NL1034759C2 - Systeemplafond. - Google Patents

Description

Titel: Systeemplafond

De onderhavige uitvinding heeft in het algemeen betrekking op systeemplafonds.

Systeemplafonds zijn algemeen bekend voor het relatief eenvoudig verschaffen van een verlaagd plafond in met name 5 kantoren, ziekenhuizen, scholen, en dergelijke. In de ruimte tussen het verlaagde plafond en het eigenlijke plafond van de betreffende ruimte kunnen leidingen worden weggewerkt, bijvoorbeeld voor luchtverversing, elektriciteitskabels, etc.

Figuur 1 toont een schematische dwarsdoorsnede van een 10 bekend systeemplafond 1. De figuur toont een plafond 2 van een kamer, bijvoorbeeld een kantoorruimte. Aan het plafond 2 zijn dragerrails 10 opgehangen, door middel van bijvoorbeeld een ophangdraad 11. De dragerrails 10 hebben een omgekeerd-T-vormige dwarsdoorsnede, met een verticaal lijf 12 en 15 horizontale benen 13. De dragerrails 10 worden gemonteerd in een rechthoekig patroon, typisch met afmetingen van ongeveer 60 cm x 120 cm, en de totale breedte van de twee horizontale benen 13 van de dragerrails 10 is typisch ongeveer 2,5 cm. De dikte (hoogte) van de benen 13 is typisch ongeveer 3 mm. De 20 dikte (breedte) van het lijf 12 is ook typisch ongeveer 3 mm. Het systeem omvat voorts rechthoekige plafondplaten 20, typisch van gipsplaat, die worden neergelegd op de horizontale benen 13 van de dragerrails 10. Voor de betreffende kamer vormt de combinatie van de plaf ondplaten 20 en de dragerrails 25 10 een verlaagd plafond 3.

Een bezwaar van de bekende systeemplafonds is, dat zij in esthetisch opzicht weinig fraai zijn. Het vanuit de betreffende ruimte zichtbare onderoppervlak 21 van de plafondplaten 20 is typisch afgewerkt in een egale kleur, meestal wit of 30 bijna-wit, en de metalen dragerrails 10 zijn typisch eveneens afgewerkt in een egale kleur. Wanneer het de bedoeling is om een egaal plafond te verkrijgen, en de plafondplaten 20 en de dragerrails 10 daartoe in de zelfde kleur worden afgewerkt, blijkt vaak na verloop van tijd dat de plafondplaten 20 en de 03 4 7 5 9 2 dragerrails 10 op onderling verschillende manieren verkleuren, zodat er kleurverschil ontstaat. Het is om deze reden ook niet ongebruikelijk dat men er juist voor kiest om de plafondplaten 20 en de dragerrails 10 onderling van elkaar verschillende 5 kleuren te geven, bijvoorbeeld lichtgrijs en wit. In beide gevallen ontstaat er echter op het verlaagde plafond 3 een patroon van rechthoekige vlakken met anders-gekleurde strepen daartussen.

Er zijn tot nu toe slechts beperkte mogelijkheden om de 10 esthetische waarde van een dergelijk verlaagd plafond 3 te verhogen. Het is natuurlijk mogelijk om het gehele plafond, na installatie, te schilderen, maar dit is arbeidsintensief, zeker als men geen egale kleur wil maar een fraai patroon of een fraaie voorstelling. Voorts is het moeilijk om een 15 beschadigde plafondplaat op onzichtbare wijze te vervangen.

De onderhavige uitvinding beoogt voor de genoemde problemen een oplossing te verschaffen.

In het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding een systeemplafond te verschaffen waarop in principe elke 20 willekeurige voorstelling kan worden aangebracht, kamerbreed, zonder zichtbare naden, waarbij individuele platen ook weer relatief eenvoudig te vervangen zijn. Een dergelijk plafond zal met name een bijdrage leveren aan het welbevinden van personen die door omstandigheden gedwongen zijn om gedurende 25 langere tijd naar het plafond te kijken, zoals bijvoorbeeld patiënten in een tandartsstoel, bedlegerige personen, etc.

Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door 30 de hiernavolgende beschrijving onder verwijzing naar de tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, en waarin: figuur 1 een schematische dwarsdoorsnede toont van een bekend systeemplafond; 35 figuur 2 een detail van een systeemplafond volgens de onderhavige uitvinding illustreert; de figuren 3A-3B een eerste uitvoeringsvariant van de onderhavige uitvinding illustreren; de figuren 4A-4B een tweede uitvoeringsvariant van de 3 onderhavige uitvinding illustreren; de figuren 5A-5B een derde uitvoeringsvariant van de onderhavige uitvinding illustreren; figuur 6 een door de onderhavige uitvinding voorgesteld mes 5 illustreert; figuur 7 een blokschema is dat het berekenen van de beprinting op de plafondplaten illustreert.

Figuur 2A is een schematische dwarsdoorsnede van een 10 plafondplaat 120 volgens de onderhavige uitvinding, met een onderoppervlak 121 en een bovenoppervlak 122, en een omtreksrand 123. De plafondplaat 120 kan zijn uitgevoerd als een gipsplaat, maar andere materialen zijn ook denkbaar. Belangrijk is echter, dat de plafondplaat ook voldoet aan 15 eisen met betrekking tot brandwerendheid en anti-allergie eigenschappen, en dan is gips een goede keuze. De plafondplaat 120 kan gestandaardiseerde afmetingen hebben, bijvoorbeeld 60 cm x 120 cm, maar andere afmetingen zijn ook mogelijk.

Langs de omtreksrand 123 is het onderoppervlak 121 van de 20 plafondplaat 120 voorzien van een tredevormige verdieping 124, welke verdieping 124 een bovenvlak 125 en een zijvlak 126 heeft. De diepte van de verdieping 124, dat wil zeggen de hoogte van het zijvlak 126, is gelijk aan de dikte van de benen 13 van bij de plafondplaat 120 behorende dragerrails 10, 25 bijvoorbeeld 3 mm. De breedte van de verdieping 124, dat wil zeggen de breedte van het bovenvlak 125, correspondeert met de breedte van een been 13, typisch ongeveer 10 mm.

Figuur 2B is een schematische dwarsdoorsnede van een dragerrail 10 met twee gemonteerde plafondplaten 120.

30 Duidelijk is te zien, dat het onderoppervlak 121 van de plafondplaat 120 gelijk ligt met het onderoppervlak 14 van de dragerrail 10. Het door de onderhavige uitvinding voorgestelde verlaagde plafond 3 is dus een strak geheel, in tegenstelling tot bekende plafonds waar de dragerrails zichtbaar zijn als 35 "op" het plafond liggende strips.

Volgens een tweede aspect van de onderhavige uitvinding wordt elke plafondplaat 120 en elke dragerrail 10 op het betreffende ondervlak 121 respectievelijk 14 voorzien van een 4 folievormige beelddrager. Het materiaal van de beelddrager zou een papier of dergelijke kunnen zijn, maar vanwege de eisen van brandwerendheid en anti-allergie is het materiaal bij voorkeur een van een hars voorziene canvas; een dergelijk 5 materiaal is op zich bekend voor het bekleden van wanden en plafonds, en hoeft daarom niet nader omschreven te worden. De beelddrager wordt op de plafondplaat 120 aangebracht door middel van bij voorkeur een vlamdovende lijmkit; aangezien een dergelijke lijmkit op zich bekend is, is een nadere 10 beschrijving daarvan hier niet nodig. De beelddrager kan op de dragerrail 10 worden aangebracht door middel van een dubbelzijdige kleefband, welk product eveneens op zich bekend is .

15 De figuren 3A-3B illustreren een eerste uitvoerings- variant van de onderhavige uitvinding. In figuur 3A zijn dragerrails 10 getoond met een omgekeerd-T-vormige dwarsdoorsnede. Het aantal dragerrails 10 dat op deze manier naast elkaar is aangebracht, zal afhankelijk zijn van de afmeting 20 van de betreffende kamer, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn; in de figuur zijn twee van dergelijke dragerrails 10 weergegeven. Voorts is een dragerrail 10' weergegeven, die door middel van een afstandsblok 5 is bevestigd aan een muur 4. De onderlinge afstand tussen de onderling evenwijdige rails 25 10 kan steeds gelijk zijn, maar dit is niet essentieel. De figuur toont voorts twee plafondplaten 120, van elkaar onderscheiden door de toevoeging van een letter A en B, die op de dragerrails 10, 10' worden geplaatst.

In figuur 3B zijn de plafondplaten 120 op hun plaats op 30 de dragerrails 10, 10' aangebracht, waarbij de benen 13 van de dragerrails 10, 10' in de tredevormige verdieping 124 van de plafondplaten 120 grijpen, zodat het onderoppervlak 121 van elke plafondplaat 120 vlak ligt met de onderoppervlakken 14 van de dragerrails 10.

35 Als volgende stap wordt op het onderoppervlak 121 van elke plafondplaat 120 een folievormige beelddrager 130 aangebracht. De folievormige beelddrager 130 bedekt het gehele onderoppervlak 121 van de plafondplaat 120, alsmede het onderoppervlak 14 van ten minste één dragerrail 10, 10'. Duidelijk 5 is in figuur 3C getoond, dat de beelddrager 130A die is aangebracht tegen het onderoppervlak 121 van de plafondplaat 120A die rust op de aan de muur 4 bevestigde dragerrail 10' met L-vormige dwarsdoorsnede, zowel het onderoppervlak 14 van 5 die aan de muur bevestigde dragerrail 10' alsmede het onderoppervlak 14 van de eerstvolgende dragerrail 10 bedekt. De beelddrager 130B die is aangebracht op het onderoppervlak 121 van de tweede plafondplaat 120B bedekt alleen het onderoppervlak 14 van de tweede dragerrail 10. Voor elke volgende 10 plafondplaat zal steeds gelden, dat de daar tegenaan gebrachte beelddrager ook het onderoppervlak van de daaropvolgende dragerrail bedekt.

Als volgende stap wordt de beelddrager 130 doorgesneden langs de scheiding tussen de plafondplaat 120 en de correspon-15 derende dragerrail 10 en 10'. In figuur 3C is door een pijl SI de snede aangeduid die wordt gemaakt tussen de eerste plafondplaat 120A en de tegen de muur bevestigde dragerrail 10', is met een pijl S2 de snede aangeduid die wordt gemaakt tussen de eerste plafondplaat 120A en de eerste dragerrail 10, en is met 20 een derde pijl S3 een snede aangeduid die wordt gemaakt tussen de tweede plafondplaat 120B en de tweede dragerrail 10.

Figuur 3D toont de uiteindelijke situatie na het doorsnijden van de beelddragers. Het volledige onderoppervlak van het verlaagde plafond, dat wil zeggen de onderoppervlakken 25 van de plafondplaten 120 alsmede de onderoppervlakken van de dragerrails 10, 10', is bedekt door beelddragers 130, terwijl de individuele plafondplaten 120 los liggen op de dragerrails 10, 10' en daar weer eenvoudig uit kunnen worden weggenomen.

30 De figuren 4A tot en met 4C tonen een tweede uitvoerings vorm van de onderhavige uitvinding. In deze uitvoeringsvorm worden er vooraf beelddragers 140 aangebracht op het onderoppervlak 121 van de plafondplaten 120. Daarna worden die plafondplaten 120 aangebracht op de dragerrails 10, 10', zoals 35 getoond in figuur 4A.

In deze uitvoeringsvorm verschaft de onderhavige uitvinding separate beelddragerstroken 145, die worden aangebracht op het onderoppervlak 14 van de dragerrails 10, 10', zoals getoond in figuur 4B. Het bereikte eindresultaat, 6 geïllustreerd in figuur 4C, is identiek aan de situatie van figuur 3D, met dien verstande dat het doorsnijden van de folievormige beelddragers niet nodig is geweest.

In de weergegeven uitvoeringsvorm worden de beelddrager-5 stroken 145 op de dragerrails 10, 10' aangebracht nadat de plafondplaten 120 geplaatst zijn. Deze volgorde mag echter ook worden omgedraaid.

De figuren 5A tot en met 5D tonen een derde uitvoerings-10 vorm van de onderhavige uitvinding. Op vergelijkbare wijze als bij de tweede uitvoeringsvorm is elke plafondplaat 120A, 120B vooraf voorzien van een op het betreffende onderoppervlak 121 aangebrachte folievormige beelddrager 150A respectievelijk 150B. In afwijking van de tweede uitvoeringsvorm is in dit 15 geval de afmeting van de beelddrager 150 groter dan de afmeting van het onderoppervlak 121 van de betreffende plafondplaat 120. In figuur 5A is getoond, dat de eerste beelddrager 150A die is aangebracht op het onderoppervlak van de eerste plafondplaat 120A, een eerste buiten dat onder-20 oppervlak 121 uitstekende strook 151 heeft, waarvan de breedte correspondeert met de breedte van het onderoppervlak 14 van de tegen de muur 4 bevestigde dragerrail 10', en daartegenover een tweede uitstekende strook 152 heeft waarvan de breedte correspondeert met de breedte van het onderoppervlak 14 van de 25 eerste vrijhangende dragerrail 10. De beelddrager 150B tegen het onderoppervlak 121 van de tweede plafondplaat 120B is alleen voorzien van een tweede uitstekende strook 152, waarvan de breedte correspondeert met de breedte van het onderoppervlak 14 van de tweede vrijhangende dragerrail 10.

30 Figuur 5B toont dat de plafondplaten 120A en 120B met de daaraan bevestigde beelddragers 150A en 150B op de dragerrails 10, 10' worden geplaatst, waarbij de uitstekende beelddrager-stroken 151, 152 vrij blijven van de dragerrails 10, 10'. Bij het plaatsen van de plafondplaten 120 let men erop, dat de 35 uitstekende beelddragerstroken 151, 152 onder de dragerrails 10, 10' worden gemanoeuvreerd.

In een volgende stap worden de uitstekende beelddragerstroken 151, 152 tegen het onderoppervlak 14 van de naastliggende dragerrails 10, 10' bevestigd, zoals aangeduid door 7 de pijlen Pi, P2 en P3 in figuur 5B. De dan bereikte situatie, geïllustreerd in figuur 5C, is identiek aan de in figuur 3C weergegeven situatie. Na het aanbrengen van de sneden zoals aangeduid door de pijlen SI, S2 en S3 in figuur 5C is het 5 verlaagde plafond klaar, zoals geïllustreerd in figuur 5D.

Opgemerkt wordt, dat het mogelijk is dat de uitstekende beelddragerstroken 151, 152 zijn voorzien van een beschermende folie die in de situatie van figuur 5B wordt verwijderd om de kleeflaag op die stroken 151, 152 vrij te geven. Een 10 dergelijke beschermende folie is ter wille van de eenvoud niet in de figuren weergegeven.

Voor het aanbrengen van de sneden SI, S2 en S3, zoals in het voorgaande besproken, kan in principe gebruik worden 15 gemaakt van een gewoon mes. Om beschadigingen te voorkomen, stelt de onderhavige uitvinding voor om gebruik te maken van een mes met een roterend meswiel. Figuur 6 toont een voorkeursuitvoeringsvorm van een hiervoor te gebruiken mes 60. Het mes 60 heeft een handvat 61, een steel 62, een aan de 20 steel 62 bevestigde houder 63, en twee aan weerszijden van de houder 63 roteerbaar gemonteerde meswielen 64 en 65. De onderlinge afstand tussen de twee meswielen 64 en 65 is gelijk aan de breedte van de dragerrails 10, 10'. Tijdens gebruik wordt een dergelijk mes geleid door de dragerrails 10, zodat 25 de kans op uitschieten erg klein is.

Men is in principe vrij in het kiezen van de afbeeldingen die op de beelddragers worden aangebracht. In een voorkeursuitvoeringsvorm, zoals geïllustreerd in figuur 7, gaat men uit 30 van een foto 71, die digitaal wordt ingevoerd in een computer 70. Via bijvoorbeeld een toetsenbord 72 geeft men in de computer 70 de afmetingen van de betreffende ruimte, de afmetingen van de dragerrails, de afmetingen van de platen 120, etc. in. De computer voert een berekening uit, waarbij de 35 foto wordt vergroot tot het formaat van het plafond, en waarbij de vergrote foto wordt geprojecteerd op het plafond.

De computer rekent dan voor elk plafond-onderdeel, dat wil zeggen voor elke individuele plafondplaat en voor elke individuele dragerrail, welke uitsnede van de oorspronkelijke 8 foto correspondeert met dat betreffende plafond-onderdeel; informatie die die uitsnedes definieert, wordt opgeslagen in een met de computer geassocieerd geheugen 73, bijvoorbeeld een harde schijf, een DVD, of dergelijke. Op basis van de 5 informatie in het geheugen 73 stuurt de computer 70 een printer 80 aan, die de foliestroken bedrukt, en voorziet van een volgnummer of dergelijke. De foliestroken kunnen worden bedrukt voordat deze op plafondplaten worden aangebracht, maar het is ook mogelijk dat de folie wordt bedrukt nadat deze is 10 aangebracht op een plafondplaat.

Aangezien printers die op deze manier foliestroken, en zelfs van folie voorziene plafondplaten, kunnen bedrukken, op zich bekend zijn, is een nadere beschrijving van dergelijke printers niet nodig.

15 Een uitvoerder kan de bedrukte foliestroken of van bedrukte foliestroken voorziene plafondplaten in het uiteindelijke plafond aanbrengen op basis van de genoemde volgnummers.

Opgemerkt wordt, dat het desgewenst mogelijk is om een 20 beschadigde plafondplaat of draagrail te repareren door het opnieuw laten afdrukken van de bijbehorende foto-uitsnede op een nieuwe foliestrook, op basis van het betreffende volgnummer en de informatie in het geheugen 73.

25 Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.

30 Kenmerken die alleen zijn beschreven voor een bepaalde uitvoeringsvorm, zijn ook toepasbaar bij andere beschreven uitvoeringsvormen.

1034759

Claims (13)

1. Verlaagd-plafondsysteem, omvattende: een stelsel van dragerrails (10; 10'), voorzien van dragerbenen (13) en een onderoppervlak (14); een stelsel van in hoofdzaak rechthoekige plafondplaten (120) 5 met een omtreksrand (123) en een onderoppervlak (121); waarbij het onderoppervlak van elke plafondplaat (120) langs de omtreksrand is voorzien van een tredevormige verdieping (124) waarvan de afmetingen corresponderen met de dragerbenen (13) van de dragerrails; 10 waarbij de onderoppervlakken van de plafondplaten en de onderoppervlakken van de dragerrails zijn voorzien van folievormige beelddragers.

2. Verlaagd-plafondsysteem, omvattende: 15 een stelsel van dragerrails (10; 10'), voorzien van dragerbenen (13) en een onderoppervlak (14); een stelsel van in hoofdzaak rechthoekige plafondplaten (120) met een omtreksrand (123) en een onderoppervlak (121); waarbij het onderoppervlak van elke plafondplaat (120) langs 20 de omtreksrand is voorzien van een tredevormige verdieping (124) waarvan de afmetingen corresponderen met de dragerbenen (13) van de dragerrails; een stelsel van folie-vormige beelddragers, aangepast om te worden aangebracht op de onderoppervlakken van de 25 plafondplaten respectievelijk de onderoppervlakken van de dragerrails.

3. Verlaagd-plafondsysteem volgens conclusie 2, omvattende folie-vormige beelddragers (140) waarvan de afmetingen 30 corresponderen met de afmetingen van de onderoppervlakken (121) van de plafondplaten (120), en voorts omvattende folie-vormige beelddragers (145) waarvan de afmetingen corresponderen met de afmetingen van de onderoppervlakken (14) van de dragerrails (10). 1034759 35

4. Verlaagd-plafondsysteem volgens conclusie 2, omvattende folie-vormige beelddragers (130) met een breedte die gelijk is aan de breedte van het onderoppervlak (121) van een plafond-plaat (120) plus de breedte van het onderoppervlak (14) van 5 een dragerrail (10), en met een lengte die gelijk is aan de lengte van het onderoppervlak (121) van een plafondplaat (120) plus de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10) .

5. Verlaagd-plafondsysteem volgens conclusie 4, voorts omvattende: folie-vormige beelddragers (130) met een breedte die gelijk is aan de breedte van het onderoppervlak (121) van een plafondplaat (120) plus twee maal de breedte van het onderoppervlak 15 (14) van een dragerrail (10); en folie-vormige beelddragers (130) met een breedte die gelijk is aan twee maal de breedte van het onderoppervlak (121) van een plafondplaat (120) plus de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10); en 20 folie-vormige beelddragers (130) met een breedte die gelijk is aan twee maal de breedte van het onderoppervlak (121) van een plafondplaat (120) plus twee maal de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10) .

6. Verlaagd-plafondsysteem, omvattende: een stelsel van dragerrails (10; 10'), voorzien van dragerbenen (13) en een onderoppervlak (14); een stelsel van in hoofdzaak rechthoekige plafondplaten (120) met een omtreksrand (123) en een onderoppervlak (121); 30 waarbij het onderoppervlak van elke plafondplaat (120) langs de omtreksrand is voorzien van een tredevormige verdieping (124) waarvan de afmetingen corresponderen met de dragerbenen (13) van de dragerrails; waarbij de onderoppervlakken van de plafondplaten zijn 35 voorzien van folie-vormige beelddragers (150) met afmetingen groter dan die van de betreffende plafondplaten.

7. Verlaagd-plafondsysteem volgens conclusie 6, waarbij althans sommige van de folie-vormige beelddragers (150) een breedte hebben die gelijk is aan de breedte van het onder-oppervlak (121) van de betreffende plafondplaat (120) plus de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10), en een lengte hebben die gelijk is aan de lengte van het 5 onderoppervlak (121) van de betreffende plafondplaat (120) plus de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10) .

8. Verlaagd-plafondsysteem volgens conclusie 6, 10 waarbij althans sommige van de folie-vormige beelddragers (150) een breedte hebben die gelijk is aan de breedte van het onderoppervlak (121) van de betreffende plafondplaat (120) plus twee maal de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10); en 15 waarbij althans sommige van de folie-vormige beelddragers (150) een breedte hebben die gelijk is aan twee maal de breedte van het onderoppervlak (121) van de betreffende plafondplaat (120) plus de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10); en 20 waarbij althans sommige van de folie-vormige beelddragers (150) een breedte hebben die gelijk is aan twee maal de breedte van het onderoppervlak (121) van de betreffende plafondplaat (120) plus twee maal de breedte van het onderoppervlak (14) van een dragerrail (10). 25

9. Mes (60) voor het doorsnijden van een folie-vormige beelddrager in een verlaagd-plafondsysteem volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, omvattende: een handvat (61), een steel (62), een aan de steel (62) 30 bevestigde houder (63), en twee aan weerszijden van de houder (63) roteerbaar gemonteerde, onderling in hoofdzaak evenwijdige meswielen (64, 65), waarbij de onderlinge afstand tussen de twee meswielen in hoofdzaak gelijk is aan de breedte van de dragerrails (10, 10')· 35

10. Werkwijze voor het verschaffen van een verlaagd plafond in een ruimte, omvattende de stappen van: het verschaffen van een verlaagd-plafondsysteem volgens een willekeurige der voorgaande conclusies 1-8; het verschaffen van een afbeelding (71); het invoeren van de afbeelding in een computer (70); het in de computer (70) invoeren van onder meer de afmetingen van de betreffende ruimte, de afmetingen van de dragerrails 5 (10), de afmetingen van de plafondplaten (120); het met behulp van de computer (70) berekenen van een uitsnede uit de afbeelding (71) voor elke individuele plafondplaat en voor elke individuele dragerrail; het in een met de computer (70) geassocieerd geheugen (73) 10 opslaan van informatie die de uitsneden definieert; het bedrukken van de foliestroken met behulp van een door de computer (70) bestuurde printer (80) op basis van de informatie die de uitsneden definieert.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, voorts omvattende de stap van het bij elke bedrukte foliestrook verschaffen van een volgnummer of dergelijke.

12. Werkwijze volgens conclusie 10 of 11, waarbij foliestroken 20 worden bedrukt voordat deze op plafondplaten worden aangebracht.

13. Werkwijze volgens conclusie 10 of 11, waarbij een foliestrook op een plafondplaat wordt aangebracht en waarbij 25 vervolgens de van de foliestrook voorziene plafondplaat wordt bedrukt. 1034759