NL1029268C2 - Inrichting voor het dragen van een last. - Google Patents

Description

>

INRICHTING VOOR HET DRAGEN VAN EEN LAST

5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het dragen van een last, die in het bijzonder, maar niet uitsluitend bestemd is om gebruikt te worden en met een van een rolvork voorziene vorkheftruck, of enig andere vorm van een hefinrichting. Van een rolvork, 10 zoals die onder andere bekend is uit de internationale octrooiaanvrage WO-A-02/100.760, is bekend dat deze een taps toelopend uiteinde kan hebben.

Gebruikelijk worden op bekende inrichtingen dozen, zakken corpusculair materiaal, etc. geplaatst en blijven op 15 de bekende inrichtingen staan gedurende het transport van die dozen en/of zakken, etc. Dergelijke inrichtingen staan bijvoorbeeld ook wel bekend als pallets. Deze hebben een vaste hoogte en zijn in verband met de sterkte en de stijfheid hiervan in het verleden zonder meer geaccepteerd.

20 Daarmee werd echter ook een door dergelijke pallets in gebruik genomen hoeveelheid ruimte geaccepteerd, terwijl gedurende het transport deze ruimte dus op onproductieve wijze door de pallets werd ingenomen.

Met de uitvinding is beoogd een verbetering te 25 verschaffen, waartoe een inrichting volgens de onderhavige uitvinding zich onderscheidt door het samenstel van maatregelen uit de hoofdconclusie, te weten een basis, een drager en een verbinding daartussen, waarbij de verbinding I ten minste één koppeling omvat met een variabele afstand i 30 tussen de basis en de drager.

Aldus kan de afstand tot een minimum worden teruggebracht in een neergezette toestand van de inrichting, terwijl deze inrichting als het ware opengeklapt kan worden 1029268 4 2 om toegang te verschaffen aan bij een hefinrichting behorende onderdelen of componenten, zoals de vorken van een vorkheftruck. Aldus wordt in ieder geval verzekerd, dat met de vorken een effectieve aangrijping van de inrichting 5 mogelijk is, terwijl tevens is bewerkstelligd, dat de inrichting gedurende het transport zo weinig mogelijk ruimte in beslag neemt.

In een geprefereerde uitvoeringsvorm kan de koppeling althans één van een minimale afstand en een maximale afstand 10 tussen de basis en de drager definiëren. In de praktijk, doch niet uitsluitend, zal de koppeling beide van de minimale en de maximale afstand definiëren. Het is echter van belang te verzekeren, dat het samenstel van de basis, drager en verbinding daartussen in principe te allen tijde een gewenste 15 structurele integriteitbehoud om de functie van het dragen van een last te kunnen vervullen, zowel gedurende het transport als gedurende manipulatie met een hefinrichting, zoals een vorkheftruck. Bij voorkeur komt de minimale afstand tussen de basis en de drager overeen met de dikte van een 20 gedeelte van een hefinrichting, zoals een vork van een vorkheftruck, die daarbij een taps toelopende vorm kan hebben, zodat de minimale afstand nog verder geminimaliseerd kan worden. Aldus is verzekerd, dat een inrichting met een opening openstaat voor de vorken van een vorkheftruck, maar 25 op andere wijze kan ook (tijdelijk) volgens de onderhavige uitvinding plaats worden gemaakt voor aangrijpingsmiddelen, als alternatief voor vorken, van een de lastverplaatsende hefinrichting.

In een alternatieve geprefereerde uitvoeringsvorm, 30 die tevens een aanvulling kan zijn, heeft de drager een in hoofdzaak vlak bovenoppervlak. Aldus kan een zeer stabiele ondergrond worden geboden aan de dozen en/of zakken, waaruit de last bestaat.

1029268 3 4

Verder kan de basis als aanvulling of als alternatief een plaatvormig element omvatten. De basis dient echter bovenal te voorzien in een stabiel contact met een ondergrond, als de inrichting met daarop een te dragen last 5 wordt afgezet door een hefinrichting op een ondergrond. De basis kan echter tevens een aantal steunen omvatten, en daarin kan een uitvoeringsvorm van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding zijn verwezenlijkt. Het is in hoofdzaak de bedoeling, dat de inrichting op de grond of in 10 opgestapelde toestand met de minimale opening of afstand tussen de basis en de drager aan te grijpen is door een component of onderdeel van de hefinrichting. In een uitvoeringsvorm met een plaatvormig element als basis kan de plaatvormige basis bij ten minste één van de koppelingen een 15 naar de drager uitstekende uitstulping omvatten. Aldus kan langs de uitstulpingen en tussen de basis en de drager al een ruimte worden verschaft voor het insteken van bijvoorbeeld de vorken van een vorkheftruck. Verder is het mogelijk, dat dan nog een koppeling met een variabele lengte of variabele 20 afstand tussen de basis en de drager wordt aangebracht bij de uitstulpingen, zodat kan worden voorzien in doorgangen tussen de basis en de drager, die groot genoeg kunnen worden gemaakt als gevolg van de koppeling met de variabele afstand tussen de basis en de drager voor het daarin opnemen van vorken of 25 andere aangrijpingsmiddelen met verscheidene diktes.

De koppeling kan verder als alternatief of als aanvulling een scharnierbaar samenstel omvatten. Daarvoor zijn verscheidene mogelijkheden denkbaar, waarbij bijvoorbeeld verbindingsassen kunnen worden gebruikt, of met 30 een muizentrap vergelijkbare opeenstapeling van scharnierbaar verbonden platen. In een uitvoeringsvoorbeeld met een as in het samenstel, is de as bij voorkeur voorzien van enerzijds een pen-gat verbinding, waarvan het gat langgerekt is, en 1029268 4 anderzijds een scharnier of scharnierverbinding. Aldus kan door verschuiving van de pen in het langgerekte gat een variabele afstand tussen de basis en de drager worden verwezenlijkt, die tevens een begrenzing of beperking van 5 deze afstand oplegt aan de inrichting als gevolg van de lengte van de as.

In een nog een nadere geprefereerde uitvoeringsvorm kan de koppeling een vergrendeling omvatten om een eenmaal ingenomen stand van de basis en de drager ten opzichte van 10 elkaar te fixeren, mogelijkerwijs slechts tijdelijk. Aldus kan worden verzekerd, dat de vorken van een vorkheftruck of enig ander aangrijpingsorgaan van een hefinrichting met zekerheid kan worden gestoken in de ruimte tussen de basis en de drager met de vergrendeling in een fixerende toestand. Pas 15 in een gestapelde of afgezette toestand van de inrichting kan dan de vergrendeling ongedaan worden gemaakt of actief buiten werking worden gesteld om zo de minimale dikte van de inrichting te bewerkstelligen en de voor transport beschikbare hoeveelheid ruimte in bijvoorbeeld een 20 vrachtwagen te maximaliseren met betrekking tot en ten opzichte van de te transporteren last.

In de bijgevoegde figuren zijn, bij wijze van niet-limitatieve opties, mogelijke uitvoeringsvormen van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding weergegeven. In 25 deze figuren zijn dezelfde of gelijksoortige onderdelen, componenten en functionele samenstellen aangeduid met dezelfde referentienummers, en in de tekeningen toont: figuur 1 een perspectivisch aanzicht van, in gebruik in samenhang met een hefinrichting, een stapel dozen of 30 soortgelijke lasten op als laadborden 1 vormgegeven inrichtingen volgens de onderhavige uitvinding; figuur 2 een perspectivisch bovenaanzicht van het laadbord volgens fig. 1; 1029268 4 5 figuur 3 een uiteengenomen perspectivisch aanzicht van het laadbord volgens fig. 2; figuur 4 een perspectivisch onderaanzicht langs pijl IV in fig. 2; 5 figuur 5 een perspectivisch aanzicht van een laadbord 1 met daarop een last in een door een hefinrichting getilde toestand daarvan; figuur 6 een zijaanzicht van een laadbord 1 in hoofdzaak volgens pijl VI in fig. 5; 10 figuur 7 een zijaanzicht van een laadbord 1 in hoofdzaak langs pijl VII in fig. 5; figuur 8 en figuur 9 resp een perspectivisch aanzicht en een zijaanzicht van een alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding; en 15 figuur 10 en figuur 11 resp een perspectivisch aanzicht en een zijaanzicht van nog een andere alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding.

In fig. 1 is een perspectivische weergave getoond van 20 een als vorkheftruck 2 vormgegeven hefinrichting. De vorkheftruck 2 is uitgerust met rolvorken 3 voor het opnemen en afzetten of opstapelen van te transporteren lasten, welke worden gedragen door een laadbord 1 als mogelijke . uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige 25 uitvinding. In opgestapelde toestand van de laadborden 1 met daarop telkens een last 4, zijn de laadborden 1 qua dikte daarvan geminimaliseerd. Daarentegen bieden de laadborden 1 ook in de aldus opgestapelde toestand nog altijd een afdoende opening voor de rolvorken 3 van de vorkheftruck 2 om het 30 oppakken van een laadbord 1 met daarop een te transporteren last 4 mogelijk te blijven maken. Dit zal hieronder nader worden beschreven.

1029268 t 6

In de figuren 2, 3 en 4 is een mogelijke uitvoeringsvorm weergegeven in diverse aanzichten van een als laadbord 1 vormgegeven inrichting volgens de onderhavige uitvinding. Het in fig. 2 getoonde laadbord 1 omvat een 5 drager 7 en een basis 8. De basis 8 is in uiteengenomen toestand beter zichtbaar weergegeven in fig. 3, en ook in het onderaanzicht van fig. 4 is de basis 8 goed zichtbaar. Te zien is dat de basis 8 een aantal uitstulpingen of verhogingen 9 omvat. In de ruststand, dat wil zeggen in de 10 stand waarin zich op het laadbord 1 een lading 4 bevindt, ligt de drager 2 aan op en tegen deze verhogingen 9.

De verhogingen 9 hebben een zodanige hoogte dat tussen de drager 7 en de basis 8 openingen 5 zijn gevormd, waarin juist de punt van een vork 3, in het bijzonder een 15 rolvork, van een vorkheftruck 2 gestoken kan worden. Deze hoogte kan dus kleiner zijn dan de normale dikte van een dergelijke vork, in het bijzonder als de vork 3 een taps toelopend uiteinde heeft.

De drager 7 en de basis 8 zijn bewegelijk met elkaar 20 verbonden door koppelingen vormende verbindingselementen 6, die in het hier getekende uitvoeringsvoorbeeld bestaan uit een schacht 11 met aan weerseinden een flens 12. De verbindingselementen 6 steken door openingen 10, die in de drager 7 en de basis 8 zijn gevormd. In de basis 8 bevinden 25 zich de openingen 10 ter plaatse van de verhogingen 9. De flensen 12 aan weerseinden van de verbindingselementen 6 grijpen onder de basis 8, respectievelijk boven de drager 7. Door deze verbindingselementen 6 kun de drager 7 en de basis 8 over een beperkte afstand, de hoogte van de schacht 11, ten 30 opzichte van elkaar bewegen.

Zoals opgemerkt wordt op de drager 7 de te transporteren lading 4 opgenomen. Het laadbord 1 kan zelf weer op een lading 4 worden geplaatst, zoals ook in fig. 1 en 1 0 2 9 2 6 8 9 7 in fig. 7 is getoond, teneinde een aantal beladen laadborden 1 op elkaar te stapelen onder tussenkomst van de te transporteren ladingen 4.

Wanneer het laadbord 1 met de lading 4 opgenomen moet 5 worden, zoals in fig. 5 en in fig. 6 is getoond, wordt de vork 3 van de vorkheftruck 2 in de openingen 5 gestoken. De vork 3 zelf kan voorzien zijn van een laag materiaal met een lage wrijvingscoëfficiënt bij contact met en materiaal van het laadbord 1, zoals een teflonbekleding. Daarentegen, en 10 dit verdient de voorkeur, is een voor dit doel gebruikte vork 3 een zogenoemde rolvork, zoals eerder genoemd. De vork wordt in de openingen 5 gedrukt en door de wigwerking van de punt zal de drager 7 omhoog bewegen ten opzichte van de basis 8 (fig. 6), over een zodanige afstand dat de gehele dikte van 15 de vork 3 tussen de basis 8 n de drager 7 opgenomen kan worden.

Vervolgens kan het laadbord 1 met daarop de lading 4 door de vorkheftruck worden getransporteerd. De basis 8 hangt daarbij door middel van de verbindingselementen 6 aan de 20 drager 7, die op zijn beurt hangt aan de vorken 3 (zie fig.

5) .

Op de plaats van bestemming aangekomen, wordt het laadbord 1 door de vork neergezet, waarbij de basis 8 op de grond of een lading 4 op een ander laadbord 1 wordt 25 geplaatst. De vork 3 wordt vervolgens tussen de basis 8 en de drager 7 uit terug getrokken, waarbij de drager 7 terugzakt tot op de verhogingen 9 in de basis 8.

Bij het verdere transport van de laadborden 1 met lading 4, bijvoorbeeld met behulp van een vrachtwagen of 30 dergelijke, neemt het laadbord 1 volgens de uitvinding dus slechts een zeer beperkte ruimte in.

De eerder genoemde rolvork 3 heeft in combinatie met dit laadbord 1 volgens de uitvinding het grote voordeel dat 1029268 0 8 de desbetreffende vorken 3 gemakkelijk tussen de basis 8 en de drager 7 geduwd kunnen worden, doordat de rollen van de rolvork 3 aan weerszijden in een rollend contact langs de onderkant van de drager 7 en de bovenkant van de basis 8 5 bewegen.

Het zal duidelijk zijn dat de plaatsing van de uitstulpingen of verhogingen 9, de breedte van de openingen 5 en al dergelijke dimensioneringen opgeschikte wijze gekozen kunnen worden, al naar gelang de beoogde toepassing.

10 Het materiaal van het laadbord volgens de uitvinding i kan bijvoorbeeld een geschikte kunststof zijn, waarbij, bij de keuze van het specifieke materiaal, rekening gehouden kan j worden met een eventueel gewenste lage wrijvingscoëfficiënt ten opzichte van staal, bijvoorbeeld van de vorken 3. Ook 15 andere materialen, zoals geperste houtvezel, karton, of dergelijke, kunnen worden overwogen.

In fig. 8 en fig. 9 is nog een alternatieve uitvoeringsvorm getoond van een als laadbord 13 vormgegeven inrichting volgens de onderhavige uitvinding. Fig. 8 toont 20 een perspectivisch aanzicht en fig. 9 toont een doorsnede-aanzicht langs de pijlen IX-IX in fig. 8.

In de hier getoonde uitvoeringsvorm omvat het laadbord 13 een als pen of as 14 vormgegeven koppeling tussen de drager 7 en de basis 8. De as 14 is door middel van een 25 scharnier 15 verbonden met de drager 7 en een tegenover het scharnier 15 gelegen uiteinde 16 van de as 14 is omgebogen en steekt in een sleufgat 17. Aldus is mogelijk, dat de as 14 neergeklapt wordt, waarmee de met stippellijnen in fig. 9 getoonde stand van de drager 7 kan worden bewerkstelligd. Het 30 zal duidelijk zijn, dat aan de zijkanten van het in fig. 9 getoonde laadbord 13 minimale openingen 5 beschikbaar zijn voor de vorken van een vorkheftruck, maar dat de hoogte van het laadbord 13 in deze toestand met een neergeklapte drager 1029268 t 9 7 minimaal is en aldus zo weinig ruimte als mogelijk is wordt ingenomen door het laadbord 13. Evenwel is genoeg ruimte te creëren voor het insteken van de vorken 3 van een vorkheftruck 2, waarbij deze op bijzonder gunstige wijze kan 5 zijn voorzien van een taps toelopend uiteinde, zoals dat bijvoorbeeld in detail is weergegeven in fig. 6 en daar is aangeduid met referentienummer 18.

Verder tonen fig. 10 en 11 nog weer een andere uitvoeringsvorm van een als laadbord 18 vormgegeven 10 inrichting volgens de onderhavige uitvinding. Deze uitvoeringsvorm is vervaardigd uit kartonnen platen en plaatstukken, zoals hieronder zal worden beschreven.

In fig. 10 en 11 is aldus een zeer goedkope en gemakkelijk te vervaardigen uitvoeringsvorm van een 15 inrichting volgens de onderhavige uitvinding weergegeven. De drager 7 is een vlakke kartonplaat en hetzelfde geldt voor de basis 8. Bij de hoeken van het laadbord 18 zijn kartonplaatdelen 19 opeengestapeld, en hangen samen met de als kartonplaten vormgegeven drager 7 en basis 8 door middel 20 van kleefband 20, dat op de in het bijzonder in fig. 11 getoonde wijze is aangebracht.

In fig. 11 is een in het bijzonder met fig. 6 overeenkomend aanzicht getoond van het laadbord 18 in een gebruikstoestand, waarbij aan de rechterzijde in fig. 1 een I 25 (aldaar niet weergegeven) vork 3 van een vorkheftruck 2 ! tussen de drager 7 en de basis 8 is gestoken, zodat daartussen een grotere afstand is verwezenlijkt. Aldus wordt er ruimte gecreëerd voor het insteken van de (alhier niet weergegeven) vork 3, terwijl het laadbord 18 aan de 30 linkerzijde nog rust op een daaronder gepositioneerde last 4.

Het zal duidelijk zijn, dat zich vele aanvullende en alternatieve uitvoeringsvormen aan de vakman zullen opdringen na kennisneming van de voorgaande beschrijving van enkele 1 0 2 9 2 6 8 r 10 mogelijke configuraties binnen het kader van de onderhavige uitvinding. Al deze alternatieve en aanvullende uitvoeringsvormen dienen ook te worden beschouwd als gelegen binnen het bereik van de onderhavige uitvinding, tenzij deze 5 aanvullende en alternatieve uitvoeringsvormen afwijken van de definitie volgens de bijgevoegde conclusies of van de geest daarvan. Zo is het mogelijk, dat de basis en de drager op geschikte wijze worden vormgegeven, zodanig, dat lege laadborden 1 van de onderhavige soort nestbaar zijn, zodat 10 deze ook bij het leegtransport zeer weinig ruimte innemen.

Een andere mogelijkheid is de drager en de basis van het laadbord ten opzichte van elkaar over een beperkte afstand verschuifbaar te maken, waarbij in de ene schuifstand de basis en de drager vlak op elkaar liggen en in de andere 15 schuifstand de benodigde tussenruimtes voor het insteken van de vorken van een vorkheftruck worden bepaald.

De verbindingselementen 6 kunnen op elke gewenste wijze worden uitgevoerd en dienen slechts voor het tezamen houden van de drager en de basis. Dit blijkt ook wel uit een 20 vergelijking tussen de uitvoeringsvormen volgens de figuren 3 en 9, en fig. 11. De verbindingselementen of meer in het algemeen koppelingen kunnen bijvoorbeeld ook gerealiseerd worden door uitsteeksels aan de ene plaat, die in uitsparingen in de andere plaat vallen.

25 Al deze varianten worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

! 1 0 2 9 2 6 8

Claims (11)

1. Inrichting voor het dragen van een last, althans gedurende transport van de last, omvattende: 5. een basis, welke als steun fungeert in een op een ondergrond geplaatste toestand van de inrichting; - een drager voor de last, althans in gebruik boven de basis; en - een verbinding tussen de basis en de drager, 10 waarbij de verbinding ten minste één koppeling omvat met een variabele afstand tussen de basis en de drager.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de koppeling althans één van een minimale afstand en een maximale afstand tussen de basis en de drager definieert.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de minimale afstand overeenkomt met de dikte van een deel van een hefinrichting, zoals een vork van een vorkheftruck.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de drager een in hoofdzaak vlak boven-oppervlak omvat.

5. Inrichting volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij de basis een plaatvormig element omvat.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij het plaatvormige element bij ten minste één van de koppelingen 25 een naar de drager uitstekende uitstulping omvat.

7. Inrichting volgens conclusie ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij de koppeling een scharnierbaar samenstel omvat.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij het 30 samenstel een opeenstapeling van scharnierbaar verbonden platen omvat.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij het samenstel een as omvat met enerzijds een pen-gat verbinding, 1 02 9 2 6 8 * ► •4 waarvan het gat langgerekt is, en anderzijds een scharnier of scharnierverbinding.

10. Inrichting volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij de koppeling een vergrendeling 5 omvat om een ingenomen stand van de basis en de drager ten opzichte van elkaar te fixeren.

11. Inrichting volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij de koppeling is ingericht om de afstand tussen de basis en de drager vrij te variëren. ί 1029268