NL1041346B1 - Pluimveestal. - Google Patents

Pluimveestal. Download PDF

Info

Publication number
NL1041346B1
NL1041346B1 NL1041346A NL1041346A NL1041346B1 NL 1041346 B1 NL1041346 B1 NL 1041346B1 NL 1041346 A NL1041346 A NL 1041346A NL 1041346 A NL1041346 A NL 1041346A NL 1041346 B1 NL1041346 B1 NL 1041346B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
displacement
poultry
floor
poultry shed
shed according
Prior art date
Application number
NL1041346A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1041346A (nl
Inventor
Verbeek Albertus
Evert De Koning Willem
Original Assignee
Veko Ventilatie B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Veko Ventilatie B V filed Critical Veko Ventilatie B V
Priority to NL1041346A priority Critical patent/NL1041346B1/nl
Priority to DE102016110663.1A priority patent/DE102016110663A1/de
Publication of NL1041346A publication Critical patent/NL1041346A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1041346B1 publication Critical patent/NL1041346B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K31/00Housing birds
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K15/00Devices for taming animals, e.g. nose-rings or hobbles; Devices for overturning animals in general; Training or exercising equipment; Covering boxes
    • A01K15/02Training or exercising equipment, e.g. mazes or labyrinths for animals ; Electric shock devices ; Toys specially adapted for animals
    • A01K15/027Exercising equipment, e.g. tread mills, carousels
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K31/00Housing birds
    • A01K31/002Poultry cages, e.g. transport boxes
    • A01K31/007Floors
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K31/00Housing birds
    • A01K31/22Poultry runs ; Poultry houses, including auxiliary features, e.g. feeding, watering, demanuring

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Birds (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Physical Education & Sports Medicine (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Housing For Livestock And Birds (AREA)

Abstract

Pluimveestal voor leghennen, met een reeks legnesten voor de leghennen, en althans één, op afstand van de legnesten gelegen vloergedeelte dat een loopvloer of zogenoemde strooiselruimte of scharrelruimte vormt voor de leghennen, waarbij de pluimveestal voorts is voorzien van tenminste één verdringingsinrichting met tenminste één verdringingsdeel, in het bijzonder stijf verdringingsdeel, en een geleiding daarvoor, en met een aandrijving voor het verplaatsen van het verdringingsdeel langs de geleiding volgens een vaste baan gelegen binnen het standprofiel van de leghennen op het vloergedeelte.

Description

Pluimveestal
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een pluimveestal voor leghennen. De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het in bedrijf houden van een dergelijke pluimveestal.
Pluimveestallen voor leghennen kunnen beschikken over een ruimte waar de leghennen, wanneer zij zich niet in een legnest bevinden, kunnen lopen. Daarvoor zijn zogenoemde strooiselruimtes ingericht in de pluimveestal. Dat kan het geval zijn in volièrestallen en in scharrelstallen. Portalen, étagesystemen of ophangconstructies steunen legnesten, zit/looproosters, loopgangen en aanvoersystemen (waterleidingen, voerhanden) en afvoersystemen (mestbanden) op afstand van de vloer, zie bijvoorbeeld NL octrooi 1008719 en NL octrooi 1019195. De strooiselruimte omvat daardoor vele gebieden die overdekt zijn en daardoor relatief donker kunnen zijn.
Een probleem van strooiselruimtes is dat de leghennen minder verlichte plekken van die ruimte kunnen kiezen voor het leggen van eieren. Deze eieren, ook wel buitennesteieren genoemd, liggen dan op de bestrooide vloer, op een tamelijk willekeurige plaats, buiten bereik van het afvoersysteem van eieren uit de legnesten. Relatief minder lichte gebieden of schaduwplekken blijken hiervoor erg gewild door leghennen.
Deze eieren moeten worden verwijderd van de strooiselruimte, bij voorkeur vrij gauw, omdat een door een leghen gelegd buitennestei een uitnodiging kan vormen voor andere leghennen om ook een ei te leggen in dat gebied. Het rapen van buitennesteieren vergt een aanzienlijke inspanning van personeel, vooral in voornoemde overdekte gebieden, en vormt een hoge kostenpost.
Er zijn in het verleden verscheidene mogelijke oplossingen voor dit probleem aangedragen. Zo is voorgesteld om de legnesten zelf aantrekkelijker te maken, door deze voldoende donker en tochtvrij te houden en de afstand tot de strooiselruimte te verkleinen. Een andere oplossing is het alleen bij de legnesten aanbieden van water en voer.
Voorts is het bekend om extra verlichting aan te brengen om de vorming van schaduwplekken op de strooiselruimte tegen te gaan. Een nadeel is echter dat er gewenning kan optreden. Pikgedrag kan toenemen.
Voorts is bekend om dichte zijoppervlakken, zoals van een buitenmuur, wit te verven. Hoewel deze oplossing het voordeel van eenvoud heeft kan ook in dit geval bij de leghennen gewenning optreden.
Een andere oplossing was het plaatsen van stroomdraden op plekken waar anders veel buitennesteieren worden gelegd, doch deze aanpak is niet meer toegestaan.
Recent is een systeem bedacht met blaaskasten en daarop aangesloten lengtes luchtslangen, die op ingestelde tijden worden voorzien van een luchtstroom om enigszins te bewegen en een sissend geluid te maken om de leghennen te laten schrikken. Na enige tijd kan ook hier gewenning optreden.
Een ander probleem dat zich kan voordoen op strooiselruimtes is het fenomeen van troepvorming, waarbij op een moment tientallen kippen samendringen en boven op elkaar klimmen. De troep kan relatief lang in stand gehouden worden, voor een periode van in de orde van lengte van een half uur. De leghennen die zich onder in de ophoping bevinden kunnen daarbij stikken.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Een doel van de uitvinding is een pluimveestal te verschaffen met een eenvoudig systeem voor het tegengaan van het door leghennen leggen van buitennesteieren.
Een doel van de uitvinding is een pluimveestal te verschaffen met een efficiënt systeem voor het tegengaan van het door leghennen leggen van buitennesteieren.
Een doel van de uitvinding is een pluimveestal te verschaffen met een betrouwbaar systeem voor het tegengaan van het door leghennen leggen van buitennesteieren.
Een doel van de uitvinding is een pluimveestal te verschaffen met een systeem voor het tegengaan van troepvorming in strooiselruimtes.
Voor het bereiken van althans één van deze doelen voorziet de uitvinding, vanuit één aspect, in een pluimveestal voor leghennen, met legnesten voor de leghennen, en althans één, op afstand van de legnesten gelegen vloergedeelte dat een loopvloer of zogenoemde strooiselruimte of scharrelruimte vormt voor de leghennen, waarbij de pluimveestal voorts is voorzien van een verdringingsinrichting met tenminste één verdringingsdeel en met een aandrijving voor het verplaatsen van het verdringingsdeel volgens een vaste baan gelegen binnen het standprofiel van de leghennen op het vloergedeelte.
Het verdringingsdeel stoot bij verplaatsing daarvan aan tegen leghennen die zich in de baan van het verdringingsdeel bevinden. Deze leghennen worden daardoor verstoord en verdrongen. De leghennen zullen daardoor niet de rust ervaren die bevorderlijk is voor het innemen van een leghouding en het leggen van eieren. Hiermee kan op eenvoudige en betrouwbare wijze het leggen van buitennesteieren op het genoemde vloergedeelte worden tegengegaan. Het verdringingsdeel vormt een zich verplaatsend obstakel, een middel dat over een door de bewegingsbaan bestreken gebied contacthinder voor de hennen veroorzaakt.
Bij voorkeur omvat het verdringingsdeel tenminste één verdringingselement dat op afstand van het vloergedeelte gelegen is, zodat tussen vloergedeelte en verdringingselement een vrije ruimte aanwezig is. Bij het verplaatsen van het verdringingsdeel zal het verdringingselement op het vloergedeelte liggend strooisel laten liggen. Het verdringingselement kan op een vaste hoogte op het verdringingsdeel gehouden zijn.
Bij voorkeur is het verdringingsdeel uitgevoerd voor gelijke werking in twee tegengestelde richtingen.
In een uitvoering is het verdringingselement langwerpig, bij voorkeur met een langsrichting die in hoofdzaak horizontaal is. De aandrijving kan ingericht zijn voor het volgens een lineaire baan, in een richting met een richtingscomponent dwars op de langsrichting van het verdringingselement, verplaatsen van het verdringingsdeel, bij voorkeur in een richting dwars op de langsrichting van het verdringingselement, verplaatsen van het verdringingsdeel. Het verdringingselement neemt dan in baanrichting weinig ruimte in. Daarbij wordt het mogelijk gemaakt om het verdringingselement over de gehele werkzame lengte daarvan tot dicht bij een eindwand van de baan te brengen, zodat overblijvende dode hoeken waar een hen buiten bereik kan blijven van het verdringingsdeel worden voorkomen.
Het verdringingselement kan althans één gedeelte hebben dat vrij zijwaarts uitsteekt, waarbij het verdringingsdeel bij voorkeur althans twee naar weerszijden uitstekende gedeelten van verdringingselementen omvat. Het uitstekende gedeelte van het verdringingselement kan enigszins elastisch zijn of via een elastische verbinding bevestigd zijn op de verdringingsinrichting, zodat het enigermate meegeeft bij contact, doch wel blijft uitsteken. Door de uitstekende elastische eindgedeelten wordt beschadiging/verwonding van de hennen voorkomen, bijvoorbeeld indien een hen opgesloten zou dreigen te worden tussen verdringingsdeel en vaste constructie. Ook wordt hiermee een vastraken van het verdringingsdeel bij vaste constructiedelen tegengegaan.
In een uitvoering heeft het verdringingselement een stijf gedeelte, dat vormvast is.
Het verdringingsdeel kan twee of meer verdringingselementen omvatten, die in verplaatsingsrichting op afstand van elkaar geplaatst zijn. Hierdoor kan de stabiliteit worden bevorderd.
De verdringingsinrichting kan een besturing voor de aandrijving omvatten voor het in baanrichting heen en weer bewegen van het verdringingsdeel, waardoor meerdere wijzen van verdringing gerealiseerd worden, namelijk de ene keer vanuit de ene richting, en de andere keer vanuit een andere, tegengestelde richting.
In een verdere ontwikkeling omvat de verdringingsinrichting een besturing voor de aandrijving voor het op een gekozen snelheid en/of tijdstip laten verplaatsen van het verdringingsdeel. Aldus kan afstemming plaatsvinden op de locale situatie, eventueel na testen. Ook kan afgestemd worden op het gewenste gedragseffect: zo kan gekozen worden voor een wat hogere verplaatsingssnelheid in de ochtend, wanneer 95% van de buitennesteieren gelegd worden, en een wat lagere snelheid in de middag, wanneer het gevaar van troepvorming het grootst is. De besturing kan ook bijvoorbeeld zodanig zijn dat bij nadering van een dwarswand aan het eind van het verplaatsingstraject de snelheid wordt verlaagd om hennen de gelegenheid te geven zich te verwijderen.
Voor de aandrijving van het verdringingsdeel kan een met het verdringingsdeel verbonden langwerpig en flexibel aandrijfelement, zoals een ketting, kabel of riem, en een aandrijfmotor daarvoor ingezet worden. De flexibiliteit maakt het mogelijk om het aandrijfelement om te leggen om een hoek, bijvoorbeeld via een poelie, zodat meerdere vloergedeelten bediend kunnen worden, met even zovele, daarin werkzame verdringingsdelen.
Het verdringingsdeel kan tijdens de verplaatsing volgens de baan ondersteund zijn op de stalvloer.
De verdringingsinrichting kan meerdere verdringingsdelen omvatten welke in verplaatsingsrichting op afstand van elkaar gelegen zijn en verbonden zijn met een gemeenschappelijk langwerpig en flexibel aandrijfelement. Elk verdringingsdeel kan een eigen werkgebied hebben, op elkaar aansluitend in verplaatsingsrichting.
In een uitvoering waarin vrijwel zeker alle leghennen in het vloergedeelte worden getroffen is de baan van verplaatsing van het verdringingselement gelegen in het profiel van de poten van de leghennen.
Mogelijke stress voor de leghennen kan daarbij beperkt blijven indien het verdringingselement beneden het niveau van het pootgewricht van de leghennen gelegen is, zodat de leghennen eventueel over het verdringingselement kunnen springen en niet het gevoel kunnen krijgen ingesloten te raken. Indien het verdringingselement ter hoogte van het kniegewricht van de leghennen gelegen is (ongeveer op 4 a 5 cm boven steunoppervlak poten) wordt voorkomen dat het verdringingselement over een liggende hen heen gaat en tevens voorkomen dat strooisel wordt meegesleurd.
Het door het verdringingsdeel bestreken vloergedeelte kan onder een etageconstructie gelegen zijnen een functie vervullen als gangvormige verblijfsruimte van de leghennen of als transportgang, zoals in een volièreopstelling. De strooiselruimte is aldaar vrij laag, bijvoorbeeld 0,5 meter, waardoor schaduwplekken ontstaan waar de kans op buitennesteieren groot is.
Het door het verdringingsdeel bestreken vloergedeelte kan een zich naast en langs een steunconstructie voor legnesten en roosters gelegen gang vormen. Deze gang, die zich in volièresystemen tussen de etageconstructies uitstrekt en bij scharrelsystemen voorlangs de op de legnesten aansluitende roosters loopt (bijvoorbeeld lang een buitenmuur) is hoog genoeg voor lopend personeel. Ook daar bestaat echter een kans op buitennesteieren en op troepvorming.
De breedte van het verdringingsdeel, in het bijzonder van het verdringingselement, zal een weinig kleiner zijn dan de breedte van het gangvormige vloergedeelte, zodanig dat althans nagenoeg het gehele oppervlak van het vloergedeelte effectief wordt bereikt. Maar voornoemd verwondingsrisico van de hennen wordt beperkt en aankomst van het verdringingsdeel tegen staanders, bij kleine afwijkingen in positie, wordt voorkomen. Een gebruikelijke maat voor voornoemde gangvormige verblijfsruimtes onder de volières is 1,4 a 2,6 m. De breedte van het verdringingsdeel/verdringingselement zal dan ongeveer 1,3 a 2,5 m zijn, om aan beide langsranden ongeveer 3 a 5 cm vrij te laten.
Het vloergedeelte kan langwerpig zijn in de richting van de verplaatsingsbaan van het verdringingsdeel, zodat, in een uitvoering, met een enkel verdringingsdeel het gehele langwerpige vloergedeelte zou kunnen worden bestreken.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een werkwijze voor het beïnvloeden van het gedrag van leghennen aanwezig in een strooiselruimte, waarbij een voorwerp, bij voorkeur een in hoofdzaak stijf voorwerp, volgens een vaste baan wordt bewogen en daarmee de leghennen worden aangeraakt en daardoor worden verdrongen zodat de leghennen hun plek verlaten.
In een uitvoering wordt het voorwerp bewogen volgens een verplaatsingsbaan die binnen het standprofiel van de leghennen op de strooiselruimte gelegen is, bij voorkeur heen en weer wordt bewogen.
In een uitvoering wordt het voorwerp bewogen in de ochtend, voornamelijk ter voorkoming van buitennesteieren.
In een uitvoering wordt het voorwerp bewogen in de middag, voornamelijk ter voorkoming van troepvorming.
Zoals beschreven kan het voorwerp langwerpig zijn, zoals een staaf, en in een richting dwars daarop wordt bewogen, op afstand van de vloer van de strooiselruimte. Het voorwerp kan daarbij tijdens de beweging op een hoogte worden gehouden die beneden de hoogte van de pootgewrichten gelegen is.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in:
Figuren 1A-C respectievelijk een zijaanzicht, een bovenaanzicht en een vooraanzicht op een voorbeeld uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding;
Figuren 2A-C respectievelijk, in schematische weergave, een dwarsdoorsnede, een plattegrond en aan langsdoorsnede door een leghennenstal voorzien van een aantal inrichtingen van figuren 1A-C;
Figuur 3 een afbeelding van een ontmoeting van een inrichting volgens de figuren 1A-C met een leghen;
Figuren 4A en 4B respectievelijk een bovenaanzicht en een zijaanzicht van een samenstel van een inrichting volgens de figuren 1A-C en een strooiselschuif.; en
Figuren 4C en 4D op schematische wijze een serie inrichtingen volgens figuren 4A en 4B in twee gebruiksstadia.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De inrichting 1 van de figuren 1A-C vormt een verdringingsdeel en is eenvoudig van opbouw. Het verdringingsdeel 1 omvat twee steunplaten 2 die een onderrand 2a hebben waarmee de inrichting 1 over een stalvloer verschoven kan worden. De steunplaten zijn voorzien van twee gaten 8, waarin twee verdringingselementen 3 bevestigd zijn. De verdringingselementen 3 omvatten elk een relatief dik, stijf gedeelte 4 en verjongde eindgedeelten 5, die elastisch vervormbaar zijn. De stijve gedeelten 4 reiken door de gaten 8 heen.
De steunplaten 2 kunnen vervaardigd zijn van metaal of van een stijve kunststof. De staafgedeelten 4 kunnen vervaardigd zijn van metaal of van kunststof. De eindgedeelten 5 kunnen vervaardigd zijn van een metaal of van een kunststof.
De verdringingselementen 3 zijn op een hoogte h van de onderrand 2a gelegen, die kleiner is dan de hoogte van de pootgewrichten van staande leghennen in de leghennenstal waarin de verdringingsinrichting volgens de uitvinding geïnstalleerd zal zijn. De verdringingselementen 3 zullen daarbij ongeveer ter hoogte van de knieën van de staande leghennen gelegen zijn, bijvoorbeeld op 4 a 5 cm vanaf het vloeroppervlak.
De verdringingselementen 3 liggen op een afstand van de dichtstbijzijnde opstaande eindrand (voorrand) van de steunplaten 2 van een paar cm, bijvoorbeeld ongeveer 2-5 cm, zodat wanneer de steunplaten 2 met hun in transportrichting voorste randen tegen een dwarsmuur aankomen geen voldoende ruimte aanwezig is voor een leghen om te blijven tussen het verdringingselement en die muur.
De breedte b van het verdringingsdeel 1, bepaald door de lengte van de elementen 3, wordt afgestemd op de breedte van de ruimte waar de inrichting 1 werkzaam zal zijn, zie hierna. Het verdringingsdeel 1 is symmetrisch, zie vlakken Mx, My en Mz, en gelijkwerkend in beide richtingen A1, A2.
De tussenafstand t van de twee verdringingselementen 3 is bijvoorbeeld 20 cm.. De staafgedeelten 4 zijn in het midden bevestigd aan een verbindingsplaat 6, voor bevestiging van een kabel 7, welke deel uitmaakt van de aandrijving van het verdringingsdeel 1. De plaat 6 is daartoe voorzien van een sleuf 6a, waarin de kabel 7 opgenomen is. De kabel 7 is tegen uitliften uit de sleuf 6a geborgd door bout 6b. Voor het in kabelrichting vastleggen van het verdringingsdeel 1 zijn twee aan beide langseinden van de plaat 6 op de kabel geklemde aanslagen 9 gebruikt. Doordat het verdringingsdeel 1 ook symmetrisch is in vlak Mz, figuur 1C, kan deze ook in omgekeerde toestand worden gebruikt. Op de kabel 7 zijn meerdere van deze verdringingsdelen 1 bevestigd, op regelmatige tussenafstanden, op losmaakbare wijze.
Dit is schematisch weergegeven in de figuren 2A-C, waar een leghennenstal 10 is afgebeeld, met een binnenruimte 11 waarin twee volières 12 zijn opgesteld, met tussen zich een gang 15. De onderste etages 13 dragen reeksen legnesten 19. Tussen de etages 13 en stalvloergedeelte 16a zijn zich in langsrichting van de volière 12, parallel aan de gang 15, scharrelruimtes 14 vrijgelaten. Het vloergedeelte 16a van deze scharrelruimtes wordt voorzien van strooisel.
Binnen de ruimtes 14 zijn twee reeksen verdringingsdelen 1 ondergebracht, met elkaar verbonden door de kabel 7. Zoals te zien in figuur 2B loopt de kabel 7 om volgens een rechthoekige baan, op de hoeken geleid door poelies 18 en aangedreven door een op de kabel 7 aangrijpende aandrijving 19 met motor, die wordt aangestuurd door een programmeerbare besturingseenheid 30.
Om tegen te gaan dat leghennen eieren gaan leggen op de vloergedeelten 16a wordt de aandrijving 19 aangestuurd om de reeks verdringingsdelen 1, met de onderranden 2a over de vloer schuivend, te verplaatsen in richting A1, in de ruimte 14 van de ene volière, en in tegengestelde richting A2 in de andere ruimte 14. Dit vindt plaats totdat het voorste verdringingsdeel 1 is aangekomen bij het eind van de scharrelruimte 14. De besturingseenheid 30 is daarop geprogrammeerd door middel van omwentelingen van de aandrijving en de verplaatste lengte kabel 7. De aandrijfrichting wordt dan omgekeerd naar respectievelijk A2 en A1, totdat het dan voorste verdringingsdeel 1 bij het andere eind van de scharrelruimte 14 is aangekomen. De verdringingsdelen zijn op zich gelijkwerkend in beide richtingen. De tussenafstanden tussen de verdringingsdelen 1 zijn zodanig dat in zo’n heen en weer beweging van de kabel 7 de scharrelruimte 14 over de gehele lengte bereikt is door de verdringingsdelen 1. Deze heen en weer beweging wordt uitgevoerd voor een periode overeenkomstig de periode waarin buitennesteieren gelegd kunnen worden en/of troepvorming plaats kan vinden.
Tijdens de verplaatsing schuiven de steunplaten 2 met hun onderranden 2a over het vloeroppervlak. Strooisel, zoals zaagsel, dat in een dunne laag op het vloeroppervlak ligt, vormt daarbij niet of nauwelijks een belemmering. Doordat de verdringingselementen, de staven 3,-5, zich op afstand van het vloeroppervlak bevinden, wordt de strooisellaag verder niet verstoord.
Zoals te zien in figuur 3, waarin een staande leghen is afgebeeld, zal een leghen H getroffen worden door het voorste verdringingselement 3, ter hoogte van de knie. De leghen wordt hierdoor gestoord, zal uitwijken naar opzij of zal opvliegen in richting O, en zal bij herhaaldelijk treffen, met tussenpozen, niet de rust vinden om een ei te gaan leggen.
De breedte b van de verdringingsdelen 1 is iets (enkele cm) kleiner dan de binnenbreedte B van de schakelruimtes, zodat het verdringingsdeel 1 zonder treffen van constructiedelen kan worden voortbewogen. De breedte B ligt doorgaans in het bereik van 1,4 a 2,6 m.
Bij het treffen van de poten van een staande leghen met de eindgedeelten 5 zullen deze eindgedeelten deze enigszins kunnen meegeven, op elastische wijze, om verwonding van een leghen die vanwege bijvoorbeeld een staander of de aanwezigheid van een groep leghennen bekneld zou kunnen komen te zitten, te voorkomen.
Zoals eerder opgemerkt kan de inrichting ook ingezet worden om troepvorming tegen te gaan.
De besturingseenheid 30 is programmeerbaar voor een geschikte opeenvolging van verplaatsingen en tijden en snelheden van de verdringingsdelen, zoals hiervoor reeds opgemerkt.
De beide steunen 2 verschaffen het verdringingsdeel 1 stabiliteit tegen kantelen in een verticaal vlak dwars op de kabel 7. Door de twee staven 4 wordt vormstabiliteit verschaft aan het verdringingsdeel 1, beschouwd in het horizontale vlak. Voorts wordt door de stijve verbinding tussen staven 4 en steunplaten 2 koersstabiliteit van het verdringingsdeel tijdens de verplaatsing in zijn baan bevorderd.
Met het aanwezig zijn van de kabel 7 kan deze op gunstige wijze benut worden voor een verdere functie, namelijk door de kabel tevens te gebruiken voor verplaatsing van schuiven voor verplaatsing van het strooisel naar een in een kelder opgestelde afvoerband 17, zie figuur 2C. Een voorbeeld daarvan is getoond in figuren 4A en 4B, waarbij op korte afstand van het verdringingsdeel 1 een strooiselschuif 20 is bevestigd op de kabel 7. De strooiselschuif 20 heeft een lichaam 21, dat over de vloer verschoven kan worden, en een via scharnieren 23 op het lichaam bevestigde opklapbare schuif 22. De schuif 22, die een beperkte breedte heeft van ongeveer 30 a 50 cm , is alleen werkzaam bij verplaatsing in de richting C, om strooisel op te schuiven naar het werkgebied van het volgende verdringingsdeel met schuif. Bij de teruggaande verplaatsing klapt de schuif omhoog, zodat het strooisel steeds één richting opgeschoven wordt, in stapjes, om uiteindelijk op de afvoerband 17 in de kelder te geraken, richting B. Strooiselschuiven is maar één keer per aantal dagen nodig. Het is dan ongewenst om met het bedienen van de verdringingsinrichting ook de strooiselschuiven actief te laten zijn. Daartoe is een centrale bediening voorzien, zie figuren 4C en 4D. Een kabel 24 is aan één eind via een trekveer 26 bevestigd aan een opstaande staaf 25 die bevestigd is op strooiselschuif 20. Het veereind is op en neer verschuifbaar binnen een verticale sleuf in die staaf 25. De kabel 24 loopt vrij door een oog 27 op een eind van een lip 29 die één om scharnier 22 draaibare eenheid vormt met schuif 22. aan de voorzijde van het oog 27 is de kabel 24 voorzien van een daarop geklemde aanslag 28. Dit geldt voor alle zich in richting A1 daarvóór bevindende strooiselschuiven 20. De voorste strooiselschuif 20 is voorzien van een hendel 30, die vast is met kabel 24, die nog door oog 27 van lip 29 reikt, en eindigt in aanslag 28. De hendel is in twee standen te zetten, zie figuren 4C en 4D. In de stand van figuur 4C is de hendel naar voren, D2, gezet, en is de veer 26 uitgerekt. De lippen 29 zijn naar voren gedraaid en de schuiven 22 kunnen actief zijn in de richting A1. Wanneer de kabel 7 in tegengestelde richting gaat kunnen de schuiven 22 met lippen 29 terugkantelen, zoals eerder besproken.
Indien bij verplaatsing in de richting A1 de strooiselschuiven 20 inactief moeten zijn, zet men de hendel 30 in de andere stand, figuur 4D. De kabel 24 verplaatst zich dan onder invloed van de veer 26 in richting A2, waarbij de aanslagen 28 ter plaatse van de ogen 27 de lippen 29 aangrijpen en laten terugkantelen, naar de stand van figuur 4D, waarin de schuiven 22 op afstand van de vloer 16a blijven. Het eind van veer 26 kan hierbij neerwaarts verplaatsen in de sleuf in staaf 25. De schuiven 22 kunnen in deze stand gehouden worden gedurende de relatief lange periode dat het strooisel niet verschoven hoeft te worden.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (41)

1. Pluimveestal voor leghennen, met een reeks legnesten voor de leghennen, en althans één, op afstand van de legnesten gelegen vloergedeelte dat een loopvloer of zogenoemde strooiselruimte of scharrelruimte vormt voor de leghennen, waarbij de pluimveestal voorts is voorzien van tenminste één verdringingsinrichting met tenminste één verdringingsdeel met een aandrijving voor het verplaatsen van het verdringingsdeel volgens een vaste baan gelegen binnen het standprofiel van de leghennen op het vloergedeelte.
2. Pluimvee stal volgens conclusie 1, waarbij het verdringingsdeel tenminste één verdringingselement omvat dat op afstand, bij voorkeur op vaste afstand, van het vloergedeelte gelegen is, zodat tussen vloergedeelte en verdringingselement een vrije ruimte aanwezig is.
3. Pluimveestal volgens conclusie 1 of 2, waarbij het verdringingsdeel is uitgevoerd voor gelijke werking in twee tegengestelde richtingen.
4. Pluimveestal volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij het verdringingsdeel een langwerpig verdringingselement omvat, bij voorkeur met een langsrichting die in hoofdzaak horizontaal is.
5. Pluimveestal volgens conclusie 4, waarbij de aandrijving is ingericht voor het volgens een lineaire baan, in een richting met een richtingscomponent dwars op de langsrichting van het verdringingselement, verplaatsen van het verdringingsdeel.
6. Pluimveestal volgens conclusie 5, waarbij de aandrijving is ingericht voor het volgens een lineaire baan, in een richting dwars op de langsrichting van het verdringingselement, verplaatsen van het verdringingsdeel.
7. Pluimveestal volgens conclusie 4, 5 of 6, waarbij het verdringingselement althans een gedeelte heeft dat vrij zijwaarts uitsteekt, waarbij het verdringingsdeel bij voorkeur althans twee naar weerszijden uitstekende gedeelten van verdringingselementen omvat.
8. Pluimveestal volgens conclusie 7, waarbij het uitstekende gedeelte van het verdringingselement enigszins elastisch is of via een elastische verbinding bevestigd is op de verdringingsinrichting, zodat het enigermate meegeeft bij contact, doch wel blijft uitsteken.
9. Pluimveestal volgens conclusie 7 of 8, waarbij het verdringingselement een stijf gedeelte heeft.
10. Pluimveestal volgens één der conclusies 2-9, waarbij het verdingingsdeel twee of meer verdringingselementen omvat, die in verplaatsingsrichting op afstand van elkaar geplaatst zijn, bij voorkeur kleiner dan de romp van een leghen.
11. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de verdringingsinrichting een besturing omvat voor het in baanrichting heen en weer bewegen van het verdringingsdeel.
12. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de verdringingsinrichting een besturing voor de aandrijving omvat voor het op een gekozen snelheid en/of tijdstip laten verplaatsen van het verdringingsdeel.
13. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het verdringingsdeel tijdens de verplaatsing volgens de baan ondersteund is op de stalvloer.
14. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de aandrijving een met het verdringingsdeel verbonden langwerpig en flexibel aandrijfelement, zoals een ketting, kabel of riem, en een aandrijfmotor daarvoor omvat.
15. Pluimveestal volgens conclusie 14, waarbij de verdringingsinrichting meerdere verdringingsdelen omvat welke in verplaatsingsrichting op afstand van elkaar gelegen zijn en verbonden zijn met een gemeenschappelijk langwerpig en flexibel aandrijfelement.
16. Pluimveestal volgens conclusie 15, waarbij elk verdringingsdeel een eigen werkgebied heeft.
17. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de baan van verplaatsing van het verdringingselement gelegen is in het profiel van de poten van de leghennen.
18. Pluimveestal volgens conclusie 17, waarbij het verdringingselement beneden het niveau van het pootgewricht van de leghennen gelegen is.
19. Pluimveestal volgens conclusie 18, waarbij het verdringingselement op ongeveer het niveau van het kniegewricht van de leghennen gelegen is, bij voorkeur op ongeveer 4-5 cm hoogte vanaf het vloeroppervlak.
20. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het vloergedeelte onder een etageconstructie gelegen is, en een functie vervult als verblijfsruimte van de leghennen of als transportgang.
21. Pluimveestal volgens één der conclusies 1-19, waarbij het vloergedeelte een zich naast en langs een steunconstructie voor legnesten en roosters gelegen gang vormt.
22. Pluimveestal volgens conclusie 20 of 21, waarbij de breedte van het verdringingsdeel, in het bijzonder van het verdringingselement, een weinig kleiner (bij voorkeur enkele cm) is dan de breedte van het gangvormige vloergedeelte.
23. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het vloergedeelte grenst aan een buitenmuur.
24. Pluimveestal volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het vloergedeelte langwerpig is in de richting van de verplaatsingsbaan van het verdringingsdeel.
25. Pluimveestal volgens conclusie 15 of een daarvan afhankelijke conclusie, waarbij de reeks verdringingsdelen aangevuld is met een reeks strooiselschuiven met schuifdelen.
26. Pluimveestal volgens conclusie 25, waarbij bij elk verdringingsdeel een strooiselschuif aangebracht is.
27. Pluimveestal volgens conclusie 25 of 26, voorzien van middelen voor het vastleggen van de schuifdelen in een inactieve stand op afstand van het vloeroppervlak.
28. Pluimveestal volgens conclusie 27, waarbij de vastlegmiddelen centraal, voor alle strooiselschuiven van de reeks strooiselschuiven tegelijk, bedienbaarzijn.
29. Werkwijze voor het beïnvloeden van het gedrag van leghennen aanwezig in een strooiselruimte, waarbij een voorwerp, bij voorkeur een stijf voorwerp, wordt bewogen volgens een vaste baan en daarmee de leghennen worden aangeraakt en daardoor verdrongen zodat de leghennen hun plek verlaten.
30. Werkwijze volgens conclusie 29, waarbij het voorwerp heen en weer wordt bewogen met in beide verplaatsingsrichtingen op dezelfde wijze werkzame raakoppervlakken op het voorwerp, welke raakoppervlakken bij voorkeur op vrije afstand van de vloer van de strooiselruimte reiken.
31. Werkwijze volgens conclusie 29 of 30, waarbij het voorwerp wordt bewogen volgens een vaste verplaatsingsbaan die binnen het standprofiel van de leghennen op de strooiselruimte gelegen is.
32. Werkwijze volgens conclusie 29, 30 of 31, waarbij het voorwerp wordt bewogen in de ochtend.
33. Werkwijze volgens conclusie 29, 30 of 31, waarbij het voorwerp wordt bewogen in de middag.
34. Werkwijze volgens één der conclusies 29-33, waarbij het voorwerp gedurende een periode van minimaal enige uren heen en weer wordt bewogen volgens de vaste baan.
35. Werkwijze volgens één der conclusies 29-34, waarbij het voorwerp langwerpig is, zoals een staaf, en in een richting dwars daarop wordt bewogen, op vrije afstand van de vloer van de strooiselruimte.
36. Werkwijze volgens conclusie 35, waarbij het voorwerp tijdens de beweging op een hoogte wordt gehouden die beneden de hoogte van de pootgewrichten gelegen is.
37. Werkwijze volgens één der conclusies 29-36, waarbij het voorwerp deel uitmaakt van het verdringingsdeel volgens één der conclusies 1-28, in het bijzonder het daarin genoemde verdringingselement vormt.
38. Verdringingsinrichting kennelijk geschikt en bestemd voor een pluimveestal volgens één der conclusies 1-28.
39. Verdringingsdeel kennelijk geschikt en bestemd voor een verdringingsinrichting volgens conclusie 38.
40. Pluimveestal voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
41. Werkwijze voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
NL1041346A 2015-06-09 2015-06-09 Pluimveestal. NL1041346B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1041346A NL1041346B1 (nl) 2015-06-09 2015-06-09 Pluimveestal.
DE102016110663.1A DE102016110663A1 (de) 2015-06-09 2016-06-09 Geflügelstall

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1041346A NL1041346B1 (nl) 2015-06-09 2015-06-09 Pluimveestal.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1041346A NL1041346A (nl) 2016-12-12
NL1041346B1 true NL1041346B1 (nl) 2017-01-26

Family

ID=54844018

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1041346A NL1041346B1 (nl) 2015-06-09 2015-06-09 Pluimveestal.

Country Status (2)

Country Link
DE (1) DE102016110663A1 (nl)
NL (1) NL1041346B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN112205315A (zh) * 2020-09-17 2021-01-12 苏宏练 一种斗鸡训练装置

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4167153A (en) * 1977-01-10 1979-09-11 Markum Donnie D Method and apparatus for improving poultry feed conversion
US5076212A (en) * 1990-10-02 1991-12-31 Thompson I Stephen Poultry agitation system
US6487988B1 (en) * 2001-05-21 2002-12-03 J. Stephen Good Agitator apparatus for housed poultry
US8656864B2 (en) * 2010-02-05 2014-02-25 Delaval Holding Ab Safety device for a dung scraping device

Also Published As

Publication number Publication date
NL1041346A (nl) 2016-12-12
DE102016110663A1 (de) 2016-12-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN107439415B (zh) 家禽饲养系统和用于在家禽饲养系统中输送蛋的方法
NL2000735C2 (nl) Vloerelement voor een voor het door pluimvee leggen van eieren ingerichte ruimte.
US10130078B2 (en) Aviary cage with egg and manure removal system and method for constructing same
US9504234B2 (en) Egg saving perch and method
US10779513B2 (en) Aviary building construction system and method
US10412936B2 (en) Resilient platform
US20080173250A1 (en) Cage free nest
NL1041346B1 (nl) Pluimveestal.
EP1570732A1 (de) Voliere zur Halterung von Geflügel
KR20190029391A (ko) 모듈형 군집양계용 계사 구조
US20200383300A1 (en) Barn-type poultry farming system
NL1009455C2 (nl) Inrichting voor het houden van pluimvee.
CN104782529A (zh) 栖架式蛋鸡养殖架
RU2431250C1 (ru) Станок для содержания свиней
NL1008719C2 (nl) Inrichting voor een pluimvee-stal en werkwijze voor het opfokken van pluimvee.
RU168708U1 (ru) Автоматическая мини-ферма
EP0169220B1 (de) Einrichtung für die etagenhaltung von geflügel
DE10027124C1 (de) Batteriekäfig für Legehennen
CN220097481U (zh) 禽蛋输送线
US3071109A (en) Poultry-house automatic cleaner
US6647926B2 (en) Apparatus for screening poultry at least at night from crawling vermin such as for instance poultry lice
EP3603387B1 (en) Lift device for multilevel aviaries
NL1004441C1 (nl) In een gebouw voor het houden van pluimvee te gebruiken inrichting.
GB2533588A (en) Feeding bay covers
CN105340782A (zh) 自动喂鸽清粪一体机

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20180701