NL1027615C1 - Inrichting en werkwijze voor het automatisch afgeven van voeder en/of drank aan een dier. - Google Patents

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET AUTOMATISCH AFGEVEN VAN VOEDER ΕΝ/OF DRANK AAN EEN DIER

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het automatisch 5 afgeven van voeder en/of drank aan een dier volgens de aanhef van conclusie 1.

Een dergelijke inrichting voor het automatisch afgeven van voeder aan een dier is bekend uit DE 8716831U1.

De hierin beschreven inrichting omvat een door een bedieningseenheid gestuurde valklep, welke brengbaar is in een open stand en 10 een gesloten stand voor het vrijgeven, respectievelijk verhinderen van de toegang van het dier tot de trog. De valklep verkeert standaard in de gesloten stand. Voor een dier dat toegang heeft tot de voertrog zorgt continue bekrachtiging van een met de valklep verbonden luchtcilinder voor een overgang naar de open stand. Na een zekere tijd wordt de valklep weer door continue bekrachtiging van de 15 luchtcilinder in de gesloten stand gebracht. De valklep kan hierbij worden gebruikt om de kop van een dier actief uit de voedertrog te verdrijven. Een dier dat toegang heeft tot de voertrog wordt dus in eerste instantie geconfronteerd met een valklep in de gesloten stand, hetgeen geen logisch signaal voor het vreetgerechtigde dier is. Hierdoor kan de voederopname door het dier nadelig worden beïnvloed.

20 Het is een doel van de uitvinding een inrichting en een werkwijze voor het automatisch afgeven van voeder en/of drank te verschaffen met een voor een dier logische wijze van toegang tot de voertrog.

De in de aanhef genoemde inrichting bevat daartoe de maatregelen van het kenmerkende deel van conclusie 1. De uitvinding is gebaseerd op het 25 inzicht dat, wanneer voor een dier dat toegang heeft tot de trog, de trog gedurende ten minste het grootste deel van de tijd meteen toegankelijk is, de voederopname wordt verbeterd.

Bovendien kan de inrichting minder gecompliceerd en goedkoper worden uitgevoerd.

30 In een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding omvat de inrichting grendelmiddelen voor het ten minste in een open dan wel gesloten stand vergrendelen van de klep. De klep verkeert gedurende ten minste het grootste deel van de tijd in de vergrendelde open stand. Dit is voor een vreetgerechtigd dier een logisch uitnodigend signaal. De vergrendelde stand van de klep in de gesloten 1027615*

I 2 I

I stand verhindert een niet-vreetgerechtigd dier met zekerheid de toegang tot de I

I trog. I

I In een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding zijn de I

I grendelmiddelen geschikt voor het ten minste in één tussenstand tussen de open I

I 5 en gesloten stand vergrendelen of blokkeren van de beweging van de klep. I

I Hierdoor wordt verhinderd dat een niet (meer) vreetgerechtigd dier de klep vanuit I

I de gesloten stand tot in de volledige open stand terug zou kunnen duwen. I

I In een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding is de I

I bedieningseenheid geschikt voor het bedienen van de grendelmiddelen voor het I

I 10 ontgrendelen van de klep. Vanuit de gesloten stand van de klep is deze, na het I

I ontgrendelen, door het dier wegduwbaar in de open stand. Omgekeerd is voor het I

I in de gesloten stand geraken van de klep vereist dat de grendelmiddelen worden I

I ontgrendeld in de open stand. I

I In een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding is de I

I 15 valklep om een althans nagenoeg horizontale as draaibaar, waarbij de valklep I

I omhoog zwenkbaar is van de gesloten naar de open stand. Er wordt handig I

I gebruik gemaakt van de zwaartekracht werkende op de valklep voor het snel I

I kunnen geraken van de valklep vanuit de open stand in de gesloten stand. I

I In een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding omvat de I

I 20 inrichting ten minste één indicatiemiddel voor het dier betreffende het verhinderen I

I of vrijgeven van de toegang tot de trog. Hierdoor wordt aan een dier kenbaar I

I gemaakt of de trog al dan niet toegankelijk is. I

I De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het I

I automatisch in een trog afgeven van voeder en/of drank aan een dier, waarbij de I

I 25 werkwijze de stap omvat van het door middel van het bedienen van een klep I

I verschaffen van toegang, in de open stand, respectievelijk verhinderen van I

I toegang, in de gesloten stand, tot de trog, de stap van het identificeren van het I

I dier en van het afgeven van een identificatiesignaal indicatief voor het I

I geïdentificeerde dier. Kenmerkend voor de werkwijze is dat deze de stap omvat I

I 30 van het vergelijken van het identificatiesignaal met een eerste en een tweede set I

I identificatiegegevens, waarbij de eerste set identificatiegegevens betrekking heeft I

I op dieren die toegang tot de trog mogen hebben en de tweede set I

I identificatiegegevens betrekking heeft op dieren die geen toegang tot de trog I

I mogen hebben, de stap van het altijd in de open stand houden dan wel vrijgeven I

I 1027615- I

3 uit de gesloten stand van de klep wanneer het identificatiesignaal tot de eerste set behoort, en de stap van het in de gesloten stand houden dan wel vrijgeven uit de open stand van de klep voor het geraken in de gesloten stand wanneer het identificatiesignaal tot de tweede set behoort.

5

Voordelige uitvoeringen van een werkwijze volgens de uitvinding zijn in de betreffende conclusies 7 tot en met 10 beschreven.

De uitvinding zal nu bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht 10 aan de hand van de bijgaande figuren. Hierin toont:

Figuur 1 een aanzicht in dwarsdoorsnede van een systeem voor het automatisch afgeven van voeder en/of drank aan een dier, omvattende een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding; 15 Figuur 2 een meer gedetailleerde weergave van een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding in een systeem volgens figuur 1;

Figuur 3 een uitvoeringsvorm van de wegduwbare valklep met een grendelmiddel te gebruiken in een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding; 20 Figuur 4 een meer gedetailleerde weergave van het grendelmiddel van figuur 3;

Figuur 5 schematisch in zijaanzicht een inrichting overeenkomstig de uitvinding voor het verduidelijken van de werking daarvan.

25 In figuur 1 is een dwarsdoorsnede van een voerzuil 10 voor het automatisch afgeven van voeder en/of drank aan een dier 27 met meerdere, rond een centrale as geplaatste voertroggen weergegeven, elk omvattende een wegduwbare valklep 3. Links in de figuur is de klep 3 van een voertrog in gesloten stand getekend; rechts is de kiep 3 van een andere voertrog in geopende stand 30 weergegeven. In geopende stand vormt de klep 3 de achter- en bovenwand van de inrichting 1. De voertrog 2 is dusdanig ruim bemeten dat het dier 27 het voer vrijelijk kan omwoelen zonder dat er over de randen voer naast de voertrog 2 valt. De voertrog 2 is voorzien van een weegsensor 12. Aan de achterzijde van de voertrog 2 wordt deze gevuld via de centrale voerverdeelbuis 13 van de voerzuil 1027615- Η

4 I

10. De opening 14 tussen de achterwand van de voertrog 2 en de achterzijde van I

de wegduwbare valklep 3 is voldoende groot voor het afleveren van voer of drank. I

De achterwand van de voertrog 2 en de achterzijde van de wegduwbare valklep 3 I

vormen tezamen een trechtervormige geleider voor het voer en/of de drank. Mocht I

5 onverhoopt voer tussen de achterzijde van de valklep 3 en de voertrog 2 blijven I

hangen, dan zal bij het draaien van de valklep 3 vanuit de geopende stand in de I

gesloten stand, het gestremde voer alsnog in de voertrog 2 geraken. Vanwege de I

ruime opzet van de gehele inrichting in de zone van de voertrog 2 is sprake van I

een goede ventilatie. Luchtverversing in de buurt van de kop van bijvoorbeeld een I

10 koe is belangrijk. Condensvorming en dientengevolge schimmelvorming en I

aankoeken van voer in de voertrog 2 krijgt nu geen kans. Het dier 27 wordt door I

het nu steeds fris ruikende voer geprikkeld tot vreten. De voerzuil 10 in dit I

uitvoeringsvoorbeeld omvat meerdere voertroggen 2 die in een cirkelvorm zijn I

geplaatst. De inrichting 1 omvat een lichtunit 11, die als een indicatiemiddel voor I

15 het dier 27 dient betreffende het verhinderen of vrijgeven van de toegang tot de I

trog 2. Ook andere indicatiemiddelen, zoals bijvoorbeeld een geluidsbron, zijn I

denkbaar. I

Een meer gedetailleerde weergave van de inrichting 1 volgens de I

uitvinding voor het automatisch afgeven van voeder en/of drank aan een dier 27 I

20 wordt getoond in figuur 2. Zoals in figuur 2 is weergegeven omvat de inrichting een I

bedieningseenheid 4 voor het bedienen van de valklep 3, zodat de valklep 3 I

brengbaar is in een open stand en een gesloten stand Voor het vrijgeven, I

respectievelijk verhinderen van de toegang van het dier 27 tot de trog 2, en een I

identificatiemiddel 5 voor het identificeren van het dier 27 en voor het afgeven van I

25 een identificatiesignaal indicatief voor het geïdentificeerde dier 27. Het dier 27 I

draagt een dieridentificatiemiddel 28 dat kan communiceren met het I

identificatiemiddel 5 van de inrichting 1. De bedieningseenheid 4 is voorzien van I

een geheugen 6, welk geheugen geschikt is voor het opslaan van een eerste set I

identificatiegegevens met betrekking tot dieren 27 die toegang tot de trog 2 mogen I

30 hebben en een tweede set identificatiegegevens met betrekking tot dieren 27 die I

geen toegang tot de trog 2 mogen hebben. Een vergelijkingsorgaan 7, deel I

uitmakende van de bedieningseenheid 4, vergelijkt het identificatiesignaal van het I

dier 27 met de eerste en de tweede set identificatiegegevens in het geheugen 6 I

waarbij, wanneer het identificatiesignaal tot de eerste set behoort, de I

1027615- I

5 bedieningseenheid 4 de valklep 3 altijd in de open stand houdt dan wel vrijgeeft uit de gesloten stand en, wanneer het identificatiesignaal tot de tweede set behoort, de bedieningseenheid de valklep 3 in de gesloten stand houdt dan wel vrijgeeft uit de open stand voor het geraken in de gesloten stand. Op basis van het 5 identificatiesignaal van het betreffende dier 27 wordt in het geval van een vreetgerechtigd dier 27, voer en/of drank middels een centrale voerverdeelbuis 13 van de voerzuil 10 in de voertrog 2 gebracht. Tijdens het vreten kan middels rustgevende verlichting en/of geluidsignalen in de directe nabijheid van de voertrog 2 een aanvullend stress-arme vreetomgeving voor het dier 27 gecreëerd 10 worden. De voertrog 2 en/of voerzuil 10 kan verder zijn voorzien van een sproei-installatie voor het (automatisch) schoonspoelen van de voertrog 2 (niet weergegeven).

Figuur 3 toont een aanzicht in perspectief van dé wegduwbare valklep 3 en het grendelmiddel 8. De klep 3 in dit voorbeeld bestaat uit een 15 metalen strip, welke aan de randen is gevouwen voor voldoende constructieve stevigheid. Aan de boven- en achterzijde van de klep 3 bevindt zich een aankoppelpunt 26 voor het grendelmiddel 8. Door middel van boutverbindingen wordt een en ander met elkaar verbonden (niet expliciet weergegeven). De klep 3 kan zodanig in de voerzuil 10 zijn opgenomen dat in gesloten stand de onderrand 20 van de klep 3 en de voerzuil 10 niet geheel sluitend zijn, maar dat er een spleet tussen beide open blijft. Hierdoor kan het dier 27 bij de klep 3 in de gesloten stand waarnemen of er voer en/of drank te nuttigen zal zijn. De klep 3 kan ook in een doorzichtige of deels open structuur (bijvoorbeeld een roosterstructuur) zijn uitgevoerd. Daarnaast geldt natuurlijk ook geen beperking ten aanzien van 25 toegepaste valklepmaterialen: kunststof-, composietmaterialen zijn slechts enkele voorbeelden van de vele andere mogelijkheden.

In figuur 4 is een meer gedetailleerde weergave van een mogelijk grendelmiddel 8 weergegeven. Met behulp van dit grendelmiddel 8 en een pin 19 (figuur 5) als partner-grendelmiddel is de valklep 3 ten minste in een open dan wel 30 gesloten stand vergrendelbaar en geschikt voor het ten minste in één tussenstand tussen de open en gesloten stand blokkeren van een omhoog zwenkbare beweging van de valklep 3. De bedieningseenheid 4 is geschikt voor het bedienen van het grendelmiddel 8 voor het ontgrendelen van de valklep 3. Deze valklep 3 is om een althans nagenoeg horizontale as 9 draaibaar, en omhoog zwenkbaar van 1027615-

6 I

de gesloten naar de open stand. De verbinding tussen de voerzuil 10 en de I

valklep 3 kan middels een flexibel element worden uitgevoerd. I

De werking van de inrichting 1 wordt nu aan de hand van figuur 5 I

5 toegelicht. I

Figuur 5A I

In figuur 5A is schematisch de stand van de valklep 3 in de open stand I

weergegeven. Een veer 16 tussen een actuator 15 en een grendelmiddel 8 I

10 verkeert in deze stand in een betrekkelijk laag gespannen toestand. Door de I

ligging van het zwaartepunt van het grendelmiddel 8 is, onder invloed van de I

zwaartekracht, de klep 3 in deze stand vergrendeld: een inkeping 17 aan het ene I

uiteinde van een sleuf 18 in het grendelmiddel 8 omvat een pin 19. I

15 Figuur 5B I

Indien een dier 27 dat de voertrog 2 nadert niet vreetgerechtigd is of wanneer een I

vretend dier 27 zijn vreetplaats moet verlaten, wordt de actuator 15 door de I

bedieningseenheid 4 geactiveerd. De actuator 15 , in dit voorbeeld een elektrisch I

motortje, schakelt vanuit een eerste stand in een tweede stand. Hierbij wordt de I

20 veer 16 in een hoog gespannen toestand gebracht. Dit heeft tot gevolg dat de I

inkeping 17 los komt van de tot op dat moment omvatte pin 19, waardoor het I

grendelmiddel 8 vrij komt. De klep 3 valt nu onder invloed van de zwaartekracht I

omlaag. De gespannen veer 16 zorgt ervoor dat de onderste sleuflijn 20 contact I

houdt met de pin 19. Om de pin 19 bevindt zich een dempend middel 21, I

25 bijvoorbeeld een rubberen ring, waardoor op het einde van de vrije val het I

grendelmiddel 8 gedempt in ingrijping kan komen met de pin 19. Dit systeem is I

een snel functionerend systeem. Hierdoor kan de valklep 3 snel worden gesloten, I

zodat een dier geen voeder en/of drank meer kan vreten, hetgeen in het bijzonder I

voordelig is gezien het verdringingsgedrag van dominante dieren 27. Daarnaast is I

30 de vooraangeduide inrichting 1 vanwege het geschetste sluitingsconcept erg I

bedrijfszeker. Er is geen continue draadloze signaalverbinding nodig tussen een I

door het dier 27 dragend dierherkenningsidentificatiemiddel 28 en het I

identificatiemiddel 5 van de inrichting 1. Een eenmalig ontvangen I

dieridentificatiesignaal, en een hieruit volgende eenmalige activering van de I

1027615- I

7 actuator 15 voor het sluiten van de valklep 3 volstaat. Een inkeping 22 in de sleuf 18 van het grendelmiddel 8, tussen aan de uiteinden van de vergrendelsleuf 18 aanwezige inkepingen (17, 23), verhindert dat een niet-vreetgerechtigd dier 27 er in kan slagen de klep 3 tot in de volledige open stand te duwen. De klepbeweging 5 naar omhoog blokkeert op het moment dat de inkeping 22 halverwege de grendelsleuf 18 de pin 19 kan omvatten. Een en ander is zodanig uitgevoerd dat het dier 27 in deze stand van de klep 3 niet bij het voer en/of drank kan geraken. Uiteraard zijn meer of andersoortige blokkeringsmogelijkheden van het grendelmiddel 8 denkbaar. Als actuator 15 zijn vele mogelijkheden naast het 10 genoemde elektrische motortje denkbaar: bijvoorbeeld kan ook een elektromagneet gekozen worden. Actuator 15, geheugen 6, vergelijkingsorgaan 7 en bedieningseenheid 4 kunnen afzonderlijke, onderling verbonden componenten zijn. Ook de posities van voornoemde componenten kunnen verschillen van de in de figuren 2 en 5 weergegeven situatie.

15

Figuur 5C

In figuur 5C is schematisch de stand van de valklep 3 in de gesloten stand weergegeven. Een veer 16 tussen een actuator 15 en een grendelmiddel 8 verkeert in deze stand in een hoog gespannen toestand. Door de veerkracht wordt 20 éen inkeping 23 aan het ene uiteinde van een gleuf 18 in het grendelmiddel 8 omvattend om een pin 19 getrokken. Onder invloed van de veerkracht is de klep 3 in deze stand nu vergrendeld.

Figuur 5D

25 In het geval een vreetgerechtigd dier 27 de voertrog 2 nadert en de valklep 3 gesloten is, wordt de actuator 15 door de bedieningseenheid 4 geactiveerd. De actuator 15 schakelt vanuit een tweede stand terug in een eerste stand. Hierdoor wordt de veer 16 vanuit een hoog gespannen toestand in een laag gespannen toestand gebracht. Drukken van het dier 27 met zijn neus tegen de klep 3, heeft 30 nu tot gevolg dat de inkeping 23 los komt van de tot op dat moment omvattende pin 19, waardoor het grendelmiddel 8 vrij komt. De klep 3 is nu door het dier 27 omhoog wegduwbaar. De bovenste sleuflijn 24 houdt contact met de pin 19. Uiteindelijk valt inkeping 17 omvattend om de pin 19. De klep 3 bevindt zich in vergrendelde open toestand.

1027615" lel

I Met betrekking tot het voorgaande wordt extra aandacht gevestigd I

I op het feit dat de actuator 15 die de valklep 3 bedient, niet direct door een dier kan I

I worden belast, dit in tegenstelling tot de in de inrichting van DE 8716831U1 I

I toegepaste luchtcilinder. Dientengevolge worden de actuator 15 en het I

I 5 ondersteunende frame 25 minder belast. Verder behoeft de inrichting geen I

I gecompliceerde en/of dure inrichtingsondersteunende voorzieningen, zoals dit in I

I het geval van toepassing van een luchtcilinder als actuator voor het bedienen van I

I de valklep wel noodzakelijk zou zijn. In een inrichting 1 volgens de uitvinding kan I

I het grendelmiddel 8 door een dier worden belast. Deze relatief goedkope I

I 10 component is eenvoudig te vervangen. I

1027615- I

Claims (10)

1. Inrichting voor het automatisch afgeven van voeder en/of drank aan een dier, omvattende althans ten minste één trog, een klep, een 5 bedieningseenheid voor het bedienen van de klep, zodat de klep brengbaar is in een open stand en een gesloten stand voor het vrijgeven, respectievelijk verhinderen van de toegang van het dier tot de trog, en een identificatiemiddel voor het identificeren van het dier en voor het afgeven van een identificatiesignaal indicatief voor het geïdentificeerde dier, met het kenmerk, dat de 10 bedieningseenheid is voorzien van een geheugen, welk geheugen geschikt is voor het opslaan van een eerste set identificatiegegevens met betrekking tot dieren die toegang tot de trog mogen hebben en een tweede set identificatiegegevens met betrekking tot dieren die geen toegang tot de trog mogen hebben, van een vergelijkingsorgaan voor het vergelijken van het identificatiesignaal met de eerste 15 en de tweede set identificatiegegevens in het geheugen, waarbij wanneer het identificatiesignaal tot de eerste set behoort de bedieningseenheid de klep altijd in de open stand houdt dan wel vrijgeeft uit de gesloten stand, en wanneer het identificatiesignaal tot de tweede set behoort de bedieningseenheid de klep in de gesloten stand houdt dan wel vrijgeeft uit de open stand voor het geraken in de 20 gesloten stand.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting grendelmiddelen omvat voor het ten minste in een open dan wel gesloten stand vergrendelen van de klep.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de 25 bedieningseenheid geschikt is voor het bedienen van de grendelmiddelen voor het ontgrendelen van de klep.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klep om een althans nagenoeg horizontale as draaibaar is, waarbij de klep omhoog zwenkbaar is van de gesloten naar de open stand.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting ten minste één indicatiemiddel voor het dier omvat betreffende het verhinderen of vrijgeven van de toegang tot de trog.

6. Werkwijze voor het automatisch in een trog afgeven van voeder en/of drank aan een dier, waarbij de werkwijze de stap omvat van het door middel van 1027615-

10. I I het bedienen van een klep verschaffen van toegang, in de open stand, I I respectievelijk verhinderen van toegang, in de gesloten stand, tot de trog, de stap I I van het identificeren van het dier en van het afgeven van een identificatiesignaal I I indicatief voor het geïdentificeerde dier, met het kenmerk, dat de werkwijze de I I 5 stap omvat van het vergelijken van het identificatiesignaal met een eerste en een I I tweede set identificatiegegevens, waarbij de eerste set identificatiegegevens I I betrekking heeft op dieren die toegang tot de trog mogen hebben en de tweede I I set identificatiegegevens betrekking heeft op dieren die geen toegang tot de trog I I mogen hebben, de stap van het altijd in de open stand houden dan wel vrijgeven I I .10 uit de gesloten stand van de klep wanneer het identificatiesignaal tot de eerste set I I behoort, en de stap van het in de gesloten stand houden dan wel vrijgeven uit de I I open stand van de klep voor het geraken in de gesloten stand wanneer het I I identificatiesignaal tot de tweede set behoort. I

7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de werkwijze I I 15 de stap omvat van het ten minste in een open dan wel gesloten stand I I vergrendelen van de klep. I

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de werkwijze I I de stap omvat van het bedienen van de grendelmiddelen voor het ontgrendelen I I van de klep. I I 20 9. Werkwijze volgens een der conclusies 6 tot en met 8, met het I I kenmerk, dat de werkwijze de stap omvat van het om een althans nagenoeg I I horizontale as draaien van de valklep, en de stap Van het omhoog zwenken van I I de valklep van de gesloten naar de open stand. I

10. Werkwijze volgens een der conclusies 6 tot en met 9, met het I I 25 kenmerk, dat de werkwijze de stap omvat van het aan het dier verschaffen van I I ten minste één indicatie betreffende het verhinderen of vrijgeven van de toegang I I tot de trog. I I '1027615“ I