NL1034413C1 - Inrichting, beugel en werkwijze voor het bevestigen van een zonnescherm. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting, beugel en werkwijze voor het bevestigen van een zonnescherm.

BESCHRIJVING

5 De onderhavige uitvinding heeft volgens een eerste aspect betrekking op een bevestigingsinrichting voor het aan een gebouw bevestigen van een zonnescherm, omvattende een beugel met een achterwand met een afsteunvlak voor afsteuning van de beugel tegen een gebouwwand, aangrijpmiddelen voor aangrijping van een met de beugel op te hangen zonnescherm en ten minste één 10 zich door de achterwand van de beugel uitstrekkend eerste doorgaand gat met een lengteas voor het opnemen van een in een gebouwwand te fixeren bevestigingsorgaan.

Dergelijke beugels voor het ophangen van een zonnescherm zijn algemeen bekend. Twee, drie of meer beugels worden horizontaal ten opzichte van 15 elkaar uitgelijnd met schroeven aan een gebouwwand bevestigd, waarna het frame van het zonnescherm in de beugels wordt geklemd, in het algemeen met behulp van additionele bevestigingsmiddelen, die niet nader zullen worden toegelicht omdat zij algemeen bekend zijn en bovendien niet van belang zijn voor het begrip van de onderhavige uitvinding. Om de beugels, met name in het geval van een ongelijk 20 oppervlak van de gebouwwand, goed ten opzichte van elkaar te kunnen uitlijnen zijn de bekende beugels in de hoeken voorzien van stelgaten, waarin inbusbouten kunnen worden gedraaid en waarmee de hoek van het afsteunvlak ten opzichte van de gebouwwand kan worden ingesteld voor het onderling uitlijnen van de beugels.

Het onderling uitrichten van de beugels is bij de bekende inrichting 25 nogal bewerkelijk. De onderhavige uitvinding beoogt daarom een bevestigingsinrichting volgens de inleiding te verschaffen, waarbij de beugels makkelijker ten opzichte van elkaar kunnen worden uitgelijnd. Dit doel wordt door de onderhavige uitvinding bereikt, doordat het ten minste ene eerste doorgaand gat zich vanaf het afsteunvlak ten minste ten dele bolvormig in de achterwand uitstrekt en dat de 30 bevestigingsinrichting verder een ten minste in hoofdzaak met de vorm van de bolvormige uitsparing corresponderend stelorgaan omvat dat is voorzien van een tweede doorgaand gat met een lengteas die zich bij toepassing althans ten minste in hoofdzaak parallel uitstrekt aan de lengteas van het eerste doorgaand gat, waarbij de beugel in bevestigde toestand om een in hoofdzaak verticale virtuele as over het

UT// 4 T

2 stelorgaan kan worden gezwenkt. Aldus is het door middel van het over het bolvormig oppervlak stelorgaan verschuiven van het ten minste ene doorgaand gat mogelijk de beugel enigszins ten opzichte van de gebouwwand te kantelen, bijvoorbeeld voor het opheffen van een scheve stand van de beugel ten opzichte van 5 de gebouwwand en daarmee ten opzichte van de andere beugel(s). Dit is met name eenvoudig, omdat het in de gebouwwand te fixeren bevestigingsorgaan, hierna aangeduid als schroef, niet stevig hoeft te worden vastgeschroefd, dat wil zeggen, de schroef moet uiteraard wel stevig in de muur zitten om betrouwbaar een luifel te kunnen dragen, maar de beugel hoeft niet stevig tussen de schroef en de muur te 10 worden geklemd. Als de schroef voldoende in de muur is verankerd volstaat dat voor het dragen van het zonnescherm. De lengteassen van de beide doorgaande gaten zullen zich daarbij in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar uitstrekken en eventueel (min of meer) samenvallen. Echter, een dergelijke oriëntatie is niet noodzakelijk maar hoe groter de hoek tussen de lengteassen van de doorgaande gaten, des te minder 15 stabiel zal de ophanging worden. Dit doet echter geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de ophanging. Door een dergelijke inrichting kan de beugel zijwaarts worden verschoven/gekanteld nadat de schroef is vastgedraaid en is het stellen veel eenvoudiger dan bij de bekende bevestigingsinrichting, waarbij steeds de vier inbusbouten ten opzichte van elkaar moeten worden gesteld en de beugel 20 niet “vrij” opzij kan kantelen. Hiermee is de doelstelling van de onderhavige uitvinding bereikt.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding is het tweede doorgaand gat een slobgat. Wanneer nu een schroef wordt gebruikt waarvan de as ongeveer correspondeert met de smalle doorsnede van het slobgat 25 en het slobgat horizontaal wordt gepositioneerd, kan de as van het stelorgaan wel enigszins horizontaal ten opzichte van de schroef zwenken maar is de as van het stelorgaan in verticale richting in hoofdzaak gefixeerd ten opzichte van de schroef. Zodoende wordt enerzijds de mogelijkheid verschaft van het zijwaarts zwenken van de beugel om het stelorgaan, terwijl de schroef anderzijds voorkomt of althans ten 30 minste belemmert dat de beugel in verticale richting kan kantelen.

Het heeft de voorkeur dat de bevestigingsinrichting verder een ring van veerkrachtig materiaal omvat voor plaatsing tussen de beugel en de kop van een bevestigingsorgaan. Die ring kan tussen de kop van de schroef en de beugel worden geplaatst, zodat de beugel bij een niet volledig vastgedraaide schroef voor 3 het gevoel van een gebruiker vastzit, terwijl de beugel enigszins kan kantelen wanneer er in de juiste richting een kracht op de beugel wordt uitgeoefend.

Voor het ten opzichte van elkaar stellen van twee of meer beugels is het voordelig wanneer de bevestigingsinrichting een schuinlopende ring met twee 5 van elkaar afgekeerde vlakken omvat, waarvan de twee van elkaar afgekeerde vlakken zich in een hoek ten opzichte van elkaar uitstrekken voor plaatsing tussen de beugel en de kop van een bevestigingsorgaan. De schuinlopende ring kan verder aan de omtreksrand een uitsteeksel hebben. Met behulp van een dergelijk uitsteeksel kan de ring in de juiste positie om de as van de schroef worden gedraaid, 10 waarmee de beugel en de ring stevig tegen de gebouwwand kunnen worden gefixeerd. De schuinlopende ring kan al dan niet in combinatie met de flexibele ring tussen de schroef en de beugel worden aangebracht.

De bevestigingsinrichting omvat bij voorkeur een beugel met ten minste twee doorgaande gaten, waarvan er ten minste één bolvormig is. Bij het 15 bevestigen aan een gebouwwand worden de gaten boven elkaar georiënteerd. Met behulp van twee doorgaande gaten kan de beugel beter worden georiënteerd dan met één gat. Bovendien kan een op te hangen zonnescherm met een beugel met twee gaten steviger aan de gebouwwand worden bevestigd. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen dat onnodig veel beugels moeten worden gebruikt, die allemaal ten 20 opzichte van elkaar moeten worden uitgericht. Hoewel dat uitrichten met een beugel volgens de onderhavige uitvinding relatief makkelijk en weinig tijdrovend is.

Daarbij heeft het de voorkeur dat beide doorgaande gaten bolvormig zijn en de bevestigingsinrichting twee daarmee corresponderende stelorganen omvat. Op deze wijze is ook een beugel met twee gaten op eenvoudige 25 wijze te stellen door de beugel ten opzichte van de zich daardoorheen strekkende bevestigingsorganen naar opzij te zwenken. De doorgaande gaten zijn bij de beugels met ten minste twee doorgaande gaten in de gebruikstoestand verticaal ten opzichte van elkaar georiënteerd.

Volgens een tweede aspect heeft de onderhavige uitvinding 30 betrekking op een beugel voor toepassing bij een bevestigingsinrichting volgens het eerste aspect van de onderhavige uitvinding. De beugel omvat een achterwand met een afsteunvlak voor afsteuning van de beugel tegen een gebouwwand, aangrijpmiddelen voor aangrijping van een met de beugel op te hangen zonnescherm en ten minste één zich door de achterwand van de beugel 4 uitstrekkend eerste doorgaand gat voor het opnemen van een in een gebouwwand te fixeren bevestigingsorgaan, waarbij het ten minste ene eerste doorgaand gat zich vanaf het afsteunvlak ten minste ten dele bolvormig in de achterwand uitstrekt. Een voordeel van een dergelijke beugel is dat die kan worden toegepast bij de 5 bevestigingsinrichting volgens het eerste aspect van de uitvinding, met corresponderende voordelen.

Volgens een derde aspect heeft de onderhavige uitvinding betrekking op een werkwijze voor het aan een gebouwwand bevestigen van een zonnescherm, waarbij een bevestigingsinrichting volgens het eerste aspect van de 10 onderhavige uitvinding wordt toegepast. De voordelen van een dergelijke werkwijze corresponderen eveneens met die van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.

Hiernavolgend zal de onderhavige uitvinding nader worden toegelicht onder verwijzing naar een slechts als voorbeeld dienende uitvoeringsvorm 15 van de onderhavige uitvinding onder verwijzing naar de bijgevoegde tekeningen waarin:

Figuur 1 een perspectivisch aanzicht is van een beugel met stelorganen volgens de onderhavige uitvinding: en

Figuren 2a en 2b doorsnede-aanzichten zijn van een beugel 20 volgens de onderhavige uitvinding die recht respectievelijk schuin is bevestigd aan een muur.

Kijkend naar figuur 1 wordt een beugel 1 getoond met een achterwand 2 waarin zich twee doorgaande gaten 3 met een conische vorm bevinden. Verder zijn twee schotels 4 als stelorganen getoond die een conisch vlak 25 9 hebben dat correspondeert met de conische vorm van de doorgaande gaten 3. De schotels 4 hebben een platte zijde 8 die ongeveer samenvalt met het vlak van achterwand 2 wanneer de schotel 4 in één van de betreffende doorgaande gaten 3 is opgenomen. De schotels 4 zijn ieder voorzien van een slobgat 5 dat zich in de breedte, dat wil zeggen in horizontale richting uitstrekt. De lengteassen van de 30 doorgaande gaten van de beugel en de schotels strekken zich loodrecht uit ten opzichte van de respectievelijk platte achtervlakken 2 en 8. Door de bovenste schotel 4 die zich bevindt in beugel 1 is een schroef 6 gestoken. Tussen de poten 7 van beugel 1 kan op conventionele wijze een frame van een zonnescherm (niet getoond) worden geklemd, al dan niet onder toepassing van verdere hulpmiddelen.

5

Dit zal echter niet nader in detail worden beschreven en de poten 7 zijn dan ook in een zeer eenvoudige uitvoering weergegeven.

Figuren 2a en 2b tonen schematisch een doorsnede-aanzicht van de achterwand 2 van een beugel voor het ophangen van een zonnescherm (niet 5 getoond) aan een muur 10. In figuur 2a wordt een situatie getoond waarbij de achterwand 2 van de beugel zich nagenoeg evenwijdig uitstrekt aan de muur 10. In het doorgaand gat van de achterwand 2 van de beugel is een corresponderende schotel 4 geplaatst. Een schroef 6 strekt zich uit door een rubberen ring 11, beugel 2, slobgat 5 van schotel 4 en een schacht 12 in muur 10. Door de aanwezigheid van 10 rubberen ring 11 is het mogelijk schroef 6 niet uitermate vast aan te draaien en toch een spelingvrije aangrijping tussen de respectievelijke onderdelen te realiseren.

Wanneer nu een deel van een muur 10 waaraan het zonnescherm moet worden opgehangen niet juist is georiënteerd, bijvoorbeeld een baksteen die enigszins schuin ten opzichte van de lengterichting van de muur Is georiënteerd, 15 in de zin dat de baksteen om een verticale as is gedraaid ten opzichte van de ideale oriëntatierichting, verschaft de onderhavige uitvinding de mogelijkheid de achterwand 2 van de beugel in de juiste richting te stellen. Hiertoe wordt schroef 6 losjes aangedraaid en wordt de achterwand 2 van de beugel aan één zijde (in figuur 2b aan de rechterzijde) enigszins van de muur 10 getrokken totdat de achterwand 2 20 zich in de juiste richting uitstrekt. Hierbij schuift het oppervlak van doorgaand gat 3 over het conisch vlak 9 (zie figuur 1) van schotel 4. Het slobgat 5 verschaft in horizontale richting ruimte voor het eventueel enigszins kantelen van de schotel 4 ten opzichte van schroef 6. In verticale richting sluit het slobgat althans ten minste nagenoeg aan op de diameter van de as 13 van schroef 6. Vervolgens wordt schroef 25 6 verder aangedraaid totdat rubberen ring 11 voldoende onder spanning staat voor het verschaffen van voldoende wrijving om te voorkomen dat achterwand 2 van de beugel zich weer zet in overeenstemming met de richting van de muur, zoals is weergegeven in figuur 2a. De achterwand 2 van de beugel blijft aldus in de gewenste richting georiënteerd om vervolgens, wanneer alle beugels op dergelijke 30 wijze ten opzichte van elkaar zijn uitgericht, eenvoudig het frame van het zonnescherm in de beugels te kunnen klemmen.

Hierboven is slechts één voorbeelduitvoeringsvorm van een bevestigingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding besproken. Het moge duidelijk zijn dat er binnen de beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding, 6 die wordt bepaald door de hierna volgende conclusies, vele aanpassingen mogelijk zijn. Zo kan bijvoorbeeld in plaats van een schroef bijvoorbeeld een keilbout of enig andere bevestigingsorgaan worden toegepast die (dat) in de muur wordt bevestigd en waarop een moer wordt vastgedraaid. Voor de vakman zijn vele alternatieve 5 bevestigingen denkbaar. Verder zou de rubberen ring kunnen worden vervangen door een ring van een ander materiaal, bijvoorbeeld een metalen ring, waarvan de platte vlakken zich schuin ten opzichte van elkaar uitstrekken en die zodanig kan worden georiënteerd dat de tegenover elkaar gelegen oppervlakken van de achterwand van de beugel en de schroef goed aansluiten op de betreffende ring 10 wanneer die zich tussen de schroef en de achterwand van de beugel bevindt.

034413

Claims (8)

1. Bevestigingsinrichting voor het aan een gebouw bevestigen van een zonnescherm, omvattende een beugel met een achterwand met een afsteunvlak 5 voor afsteuning van de beugel tegen een gebouwwand, aangrijpmiddelen voor aangrijping van een met de beugel op te hangen zonnescherm en ten minste één zich door de achterwand van de beugel uitstrekkend eerste doorgaand gat met een lengteas die ten minste in hoofdzaak loodrecht ten opzichte van de achterwand is georiënteerd voor het opnemen van een in een gebouwwand te fixeren 10 bevestigingsorgaan, met het kenmerk, dat het ten minste ene eerste doorgaand gat zich vanaf het afsteunvlak ten minste ten dele bolvormig in de achterwand uitstrekt en dat de bevestigingsinrichting verder een ten minste in hoofdzaak met de vorm van de bolvormige uitsparing corresponderend stelorgaan omvat dat is voorzien van een tweede doorgaand gat met een lengteas die zich bij toepassing althans ten 15 minste in hoofdzaak parallel uitstrekt aan de lengteas van het eerste doorgaand gat, waarbij de beugel in bevestigde toestand om een in hoofdzaak verticale virtuele as over het stelorgaan kan worden gezwenkt.

2. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tweede doorgaand gat een slobgat is.

3. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de bevestigingsinrichting verder een ring van veerkrachtig materiaal omvat, voor plaatsing tussen de beugel en de kop van een bevestigingsorgaan.

4. Bevestigingsinrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestigingsinrichting een schuinlopende ring 25 met twee van elkaar afgekeerde vlakken omvat, waarvan de twee van elkaar afgekeerde vlakken zich in een hoek ten opzichte van elkaar uitstrekken, voor plaatsing tussen de beugel en de kop van een bevestigingsorgaan.

5. Bevestigingsinrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestigingsinrichting een beugel met ten 30 minste twee doorgaande gaten omvat, waarvan er ten minste één bolvormig is.

6. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat beide doorgaande gaten bolvormig zijn en de bevestigingsinrichting twee daarmee corresponderende stelorganen omvat.

7. Beugel voor toepassing bij een bevestigingsinrichting volgens één A T I / J V of meer van de voorgaande conclusies, met een achterwand met een afsteunvlak voor afsteuning van de beugel tegen een gebouwwand, aangrijpmiddelen voor aangrijping van een met de beugel op te hangen zonnescherm en ten minste één zich door de achterwand van de beugel uitstrekkend eerste doorgaand gat voor het 5 opnemen van een in een gebouwwand te fixeren bevestigingsorgaan, met het kenmerk, dat het ten minste ene eerste doorgaand gat zich vanaf het afsteunvlak ten minste ten dele bolvormig in de achterwand uitstrekt.

8. Werkwijze voor het aan een gebouwwand bevestigen van een zonnescherm, met het kenmerk, dat daarbij een bevestigingsinrichting volgens één 10 of meer van de conclusies 1 tot en met 6 wordt toegepast. fl 3 Δ 4 1 X