NL1033919C2 - Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel. - Google Patents

Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel. Download PDF

Info

Publication number
NL1033919C2
NL1033919C2 NL1033919A NL1033919A NL1033919C2 NL 1033919 C2 NL1033919 C2 NL 1033919C2 NL 1033919 A NL1033919 A NL 1033919A NL 1033919 A NL1033919 A NL 1033919A NL 1033919 C2 NL1033919 C2 NL 1033919C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cable
conductor
signal conductor
length
signal
Prior art date
Application number
NL1033919A
Other languages
English (en)
Inventor
Willem Griffioen
Original Assignee
Draka Comteq Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Draka Comteq Bv filed Critical Draka Comteq Bv
Priority to NL1033919A priority Critical patent/NL1033919C2/nl
Priority to CN200880023484A priority patent/CN101688958A/zh
Priority to JP2010510243A priority patent/JP5415408B2/ja
Priority to EP08766753A priority patent/EP2162776A1/en
Priority to PCT/NL2008/050330 priority patent/WO2008147194A1/en
Priority to US12/602,060 priority patent/US8374471B2/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1033919C2 publication Critical patent/NL1033919C2/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/44Mechanical structures for providing tensile strength and external protection for fibres, e.g. optical transmission cables
    • G02B6/4479Manufacturing methods of optical cables
    • G02B6/4484Manufacturing methods of optical cables with desired surplus length between fibres and protection features
    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/44Mechanical structures for providing tensile strength and external protection for fibres, e.g. optical transmission cables
    • G02B6/4401Optical cables
    • G02B6/4429Means specially adapted for strengthening or protecting the cables
    • G02B6/443Protective covering
    • G02B6/4431Protective covering with provision in the protective covering, e.g. weak line, for gaining access to one or more fibres, e.g. for branching or tapping

Description

Titel: Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel
De uitvinding heeft betrekking op een kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel.
Het aanleggen van kabelnetwerken ten behoeve van signaaloverdracht, bijvoorbeeld glasvezelnetwerken, gaat doorgaans 5 gepaard met het samenvoegen van optische glasvezels uit verschillende delen van het netwerk. Dit is relatief lastig, aangezien glasvezels tijdens een dergelijke operatie kunnen breken. Bovendien wordt doorgaans een minimale afstand van ongeveer 20 meter toegepast tussen twee knooppunten in een glasvezelnetwerk wegens optische vereisten (in het 10 bijzonder m.b.t. ruis), waardoor een geleider-reparatielengte deze minimale lengte dient te hebben.
Het lassen van optische fibers is een kritisch proces dat een schone omgeving nodig heeft. Doorgaans wordt het koppelen bovengronds uitgevoerd (bijvoorbeeld buiten een goot of sleuf waarin de kabel in is 15 gelegd). Bekend is om hiertoe extra kabellengte te installeren. Een nadeel is dat het daarbij noodzakelijk is dat die extra kabellengte op dè juiste locatie wordt gelegd, althans, daar waar bijvoorbeeld een aftakking dient te worden gemaakt.
Uit de stand der techniek is bijvoorbeeld een kabel bekend, welke is 20 voorzien van een zogenoemde SZ-geslagen(e. SZ stranded) kabel, waarbij de draaddraairichting periodiek wordt omgedraaid om extra glasvezellengte te voorzien, zie bijvoorbeeld US 6,795,625 BI. Echter, in dit geval kan de extra glasvezellengte slechts worden gebruikt door een relatief lang deel van de kabel te openen.
1033919 2
Verder is bekend om een dergelijke SZ-configuratie met periodiek omgekeerde helix-draairichting toe te passen om thermische en mechanische lengtewisselingen van de kabel op te kunnen vangen.
De onderhavige uitvinding beoogt een oplossing voor de hierboven 5 beschreven problematiek. In het bijzonder beoogt de uitvinding een verbeterde kabel die een relatief efficiënte, kostengunstige en betrouwbare kabelinstallatie mogelijk maakt.
Volgens de onderhavige uitvinding wordt dit doel bereikt door een kabel, omvattende een kabelwand die een holle kabelbinnenruimte omgeeft, 10 waarbij de kabel is voorzien van ten minste één signaalgeleider, bijvoorbeeld glasvezel en/of glasvezelbundel, waarbij de signaalgeleider zich bij een eerste stand in hoofdzaak in de kabelbinnenruimte en over een bepaalde afstand langs de kabelwand uitstrekt, langs een ten minste deels gekromde baan, zodanig dat een lengte van de signaalgeleider groter is dan een lengte 15 van de kabelwand.
Deze kabel, die in feite een holle buis kan omvatten, kan een relatief lange signaalgeleider bevatten en bij de eerste stand in zich houden. De kabel en zijn een of meer geleiders vormen bijvoorbeeld een samenstel dat gelijktijding kan worden gelegd, bijv. in de grond of een andere gewenste 20 legpositie.
Extra signaalgeleider-lengte (die is opgeslagen in de kabel) kan bijvoorbeeld na het leggen van de kabel eenvoudig worden gebruikt, ten behoeve van het aanleggen een kabelnetwerk, om koppelingen tot stand te brengen met andere netwerkdelen. Een of meer relatief lange delen van de 25 signaalgeleider kunnen bijvoorbeeld op een of meer gewenste locaties uit de kabel worden getrokken ten behoeve van aansluiting, zonder dat daartoe grote delen van de kabelwand moeten worden verwijderd. Een uitgenomen geleiderdeel kan bijvoorbeeld op signaalontvangende en/of signaalverzendende middelen worden aangesloten. Genoemde 30 signaalontvangende en/of signaalverzendende middelen kunnen 3 bijvoorbeeld een of meer andere signaalgeleiders, signaalzenders, ontvangers, verwerkers, netwerkonderdelen, koppelingsmiddelen, en/of andere signaalontvangende en/of signaalverzendende middelen omvatten.
Volgens een voordelige uitwerking kan de kabelwand aan een 5 binnenzijde zijn voorzien van een structuur om op genoemde ten minste ene signaalgeleider aan te grijpen wanneer de signaalgeleider zich in de eerste stand bevindt, in het bijzonder om tangentiële verplaatsing van de signaalgeleider-gezien ten opzichte van een kabelhartlijn- ter plekke tegen te gaan.
10 Zo kan de kabelwand bijvoorbeeld zijn voorzien van ten minste één groef (bijv. langsgroef) om het zich bij genoemde eerste stand langs de wand uitstrekkende deel van de genoemde signaalgeleider te ontvangen. Hierbij kan een lengte van de groef bijvoorbeeld gelijk zijn aan de lengte van de door de groef te ontvangen signaalgeleider. Verder kan de groef bijvoorbeeld 15 zijn voorzien van een aantal bochten, om de signaalgeleider in een aantal bochten te houden.
Goede resultaten worden bereikt indien genoemde groef zich langs een spiraalvormige baan uitstrekt, of langs een baan die is voorzien van een of meer spiraalvormige baanstukken, en bij voorkeur langs een baan met 20 een periodiek wisselende linksdraaiende en rechtsdraaiende spiraalrichting.
Volgens een voordelige uitvoering is de kabelwand ingericht om op ten minste één gewenste positie te worden geopend om de signaalgeleider te bereiken en deels uit de kabel te halen.
Bij voorkeur is de signaalgeleider (vanuit genoemde eerste stand) 25 naar een tweede stand brengbaar (bijvoorbeeld door een deel van de signaalgeleider uit de kabel te trekken), bij welke tweede stand het zich in de kabelbinnenruimte uitstrekkend geleiderdeel korter is dan het zich bij de eerste stand in de kabelbinnenruimte uitstrekkend geleiderdeel. In het bijzonder strekt ten minste het deel van de signaalgeleider dat zich bij de 30 eerste stand over een bepaalde afstand langs een gekromde baan uitstrekt, 4 zich bij de tweede geleiderstand langs een minder gekromde baan uit, bijvoorbeeld parallel ten opzichte van een hartlijn van de respectieve kabelbinnenruimte.
In een uitvoeringsvoorbeeld omvat een binnendiameter van de 5 kabelwand ten minste tien maal een geleider-dwarsafmeting.
Daarnaast kan de lengte van de signaalgeleider ten minste 1% groter zijn dan een lengte van de kabelwand, en bij voorkeur ten minste 2%, in het bijzonder ten minste 4% en meer in het bijzonder ten minste 10 %.
Bij voorkeur is een geleider-uitneemdeel uit de binnenruimte van 10 de kabel neembaar (trekbaar), waarbij ten minste een deel van de kabel extra geleiderlengte bevat om genoemd geleider-uitneemdeel te leveren, waarbij de extra geleiderlengte ten minste 1% bedraagt van een lengte van het kabeldeel dat die extra geleiderlengte bevat, bij voorkeur meer dan 2%, in het bijzonder meer dan 4% en meer in het bijzonder meer dan 10%.
15 Volgens een uitvoering is een minimale buigradius van een zich in de kabel bevindend deel van de signaalgeleider 20 mm, in het bijzonder 15 mm en meer in het bijzonder 10 mm. De kabelconfiguratie is bij voorkeur zodanig dat een geleiderdeel met een lengte van ten minste 1 m uit de kabel trekbaar is, bij voorkeur ten minste 10 m.
20 Verder is het voordelig, wanneer een deel van de geleider zich nog over de gehelde lengte van de kabelbinnenruimte uitstrekt, in de kabelbinnenruimte (bijv. tussen twee kopse kabeluiteinden), nadat een ander deel van de geleider (via een relatief kleine kabelwand-opening) uit de kabel is gehaald.
25 De uitvinding verschaft bovendien een kabelnetwerk voorzien van ten minste een kabel volgens de uitvinding, waarbij ten minste een genoemde signaalgeleider van de kabel een signaaloverdragende verbinding vormt tussen verschillende netwerkdelen. Door toepassing van genoemde kabel kan het netwerk relatief snel en efficiënt zijn aangelegd.
5
Een achterliggende gedachte van de uitvinding is de integratie van een traditionele buis met een kabel, waarbij in het bijzonder interne sleuven worden toegepast om de geleiders te ontvangen. De onderhavige kabel kan de geleiders beschermen zoals een buis, en is breed toepasbaar met 5 betrekking tot het maken van aftakkingen. In de onderhavige aanvrage is de term ‘ kabel’ dan ook met de term ‘ buis’ verwisselbaar. Zo kan de kabel een holle buis omvatten, bijvoorbeeld voorzien van interne spiraalgroeven of andere interne aangrijpmiddelen die signaalgeleiders langs de buiswand kunnen houden. De signaalgeleiders kunnen bijvoorbeeld optische vezels of 10 vezelbundels omvatten. Toepassing van versterkingsdelen of vulmateriaal is niet noodzakelijk.
De kabel kan zodanig zijn uitgevoerd dat elke signaalgeleider uit een respectieve kabelwandbinnengroef trekbaar is, bijvoorbeeld naar een rechte stand (althans, recht ten opzichte van een bijbehorend deel van de 15 kabel), en daarbij bijvoorbeeld over toppen van zich tussen de groeven uitstrekkende ribben kan schuiven.
Volgens een uitwerking van de uitvinding kunnen geleiderdelen met lengtes van tientallen meters uit de kabel worden getrokken, bij voorkeur op een gewenste locatie langs de kabelwand. In het geval van een 20 genoemde SZ-configuratie, met periodiek omgekeerde helixdraairichting gezien in een kabellangsrichting, kunnen de verschillende signaalgeleiders onafhankelijk langs elkaar schuiven. Verder kan de onderhavige kabel eenvoudig in een één-staps-extrusie proces worden vervaardigd. Bovendien kan de kabel de geleiders beschermen, bijvoorbeeld zoals een buis een kabel 25 kan beschermen.
Een voordeel van diverse aspecten van de uitvinding is, dat lange geleiderdelen uit de kabel kunnen worden gehaald en op één of meer meter afstand van een in de kabel gemaakte opening kunnen worden aangekoppeld, of zelfs gewenste eindlocaties kunnen bereiken zonder dat 30 een dergelijke koppeling nodig is.
6
Nadere uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies. Thans zal de uitvinding worden verduidelijkt aan de hand van verschillende uitvoeringsvoorbeelden en de tekening. Daarin toont:
Fig. 1 een dwarsdoorsnede van een uit de stand der techniek 5 bekende kabelkern;
Fig. 2A een dergelijke dwarsdoorsnede als fig. 1, waarbij een ribvervorming is weergegeven;
Fig. 2B een schematisch zijaanzicht van een deel van de in fig. 2A weergegeven uitvoering; 10 Fig. 3 een schematische dwarsdoorsnede langs een 275° graden SZ- slag van een deel van de uit de stand der techniek bekende kabelkern, waarbij ribben bij inversiepunten zijn weergegeven;
Fig. 4 een dwarsdoorsnede van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding; 15 Fig. 5A een dergelijke dwarsdoorsnede als figuur 4, waarbij een ribvervorming is weergegeven;
Fig. 5B een schematisch zijaanzicht van een deel van de in fig. 5A weergegeven uitvoering;
Fig. 6 een schematische dwarsdoorsnede langs een 275° SZ- 20 slagdeel van een signaalgeleider van het in het fig. 4 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, waarbij ribben bij de inversiepunten zijn weergegeven;
Fig. 7 een voorbeeld van een tweede uitvoering volgens de onderhavige uitvinding, in zijaanzicht; 25 Fig. 8 een dwarsdoorsnede over lijn VIII-VIII van Fig. 7;
Fig. 9 een schematische weergave van een stap van een werkwijze voor het aanleggen van een netwerk, na openmaken van een kabel; en
Fig. 10 een schematische weergave van de werkwijze na uitnemen van een deel van een signaalgeleider uit de kabel.
7
Gelijke of overeenkomstige maatregelen worden in deze aanvrage met gelijke of overeenkomstige verwijzingstekens aangeduid.
Figuur 1 toont een gewenste dwarsdoorsnede van een traditionele SZ-geslagen kabelkem (analoog die volgens US 6,795,625 BI) die aan de 5 buitenzijde is voorzien van groeven of sleuven 19, en in het bijzonder bestaat uit een centraal versterkingsdeel 17, waarop een afstandhouder 18 is aangebracht die zijn buitenzijde van de sleuven 19 is voorzien om signaalgeleidersgeleiders 10 te ontvangen. De sleuven 19 zijn van elkaar gescheiden door middel van ribben 11. De configuratie is zodanig, dat de 10 geleiders 10 achtereenvolgens in verschillende richtingen spiraalbanen (althans helixbaanstukken voorzien van tussenliggende inversiecurven) doorlopen, volgens de SZ-configuratie, zoals algemeen bekend bij de vakman. Doorgaans wordt een dergelijke kern door middel van extrusie vervaardigd.
15 Een nadeel van de traditionele kabelkern met genoemde SZ- configuratie is dat de in Fig. 1 weergegeven gewenste vorm in de praktijk op de slaginversiepunten niet zal worden bereikt, maar de in Fig. 2A weergegeven vorm, ten gevolge van thermisch krimpen tijdens extrusie. In het bijzonder blijkt een ribvervorming plaats te vinden ten gevolge van een 20 in langsrichting krimpen van de ribben na afkoeling bij extrusie (hetgeen niet gebeurt bij spacers die in een richting zijn gewonden). Figuren 2A, 2B tonen het resultaat van een dergelijke vervorming, omvattende het binnenwaarts deformeren van de ribben 11’, naar de binnenzijde van de inversiecurve toe. Dit kortsluiten van de inversiecurve is in het bijzonder 25 kritisch voor dunne ribben (zie US 6,795,625).
Figuur 2B toont schematisch een longitudinaal aanzicht van de signaalgeleider in één van de sleuven 9, van de in Fig. 2A weergegeven uitvoering. Wanneer de geleider 10 uit de sleuf radiaal buitenwaarts beweegt naar de door 10’ aangegeven positie, zal de geleider een korter pad 30 vinden in de kortgesloten inversiecurve. Dit vermindert de extra lengte van 8 de signaalgeleider, hetgeen de respectieve kabel minder resistent maakt tegen trekkrachten en temperatuurvariaties.
Een ander nadeel van de traditionele kabel is dat de signaalgeleider 10 vrij uit de kabelkern kan bewegen. Dit volgt uit Figuur 3, 5 die een schematische dwarsdoorsnede toont langs één 275° slagdeel van een signaalgeleider van de traditionele kabelkern met SZ-wikkelconfiguratie, waarbij ribben 19 bij het inversiepunt zijn weergegeven. De signaalgeleider 10 heeft de neiging om uit de sleuf 19 te bewegen ten gevolge van een inherente veeractie, naar de met verwijzingsteken 10” getoonde stand. Deze 10 beweging dient te worden geblokkeerd door middel van extra tape (niet getoond) die rond de kern en signaalgeleiders wordt aangebracht.
Figuur 4 toont een dwarsdoorsnede (haaks op een kabellangsrichting) van een uitvoeringsvoorbeeld van een kabel 1 volgens de uitvinding. De kabel omvat een langwerpige kabelwand 2 die een 15 langwerpige holle kabelbinnenruimte 3 omgeeft. In het uitvoeringsvoorbeeld is de kabelwand 2 cilindrisch uitgevoerd, concentrisch ten opzichte van een longitudinale kabelhartlijn, met een in hoofdzaak cirkelvormige buitencontour gezien in dwarsdoorsnede. De kabel 1 is voorzien van ten minste één signaalgeleider 5, verscheidene (in het bijzonder ten minste tien) 20 in het onderhavige voorbeeld. In het bijzonder zijn de geleiders 5 elk in een respectieve eerste stand in de kabelbinnenruimte 3 opgesloten. De (bij voorkeur elke) signaalgeleider 5 kan zich bij de eerste stand in hoofdzaak in de kabelbinnenruimte 3 en over een bepaalde afstand langs de binnenzijde van de kabelwand 2 uitstrekken, langs een ten minste deels gekromde baan 25 (althans, gekromd ten opzichte van een langsrichting van de kabelwand). Een lengte van de signaalgeleider 5, gemeten in signaalgeleider-langsrichting, is bij voorkeur groter dan een lengte van de kabelwand 2 (gemeten in langsrichting van de kabel 1, tussen kopse kabeleinden PI, P2, zie Fig. 9). Op deze manier vormt de kabel een buis waarin een of meer 9 relatief lange signaalgeleiders 5 (althans langer dan de buis zelf) zijn opgeborgen.
Volgens een uitvoering ligt het deel van de signaalgeleider (bijvoorbeeld de gehele signaalgeleider) dat zich over een bepaalde afstand 5 langs de kabelwand 2 uitstrekt Gangs een ten minste deels gekromde baan ten opzichte van de kabelwand), geheel tegen die kabelwand aan bij de respectieve eerste stand (zoals in Fig. 4 is weergegeven).
Bij voorkeur kan dat deel van de signaalgeleider 5 zich bij genoemde eerste stand bijvoorbeeld op relatief korte afstand, bijv. een 10 afstand van minder dan 1 mm en bij voorkeur een afstand van circa 0,1 mm of minder, van een binnenzijde van de kabelwand 2 uitstrekken, langs de kabelwand. In het bijzonder bevindt een zodanige speling tussen de zich bij deze eerste stand bevindende signaalgeleider 5 en de kabelwand 2, dat daarmee mechanische en thermische lengtevariaties van kabelwandlengte 15 ten opzichte van de geleider kunnen worden opgevangen.
De kabelwand 2 is bij het uitvoeringsvoorbeeld aan de binnenzijde op voordelige wijze voorzien van een structuur (bijv. reliëf) 6, 8, omvattende verscheidene groeven of sleuven 8 (in het bijzonder ten minste tien) die door ribben 6 van elkaar zijn gescheiden, om de signaalgeleiders 5 20 te ontvangen en bijvoorbeeld daarop aan te grijpen wanneer de signaalgeleiders 5 zich in de eerste stand bevinden. De structuur 6, 8 kan tangentiële verplaatsing van de signaalgeleider 5 -gezien ten opzichte van de longitudinale kabelhartlijn- ter plekke tegengaan. De structuur 6, 8 kan bijvoorbeeld dienen om de respectieve signaalgeleider(s) langs de 25 kabelbinnenzijde in een genoemde eerste stand te positioneren. Bovendien kunnen langsbodems van de groeven 8 elk dienen om een bepaalde radiaal buitenwaarste verplaatsing van zich daarin uitrekkende geleiderdelen 5 te voorkomen of blokkeren.
De groeven 8 kunnen bij voorkeur elk een, zich bij genoemde eerste 30 stand langs de wand uitstrekkend deel van een respectieve genoemde 10 signaalgeleider 5 ontvangen. Verder kan een lengte van de groef 8 gelijk zijn aan de lengte van het door te groef te ontvangen signaalgeleiderdeel 5. Voorts is de groef 8 (en elke daarlangsgelegen rib 6) bij voorkeur voorzien van een aantal bochten, om althans een deel van de respectieve 5 signaalgeleider 5 in een aantal bochten te houden.
Een radiale diepte van elke groef 8 (gezien ten opzichte van de longitudinale kabelhartlijn) kan bijvoorbeeld ten minste gelijk zijn aan of groter zijn dan een dwarsafmeting (bijv. diameter) van een door de groef te ontvangen sinaalgeleider 5 (zie Fig. 4), echter dit is niet essentieel. Een 10 tangentiale breedte van elke groef 8 kan bijvoorbeeld ongeveer gelijk zijn aan een dwarsafmeting (bijv. diameter) van een door de groef te ontvangen sinaalgeleider 5, of enigszins groter. Elke groef kan verschillende vormen omvatten, gezien in dwarsdoorsnede, bijvoorbeeld U-vormig (zoals in Fig. 5), of hoekig, V-vormig, of anderszins. Bij voorkeur is de groef 8 zodanig 15 uitgevoerd dat een zich daarin uitstrekkend signaalgeleiderdeel 5 vrij is om vanaf de groef in een radiaal binnenwaarste richting te bewegen, althans indien de respectieve signaalgeleider 5 daartoe word bediend of geactueerd, in het bijzonder tijdens het uit de kabel trekken van een respectief geleiderdeel van die signaalgeleider, zie onder. Evenzo kan elke rib 6 20 verschillende vormen omvatten, gezien in dwarsdoorsnede, bijvoorbeeld U-vormig, of hoekig, V-vormig, of anderszins. Elke rib 6 kan bijvoorbeeld een in hoofdzaak continue rib 6 omvatten, of een niet-continue (bijv. een op bepaalde posities doorbroken) rib 6, gezien in riblangsrichting.
Zo kan elke genoemde groef 8 (en rib 6) zich bij voorkeur langs een 25 spiraalvormige baan uitstrekken. Extra voordelig is wanneer elke groef 8 zich uitstrekt langs een baan die is voorzien van een of meer spiraalvormige baanstukken, en bij voorkeur langs een baan met een periodiek wisselende linksdraaiende en rechtsdraaiende spiraalrichting. De groeven 8 (en respectieve ribben 6) vormen bij het uitvoeringsvoorbeeld een op de 30 kabelbinnenzijde aangebrachte SZ-configuratie met periodiek afwisselende 11 spiraaldraairichting (gezien in langsrichting van de kabel), om de signaalgeleiders 5 eveneens in een dergelijke SZ-configuratie te houden.
Volgens een nadere, voordelige uitwerking kan de structuur 6, 8, die is ingericht om de signaalgeleiders te ontvangen, zich over de volledige 5 lengte van de kabel 1 uitstrekken, echter dit is niet noodzakelijk. Alternatief kan de structuur 6, 8 zich bijvoorbeeld over slechts een of meer delen van de kabelbinnenzijde uitstrekken, om signaalgeleiders 5 locaal langs de kabelbinnenzijde te ontvangen. Op gelijke wijze kan elke genoemde signaalgeleider 5 zich bij een respectieve eerste stand geheel langs de 10 kabelbinnenwand uitstrekken (in direct contact met die wand, of op zeer korte afstand van die wand), of slechts deels.
In het uitvoeringsvoorbeeld kan elke groef 8 slechts één respectieve signaalgeleider 5 ontvangen. Alternatief kan elke groef 8 bijvoorbeeld een beperkt aantal van de in de kabel 1 onder te brengen signaalgeleiders 5 15 ontvangen, bijvoorbeeld twee of meer.
Op voordelige wijze is elke signaalgeleider 5 naar een tweede stand 5’ brengbaar, bij welke tweede stand een zich in de kabelbinnenruimte 3 uitstrekkend geleiderdeel korter is dan een zich bij de eerste stand in de kabelbinnenruimte uitstrekkend geleiderdeel. Een resterend deel van de in 20 de tweede stand gebrachte geleider 5 is daarbij bij voorkeur buiten de kabel 1 gebracht, via een geschikte opening 9 in de kabelwand 2 (zie onder).
In het bijzonder strekt ten minste een deel van de signaalgeleider 5 dat zich bij de genoemde eerste stand over een bepaalde afstand langs een gekromde baan uitstrekt, zich bij de tweede stand langs een minder 25 gekromde baan in de kabel uit (althans minder gekromd ten opzichte van de kromming bij de eerste stand). Bij de tweede stand kan dat geleiderdeel 5 zich bijvoorbeeld in hoofdzaak parallel uitstrekken ten opzichte van een hartlijn van de respectieve kabelbinnenruimte 3. Een genoemde tweede stand is in Fig. 4 voor een van de geleiders met verwijzingsteken 5’ 30 aangeduid.
12
Volgens een uitvoering bevindt het zich naar de tweede stand gebrachte geleiderdeel zich ten minste op een laterale afstand van de positie die dat geleiderdeel innam bij zijn eerste stand, gezien in een kabeldwarsdoorsnede (zei Fig. 4). Bij voorkeur bedraagt deze afstand ten 5 minste één geleiderdwarsafmeting (bijv. diameter), bijvoorbeeld een afstand van ten minste 1 mm en bij voorkeur een afstand van circa 1 cm of meer.
In het uitvoeringsvoorbeeld kan de signaalgeleider 5 in zijn tweede stand bijvoorbeeld geheel uit de respectieve groef 8 zijn getrokken en kan zich dan parallel uitstrekken t.o.v. een hartlijn van de kabelbinnenruimte 3. 10 In principe is elke radiele positie dan mogelijk zolang de signaalgeleider maar uit de groef 8 blijft.
Bij het uitvoeringsvoorbeeld van Fig. 4 is de kabelwand 2 ingericht om op ten minste één gewenste positie (vanuit een omgeving) te worden geopend (op afstand van kopse kabeleinden PI, P2) om zich in de kabel 15 bevindende de signaalgeleiders 5 te bereiken en deels uit de kabel te halen (zie tevens figuren 9-10). Een hiertoe aangebrachte opening 9 is bij voorkeur aanzienlijk kleiner dan een lengte van een uit te nemen geleiderdeel.
Een maximale afmeting (bijv.dwarsafmeting, lengte, doorsnede) van de respectieve opening 9 kan bijvoorbeeld niet meer dan 10%, bij 20 voorkeur niet meer dan 1%, bedragen van een lengte van het uit te nemen signaalgeleiderdeel.
Bij voorkeur bedraagt een lengte van de opening 9 (gemeten in kabellangsrichting) minder dan 10%, in het bijzonder minder dan 1%, van een lengte van een uit te nemen signaalgeleiderdeel 5T. Een doorsnede van 25 de opening 9 kan bijvoorbeeld circa één keer of enkele keren een dwarsafmeting van de naar de tweede stand te brengen signaalgeleider 5 omvatten. In een uitvoering is de lengte van de opening 9 kleiner dan 10 cm. Openen van de kabelwand 2 kan bijvoorbeeld doorsnijden, pellen, opensmelten, scheuren, materiaalwegname en/of een ander daarvoor 30 geschikte methode omvatten.
13
Verder kan de kabelwand 2 bijvoorbeeld op een of meer geschikte posities zijn voorzien van integrale verzwakkingswanddelen (bijvoorbeeld met markering) zijn voorzien, die met relatief weinig moeite bedienbaar zijn om de kabelwand locaal te openen. Een genoemde positie bevindt zich in het 5 bijzonder op afstand van kopse kabeleinden PI, P2 (zie fig. 9-10).
Volgens een nadere uitwerking omvat een binnendiameter van de kabelwand (bijv. gemeten tussen bodems van tegenovergelegen interne sleuven) ten minste tien maal een geleider-dwarsafmeting d (zie fig. 4). Volgens een nadere uitwerking is de lengte van elke signaalgeleider 5 ten 10 minste 1% groter dan een lengte van de kabelwand, en bij voorkeur ten minste 2%, in het bijzonder ten minste 4% en meer in het bijzonder ten minste 10 %. Bovendien kan een buigradius van een zich in de kabel bevindend deel 5 van de signaalgeleider bijvoorbeeld ten minste 20 mm bedragen, in het bijzonder ten minste 15 mm en meer in het bijzonder 10 15 mm. Genoemde buigradius kan bijvoorbeeld ongeveer gelijk zijn aan of enigszins kleiner dan een binnendiameter van de kabelbinnenruimte 3. Verder is het voordelig wanneer een geleiderdeel met een lengte van ten minste 1 m (in het bijzonder ten minste 10 m) uit de kabel trekbaar is, onder gebruikmaking van het van de eerste naar de tweede stand bewegen 20 van een respectief geleiderdeel van die geleider 5. Andere dimensies en afmetingen behoren eveneens tot de mogelijkheden.
De kabelwand 2 als zodanig kan bijvoorbeeld van verschillende materialen zijn vervaardigd, bijvoorbeeld een of meer geschikte, al dan niet versterkte kunststoffen, of andere materialen. Bij voorkeur heeft de 25 kabelwand zelf een bepaalde flexibiliteit, zodanig dat de kabel 1 in bepaalde bochten kan worden gelegd. Bij voorkeur kan de kabelwand 2 een fluïdumdichte omsluiting of huls van de binnenruimte 3 leveren, echter, dit is niet noodzakelijk.
De holle kabelbinnenruimte 3 kan bijvoorbeeld met fluïdum, 30 bijvoorbeeld een gel, en bij voorkeur lucht, gas of gasmengsel, zijn gevuld.
14
Bij voorkeur is de holle binnenruimte van de buis 1 niet met een solide of vast vulmiddel opgevuld zodat genoemde geleiders vanuit genoemde eerste stand naar genoemde tweede stand brengbaar zijn.
Verder kan de kabel zijn voorzien van lekdichtende middelen, 5 bijvoorbeeld een zwelmiddel, zwelpoeder, of dergelijke, ingericht om bij een lek vanuit een omgeving van de kabel verdere verspreiding van het gelekte in de langsrichting (longitudinaal) van een genoemde holle binnenruimte 3 toe automatisch te stoppen. Dit is echter niet essentieel.
Elke signaalgeleider 5 kan bijvoorbeeld een of meer 10 signaalgeleidende draden, glasvezel, een glasvezelbundel, koperdraad, of een andere signaalgeleider omvatten. Een signaalgeleider 5 als zodanig kan bijvoorbeeld een of meer signaalgeleidingskernen omvatten, aangebracht in een geschikte beschermende mantel. De verschillende geleiders 5 kunnen bijvoorbeeld van markeringen zijn voorzien om de geleiders 5 van elkaar te 15 kunnen onderscheiden, bijv. door middel van op de geleiders 5 aangebrachte kleurcoderingen en/of tekst. Een genoemde signaalgeleider 5 kan zijn ingericht om een of meer optische signalen te geleiden, of om een of meer elektrische signalen te geleiden. De verscheidene signaalgeleiders 5 van dezelfde kabel kunnen bijvoorbeeld elk hetzelfde type signaal (bijv. optisch) 20 geleiden tijdens gebruik. Daarnaast kunnen een of meer van de signaalgeleiders 5 een ander type signaal geleiden dan andere van de geleiders 5 (bijvoorbeeld t.b.v. overdracht van zowel elektrische als optische signalen door dezelfde kabel). Elke signaalgeleider 5 kan uit één materiaal zijn vervaardigd, of uit meer materialen bestaan. Elke signaalgeleider 5 kan 25 bijvoorbeeld massief zijn uitgevoerd, en/of is bijvoorkeur flexibel (bijv. met een bovengenoemde minimale buigradius).
Een buitendiameter D van de kabel 1 kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 10-50 mm, in het bijzonder circa 10-30 mm, of meer dan 20 mm, of een andere afmeting. Hetzelfde geldt voor een binnendiameter van 30 de kabelwand 2. Een radiale dikte van de kabelwand 2, gemeten tussen een 15 genoemde buitendiameter en binnendiameter, kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 1 mm - 5 cm, in het bijzonder circa 5 mm, of een andere waarde hebben. Een omtrek, bijv. buitendiameter d, van een genoemde signaalgeleider 5 kan bijvoorbeeld liggen in het bereik van circa 0,25 mm -5 10 mm, in het bijzonder een bereik van circa 1-2 mm, of een andere afmeting hebben.
Volgens een voorbeeld kan de in Fig. 4 getoonde uitvoering een holle kabelbuis 1 omvatten, bijv. met een buitendiameter D van 32 mm of een andere diameter, en met bijvoorbeeld vierentwintig interne radiaal 10 aangebrachte groeven of sleuven 8, waarin de signaalgeleiders 5 (bijvoorbeeld met d=l,8 mm diameter of anders) kunnen zijn geplaatst. Bij voorkeur zijn de groeven spiraalgroeven 8, bijvoorbeeld in een helix of een afwisselend omgekeerde SZ-spiraalvorm (e. reverse lay SZ-spiraling shape). Alle geleiders 5 kunnen bijvoorbeeld uit de groeven 8 naar een in hoofdzaak 15 rechte lijn worden getrokken, zoals is weergegeven met betrekking tot een van de signaalgeleiders 5’ (in het midden weergegeven), echter, een uit een groef 8 getrokken signaalgeleider 5 kan diverse posities binnen de holle kabel of buis innemen. De geleider 5 kan in een dergelijke tweede stand bijvoorbeeld zelf op een bodem van de kabelbinneruimte liggen, bijvoorbeeld 20 op naar boven gekeerde toppen van onderste ribben 6.
In het geval van de voordelige SZ-spiraalstructuur kunnen de geleiders 5 onafhankelijk van elkaar worden uitgetrokken, van de kabelwand 2 af, zonder om elkaar te worden gewonden of in de knoop te raken. Een maximum extra lengte bij toepassing van de SZ-spiraalvormige 25 geleider-legconfiguratie ten opzichte van de rechte lijn is ten minste 30% van de lengte van de kabel, bijvoorbeeld ongeveer 30-71% (30% voor een voordelige inversiehoek van 275 ° tussen de spiraalinversiepunten, en 71% voor een oneindige inversiehoek tussen die punten, dat wil zeggen, de limiet van helixbedrading), bij een minimum geleidersbuigradius van 20 mm en 30 een kabeldiameter van 32 mm.
16
Fig. 5A is een dergelijke weergave als fig. 2A, en heeft betrekking op de in figuur 4 weergegeven uitvoering. Wanneer een signaalgeleider 5 uit de respectieve groef beweegt (thans radiaal inwaarts) naar de door 5” aangegeven positie, zal de signaalgeleider een kortere padlengte in de 5 kortgesloten inversiecurve vinden. Dit vergroot de extra lengte van de signaalgeleider, welke extra lengte het gevolg is van het binnenwaarts bewegen van de signaalgeleider. Dit maakt de kabel van het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld meer resistent tegen lengtewisselingen als gevolg van mechanische krachten en temperatuurvariaties.
10 Figuur 6 toont een schematische dwarsdoorsnede langs één 275° slag van de signaalgeleider van de uitvoering volgens Fig. 4. (SZ-geslagen), waarbij ribben 6 bij inversiepunten zijn weergegeven. Ook in dit geval heeft de geleider 5 een neiging om uit de respectieve groef buitenwaarts te bewegen ten gevolge van inherente veeractie. Echter, in dit geval kan de 15 geleider 5 niet vrij naar de kabelbinnenruimte bewegen ten gevolge van de lengte van de kabelgeleider, welke lengte daarvoor kleiner zou dienen te zijn (hetgeen door verwijzingsteken 23 is weergegeven). Het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld heeft geen extra maatregelen, zoals tape of band, nodig om de geleiders 5 in een gewenste positie in de kabel te houden.
20 De onderhavige kabeluitvoering 1 heeft verder het voordeel, dat toepassing van versterkingsdelen met lage thermische uitzettingscoëfficiënten of andere speciale materialen kan worden vermeden, hetgeen kosten gunstig is. Het uitvoeringsvoorbeeld kan relatief eenvoudig in één extrusiestap worden vervaardigd en heeft geen centrale 25 kern, in tegenstelling tot traditionele kabels die zijn voorzien van een kern met buitengroeven of geslagen buisjes. Daarnaast hoeft bij het uitvoeringsvoorbeeld 1 geen extra tape of dergelijke te worden toegepast om een neiging van geleiders om naar buiten toe te bewegen, te blokkeren.
Figuren 7 en 8 tonen een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een 30 kabel 1’, dat daarin van het in Fig. 4 weergegeven voorbeeld 1 verschilt dat 17 de buitenzijde van de kabelwand is voorzien van indicatoren of markeringsmiddelen 24, om locaties van zich in de binnenruimte uitstrekkende kabelgeleiders 5 te markeren. In het bijzonder kunnen deze indicatoren 24 de posities van de interne sleuven aangeven, en zijn daartoe 5 bijvoorbeeld tegenover de interne sleuven 8 aangebracht (alternatief kunnen indicatoren 24 bijvoorbeeld de posities van interne ribben 6 aangeven). De indicatoren kunnen bijvoorbeeld externe sleuven omvatten, of op een andere manier zijn uitgevoerd. De indicatoren kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om een kleine doorgang in de kabel op een gewenste positie te 10 maken, om één of meer zich in de kabel 1’ bevindende signaalgeleiders te bereiken, bijvoorbeeld ten behoeve van aftakkingsdoeleinden. Door de grootte en vorm van twee of meer van dergelijke externe sleuven te variëren kunnen alle posities worden gedefinieerd en bijvoorbeeld door middel van telling worden gevonden.
15 Een andere mogelijkheid is om een buitenzijde van de kabel van een kleurcodering te voorzien, bijvoorbeeld geprint of door middel van co-extrusie, om posities van de interne sleuven te markeren. De markeringsmiddelen kunnen tevens op een andere manier zijn uitgevoerd, en bijvoorbeeld verzwakkingsstructuren of degelijke omvatten om het locaal 20 openen van de kabelwand te kunnen vergemakkelijken.
Figuren 9-10 tonen schematisch een gebruik van een kabel 1 volgens de uitvinding, welke kabel 1 bijvoorbeeld is uitgevoerd volgens de hierboven beschreven maatregelen (zie bijv. Fig. 4-8). De kabel 1 kan bijvoorbeeld eerst worden gepositioneerd, ten behoeve van het aanleggen van een 25 kabelnetwerk, om vervolgens te worden afgetakt om een of meer eindgebruikers H op een overig deel van een netwerk aan te sluiten. Hierbij kan de kabel 1 bijvoorbeeld in de grond, op een veilige diepte, worden gelegd.
Een verschil in lengte tussen een of meer zich in de kabel 1 30 bevindende signaalgeleiders 5 en de kabelwand 2 van die kabel wordt bij 18 voorkeur gebruikt om een deel van de respectieve signaalgeleider(s) uit de binnenruimte van de kabel te nemen (via een geschikte, in de kabelwand gemaakte opening 9), welk geleiderdeel bijvoorbeeld vervolgens op signaalontvangende en/of signaalverzendende middelen wordt aangesloten.
5 Het in Fig. 9-10 weergegeven kabel-aftakken kan worden uitgevoerd door de kabelwand 2 (buiswand) op een gewenste positie locaal te openen en de gewenste signaalgeleider 5 gedeeltelijk uit de zo verkregen, relatief kleine opening 9 te trekken. Een uitgetrokken geleiderdeel 5T kan vervolgens bijvoorbeeld in een beschermde aftakkingseenheid worden 10 gebracht, bijvoorbeeld onder gebruikmaking van een Y-aftakkingsconnector 50 (bijvoorbeeld zoals beschreven in US 6,619,697). Een resterend, in de kabel achterblijvend deel van de signaalgeleider 5 strekt zich bij voorkeur nog steeds vanaf het ene kabeleind PI naar het andere kabeleind P2 uit. Dit resterende deel bevindt zich, althans voor het deel van de kabel waarover de 15 uitgenomen lengte signaalgeleider is weggetrokken, in het bijzonder in een genoemde tweede stand, en kan bijvoorbeeld een in hoofdzaak minder gekromde of een in hoofdzaak rechte lijn door de holle kabel volgen (althans parallel aan de kabel), bij voorkeur zonder daarbij contact te maken met overige zich in de kabel bevindende signaalgeleiders die zich nog in 20 respectieve eerste standen bevinden.
Op deze manier kan een relatief lang deel 5T van een signaalgeleider uit de kabel 1 worden getrokken, op afstand van kabeleinden PI, P2, zonder dat de signaalgeleider 5 een relatief grote mechanische belasting dient te ondergaan. Bovendien hoeft de kabel 1 hierbij slechts over een relatief 25 kleine lengte (zie boven) te worden geopend om toegang tot de signaalgeleider 5 te verkrijgen. Verder kan de signaalgeleider uit de verkregen kabelopening 9 worden uitgenomen wanneer deze reeds nabij een kabeluiteinde (bijvoorbeeld in een handgat W) is gefixeerd.
Volgens een voordelige alternatieve werkwijze kan de vrijgemaakte 30 maar nog niet over een gewenste lengte uitgetrokken geleider 5 aan een 19 uittrekmiddel, bijvoorbeeld trekdraad, worden gekoppeld, waarbij de kabelopening K vervolgens op een geschikte wijze wordt bedekt of gedicht, zoals door de Y-aftakkingsconnector. Het trekmiddel is daarna bij voorkeur nog vanuit een omgeving bereikbaar ten behoeve van bediening. Het 5 trekmiddel kan dan in een later stadium worden gebruikt om een deel van de daaraan gekoppelde geleider 5 uit de kabel 1 te trekken, bijvoorbeeld wanneer de respectieve eindgebruiker op het netwerk wenst te worden aangesloten.
Bij voorkeur is de kabelconfiguratie zodanig dat een relatief lang 10 deel 5 van de signaalgeleider, dat zich in de kabel 1 bevindt en een genoemde eerste stand inneemt, beschikbaar is om geheel of deels naar de tweede stand te worden gebracht om de extra lengte van het uit te nemen geleiderdeel 5T te leveren. Genoemde extra lengte is in het bijzonder in de kabel (over een relatief grote kabellengte) op geslagen extra geleiderlengte 15 die beschikbaar is om het uit te trekken geleiderdeel 5T te leveren. Deze extra in de kabel opgeslagen geleiderlengte is ten minste even groot, of groter dan, de gewenste lengte van het uit te nemen geleiderdeel 5T. Het genoemde relatief lange deel is in het bijzonder veel langer dan de opening 9 die locaal is aangebracht, en strekt zich bij voorkeur over een kabellengte 20 van ten minste 10 meter, en in het bijzonder 100 meter of meer uit (hetgeen vanzelfsprekend afhangt van de lengte van de kabel). Op deze manier kan een zeer lang geleiderstuk 5T uit de kabel 1 worden getrokken.
Volgens een uitvoering kan het relatief lange deel 5 van de signaalgeleider, dat zich in de kabel 1 bevindt en beschikbaar is (althans 25 trekbaar is) om geleiderlengte bestemd voor het uit te nemen geleiderdeel 5T te leveren, een lengte hebben van ten minste 10 meter, in het bijzonder ten minste 100 m, en/of bijvoorbeeld een lengte hebben van ten minste 10 % (bij voorkeur ten minste 20%) van een lengte van de kabel 1 (gemeten tussen kabeleinden PI, P2). Tijdens gebruik kan dit relatief lange 30 signaalgeleiderdeel deels of geheel vanuit een genoemde eerste stand naar 20 een genoemde tweede stand bewegen, indien een uitneemdeel 5T van de geleider uit de kabel wordt getrokken, afhankelijk van de gewenste lengte van dat uitneemdeel 5T.
Bij voorkeur kunnen op deze manier kabelgeleiderdelen 5T met 5 lengtes van één of meer meters uit de kabel 1 worden gehaald, in het bijzonder door in langsrichting aan de respectieve kabelgeleider 5 te trekken, waarbij een respectief geleiderdeel zich vanuit een genoemde eerste stand naar een genoemde tweede stand kan bewegen (en bijvoorbeeld uit een respectieve binnengroef 8 wordt getrokken).
10 Bij voorkeur is bijvoorbeeld een signaalgeleider-uitneemdeel 5T uit de kabelbinnenruimte 3 neembaar (trekbaar), waarbij ten minste een deel van de kabelbinnenruimte 3 de extra geleiderlengte bevat om genoemd geleider-uitneemdeel te leveren, waarbij de extra geleiderlengte ten minste 1% bedraagt van een lengte van het kabelbinnenruimte-deel 3 dat die extra 15 geleiderlengte bevat, bij voorkeur meer dan 2%, in het bijzonder meer dan 4% en meer in het bijzonder meer dan 10% (bijvoorbeeld meer dan 15 %). In het bijzonder kan de lengte van het kabelbinnenruimte-deel 3 dat de extra geleiderlengte bevat ten minste 10 m bedragen, in het bijzonder ten minste 100 m.
20 De signaalgeleider-uittreklengte kan verder worden vergroot door gebruik te maken van een relatief grote kabeldiameter (zodat een relatief grote geleider-spiraalwindingsdiameter volgt bij een genoemde eerste stand) en wanneer kleinere buigradii van de geleider 5 zijn toegestaan. De uittreklengte kan snel toenemen wanneer de diameter van de kabel 25 vergelijkbaar wordt aan de buigradius van de geleider 5.
Wanneer een tweede (volgende) signaalgeleider uit de kabel 1 wordt getrokken, bijvoorbeeld op een ander tijdstip, kan een zich in de binnenruimte 3 bevindend deel van die tweede signaalgeleider simpelweg naast de locatie van een reeds naar een tweede stand getrokken 30 signaalgeleider 5 vallen (in het bijzonder in het geval van een SZ- 21 spiraalstructuur), zonder dat die reeds getrokken signaalgeleider 5 het trekken van de tweede geleider tegengaat. Verschillende zich in een genoemde tweede stand gebrachte signaalgeleiders kunnen zich bijvoorbeeld ten minste deels in hoofdzaak parallel ten opzichte van elkaar uitstrekken 5 in de kabel 1.
Door het aanleggen van een of meer kabels volgens de uitvinding kan een netwerk op relatief betrouwbare en efficiënte wijze worden aangelegd, met relatief goedkope en compacte kabelmiddelen.
Voor de vakman zal duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is 10 tot de beschreven uitvoeringsvoorbeelden. Diverse wijzigingen zijn mogelijk binnen het raam van de uitvinding zoals is beschreven in de navolgende conclusies.
Zo is een genoemde gekromde baan van het zich in de kabel bevindende deel van de signaalgeleider bij voorkeur zodanig, bij een eerste 15 geleider stand, dat de geleider de baan kan doorlopen zonder daardoor te worden beschadigd, breuk te leiden, of tot significante signaaldemping te leiden. De gekromde baan kan daartoe zijn voorzien van een of meer (bij voorkeur een groot aantal) geleidelijke bochten of windingen, gezien ten opzichte van de kabellangsrichting.
20 Verder wordt de kabel bij voorkeur gelegd zonder extra omhulling, echter, dit is niet noodzakelijk. Zo kan de kabel tevens bijvoorbeeld worden gearmeerd, of in een of meer buitenbuizen of kabelgoten worden gelegd.
Voorts kan bijvoorbeeld een bundel of samenstel van verscheidene kabels volgens de uitvinding worden voorzien, welke bundel of samenstel 25 gelijktijdig in een gewenste positie kan worden gelegd.
Verder kan de uitvinding worden toegepast om een kabelsamenstel te prepareren, bijvoorbeeld om een of meer opgerolde kabelbomen (e. cable trees). Hiertoe kan de wand van een kabel volgens de uitvinding bijvoorbeeld in een fabriek worden geopend op een of meer gewenste, 30 voorafbepaalde aftakkingspunten. Een gewenste signaalgeleider kan dan 22 via de zo verkregen opening worden bereikt en bijvoorbeeld worden doorsneden. Optioneel kunnen de zo beschikbaar gemaakte signaalgeleiderdelen van verbindingsmiddelen, bijvoorbeeld signaaloverdragende stekkers, worden voorzien. Dergelijke 5 verbindingsmiddelen kunnen vervolgens bijvoorbeeld in de kabel worden opgeborgen, door deze in de kabel te duwen (via een respectieve genoemde opening in de kabelwand). Vervolgens kan de kabel op een rol worden opgerold, waarbij genoemde aftakkingen bij voorkeur worden voorzien van beschermingsmiddelen, bijvoorbeeld een afneembare bedekking. Bovendien 10 kunnen bijvoorbeeld aftakkingsgeleiders vooraf worden aangebracht, en samen met de kabel worden opgerold. De zo verkregen, van een of meer aftakkingen voorziene kabel kan vervolgens naar een gewenste eindlocatie worden gebracht, bijv. om deel uit te maken van een kabelnetwerk.
1033919

Claims (17)

1. Kabel, omvattende een kabelwand (2) die een holle kabelbinnenruimte (3) omgeeft, waarbij de kabel (1) is voorzien van ten minste één signaalgeleider (5), bijvoorbeeld glasvezel en/of glasvezelbundel, waarbij de signaalgeleider (5) zich bij een eerste 5 stand in hoofdzaak in de kabelbinnenruimte (3) en over een bepaalde afstand langs de kabelwand (2) uitstrekt, langs een ten minste deels gekromde baan, zodanig dat een lengte van de signaalgeleider (5) groter is dan een lengte van de kabelwand (2).
2. Kabel volgens conclusie 1, waarbij de kabelwand (2) aan een 10 binnenzijde is voorzien van een structuur (6, 8) om op genoemde ten minste ene signaalgeleider (5) aan te grijpen wanneer de signaalgeleider (5) zich in de eerste stand bevindt, in het bijzonder om tangentiële verplaatsing van de signaalgeleider (5) -gezien ten opzichte van een kabelhartlijn- in hoofdzaak tegen te gaan.
3. Kabel volgens conclusie 1 of 2, waarbij de kabelwand (2) is voorzien van ten minste één groef (8) om het zich bij genoemde eerste stand langs de wand uitstrekkende deel van de ten minste ene signaalgeleider (5) te ontvangen, waarbij in het bijzonder ten minste tien dergelijke groeven (8) zijn voorzien.
4. Kabel volgens conclusie 3, waarbij elke genoemde groef (8) zich langs een spiraalvormige baan uitstrekt, of langs een baan die is voorzien van een of meer spiraalvormige baanstukken, en bij voorkeur langs een baan met een periodiek wisselende linksdraaiende en rechtsdraaiende spiraalrichting.
5. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de kabelwand (2) is ingericht om op ten minste één gewenste positie te worden geopend om de signaalgeleider (5) te bereiken en deels uit de 1033919 kabel te halen, waarbij een lengte van de respectieve opening kleiner is dan een lengte van het uit te nemen geleiderdeel (5T).
6. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de signaalgeleider (5) naar een tweede stand brengbaar is, bij welke 5 tweede stand een zich in de kabelbinnenruimte (3) uitstrekkend geleiderdeel korter is dan een zich bij de eerste stand in de kabelbinnenruimte uitstrekkend geleiderdeel, waarbij in het bijzonder ten minste een deel van de signaalgeleider dat zich bij de eerste stand over een bepaalde afstand langs een gekromde baan 10 uitstrekt, zich bij de tweede stand langs een minder gekromde baan uitstrekt, bijvoorbeeld parallel ten opzichte van een hartlijn van de respectieve kabelbinnenruimte.
7. Kabel volgens conclusie 6 waarbij het zich naar de tweede stand gebrachte geleiderdeel zich ten minste op een laterale afstand van de 15 positie bevindt welke positie dat geleiderdeel inneemt bij zijn eerste stand, gezien in een kabeldwarsdoorsnede.
8. Kabel volgens een der voorgaande conclusies waarbij de kabel van verscheidene genoemde signaalgeleiders is voorzien, in het bijzonder ten minste tien.
9. Kabel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een binnendiameter van de kabelwand ten minste tien maal een geleider-dwarsafmeting omvat.
10. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de signaalgeleider ten minste 1% groter is dan een lengte van de 25 kabelwand, en bijvoorkeur ten minste 2%, in het bijzonder ten minste 4% en meer in het bijzonder ten minste 10 %.
11. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een minimale buigradius van een zich in de kabel bevindend deel van de signaalgeleider 20 mm bedraagt, in het bijzonder 15 mm en meer in 30 het bijzonder 10 mm.
12. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een geleiderdeel met een lengte van ten minste 1 m uit de kabel trekbaar is, en bij voorkeur met een lengte van ten minste 10 m, op een positie op afstand van kabeleinden (PI, P2).
13. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, aan een buitenzijde voorzien van markeringsmiddelen (24) om een locatie van genoemde zich in de binnenruimte uitstrekkende kabelgeleider (5) te markeren.
14. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de kabel een met fluïdum, bijvoorbeeld een gel, lucht, gas of gasmengsel, gevulde 10 buis omvat.
15. Kabel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij ten minste een genoemde signaalgeleider (5) is ingericht om een of meer optische signalen te geleiden, of om een of meer elektrische signalen te geleiden.
16. Kabelnetwerk voorzien van ten minste een kabel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste een genoemde signaalgeleider van de kabel een signaaloverdragende verbinding vormt tussen verschillende netwerkdelen.
17. Gebruik van een kabel volgens een der voorgaande conclusies 1-15, 20 waarbij het verschil in lengte tussen de signaalgeleider (5) en de kabelwand (2) wordt gebruikt om een deel van de signaalgeleider uit de binnenruimte van de kabel te nemen, welk deel bijvoorbeeld vervolgens op signaalontvangende en/of signaalverzendende middelen wordt aangesloten. 1033919
NL1033919A 2007-05-31 2007-05-31 Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel. NL1033919C2 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1033919A NL1033919C2 (nl) 2007-05-31 2007-05-31 Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel.
CN200880023484A CN101688958A (zh) 2007-05-31 2008-05-30 线缆、网络以及该线缆的用途
JP2010510243A JP5415408B2 (ja) 2007-05-31 2008-05-30 ケーブル、ネットワークおよびこのケーブルの使用
EP08766753A EP2162776A1 (en) 2007-05-31 2008-05-30 Cable, and a network and the use of such a cable
PCT/NL2008/050330 WO2008147194A1 (en) 2007-05-31 2008-05-30 Cable, and a network and the use of such a cable
US12/602,060 US8374471B2 (en) 2007-05-31 2008-05-30 Cable, and a network and the use of such a cable

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1033919 2007-05-31
NL1033919A NL1033919C2 (nl) 2007-05-31 2007-05-31 Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1033919C2 true NL1033919C2 (nl) 2008-12-02

Family

ID=38895744

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1033919A NL1033919C2 (nl) 2007-05-31 2007-05-31 Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US8374471B2 (nl)
EP (1) EP2162776A1 (nl)
JP (1) JP5415408B2 (nl)
CN (1) CN101688958A (nl)
NL (1) NL1033919C2 (nl)
WO (1) WO2008147194A1 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US8885999B2 (en) * 2010-03-19 2014-11-11 Corning Cable Systems Llc Optical USB cable with controlled fiber positioning
CN106104347B (zh) * 2014-02-17 2019-11-08 康宁光电通信有限责任公司 可变铺设绞合

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1506967A (en) * 1975-01-29 1978-04-12 Int Standard Electric Corp Resilient optical fibre cable
US4146302A (en) * 1975-06-02 1979-03-27 General Cable Corporation Construction of cable made of optical fibres
JPS63201611A (ja) * 1987-02-18 1988-08-19 Sumitomo Electric Ind Ltd 分岐用平型光フアイバケ−ブル
US4828352A (en) * 1985-03-04 1989-05-09 Siecor Corporation S-Z stranded optical cable
JPH09117953A (ja) * 1995-10-24 1997-05-06 Furukawa Electric Co Ltd:The 押出成形用クロスヘッド
US6795625B1 (en) * 1999-06-03 2004-09-21 Ube-Nitto Kasei Co., Ltd. Spacer for optical fiber cable and optical fiber cable using the spacer

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL7907433A (nl) * 1979-10-08 1981-04-10 Philips Nv Kabel voorzien van optische vezels.
JPH0583713U (ja) * 1992-04-10 1993-11-12 日立電線株式会社 分岐余長内蔵光ファイバケーブル
US5809194A (en) * 1995-06-07 1998-09-15 Alcatel Na Cable Systems, Inc. Method and apparatus for marking the protective jackets of optical fiber cables to identify switchback locations
US7123801B2 (en) 2004-11-18 2006-10-17 Prysmian Communications Cables And Systems Usa, Llc Optical fiber cable with fiber receiving jacket ducts
JP2007072380A (ja) * 2005-09-09 2007-03-22 Hitachi Cable Ltd 光ファイバケーブル
US7460753B2 (en) * 2006-07-06 2008-12-02 Anthony Stephen Kewitsch Shape-retaining fiber optic cables having limited bend radius

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1506967A (en) * 1975-01-29 1978-04-12 Int Standard Electric Corp Resilient optical fibre cable
US4146302A (en) * 1975-06-02 1979-03-27 General Cable Corporation Construction of cable made of optical fibres
US4828352A (en) * 1985-03-04 1989-05-09 Siecor Corporation S-Z stranded optical cable
JPS63201611A (ja) * 1987-02-18 1988-08-19 Sumitomo Electric Ind Ltd 分岐用平型光フアイバケ−ブル
JPH09117953A (ja) * 1995-10-24 1997-05-06 Furukawa Electric Co Ltd:The 押出成形用クロスヘッド
US6795625B1 (en) * 1999-06-03 2004-09-21 Ube-Nitto Kasei Co., Ltd. Spacer for optical fiber cable and optical fiber cable using the spacer

Non-Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
DATABASE WPI Week 199728, Derwent World Patents Index; AN 1997-306051, XP002464315 *

Also Published As

Publication number Publication date
US8374471B2 (en) 2013-02-12
JP2010528342A (ja) 2010-08-19
WO2008147194A1 (en) 2008-12-04
US20100158456A1 (en) 2010-06-24
CN101688958A (zh) 2010-03-31
EP2162776A1 (en) 2010-03-17
JP5415408B2 (ja) 2014-02-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US9494764B2 (en) Fiber optic distribution cables and structures therefor
US7203404B2 (en) Loose tube fiber optic cables having at least one access location
US8059929B2 (en) Tools and methods for manufacturing fiber optic distribution cables
CA2015306C (en) Optical fiber cable
US7346243B2 (en) Methods for manufacturing fiber optic distribution cables
US7190866B2 (en) Distribution fiber optic cables having at least one access location and methods of making the same
NL1033918C2 (nl) Kabel, alsmede gebruik en werkwijze voor het aanleggen van een kabelnetwerk.
US20060193594A1 (en) Distribution fiber optic cables having at least one access optical fiber
US7945133B2 (en) Fiber optic cable assembly with floating tap
NL1033919C2 (nl) Kabel, alsmede een netwerk en het gebruik van een dergelijke kabel.
EP2016453B1 (en) Fiber optic distribution cables and structures therefor
JP2007304552A (ja) 光ファイバ配線ケーブルを製造するための部品のキット
US6173101B1 (en) Fiber optic cable
US11934006B2 (en) Fiber optic cable terminal with a pushable stub cable
EP1864170A1 (en) Distribution fiber optic cables having at least one access location and methods of making the same

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20150601