a binnendringt en zich op de magneetband 6 afeet, en dat vingers en dergelijke de magneetband 6 aanraken. Bovendien bevinden de zijplaten 9d en 9e van het deksel 9 zich direct onder de armen 8a en 8b, waardoor het deksel 8 wordt verhinderd te roteren. Het gevolg is dat, wanneer de cassette niet in gebruik is, het deksel 8 niet onbedoeld geopend kan worden.
10 Bij gebruik wordt de bandcassette in een opneem- en weergeefinrichting 28 aangebracht. Door de bandcassette in de binnenruimte 33a van de cassettehouder 33 te steken, komt het kopdeel 15c van de grendelpen 15 dat door het gat 3b in het onderste deel 3 van het cassettehuis 1 steekt, in contact met de bodem van de cassettehouder. Tegelijkertijd grijpen de grendelklauwen 34n van de grendelhelbomen 34 van de cassettehouder 33 van de opneem- en weergeefinrichting 28 het contactorgaan 9i en 9j van het 15 deksel 9 aan via de uitsparingen 8e en 8f van het deksel 8. Wanneer vervolgens de bandcassette verder naar voren beweegt in de bandopneem- en weergeefinrichting 28, wordt het schuifdeksel 9 vastgehouden door de grendelklauw 34n van de grendelhefboom 34, terwijl de cassette 1 tegen de voorbelastingskracht van de schroefveer 27 in verder beweegt.
Wanneer het cassettehuis 1 in de cassettehouder 33 is gestoken, wordt de grendelpen 15 uit het gat 9k 20 omhoog bewogen naar de in figuur 7 met stippellijnen getoonde positie, doordat deze in contact komt met de bodem van de cassettehouder 33. Aangezien het einde van het kopdeel 15c is afgerond, wordt vanuit deze positie een naar boven gerichte voorbelastingskracht uitgeoefend op de grendelpen door de rand van de opening 9k van het schuifdeksel 9, wanneer het cassettehuis 1 ten opzichte van het schuifdeksel 9 beweegt. De bovenwaartse voorbelastingskracht die op de grendelpen 15 wordt uitgeoefend, overwint de 25 benedenwaartse voorbelastingskracht, die wordt uitgeoefend door de veer 15b, zodat de grendelpen 15 omhoog beweegt, totdat het schuifdeksel 9 loskomt van de grendelpen 15 teneinde een relatieve verplaatsing van het cassettehuis 1 en het schuifdeksel 9 mogelijk te maken. Een afstandshouder 35 ondersteunt tijdens het insteken het onderste deel 3.
Het schuifdeksel 9 schuift dus ten opzichte van het cassettehuis 1 naar achteren, waardoor de uitsparin-30 gen 3a en de positioneringsopeningen 10a en 10b (figuur 9) worden vrijgemaakt, en de openingen 9a en 9b van het deksel 9 worden voor de spoelasinsteekopeningen 5a en 5b bewogen, zodat de spoelasinsteekopeningen 5a en 5b worden geopend.
Nadat de cassette volledig in de cassettehouder 33 is gestoken, komt de grendelpen 15 voor een gat 37 te liggen door de bodem van de houder 33, en valt door de gaten 9m en 37, waardoor dus het schuifdeksel 35 9 en het cassettehuis 1 weer tezamen, zoals getoond in figuur 13, worden vergrendeld. Uit deze positie is de cassettehouder 33 gereed om neergelaten te worden in het opneem· en weergeefsysteem 26 naar de in figuur 14 weergegeven stand, welke stand wordt bepaald door een afStandsstuk 29.
Het deksel 8 wordt dan omhoog geroteerd door de (niet getoonde) dekselbedieningspennen van de opneem- en weergeefinrichting naar de in figuren 14 en 15 getoonde positie. Terwijl het deksel 9 kantelt, 40 worden de bedieningslippen 11 g, 11h van het spoelremorgaan 11 door de ondereinden van de armen 8a, 8b naar voren gedrukt, waardoor het spoelremorgaan 11 naar voren schuift tegen de voorbelastingskracht van de veer 25 in. Hierdoor komen de rempennen 11d en 11e los van de remwielen van de spoelnaven 4a en 4b en laten deze de spoelnaven 4a, 4b vrij, zodat deze kunnen roteren.
Positioneringsultsteeksels 30 en spoelassen 31 van de opneem- en weergeefinrichting 28 worden 45 respectievelijk gestoken in de positioneeropeningen 10a en 10b en de spoelasinsteekopeningen 5a en 5b, waarbij de magneetband 6 aan de voorzijde van het cassettehuis 1 wordt vrijgelaten en het bandgeleldings-systeem (niet getoond) in de uitsparing 3a wordt gestoken. Het geleidingssysteem trekt een gedeelte van de magneetband naar buiten en beweegt deze over de roterende trommel van de opneem- en weergeefinrichting, waarna de gewenste opname of weergave uitgevoerd kan worden. Het verwijzingscijfer 32 heeft . 50 betrekking op de basis van de spoelas 31.
Wanneer de magneetbandcassette uit de bedrijfstoestand wordt genomen en weer in een rusttoestand wordt gebracht, wordt een werking uitgevoerd, tegengesteld aan die welke hierboven is beschreven.

Claims (16)

1. Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting, welke cassette omvat een cassettehuis met een mond waardoorheen een magneetband toegankelijk Is, 5 welke mond een eerste opening in een voorste eindvlak van het huis en een tweede opening in een onderste gedeelte van het huis grenzend aan het voorste eindvlak omvat, een paar bandhaspels waaromheen de magneetband is gewikkeld, een scharnierend deksel dat de eerste opening van de mond bedekt en vrijmaakt, een verschuifbaar sluiterorgaan dat verschuifbaar is ten opzichte van het onderste gedeelte van het cassettehuis en de tweede opening in het onderste gedeelte kan bedekken en vrij kan laten, welk 10 sluiterorgaan beweegbaar is tussen een eerste positie waarin dit de. tweede opening bedekt en een tweede positie waarin dit de tweede opening vrijlaat; en grendelmiddelen voor het normaal in de eerste stand houden van het sluiterorgaan wanneer de cassette niet in gebruik is, en het toelaten aan het sluiterorgaan om in de tweede stand te bewegen wanneer de cassette in de opneem- en weergeefinrichting wordt gestoken, welke laadinrichting middelen bevat voor het ontgrendelen van het sluiterorgaan, en wordt 15 gekenmerkt door een houderlichaam (33) waarin een cassette-opneemruimte (33a) is bepaald en dat een bodem heeft waarop de cassette wordt aangebracht; en in het houderlichaam (33) opgenomen middelen (34) die samen kunnen werken met de grendelmiddelen (15) voor het ontgrendelen van deze grendelmiddelen teneinde een beweging vein het sluiterorgaan (9) uit 20 de eerste stand naar de tweede stand toe te laten, wanneer de magneetbandcassette in een juiste stand in de cassette-opneemruimte (33a) wordt gestoken, waarbij de ontgrendelmiddelen (34) tevens zijn ingericht om het in een onjuiste stand in de cassette-opneemruimte steken van de magneetbandcassette te verhinderen.
2. Laadinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ontgrendelmiddelen uitstekende middelen 25 (34) bevatten die van de bodem van het houderlichaam (33) uitsteken, teneinde de grendelmiddelen (15) in een ontgrendelstand te bewegen waardoor het sluiterorgaan (9) uit de eerste stand naar de tweede stand kan bewegen, en voor het uit de eerste stand naar de tweede stand doen bewegen van het sluiterorgaan (9) tijdens het in de cassette-opneemruimte (33a) steken van de magneetbandcassette.
3. Laadinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de uitstekende middelen (34) een eerste 30 uitsteeksel (34n) omvatten dat de grendelmiddelen (15) in de ontgrendelstand kan doen bewegen en een tweede uitsteeksel (34n) dat de sluitermiddelen (9) uit de eerste stand naar de tweede stand kan doen bewegen.
4. Laadinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het tweede uitsteeksel (34n) verder het sluiterorgaan (9) in de tweede stand kan houden wanneer de magneetbandcassette op zijn plaats in de - 35 laadinrichting is.
5. Laadinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat wanneer de magneetbandcassette in de juiste stand in de cassette-opneemruimte (33a) wordt gestoken, de uitsteeksels (34n) door in de onderste horizontale rand van het scharnierende deksel (8) van de cassette aangebrachte uitsparingen (8e, 8f) bewegen.
6. Laadinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de eerste en tweede uitsteeksels (34n) in één geheel met de bodem van het houderlichaam (33) zijn gevormd.
7. Laadinrichting voigens conclusie 5, met het kenmerk, dat het houderlichaam (33) ten minste één opening heeft waardoorheen de magneetbandcassette naar binnen gestoken wordt, en hettweede uitsteeksel (34n) in langsrichting verschoven is ten opzichte van het eerste uitsteeksel (34n) en zich op een plaats bevindt op 45 een afstand van de opening ten opzichte van het eerste uitsteeksel (34n).
7 194313
8. Laadinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het houderlichaam (33) ten minste één opening heeft waardoorheen de magneetbandcassette naar binnen gestoken, en het tweede uitsteeksel (34n) in dwarsrichting verschoven is ten opzichte van het eerste uitsteeksel (34n) en op een plaats is aangebracht op een afstand van de centrale hartlijn van het houderlichaam (33) ten opzichte van het eerste uitsteeksel.
9. Laadinrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het tweede uitsteeksel (34n) eveneens in dwarsrichting verschoven ligt ten opzichte van het eerste uitsteeksel (34n), en zich op een plaats bevindt op een afstand van de centrale hartlijn van het houderlichaam (33) ten opzichte van het eerste uitsteeksel.
10. Laadinrichting volgens conclusie 1, verder gekenmerkt door met het houderlichaam (33) samenwerkende hefmiddelen, voor het omhoog en omlaag bewegen van het houderlichaam ten opzichte van een 55 mechanisch chassis (28a) van de opneem- en weergeefinrichting (28).
11. Laadinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het houderlichaam (33) eveneens een bovenwand heeft welke een open doosvormige ruimte bepaalt, die open is aan de voor- en achterzijde en 194313 8 dient als de cassette-opneemruimte, welke bovenwand middelen (36) heeft voor het veerkrachtig naar beneden tegen de bodem drukken van de magneetbandcassette.
12. Laadinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de grendelmiddelen (15) in de eerste stand van het sluiterorgaan (9) van de cassette een grendelbeweging teweegbrengen met een in het onderopper- 5 vlak van de cassette aangebrachte groef (3b), die zich uitstrekt naar een grendelopening (9k) en in dwarsrichting tegenover de eerste uitsparing (8e) van het scharnierende deksel (8) is gelegen, en dat het eerste uitsteeksel (34n) de groef (3b) binnendringt en daardoorheen beweegt teneinde de grendelmiddelen (15) in de ontgrendelstand te brengen.
13. Laadinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het eerste de groef (3b) aangrijpende 10 uitsteeksel (34n) dient als geleiding voor het in de cassette-opneemruimte (33a) steken van de magneetbandcassetten.
14. Laadinrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het tweede uitsteeksel een de sluiter (9) losneembaar aangrijpende haak (34) omvat welke daarop een schuifkracht uitoefent wanneer de cassette in de opneem- en weergeefinrichting (28) is gestoken.
15. Laadinrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door een paar spoelassen (31) die door een paar in het verschuifbare sluiterorgaan (9) van de cassette aangebrachte spoelas-insteekopeningen (9a, 9b) worden gestoken voor het aangrijpen van in het cassettehuis opgenomen spoelnaven (4a, 4b).
16. Opneem- en weergeefinrichting voorzien van een laadinrichting volgens een vein de voorgaande conclusies. Hierbij 6 bladen tekening
NL8601834A 1984-03-07 1986-07-14 Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting. NL194313C (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8601834A NL194313C (nl) 1984-03-07 1986-07-14 Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting.

Applications Claiming Priority (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP59043574A JPS60187982A (ja) 1984-03-07 1984-03-07 テ−プカセット
JP4357484 1984-03-07
NL8500604 1985-03-04
NL8500604A NL8500604A (nl) 1984-03-07 1985-03-04 Magneetbandcassette met bandbeschermingsdeksel en slotmechanisme.
NL8601834 1986-07-14
NL8601834A NL194313C (nl) 1984-03-07 1986-07-14 Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting.

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8601834A NL8601834A (nl) 1986-10-01
NL194313B NL194313B (nl) 2001-08-01
NL194313C true NL194313C (nl) 2001-12-04

Family

ID=26383365

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8601834A NL194313C (nl) 1984-03-07 1986-07-14 Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL194313C (nl)

Also Published As

Publication number Publication date
NL194313B (nl) 2001-08-01
NL8601834A (nl) 1986-10-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8500604A (nl) Magneetbandcassette met bandbeschermingsdeksel en slotmechanisme.
US3980255A (en) Tape cassette
US4087145A (en) Magnetic tape cartridge case with biasing means
US4646190A (en) Magnetic tape cassette having automatic brake
EP0160822B1 (en) Lock mechanism for tape protective closure for magnetic tape cassette
EP0189324B1 (en) Cassette holder in recording and reproducing apparatus for magnetic tape cassette
US4697702A (en) Magnetic tape cassette with tape protective sliding closure and lock mechanism for sliding closure
US4678138A (en) Magnetic tape cassette with reel brake mechanism
US4714213A (en) Magnetic tape cassette with magnetic tape protective closure and bias means therefor
NL194313C (nl) Laadinrichting voor het laden van een magneetbandcassette in een opneem- en weergeefinrichting.
JPH0513356B2 (nl)
GB2211980A (en) Casette recording-medium recording and/or reproducing apparatus
US5140488A (en) Magnetic tape cassette
JP2000339904A (ja) テープカセット
EP1100082B1 (en) Cassette holder
JP2000339908A (ja) テープカセット及び記録再生装置
JP2000339905A (ja) テープカセット
JP2000339906A (ja) テープカセット及びテープカセットの組立方法
JPH04349283A (ja) テープカセットにおけるリッドロック機構
CA1303736C (en) Magnetic tape cassette holder with protective closure and lock mechanism
JP2506778B2 (ja) テ−プカセツト
JPS6331874B2 (nl)
KR900008773B1 (ko) 테이프카세트
JPS6037748Y2 (ja) テ−プカセツト
JPH0444833B2 (nl)

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Lapsed because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20050304