NL1035250C2 - Looplichtinrichting. - Google Patents

Looplichtinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1035250C2
NL1035250C2 NL1035250A NL1035250A NL1035250C2 NL 1035250 C2 NL1035250 C2 NL 1035250C2 NL 1035250 A NL1035250 A NL 1035250A NL 1035250 A NL1035250 A NL 1035250A NL 1035250 C2 NL1035250 C2 NL 1035250C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
running light
channel
magazine
conductor
locking
Prior art date
Application number
NL1035250A
Other languages
English (en)
Inventor
Augustinus Henricus Adrianus Voermans
Original Assignee
Augustinus Henricus Adrianus Voermans
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Augustinus Henricus Adrianus Voermans filed Critical Augustinus Henricus Adrianus Voermans
Priority to NL1035250A priority Critical patent/NL1035250C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1035250C2 publication Critical patent/NL1035250C2/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F21LIGHTING
    • F21SNON-PORTABLE LIGHTING DEVICES; SYSTEMS THEREOF; VEHICLE LIGHTING DEVICES SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLE EXTERIORS
    • F21S9/00Lighting devices with a built-in power supply; Systems employing lighting devices with a built-in power supply
    • F21S9/02Lighting devices with a built-in power supply; Systems employing lighting devices with a built-in power supply the power supply being a battery or accumulator
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F21LIGHTING
    • F21VFUNCTIONAL FEATURES OR DETAILS OF LIGHTING DEVICES OR SYSTEMS THEREOF; STRUCTURAL COMBINATIONS OF LIGHTING DEVICES WITH OTHER ARTICLES, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F21V21/00Supporting, suspending, or attaching arrangements for lighting devices; Hand grips
    • F21V21/34Supporting elements displaceable along a guiding element

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Toys (AREA)

Description

Titel: Looplichtinrichting
De onderhavige uitvinding heeft in zijn algemeenheid betrekking op een looplichtinrichting. Met een looplichtinrichting wordt bedoeld een inrichting die in staat is een langs een voorafbepaald traject bewegend licht te genereren, 5 in het bijzonder een in zich zelf gesloten, lusvormig traject.
Een looplichtinrichting kan bedoeld zijn om louter als versiering dienst te doen. Bijvoorbeeld kan hier de welbekende kerstversiering worden genoemd. Maar het is ook mogelijk om een looplicht functioneel te gebruiken. Wanneer de snelheid 10 van het licht groot genoeg wordt gekozen, kan het bijvoorbeeld in een boomgaard gebruikt worden als vogelverschrikker. Ook kan het lopende licht bijvoorbeeld gebruikt worden in ziekenhuizen om mensen de weg te wijzen. Ook is een looplicht bruikbaar langs wegen om het verkeer een indicatie te geven 15 van een maximum-snelheid of een advies-snelheid.
Aangezien het mogelijk is om de snelheid van het lopende licht nauwkeurig in te stellen, is het ook mogelijk om een looplichtinrichting toe te passen als trainingshulp voor sporters, zoals bijvoorbeeld hardlopers of schaatsers. De 20 trainende hardloper heeft dan als het ware een "mikpunt" met een bepaalde gewenste snelheid: het looplicht heeft dan de functie van "haas". Het is dan heel gemakkelijk om de snelheid van de haas te variëren om aldus een gewenst trainingsschema te volgen, of om een historische prestatie van een sporter te 25 simuleren en deze als virtuele tegenstander te gebruiken. In geval er meerdere sporters hetzelfde parcours volgen, kan desgewenst voor elke individuele sporter een individueel tempo worden aangehouden door het gebruik van meerdere looplichten, bij voorkeur met onderling verschillende kleuren. In het 30 bijzonder in schaatsbanen is het eenvoudig mogelijk om de inrichting weg te werken in het ijs.
De hierboven reeds genoemde kerstversiering is in wezen uitgevoerd als een serie naast elkaar opgestelde individuele lichtbronnen, bijvoorbeeld gloeilampen of LEDs, die 10352 5 0 2 sequentieel worden aangeschakeld. De lichtbronnen staan uiteraard stil, maar door het na elkaar aanschakelen en weer uitschakelen van opeenvolgende lichtbronnen wordt een impressie van beweging bereikt. Het grote aantal lichtbronnen 5 is een nadeel, met name wanneer de lengte van het traject erg groot is, in de orde van tientallen tot honderden meters, hoewel een lengte van meer dan een kilometer ook tot de mogelijkheden behoort.
Om deze bezwaren te overwinnen, en voor het bereiken van 10 andere lichteffecten, omvat een looplichtinrichting volgens de onderhavige uitvinding een althans gedeeltelijk transparante buis met daarin een fluïdum, een in de buis passend looplicht met daarop gemonteerd ten minste één lichtbron, en een pompinstallatie voor het in de buis verpompen van het fluïdum 15 om aldus het looplicht met de lichtbron door de buis te verplaatsen.
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door 20 de hiernavolgende beschrijving onder verwijzing naar de tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, waarin aanduidingen "onder/boven", "hoger/lager", "links/rechts" etc uitsluitend betrekking hebben op de in de figuren weergegeven oriëntatie, 25 en waarin: figuur 1 schematisch een looplichtinrichting volgens de onderhavige uitvinding illustreert; figuur 2 schematisch een mogelijke uitvoeringsvorm van een looplicht volgens de onderhavige uitvinding illustreert; 30 de figuren 3, 4, 5A, 5B schematisch enkele aspecten van een mogelijk aandrijfprincipe voor het looplicht illustreren; figuur 6 schematisch een uitvoeringsvorm illustreert met een éénwegklep; figuur 7A schematisch een blokschema toont van een looplicht-35 inrichting met mechanische diode volgens de onderhavige uitvinding; figuur 7B schematisch een uitvoeringsvorm illustreert van een mechanische diode volgens de onderhavige uitvinding; 3 figuur 8 schematisch een uitvoeringsvorm illustreert van een rangeerstation volgens de onderhavige uitvinding.
Figuur 1 illustreert schematisch een looplichtinrichting 5 volgens de onderhavige uitvinding, in zijn algemeenheid aangeduid door het verwijzingscijfer 1. De looplichtinrichting 1 omvat een holle geleider 2, een in de holle geleider 2 verplaatsbaar orgaan 10 dat zal worden aangeduid als loop-licht, en een aandrijfinrichting 100. De holle geleider 2 kan 10 star zijn of in mindere of meerdere mate flexibel zijn. De holle geleider 2 kan worden uitgevoerd als buis of slang; in het hiernavolgende zal de holle geleider eenvoudigweg worden aangeduid als "buis", zonder dat hierdoor een beperking van de uitvindingsgedachte wordt geïmpliceerd. De buis 2 heeft bij 15 voorkeur een cirkelronde dwarsdoorsnede. De buis 2 kan als een geheel gevormd zijn, maar kan ook bestaan uit meerdere met elkaar gevormde segmenten, waarbij verschillende segmenten onderling verschillende eigenschappen kunnen hebben. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat er flexibele buissegmenten zijn 20 gekoppeld met starre buissegmenten. Althans een deel van de lengte van de buis 2 is transparant: indien het gewenst is dat bepaalde buisdelen geen licht doorlaten, kunnen die buisdelen zijn gevormd van niet-transparant materiaal of zijn bedekt met een niet-transparante mantel. De transparante buisdelen kunnen 25 volledig helder zijn, maar het is ook mogelijk dat die buisdelen, althans over een deel van hun lengte, in min of meerdere mate semi-transparant zijn, om door lichtverstrooiing bepaalde gewenste lichteffecten te bereiken.
Het looplicht 10 is in de buis 2 verplaatsbaar, in de 30 lengterichting van de buis, en volgt dan uiteraard een traject dat gedefinieerd wordt door de precieze vorm van de buis. Die precieze vorm kan willekeurig zijn, met rechte trajectdelen en in drie dimensies gebogen trajectdelen, waarbij eigenlijk de enige beperking is dat de kromtestraal van de bochtdelen niet 35 te klein mag zijn omdat anders het looplicht 10 een dergelijke bocht niet kan nemen.
Volgens een bijzonder aspect van de onderhavige uitvinding is de buis in zichzelf gesloten, waarmee wordt bedoeld dat een uitgangsuiteinde van de buis is opgesteld 4 tegenover een ingangsuiteinde van de buis, al dan niet onder tussenkomst van een verdere holle geleider, zodat het door de buis gedefinieerde traject een ringvormig of lusvormig gesloten traject is. Dit is in figuur 1 getoond doordat de 5 buis een ingangsuiteinde 3 heeft dat is aangesloten op een uitgang 102 van de aandrijfinrichting 100 en een uitgangs-uiteinde 4 heeft dat is aangesloten op een ingang 101 van de aandrijfinrichting 100.
Figuur 2 illustreert schematisch een mogelijke 10 uitvoeringsvorm van het looplicht 10. In deze uitvoeringsvorm omvat het looplicht 10 een langwerpig cilindrisch looplicht-lichaam 11, bijvoorbeeld een stuk holle pijp, met daarin gemonteerd een batterij 12 en een door de batterij gevoede LED
13. Hoewel een deskundige na lezing van de onderhavige 15 beschrijving in staat zal zijn om andere uitvoeringsvarianten met desgewenst andere afmetingen te ontwerpen, kan de gebruikte batterij bijvoorbeeld een standaard AA of AAA batterij zijn, en kan het lichaam 11 worden gemaakt van een stuk standaard elektriciteitspijp met een diameter van 12 of 20 15 mm, terwijl de binnendiameter van de buis 2 bijvoorbeeld ongeveer 20 mm kan zijn. De binnendiameter van de buis 2 is bij voorkeur zo klein mogelijk, mits uiteraard groot genoeg om het looplicht 10 te laten passeren.
De elektrische verbinding tussen de batterij 12 en de LED 25 13 is in figuur 2 ter wille van de eenvoud niet weergegeven, evenmin als een eventuele serieweerstand of een eventuele driver, die kan zijn ingericht om de lichtsterkte van de LED te laten variëren, of de LED te laten knipperen, etc. Voorts kan het looplicht 10 zijn voorzien van een schakelaar om de 30 verbinding tussen batterij 12 en LED 13 te onderbreken, maar ook dat is in figuur 2 ter wille van de eenvoud niet weergegeven.
Opgemerkt wordt, dat er in plaats van een LED gebruik gemaakt kan worden van een lichtbron van een willekeurig ander 35 type, bijvoorbeeld een gloeilamp of een halogeenlamp, maar een LED heeft het voordeel dat bij een relatief gering stroomverbruik een relatief grote lichtsterkte kan worden bereikt, in het bijzonder wanneer gebruik gemaakt wordt van een zogenaamde power-LED. Voorts wordt opgemerkt, dat het 5 looplicht 10 kan zijn voorzien van meerdere LEDs, die dan eventueel onderling verschillende kleuren licht kunnen hebben.
De LED 13 kan op verschillende posities geplaatst zijn, waarbij de ontwerper een grote mate van ontwerpvrijheid heeft.
5 In een mogelijke uitvoeringsvorm omvat het looplicht 10 een LED bij zijn vooruiteinde, zoals de koplamp van een auto. In een andere mogelijke uitvoeringsvorm is het lichaam 11 gemaakt van een licht-verstrooiend, semi-transparant materiaal en is een LED 13 opgesteld in het inwendige van dat lichaam, zodat 10 het visueel lijkt of het lichaam 11 zelf oplicht. De kleur van het waarneembare licht kan dan althans mede worden bepaald door het materiaal van het lichaam.
In een bijzondere voorkeursuitvoeringsvorm is een LED 13 opgesteld bij het achteruiteinde van het lichaam 11, zoals 15 getoond in de figuur (waar de LED is getoond bij het linker-uiteinde en het looplicht 10 bij gebruik naar rechts zal bewegen). De LED 13 zal dan vanuit het looplicht 10 licht naar achteren schijnen, en daarbij een deel van de buis 2 achter het looplicht 10 verlichten. Wanneer het materiaal van de buis 20 2 (althans in één of meerdere baansegmenten) niet ideaal helder is maar is gemaakt van een in min of meerdere mate licht-verstrooiend, semi-transparant materiaal, wordt het visuele effect bereikt dat het voor een waarnemer lijkt alsof het bewegende licht de vorm heeft van een staart, 25 vergelijkbaar met een komeetstaart, met een naar achteren toe afnemende lichtsterkte. Deze staart kan wel enkele meters lang zijn, hetgeen een voor de waarnemers bijzonder indrukwekkend effect is.
Een verder bijzonder visueel effect kan worden bereikt 30 indien het materiaal van de buis 2 (althans in één of meerdere baansegmenten) is voorzien van een fluorescerend materiaal. De buis zelf zal dan na passage van het looplicht nog enige tijd nagloeien, waarbij de kleur en de tijdsduur van dit nagloeien onder meer afhankelijk zal zijn van het gebruikte fluores-35 cerende materiaal, de snelheid waarmee het looplicht passeert, de sterkte van de LED, etc, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn. Aangezien geschikte fluorescerende materialen op zich bekend zijn, is een verdere bespreking hiervan niet nodig hier. Opgemerkt wordt nog, dat het fluores- 6 cerende materiaal kan zijn aangebracht als laag op de binnenwand of buitenwand van de buis, maar het is ook mogelijk dat het fluorescerende materiaal is geïntegreerd in het buis-materiaal zelf.
5 In figuur 2 is de LED 13 getoond als uitstekend buiten het lichaam 11. Het is echter ook mogelijk dat de LED 13, ter vermindering van de kwetsbaarheid, geheel is opgesteld binnen het lichaam 11.
10 Qua voortbeweging is het door de onderhavige uitvinding voorgestelde looplicht 10 een passief voertuig, waarmee wordt bedoeld dat het niet is voorzien van zelfstandige voortstuwingsmiddelen. Het looplicht 10 wordt volgens het voorstel van de onderhavige uitvinding voortgestuwd door een druk-15 verschil in de buis 2, dat tot stand wordt gebracht door de aandrijfinrichting 100, zoals later zal worden beschreven. In figuur 2 zal het looplicht 10 een naar rechts gerichte stuwkracht ondervinden (volgens de pijl P in figuur 2) indien de druk van een fluïdum 5 achter het looplicht 10 (dat wil 20 zeggen links in de figuur, bij A) groter is dan de druk van dat fluïdum 5 vóór het looplicht 10 (dat wil zeggen rechts in de figuur, bij B). Het fluïdum 5 in de buis 2 kan een (eventueel gekleurde) vloeistof zijn, bijvoorbeeld water, maar het fluïdum 5 kan in de eenvoudigste uitvoeringsvariant gewoon 25 een gas zoals lucht zijn; in het hiernavolgende zal het fluïdum 5 eenvoudigweg worden aangeduid als "lucht".
Bij een dergelijk drukverschil zal de lucht 5 de neiging hebben om langs het looplicht 10 te stromen, hetgeen de stuwkracht zal verminderen. De mate waarin dit gebeurt, zal 30 onder meer afhangen van het diameterverschil tussen looplicht 10 en buis 2. Indien dit langsstromen van lucht ongewenst is, kan dit eventueel worden tegengegaan om aldus de voortstuw-efficiency te vergroten, door het lichaam 11, zoals getoond, te voorzien van een flexibele kegelvormige manchet of rok 14, 35 bijvoorbeeld van een dunne kunststof folie, waarvan het voorste uiteinde is vastgemaakt aan het lichaam 11 en waarvan het achteruiteinde kan aanliggen tegen de binnenwand van de buis 2. Het materiaal van de rok 14 dient enerzijds dermate flexibel te zijn dat de wrijving met de buis minimaal is, en 7 anderzijds stevig genoeg om te voorkomen dat de rok 14 omklapt. Echter, bij een goede dimensionering van de buis en het looplicht zal het langsstromen van lucht niet hinderlijk zijn en kan de rok worden weggelaten.
5 De rok 14 kan ook worden toegepast om een soort éénrichting-effeet te bereiken. Indien de luchtdruk achter het looplicht 10 (bij A) groter is dan vóór het looplicht 10 (bij B), wordt de rok 14 tegen de binnenwand van de buis 2 gedrukt en wordt het hierboven beschreven effect verkregen. Indien de 10 situatie omgekeerd is, wordt de rok 14 naar binnen gedrukt, van de buiswand weg, en kan de lucht makkelijker passeren.
Figuur 3 illustreert hoe het looplicht 10 kan worden aangedreven in een buissegment 30 tussen een beginpunt 31 en een eindpunt 32. De uitgang 112 van een luchtpomp 110 is door 15 middel van een uitgangsleiding 113 gekoppeld met het beginpunt 31 van de buis 2, en de ingang 111 van de pomp 110 is door middel van een ingangsleiding 114 gekoppeld met het eindpunt 32 van de buis 2. De luchtpomp 110 is in staat om bij zijn ingang 101 lucht aan te zuigen en bij zijn uitgang 102 lucht 20 weg te pompen, zodat de pomp 110 in het buissegment 30 een luchtstroming tot stand brengt van beginpunt 31 naar eindpunt 32. Een looplicht 10 volgens de onderhavige uitvinding, opgesteld in het buissegment 30, kan dan een drijfkracht ondervinden en een snelheid verkrijgen, gericht van beginpunt 25 31 naar eindpunt 32.
Dit aandrijfprincipe werkt, als de buis 2 vóór het beginpunt 31 en na het eindpunt 32 gesloten is. Indien de buis aan weerszijden open is, zoals getoond, is het denkbaar dat er in het buissegment 30 in het geheel geen stroming optreedt.. In 30 elk geval is het een probleem dat het niet, althans niet eenvoudig, mogelijk is om door middel van de aandrijf-inrichting 100 het looplicht 10 terug te brengen naar het beginpunt 31.
Een belangrijk doel van de onderhavige uitvinding is de 35 inrichting 1 zodanig uit te voeren, dat het looplicht 10 continu een cyclische beweging kan uitvoeren. Dit is in principe mogelijk indien de buis 2 voorbij het eindpunt 32 wordt teruggeleid naar het beginpunt 31, zoals schematisch geïllustreerd in figuur 4. De buis 2 bestaat dan uit het reeds 8 genoemde buissegment 30 van beginpunt 31 naar eindpunt 32 in serie met een tweede buissegment 40 van eindpunt 32 naar beginpunt 31. Het zal echter duidelijk zijn dat, qua stroming, de buis 2 mag worden beschouwd als een parallelschakeling van 5 deze twee buissegmenten 30 en 40 van beginpunt 31 naar eindpunt 32, en dat er dus in het tweede buissegment 40 ook een luchtstroming zal worden opgewekt van beginpunt 31 naar eindpunt 32. Deze luchtstroming zal het in het tweede buissegment 40 van eindpunt 32 naar beginpunt 31 terug 10 bewegende looplicht 10 niet voorstuwen: integendeel, deze luchtstroming oefent op het looplicht 10 een remmende kracht uit.
Toch zal het looplicht 10, bij een gunstig ontwerp van de inrichting, in staat zijn om in het tweede buissegment 40 zijn 15 gang terug naar het beginpunt 31 te voltooien. Neem aan dat de twee buissegmenten 30 en 40 onderling identiek zijn, en dat het looplicht 10 vanuit stilstand start bij beginpunt 31. In het eerste buissegment 30 ondervindt het looplicht 10 een versnelling, en heeft bij het eindpunt 32 een bepaalde snel-20 heid. Door zijn inertie passeert het looplicht 10 het eindpunt 32 met behoud van zijn snelheid, en ondervindt dan in het tweede buissegment 40 een vertraging. Door een geschikt ontwerp is het echter mogelijk dat het effect van die vertraging minder is dan het door genoemde versnelling 25 bereikte effect. Bij voorbeeld is het, dank zij het hierboven besproken éénrichting-effeet van de rok 14, mogelijk dat de tegenwerkende kracht in het tweede buissegment 40 kleiner is dan de voortstuwende kracht in het eerste buissegment 30. De snelheid van het looplicht 10 wordt derhalve wel lager, maar 30 is aan het eind van het tweede buissegment 40, dus bij het beginpunt 31, nog niet tot nul gereduceerd. Het looplicht 10 komt derhalve met een positieve snelheid bij het beginpunt 31 het eerste buissegment 30 binnen, en de cyclus kan zich herhalen.
35 Voorts is is mogelijk om invloed uit te oefenen op de stuwkracht en de remkracht die het looplicht 10 ondervindt in het eerste buissegment 30 respectievelijk het tweede buissegment 40. Bij voorbeeld is het mogelijk om de twee buissegmenten zodanig verschillend uit te voeren, dat de 9 luchtsnelheid in het eerste buissegment 30 groter is dan in het tweede buissegment 40. Ook is het mogelijk om bij het beginpunt 31 en het eindpunt 32 detectoren te plaatsen die het passeren van het looplicht 10 detecteren, en die de pomp 110 5 uitschakelen wanneer het looplicht 10 het eindpunt 32 passeert en de pomp 110 inschakelen wanneer het looplicht 10 het beginpunt 31 passeert. In plaats van de pomp 110 aan en uit te schakelen, is het ook mogelijk om in de leidingen 113 en 114 kleppen op te nemen, en deze te sluiten wanneer het looplicht 10 10 het eindpunt 32 passeert en te openen wanneer het looplicht 10 het beginpunt 31 passeert.
Geschikte detectoren zijn op zich bekend. In een mogelijke uitvoeringsvorm is het looplicht 10 voorzien van een permanente magneet 15, en worden voor de detectoren Hall-15 sensoren toegepast. Als alternatief is het mogelijk dat een sensor een om de buis aangebrachte spoelwikkeling omvat, waarin bij passage van het looplicht een stroom wordt geïnduceerd.
Bij deze voorgestelde uitvoeringsvormen is het een 20 bezwaar, dat het looplicht 10 in het tweede buissegment 40 niet wordt voortgestuwd. Dit bezwaar kan worden opgelost, of althans verminderd, met de in figuur 5A geïllustreerde uitvoeringsvorm, waarbij de pompuitgang 112 via een eerste schakelklep 51 en twee leidingen 52 en 53 is verbonden met het 25 beginpunt 31 en het eindpunt 32, terwijl de pompingang 111 op vergelijkbare wijze via een tweede schakelklep 54 en twee leidingen 55 en 56 is verbonden met het beginpunt 31 en het eindpunt 32. Passeerdetectoren zijn aangeduid met 57 en 58.
Een ter wille van de eenvoud niet weergegeven besturings-30 orgaan, bijvoorbeeld een microprocessor of dergelijke, heeft ingangen die de detectiesignalen van de passeerdetectoren ontvangen, en heeft stuuruitgangen die gekoppeld zijn met de bestuurbare schakelkleppen. Wanneer gedetecteerd wordt dat het looplicht 10 het eindpunt 32 passeert, worden de beide 35 schakelkleppen 51 en 52 omgeschakeld, zodat de pompuitgang 112 wordt verbonden met het eindpunt 32 en de pompingang 111 wordt verbonden met het beginpunt 31 en de luchtstroming in de buissegmenten 30 en 40 van richting wordt omgekeerd. Wanneer gedetecteerd wordt dat het looplicht 10 het beginpunt 31 10 passeert, worden de beide schakelkleppen 51 en 52 weer teruggeschakeld.
Deze oplossing vereist echter nogal wat apparatuur, vereist het regelmatig omschakelen van de schakelkleppen, en 5 vereist dat de zich verplaatsende luchtkolom in de buis 2 regelmatig van bewegingsrichting moet omkeren.
Figuur 5B illustreert een alternatieve benadering, waarbij op de buis 2 twee (of desgewenst meerdere) pompen 110 zijn aangesloten. Een eerste pomp 110A brengt een lucht-10 stroming tot stand in een eerste buissegment 30A, en een tweede pomp 110B brengt een luchtstroming tot stand in een eerste buissegment 30B. Beide luchtstromingen zijn in dezelfde richting gericht, met de bewegingsrichting van het looplicht mee. In de tussengelegen buissegmenten 40A en 40B wordt 15 vrijwel geen luchtstroming opgewekt. Deze oplossing vereist weliswaar geen regelmatig omschakelen de schakelkleppen, maar vereist dat er meerde pompen aanwezig zijn.
Figuur 6 illustreert het werkingsprincipe van een door de onderhavige uitvinding voorgestelde oplossing die de genoemde 20 moeilijkheden mist. Ingang 111 en uitgang 112 van de pomp 110 zijn weer bij twee op afstand van elkaar gelegen punten 61 respectievelijk 62 aangesloten op de lusvormige buis 2. Deze twee punten kunnen relatief dicht bij elkaar liggen. Zoals zal blijken, is de bewegingsrichting van het looplicht in de buis 25 gericht van punt 61 naar punt 62. Het buissegment dat wordt gepasseerd indien in deze richting van punt 61 naar punt 62 wordt gereisd, wordt aangeduid als eerste buissegment 63. Het buissegment dat wordt gepasseerd indien in de voortbewegings richting van punt 62 naar punt 61 wordt gereisd, wordt 30 aangeduid als tweede buissegment 66. In het eerste buissegment 63 is een éénwegklep 64 opgenomen. Een mogelijke uitvoeringsvorm van die klep is een plaatvormig lichaam dat bij een uiteinde scharnierbaar, schuin in de buis is opgesteld. De werking is als volgt.
35 Neem aan dat de pomp 110 lucht uit de buis 2 wegzuigt bij 61 en weer in de buis binnenblaast bij 62. Dat betekent dat bij punt 62 de druk hoger zal zijn dan bij punt 61. Als gevolg van dit drukverschil wordt de éénwegklep 64 dichtgehouden. De lucht kan derhalve alleen in de buis stromen van punt 62 naar 11 punt 61 via het tweede buissegment 66. In het eerste buissegment 63 treedt geen luchtstroming op, omdat de éénwegklep 64 dat verhindert.
Neem aan dat zich in het tweede buissegment 66 een 5 looplicht 10 bevindt. Dit looplicht 10 zal, op de manier die in het bovenstaande is uitgelegd, zich voortbewegen door het tweede buissegment 66, waarbij de snelheid van het looplicht 10 voornamelijk wordt bepaald door de stroomsnelheid van de lucht, en dus door de pompsnelheid. Wanneer het looplicht 10 10 arriveert bij het eerste punt 61, waar de zuigleiding 114 van de pomp 110 is aangesloten, gaat het looplicht 10 het eerste buissegment 63 met stilstaande lucht binnen. Door zijn eigen inertie beweegt het looplicht 10 verder, en bereikt de klep 64 die de doorgang in het eerste buissegment 63 blokkeert.
15 Wederom door zijn inertie drukt het looplicht 10 de klep 64 open. Het looplicht 10 passeert de klep 64, welke klep na het passeren van het looplicht weer dicht gaat, hetzij onder invloed van het drukverschil, hetzij onder invloed van zijn eigen elasticiteit of een terugstelveer, of beide. Het 20 looplicht beweegt verder door het eerste buissegment 63, en passeert het tweede punt 62, waar de blaasleiding 113 van de pomp 110 is aangesloten, om aldus weer aan het begin van het tweede buissegment 66 te zijn aangekomen, waar het looplicht weer de invloed van de voortstuwende luchtstroom voelt. Dit 25 alles gebeurt in een fractie van een seconde, waarbij men moet bedenken dat de lengte van het eerste buissegment 63 in de orde van enkele lOtallen centimeters kan zijn, terwijl het looplicht 10 in de buis 2 een snelheid kan bereiken in de orde van lOtallen meters per seconde.
30 Aan de éénwegklep 64 hoeven geen bijzondere eisen gesteld te worden. In een succesvolle testopstelling volstond het om gebruik te maken van een buigzaam stuk kunststof folie. Een dergelijke folie is in staat om de buis in voldoende mate af te sluiten, en laat zich gemakkelijk door het botsende loop-35 licht 10 opzij drukken. Er is geen afzonderlijke scharnier-constructie nodig: de scharnierbeweging ontstaat door een elastische vervorming van de folie zelf. Voor een goede werking is een relatief groot gewicht van het looplicht gunstig. Bij voorkeur is het looplicht aan zijn voorzijde 12 voorzien van een half-bolvormige neus van metaal, bij voorbeeld RVS; ook kan de hiervoor reeds genoemde magneet bijdragen aan de massa van het looplicht.
In het bovenstaande is de klep 64 beschreven als zijnde 5 gemonteerd in de buis 2 zelf, en is de pomp 110 beschreven als zijn aangesloten rechtstreeks op de buis 2. Dat zal echter in de praktijk niet het geval zijn. Figuur 7A is een blokschema dat toont dat een aandrijfinrichting 100 de pomp 110 en een eenheid 200 kan omvatten, die vanwege zijn eigenschappen zal 10 worden aangeduid als mechanische diode. Figuur 7B toont meer gedetailleerd een dwarsdoorsnede van een dergelijke mechanische diode volgens de onderhavige uitvinding.
De mechanische diode 200 omvat een huis 210, dat in de weergegeven voorkeursuitvoeringsvorm bestaat uit twee 15 onderling identieke huisdelen 211, 212, die elk zijn voorzien van een flens 213 respectievelijk 214, en die door middel van bouten 215 aan elkaar zijn bevestigd, waarbij een O-ring 216 zorgt voor een luchtdichte afdichting.
Centraal in het huis 210 bevindt zich een klepkamer 220 20 met een in hoofdzaak driehoekige contour. De klepkamer 220 heeft een eerste schuine zijwand 221, een tweede schuine zijwand 222 die gespiegeld is ten opzichte van de eerste schuine zijwand 221, en een bovenwand 223.
Het eerste huisdeel 211 heeft een eerste boring 231, die 25 zich uitstrekt vanaf een buitenwand van het huis 210 en uitmondt in de klepkamer 220, nabij het onderuiteinde van de eerste schuine kamerwand 221. De eerste boring 231 heeft een diameter die correspondeert met de binnendiameter van de buis 2. Bij zijn ingang, nabij de buitenwand van het huis 210, 30 heeft de eerste boring 231 een verbreed gedeelte waarvan de diameter correspondeert met de buitendiameter van de buis 2, zodat een uitgangsuiteinde 2a van de buis 2 kan worden ingebracht in het ingangsdeel van de eerste boring 231. Het uitgangsuiteinde 2a van de buis 2 kan worden gefixeerd door 35 middel van een inschroefbare klembus 232.
Op vergelijkbare wijze heeft het tweede huisdeel 212 een tweede boring 233, die zich uitstrekt vanaf een buitenwand van het huis 210 en uitmondt in de klepkamer 220, bij het onderuiteinde van de tweede schuine kamerwand 222. De tweede 13 boring 233 heeft een diameter die correspondeert met de binnendiameter van de buis 2. Bij zijn ingang, nabij de buitenwand van het huis 210, heeft de tweede boring 233 een verbreed gedeelte voor het opnemen van een ingangsuiteinde 2b 5 van de buis 2, dat kan worden gefixeerd door middel van een inschroefbare klembus 234.
De tweede boring 233 is uitgelijnd met de eerste boring 231.
Het eerste huisdeel 211 heeft voorts een derde boring 10 241, die zich uitstrekt vanaf een buitenwand van het huis 210 en uitmondt in de eerste boring 231. In de derde boring 241 kan de zuigleiding 114 van de pomp 110 worden ingebracht, en worden gefixeerd door middel van een inschroefbare klembus 242.
15 Het tweede huisdeel 212 heeft voorts een vierde boring 243, die zich uitstrekt vanaf een buitenwand van het huis 210 en uitmondt in de tweede boring 233. In de vierde boring 243 kan de blaasleiding 113 van de pomp 110 worden ingebracht, en worden gefixeerd door middel van een inschroefbare klembus 20 244.
Voor een verdere borging van de buisdelen of slangdelen 2a, 2b en de slangen 114 en 113 kan het huis zijn voorzien van respectieve elastische strips 251, 252 met gaten waardoorheen de buisdelen of slangdelen reiken: door de veerkracht van deze 25 strips wordt op de buisdelen of slangdelen een vastklemkracht uitgeoefend.
In de klepkamer 220 is een elastische strip 260 aangebracht. De elastische strip 260 is gevouwen tot een V-vorm met twee benen 261 en 262, en is zodanig gepositioneerd dat een 30 eerste been 261 tegen de bovenwand 223 van de klepkamer 220 aanligt terwijl een tweede been 262 aanligt tegen de eerste schuine zijwand 221, en in het bijzonder de uitgangsopening van de eerste boring 231 afdekt. Door de elastische werking van de strip 260 hebben de beide benen 261, 262 de neiging om 35 van elkaar weg te bewegen, en drukken dus respectievelijk tegen de bovenwand 223 en de eerste schuine zijwand 221, waarbij de uitgangsopening van de eerste boring 231 is afgesloten. Het is echter mogelijk dat het tweede been 262 omhoog scharniert naar het eerste been 261 toe, om aldus de 14 uitgangsopening van de eerste boring 231 vrij te geven. Het moge duidelijk zijn dat het tweede been 262 van de elastische strip 260 aldus de functie van de hiervoor beschreven klep 64 vervult.
5 Om de afdichting van de strip 260 op de eerste boring 231 te verbeteren, kan rondom de uitgangsopening van de eerste boring 231 in de eerste schuine kamerwand 221 een verdieping zijn gevormd, en kan in die verdieping een rubber manchet 263 zijn geplaatst, die iets uitsteekt boven het oppervlak van de 10 eerste schuine kamerwand 221.
Het materiaal van de strip 260 is niet kritisch, en kan bijvoorbeeld plastic folie zijn. Het is ook mogelijk dat de strip 260 van een geleidend materiaal is gemaakt, bijvoorbeeld koperfolie of fosforbrons. In dat geval is het op eenvoudige 15 wijze mogelijk om het tweede been 262 van de strip 260 tevens te laten fungeren als passeerdetector. Daartoe zijn in de eerste schuine kamerwand 221, boven de eerste boring 231, twee verdere boringen 271, 272 gevormd, waarin elektrische contacten 273, 274 zijn aangebracht. Elektrische contactdraden 20 reiken vanaf genoemde contacten 273, 274 via genoemde boringen 271, 272 naar buiten. Zolang het tweede been 262 van de strip 260 de eerste boring 231 afdekt, vormt dit tweede been 262 een elektrische verbinding tussen genoemde contacten 273, 274. Zodra een looplicht passeert en aldus het tweede been 262 even 25 optilt van de eerste boring 231, wordt genoemde elektrische verbinding tussen genoemde contacten 273, 274 kortstondig verbroken, hetgeen gedetecteerd kan worden.
Aangezien het tweede huisdeel 212 bij voorkeur identiek is aan het eerste huisdeel 211, heeft ook het tweede huisdeel 30 212 dergelijke boringen 271, 272, die in dit huisdeel echter geen functie hebben en daarom zijn afgedicht met rubber stoppen 275, 276.
Het huis 210 is voorts voorzien van een faciliteit om de klep 64 handmatig te openen, dat wil zeggen het tweede been 35 262 van de strip 260 handmatig op te tillen van de manchet 263. Daartoe is in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld het bovenste elektrische contact 273 voorzien van een schroefdraad, terwijl de corresponderende boring 271 is voorzien van een bijpassende schroefdraad. Het bovenste elektrische contact 15 273 reikt door deze boring 271 naar buiten, en kan handmatig (al dan niet met behulp van een gereedschap) worden geroteerd. Indien het bovenste elektrische contact 273 naar binnen wordt geschroefd, naar de kamer 220 toe, drukt dit contact 273 het 5 tweede been 262 naar binnen om de boring vrij te geven.
Het is ook mogelijk om hiervoor een separaat schroeforgaan in een separate boring toe te passen.
Opgemerkt wordt, dat in figuur 7B de mechanische diode 200 is weergegeven in een horizontale stand, waarmee wordt 10 bedoeld dat de bewegingsrichting van een looplicht door de mechanische diode 200 horizontaal is (de kanalen 231 en 233 zijn horizontaal gericht). Bij voorkeur echter wordt in de praktijk de mechanische diode 200 verticaal opgesteld, met de kanalen 231 en 233 verticaal gericht en het eerste kanaal 231 15 boven, zodat het looplicht verticaal van boven naar beneden door de mechanische diode 200 beweegt. Dit biedt met name wanneer het looplicht met geringe snelheid wordt voortbewogen het voordeel, dat de kans op vastlopen in de diode 200 aanzienlijk kleiner wordt omdat het looplicht door zijn eigen 20 gewicht de neiging heeft om de diode te verlaten via het tweede kanaal 233.
In principe zou het looplicht 10 continu zijn rondjes door de buis 2 kunnen lopen. Echter, op een gegeven moment 25 raakt de batterij leeg, en moet deze worden vervangen of opgeladen. Ook kan het gewenst zijn om het looplicht te vervangen door een ander exemplaar, bijvoorbeeld om de kleur van het licht te wijzigen. Figuur 8 illustreert een rangeerstation 300 waarmee dit mogelijk is.
30 Het rangeerstation 300 omvat een cylindrisch stationhuis 310 met daarin een cylindrische kamer 316 met een bodem 311, een cylindrische zijwand 312 en een het plafond vormend deksel 313, dat door schroeven 314 is bevestigd op de zijwand 312, onder tussenkomst van een afdichtende O-ring 315 of derge-35 lijke. In de kamer 316 bevindt zich een roteerbaar opgesteld, cylindrisch magazijn 350. De rotatieas van het magazijn 350 is aangeduid met 351, en valt samen met de hartlijn van het magazijn 350 en met de hartlijn van de kamer 316. Deze hartlijn 351 is in de praktijk in hoofdzaak verticaal gericht. Om 16 het magazijn 350 te roteren, is het magazijn voorzien van een door de huisbodem 311 naar buiten stekende as 352 met daarop een tandwiel 353, dat via één of meerdere transmissiewielen 354 is gekoppeld met een aandrijftandwiel 355 op een uitgangs-5 as 356 van een motor 357.
Op vergelijkbare wijze als in het bovenstaande beschreven voor de boringen 231, 232 in de mechanische diode 200, is in de bodem 311 een eerste boring of ingangsboring 321 aangebracht, waarin met behulp van een eerste klembus 322 en een 10 afdichtende O-ring een uiteinde van een eerste buisdeel of slangdeel 2c kan worden ingebracht, en is in het deksel 313, uitgelijnd met de ingangsboring 321, een tweede boring of uitgangsboring 323 aangebracht, waarin met behulp van een tweede klembus 324 en een afdichtende O-ring een uiteinde van 15 een tweede buisdeel of slangdeel 2d kan worden ingebracht.
Voor een verdere borging van de buisdelen of slangdelen 2c, 2d kan het rangeerstation 300 zijn voorzien van een elastische strip 325 met gaten waardoorheen de buisdelen of slangdelen reiken: door de veerkracht van deze strips wordt op 20 de buisdelen of slangdelen een vastklemkracht uitgeoefend.
Het magazijn 350 is voorzien van ten minste één met de rotatieas 351 evenwijdige boring 360, waarvan de diameter correspondeert met de binnendiameter van de buisdelen of slangdelen 2c, 2d. De radiale afstand van deze boring 360 tot 25 de rotatieas 351 is zodanig, dat het magazijn 350 een rotatiestand heeft waarbij de boring 360 is uitgelijnd met de boringen 321 en 323 in de huisbodem 311 en huisdeksel 313; deze stand is weergegeven in figuur 8. Deze stand van de boring zal worden aangeduid als "bedrijfsstand".
30 Onderin het magazijn 350 is naast de boring 360 een kantelpal 361 aangebracht, die bij zijn onderzijde scharnier-baar is verbonden met het magazijn 350. De kantelpal 361 kan scharnieren tussen een vrij geefstand (naar links in de figuur), waarbij de kantelpal 361 zich buiten de boring 361 35 bevindt, en een vangstand (naar rechts in de figuur), waarbij de kantelpal 361 zich in de boring 361 bevindt. De axiale lengte van het boven de kantelpal 361 gelegen gedeelte van de boring 360 is groter dan de lengte van de toe te passen looplichten.
17
De werking is als volgt. Tijdens normaal gebruik is de boring 360 uitgelijnd met de ingangsboring 321 en uitgangs-boring 324, zodat deze boring 360 deel uitmaakt van het door het looplicht 10 te volgen traject. Opgemerkt wordt, dat het 5 looplicht in dit deel van het traject verticaal omhoog beweegt. Bij passage wordt de kantelpal 361 eenvoudigweg opzij gedrukt door het looplicht. Het is ook mogelijk dat het station 300 is voorzien van middelen om de kantelpal in zijn vrijgeefstand vast te houden, maar dat is ter wille van de 10 eenvoud niet weergegeven.
Wanneer het gewenst is om het looplicht uit circulatie te nemen, stopt men het looplicht na passage van de kantelpal 361. Voor het detecteren van deze passage kan zijn voorzien in een willekeurige passeerdetector, en het is ook mogelijk dat 15 de kantelpal zelf als passeerdetector fungeert. Het stoppen van het looplicht kan worden uitgevoerd door de pomp 110 uit te schakelen, en eventueel door een langs de buis opgestelde magnetische rem (niet weergegeven) te bekrachtigen. Na tot stilstand gekomen te zijn, daalt het looplicht 10 onder 20 invloed van de zwaartekracht terug naar het station 300, waar het wordt opgevangen door de kantelpal 361 in zijn vangstand. Het looplicht bevindt zich dan geheel binnen de magazijnboring 360, en rust op de kantelpal 361. Dit zal worden aangeduid als een parkeerstand van het looplicht, en de magazijnboring 360 25 zal derhalve ook worden aangeduid als parkeerboring.
De motor 357 wordt nu bekrachtigd om het magazijn 350 te roteren, waarbij het looplicht 10 met de parkeerboring 360 mee beweegt.
Voor het servicen van een enkel looplicht is het 30 voldoende als het magazijn 350 een enkele parkeerboring 360 heeft. Wanneer het magazijn dan is geroteerd, blokkeert het magazijn de vrije doorgang van de buis 2. Bij voorkeur echter is het magazijn 350 voorzien van meerdere parkeerboringen 360 op onderling in hoofdzaak gelijke hoekafstanden rondom de 35 rotatieas 351. Het is dan mogelijk om het magazijn met het looplicht te roteren naar een servicestand waarbij één van de andere boringen 360 zich in zijn bedrijfsstand bevindt, dat wil zeggen is uitgelijnd met de ingangsboring 321 en uitgangs-boring 323, zodat de buis 2 weer ongehinderd gebruikt kan 18 worden door een ander looplicht. Dat andere looplicht kan worden verschaft vanuit een ander station 300, maar het is ook mogelijk dat één of meerdere van de andere parkeerboringen 360 in het magazijn 350 zijn gevuld met elk een ander looplicht, 5 zodat indien het ene looplicht uit circulatie wordt genomen, een ander looplicht uit een andere magazijnboring 360 in circulatie kan worden gebracht.
Wanneer de magazijnboring 360 zich in een servicestand bevindt, is het mogelijk dat het looplicht 10 wordt uitgenomen 10 uit de boring. Figuur 8 toont, dat het deksel 313 is voorzien van een uitneemboring 326 die is voorzien van een verwijderbare afsluitdop 327, bijvoorbeeld een schroefdop. De uitneemboring 326 is uitgelijnd met de magazijnboring 360 in zijn servicestand. Door de bodem 311 reikt een verticaal verplaats-15 bare stoterstang 328, uitgelijnd met de uitneemboring 326.
Door de stoterstang 328 omhoog te verplaatsen, wordt het looplicht 10 via de uitneemboring 326 uit de magazijnboring 360 gedrukt. Het is nu bijvoorbeeld mogelijk de batterij te vervangen.
20 De onderhavige uitvinding voorziet voorts, dat de batterij van het looplicht een oplaadbare batterij is, en het in figuur 8 geïllustreerde station 300 is ingericht voor het opladen van die batterij zonder dat het looplicht hoeft te worden verwijderd uit het magazijn 350. Het cylindrische 25 looplicht 10 is daartoe voorzien van twee zich op axiale afstand van elkaar bevindende elektrische contactringen 381, 382, die respectievelijk zijn verbonden met de polen van de batterij (hetgeen ter wille van de eenvoud niet is weergegeven) . In de zijwand 312 van het station 300 zijn 30 elektrische contacten 383, 384 aangebracht, op onderlinge axiale afstand die gelijk kan zijn aan de axiale afstand tussen de contactringen 381, 382. Deze contacten 383, 384 reiken door de wand 312 naar buiten, en kunnen worden aangesloten op een oplaadapparaat, zoals voor een deskundige 35 duidelijk zal zijn. De contacten zijn axiaal met elkaar uitgelijnd, of hebben althans in omtreksrichting een overlap.
Het magazijn 350 is voorzien van twee verende contacten 385, 386, die in de servicestand van de magazijnboring 360 een elektrisch contact tot stand brengen tussen de contactringen 19 381, 382 enerzijds en de elektrische contacten 383, 384 anderzijds. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn deze verende contacten opgesteld in horizontale boringen in de wand van het magazijn 350. Het moge duidelijk zijn dat op deze manier de 5 batterij van het looplicht elektrisch in contact kan worden gebracht met een oplaadapparaat.
De elektrische contacten 383, 384 kunnen zijn uitgevoerd als een gedeelte van een horizontale cirkelboog, over bijna 360°, zodat de contactringen 381, 382 van de looplichtbatterij 10 met de elektrische contacten 383, 384 in contact staan vrijwel direct nadat de magazijnboring 360 uit zijn bedrijfsstand is weggedraaid tot kort voordat de magazijnboring 360 weer in zijn bedrijfsstand is gedraaid. De verende contacten 385, 386 gedragen zich dan ten opzichte van deze elektrische contacten 15 383, 384 als sleepcontacten.
Voor een goede elektrisch contact tussen een verend contact 385, 386 en de corresponderende contactring 381, 382 is het gewenst, dat het verend contact een drukkracht uitoefent op de contactring. Omgekeerd mag een verend contact 20 geen hindernis vormen in de magazijnboring 360 wanneer deze zich in zijn bedrijfsstand bevindt. Daartoe is de zijwand 312 van het station 300, bij een positie corresponderend met de bedrijfsstand van de magazijnboring 360, voorzien van een verticale groef 389 (of separate verdiepingen; niet 25 weergegeven) waarin de verend contact 385, 386 uitsteken buiten de buitenwand van het magazijn 350, en aldus de magazijnboring 360 vrij laten, wanneer de magazijnboring 360 zich in zijn bedrijfsstand bevindt.
30 Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
35 Kenmerken die alleen zijn beschreven voor een bepaalde uitvoeringsvorm, zijn ook toepasbaar bij andere beschreven uitvoeringsvormen. Kenmerken van verschillende uitvoeringsvormen kunnen gecombineerd worden om een andere uitvoerings- 20 vorm te bereiken. Kenmerken die niet uitdrukkelijk zijn beschreven als zijnde essentieel, mogen ook worden weggelaten.
Bijvoorbeeld is het mogelijk dat er meerdere aandrijfinrichtingen zijn aangebracht langs een parcours.
5 Voorts is het mogelijk om het looplicht te vertragen door de pompsnelheid te verlagen.
Voorts is het mogelijk om een looplicht een snelheids-impuls te geven (of te remmen) door middel van een elektromagnetische kracht, inwerkend op de magneet aan boord van het 10 looplicht.
Behalve de in de inleiding genoemde technische functies kan een looplichtinrichting ook worden toegepast voor het geven van een voorstelling aan een publiek. De geleider 2 kan 15 zijn opgesteld in een speciaal ontworpen, grillig, driedimensionaal traject, en er kunnen zelfs meerdere van deze geleiders met elkaar verweven zijn. De door deze geleider (s) bewegende looplicht(en) vormen dan voor het publiek een lichtshow.
20 Daarbij kan het dan gewenst zijn om in staat te zijn de LED van een looplicht aan of uit te schakelen op commando. Hiertoe kan de LED-controller aan boord van het looplicht zijn voorzien van een ontvanger voor het ontvangen van draadloze signalen, bijvoorbeeld RF signalen, en kan de looplicht-25 inrichting zijn voorzien van een RF-zender, waarbij dan de LED-controller in respons op het ontvangen van een signaal de corresponderende LED aan of uit schakelt. Ook is het mogelijk dat bij één of meerdere posities langs de geleider 2 een signaalgever is opgesteld, bijvoorbeeld een permanente 30 magneet, een elektromagneet, etc, waarvan het passeren wordt gedetecteerd door een geschikte met de LED-controller gekoppelde detector aan boord van het looplicht, bijvoorbeeld een Hall-sensor, een detectiespoel, etc, waarbij dan de LED-controller in respons op het ontvangen van een detector-35 signaal de corresponderende LED aan of uit schakelt.
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding kan aan een dergelijke voorstelling een extra dimensie worden toegevoegd, namelijk de dimensie van geluid.
21
Daartoe wordt de geleider 2 voorzien van trillings-sensoren, bijvoorbeeld gevoelige microfoons, en/of wordt de geleider 2 gekoppeld met trillingsgeneratoren, bijvoorbeeld strak gespannen snaren, klankkasten, etc. De geleider 2 kan 5 bijvoorbeeld zijn opgehangen aan snaren. Ook is het mogelijk zware gewichten op te hangen aan snaren, en de geleider te koppelen met een dergelijk gewicht en/of de snaren. Het werkingsprincipe van de audiodimensie van het apparaat is er op gebaseerd, dat een naderend, passerend, en verwijderend 10 looplicht in de geleider 2 trillingen veroorzaakt, en in bochttrajecten door de middelpuntvliedende kracht de spankracht in de snaren kan verhogen of verlagen met als gevolg hogere of lagere tonen. In combinatie met snelheids-variatie van het looplicht zijn vele geluidseffecten mogelijk. 15 Hoewel de meest sensationele effecten voor de toeschouwers worden bereikt bij gebruik van één of meerdere looplichten, zullen de genoemde geluidseffecten ook worden bereikt als de LED van het looplicht is uitgeschakeld. Het is zelfs mogelijk om de genoemde geluidseffecten te bereiken 20 indien de looplichten zijn vervangen door simpele, kogelvormige of cilindervormige voorwerpen zonder LED en zonder batterij aan boord. Als overkoepelende term voor deze voorwerpen en de genoemde looplichten zal in de conclusies de term "projectiel" worden gebruikt.
103 5250

Claims (28)

1. Looplicht (10), omvattende een langwerpig, bij voorkeur cylindrisch lichaam (11) met daarin opgenomen ten minste één batterij (12) en ten minste één lichtbron (13), bijvoorkeur een LED. 5
2. Looplicht volgens conclusie 1, waarbij de lichtbron zich bevindt bij het achteruiteinde.
3. Looplicht volgens conclusie 1 of 2, voorts voorzien van 10 een om het lichaam (11) aangebrachte afdichtrok (14).
4. Looplicht volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts voorzien van twee zich op axiale afstand van elkaar bevindende, zich tangentieel uitstrekkende 15 contactringen (381, 382) die zijn verbonden met respectieve aansluitingen van de batterij, waarbij de batterij oplaadbaar is.
5. Looplicht volgens een willekeurige der voorgaande 20 conclusies, voorts omvattende een permanente magneet.
6. Looplicht volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts omvattende een besturingsorgaan voor het aan of uit schakelen van de lichtbron, alsmede een met het 25 besturingsorgaan gekoppelde ontvanger en/of een met het besturingsorgaan gekoppelde detector.
7. Looplichtinrichting (1), omvattende: ten minste één projectiel (10); 30 ten minste één holle langwerpige, in zich zelf gesloten geleider (2) die voor het projectiel (10) een gesloten traject definieert, een binnendiameter die een weinig groter is dan de buitendiameter van het projectiel, in welke geleider (2) een fluïdum kan stromen; 35 en ten minste één pomp (110) voor het in de geleider (2) tot stand brengen van een fluïdumstroming. 10352 50
8. Looplichtinrichting volgens conclusie 7, waarbij het fluïdum lucht is en de pomp een luchtpomp omvat.
9. Looplichtinrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij de geleider (2) ten minste één baangedeelte heeft dat is uitgevoerd als een starre buis en/of ten minste één baangedeelte heeft dat is uitgevoerd als een flexibele buis of slang. 10
10. Looplichtinrichting volgens een willekeurige der conclusies 7-9, voorts voorzien van ten minste één passeerdetector (57; 58), bij voorkeur een Hall-sensor of een inductiespoel. 15
11. Looplichtinrichting volgens een willekeurige der conclusies 7-10, waarbij het projectiel een looplicht is volgens een willekeurige der conclusies 1-6, en waarbij de geleider (2) ten minste één baangedeelte heeft dat ten minste 20 gedeeltelijk optisch transparant is.
12. Looplichtinrichting volgens conclusie 11, waarbij de geleider (2) ten minste één baangedeelte heeft dat is voorzien van een fluorescerend materiaal. 25
13. Looplichtinrichting volgens conclusie 11 of 12, waarbij het projectiel een looplicht is volgens conclusie 6, en waarbij de inrichting is voorzien van middelen voor het draadloos tot stand brengen van een signaal in genoemde 30 ontvanger of detector aan boord van het looplicht teneinde te veroorzaken dat het besturingsorgaan de corresponderende lichtbron (13) aan of uit schakelt.
14. Looplichtinrichting volgens een willekeurige der 35 conclusies 7-13, waarbij de geleider (2) is voorzien van trillings-sensoren, bijvoorbeeld gevoelige microfoons.
15. Looplichtinrichting volgens een willekeurige der conclusies 7-14, waarbij de geleider (2) is gekoppeld met trillingsgeneratoren, bijvoorbeeld strak gespannen snaren, klankkasten, etc.
16. Looplichtinrichting volgens een willekeurige der 5 conclusies 7-14, waarbij de geleider (2) ten minste één baangedeelte heeft dat is opgehangen aan snaren, en/of waarbij de inrichting voorts een stelsel omvat van aan snaren opgehangen gewichten terwijl de geleider (2) ten minste één baangedeelte heeft dat is gekoppeld met ten minste één van die 10 gewicht en/of ten minste één van die snaren.
17. Looplichtinrichting volgens een willekeurige der conclusies 7-14, voorts voorzien van een mechanische diode (200) volgens een willekeurige der conclusies 18-21. 15
18. Mechanische diode (200) voor een looplichtinrichting (1), omvattende: een huis (210) met daarin een klepkamer (220); een ingangskanaal (231) dat is ingericht voor koppeling met 20 een holle geleider (2a) en die zich uitstrekt tot in de klepkamer (220); een uitgangskanaal (233) dat is ingericht voor koppeling met een holle geleider (2b) en die zich uitstrekt tot in de klepkamer (220), in het verlengde van het ingangskanaal (231); 25 een met het ingangskanaal (231) communicerend zuigkanaal (241) dat is ingericht voor het daarop aansluiten van een zuigleiding (114) van een pomp (110); een met het uitgangskanaal (233) communicerend blaaskanaal (243) dat is ingericht voor het daarop aansluiten van een 30 blaasleiding (113) van de pomp (110); een in de klepkamer (220) opgestelde flexibele klep (260) die in een ruststand op de uitgangsopening van het ingangskanaal (231) ligt om deze af te sluiten.
19. Mechanische diode volgens conclusie 18, waarbij het ingangskanaal (231) uitmondt in een schuin ten opzichte van zijn hartlijn georiënteerde wand (221) van de klepkamer (220).
20. Mechanische diode volgens conclusie 18 of 19, waarbij de flexibele klep (260) is ingericht om door een vanuit het ingangskanaal (231) de klepkamer (220) naderend projectiel (10) geopend te worden en om na passage van dat projectiel 5 weer terug te veren naar zijn ruststand op de uitgangsopening van het ingangskanaal (231).
21. Mechanische diode volgens een willekeurige der conclusies 18-20, waarbij de flexibele klep (260) is vervaardigd van een 10 elektrisch geleidend materiaal, en in zijn ruststand contact maakt met twee passeerdetectiecontacten (273, 274).
22. Rangeerstation (300) voor een looplichtinrichting (1), omvattende: 15 een cylindrisch stationhuis (310) met daarin een cylindrische kamer (316) met een bodem (311), een cylindrische zijwand (312) en een plafond (313); een ingangskanaal (321) dat is ingericht voor het daarop aansluiten van een holle geleider (2c) en die zich uitstrekt 20 tot in de kamer (316); een uitgangskanaal (323) dat is ingericht voor het daarop aansluiten van een holle geleider (2d) en die zich uitstrekt tot in de klepkamer (316), in het verlengde van het ingangskanaal (321) ; 25 een roteerbaar in de kamer (316) opgesteld, cylindrisch magazijn (350); aandrijfmiddelen (353, 354, 355, 357) voor het roteren van het magazijn (350); waarbij het magazijn (350) is voorzien van ten minste één 30 parkeerkanaal (360) voor het daarin parkeren van een looplicht (10); waarbij het magazijn (350) een bedrijfsstand heeft waarbij het parkeerkanaal (360) is uitgelijnd met het ingangskanaal (321) en het uitgangskanaal (323); 35 waarbij het magazijn (350) is voorzien van een naast het onderuiteinde van het parkeerkanaal (360) aangebracht vang-orgaan (361) dat kan worden verplaatst tussen een vrijgeef-stand en een vangstand, waarbij de axiale lengte van het boven het vangorgaan (361) gelegen gedeelte van het parkeerkanaal (360) groter is dan de lengte van de toe te passen looplichten.
23. Rangeerstation volgens conclusie 22, waarbij het magazijn 5 (350) is voorzien van meerdere parkeerkanalen (360) rondom zijn rotatieas (351).
24. Rangeerstation volgens conclusie 22 of 23, waarbij het magazijn (350) kan worden geroteerd naar een servicestand 10 waarbij het parkeerkanaal (360) zich op afstand bevindt van het ingangskanaal (321) en het uitgangskanaal (323).
25. Rangeerstation volgens conclusie 24, waarbij het plafond (313) is voorzien van een uitneemopening (326) die is voorzien 15 van een verwijderbare afsluitdop (327), welke uitneemopening (326) is uitgelijnd met het parkeerkanaal (360) in zijn servicestand; en waarbij het huis (310) is voorzien van een door de bodem (311) reikende, verticaal verplaatsbare stoterstang (328), 20 uitgelijnd met de uitneemopening (326).
26. Rangeerstation volgens een willekeurige der conclusies 22-25, voor toepassing bij een looplicht volgens conclusie 4, waarbij aan de binnenzijde van de zijwand (312) van het 25 station (300) elektrische contacten (383, 384) zijn aangebracht, op onderlinge axiale afstand, welke contacten (383, 384) door de wand (312) naar buiten reiken; waarbij het magazijn (350) is voorzien van twee bij voorkeur verende contactorganen (385, 386), die zijn ingericht om in de 30 servicestand van het magazijnkanaal (360) een elektrisch contact tot stand brengen tussen de contactringen (381, 382) van een zich in het magazijnkanaal bevindend looplicht enerzijds en de elektrische contacten (383, 384) in de zijwand (312) van het station (300) anderzijds. 35
27. Rangeerstation volgens conclusie 26, waarbij de elektrische contacten zich uitstrekken over bijna 360°.
28. Rangeerstation volgens conclusie 26 of 27, waarbij de zijwand (312) van het station (300), bij een positie corresponderend met de bedrijfsstand van het magazijnkanaal (360), is voorzien van één of meerdere verdiepingen (389) voor 5 het ten minste gedeeltelijk opnemen van de elektrische contacten (383, 384). 1035250
NL1035250A 2008-04-03 2008-04-03 Looplichtinrichting. NL1035250C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1035250A NL1035250C2 (nl) 2008-04-03 2008-04-03 Looplichtinrichting.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1035250 2008-04-03
NL1035250A NL1035250C2 (nl) 2008-04-03 2008-04-03 Looplichtinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1035250C2 true NL1035250C2 (nl) 2009-10-06

Family

ID=40260439

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1035250A NL1035250C2 (nl) 2008-04-03 2008-04-03 Looplichtinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1035250C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN110285345A (zh) * 2019-06-19 2019-09-27 黄河水利职业技术学院 一种移动式园林照明灯及园林照明系统

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3713614A (en) * 1970-12-23 1973-01-30 E Taylor Flashlight holder
EP0313285A2 (en) * 1987-10-23 1989-04-26 Mag Instrument Inc. Rechargeable miniature flashlight
US20060181886A1 (en) * 2005-02-17 2006-08-17 Lacrosse Wills Light stick conveying apparatus
US20060262531A1 (en) * 2005-05-17 2006-11-23 Schrimmer Michael L LED illuminated necklace

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3713614A (en) * 1970-12-23 1973-01-30 E Taylor Flashlight holder
EP0313285A2 (en) * 1987-10-23 1989-04-26 Mag Instrument Inc. Rechargeable miniature flashlight
US20060181886A1 (en) * 2005-02-17 2006-08-17 Lacrosse Wills Light stick conveying apparatus
US20060262531A1 (en) * 2005-05-17 2006-11-23 Schrimmer Michael L LED illuminated necklace

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN110285345A (zh) * 2019-06-19 2019-09-27 黄河水利职业技术学院 一种移动式园林照明灯及园林照明系统

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6913508B2 (en) Race car and track
US5016144A (en) Illuminating wheel covers
KR0156556B1 (ko) 신호수단
US6123631A (en) On-off lighted archery arrow nock apparatus
NL1035250C2 (nl) Looplichtinrichting.
SE521058C3 (sv) Anordning för att tända och släcka belysningar vid väg, spår eller annan sträckning
US5283547A (en) Safety device for cycles
CN103733233A (zh) 自行车照明系统和方法
US5667290A (en) Magneto-inductively actuated safety light
CA2829649A1 (en) Safety marker
JP2004520914A (ja) 回転物体のためのライティングシステム
FR3061981B1 (fr) Dispositif de signalisation pour l’identification d’un vehicule autonome par une personne qui l’attend
RU2005108288A (ru) Железная дорога с приводимыми силой тяжести транспортными средствами и способ управления движением на железной дороге
US2831176A (en) Courtesy light for vehicles
KR101988002B1 (ko) 횡단보도 안전 시스템
CA2510447A1 (fr) Procede de pilotage d'objets mobiles, notamment des voitures miniatures, mettant en oeuvre un processus de guidage a plusieurs voies et systeme utilisant un tel procede
US10124244B2 (en) Apparatus for animated beer pong (Beirut) game
US20170276304A1 (en) Lumen wand
CN107256619A (zh) 一种钥匙忘拨提醒与照明智能系统及实现方法
US11716007B2 (en) System of one or multiple contactless eddy current generators on conductive counter elements in a performance-optimised arrangement relative to one another, and uses thereof in
US20140134916A1 (en) Toy with multiple light emitting diodes
CA2988678C (en) System and method to draw attention to person
US20150197904A1 (en) Vehicle mounted ice melting device
US1032471A (en) Centripetal electric switch.
KR200345625Y1 (ko) 설상 레저용 탑승물의 발광장식구

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20111101