NL1027604C2 - Inrichting voor het reinigen en drogen van een van een lijnmarkering te voorzien wegdekdeel. - Google Patents

Description

> %

INRICHTING VOOR HET REINIGEN EN DROGEN VAN EEN VAN EEN LIJNMARKERING TE VOORZIEN WEGDEKDEEL

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het reinigen en drogen van een wegdekdeel, in het bijzonder een van een lijnmarkering te voorzien wegdekdeel, omvattend een over dat wegdekdeel verplaatsbare blaasinrichting voor het 5 blazen van hete lucht op dat wegdekdeel.

Bij het aanbrengen van een lijnmarkering op een wegdek dient het wegdek ter plaatse van die markering droog en schoon, althans vrij van zand en zwerfvuil te zijn.

Het is bekend een wegdekdeel ter plaatse van een aan te 10 brengen lijnmarkering te drogen met behulp van:een gasbrander. In de bekende boven het wegdek te plaatsen en naar het wegdek te richten gasbrander wordt lucht verhit die met behulp van een dieselmotor is aangevoerd. De gasbrander, de daarvoor benodigde gashouder en de dieselmotor zijn 15 opgesteld op een handmatig voort te bewegen wagen.

Het is een nadeel van de bekende gasbrander dat de capaciteit ervan gering is. Als gevolg hiervan is de snelheid waarmee deze gasbrander over het wegdek kan wofden verplaatst laag, en wordt een wegdekdeel dat tijdens regenachtig week i 20 wordt gedroogd onvoldoende warm, als gevolg waarvan het na drogen nat wordt nog voordat een lijnmarkering:aangebracht kan worden.

Het is een doel van de uitvinding een inrichting voor het reinigen en drogen van een wegdekdeel te verschaffen die een 25 hoge drogingscapaciteit heeft en die met relatief hoge snelheid op eenvoudige en ergonomisch verantwoorde wijze over een wegdek kan worden verplaatst, en die ook bij regenachtige weersomstandigheden bruikbaar is.

. Het is voorts een doel een dergelijke inrichting te 30 verschaffen die wendbaar en eenvoudig te transporteren is.

Deze doelen worden bereikt, en andere voordelen worden behaald, met in een de aanhef aangeduide reinigings- en drogingsinrichting, waarbij overeenkomstig de uitvinding de 1027604- \ * 2 blaasinrichting langwerpig is en is ingericht voor het bij verplaatsing in zijn voorwaartse langsrichting blazen van hete lucht vóór en onder de blaasinrichting en het blazen van koude lucht juist achter de blaasinrichting.

5 De langwerpige vorm van de blaasinrichting resulteert in een groter deel van het wegdek dat per tijdseenheid door de inrichting wordt verhit, als gevolg waarvan het mogelijk is de verplaatsingssnelheid over het wegdek te verhogen. Met het blazen van hete lucht vóór de blaasinrichting wordt bereikt 10 dat het betreffende wegdekdeel wordt schoongebjazen, en tegelijkertijd wordt voorverwarmd. Met het blazen van koude lucht juist achter de inrichting wordt voorkomen dat de temperatuur ter plekke onaanvaardbaar hoog wordt, ter bescherming van bedienend personeel en van met de inrichting 15 gekoppelde apparatuur.

In een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding omvat deze een langwerpige bak die wordt gevormd door een bovenwand en twee langswanden die aan hun bij voorwaartse verplaatsing achterste eind zijn verbonden door 20 een achterwand, welke langswanden en achterwand zich vanaf de bovenwand uitstrekken tot juist boven het wegdek, in welke bak in het achterste deel daarvan een brander is opgenomen, waarbij middelen zijn voorzien voor het langs die brander leiden van te verwarmen lucht.

25 In een voordelige uitvoeringsvorm is de bovenwand aan zijn binnenzijde voorzien van een infrarood reflecterend materiaal.

In weer een uitvoeringsvorm omvat de inrichting een zich over de bovenwand uitstrekkend eerst koude-luchtkanaal voor 30 het geleiden van koude lucht naar het zich bij verplaatsing in voorwaartse langsrichting juist voor de blaasinrichting uitstrekkende voorste wegdekdeel, waarbij de bovenwand een warmtewisselaar vormt tussen het eerste koude-luchtkanaal en het inwendige van de bak.

35 Het eerste koude-luchtkanaal is aan zijn uitstroomzijde bijvoorbeeld voorzien van een naar het voorste wegdekdeel gerichte blaasmond voor het onder een bepaalde hoek ten 1027604- * 3 opzichte van het voorste wegdekdeel blazen van lucht op dat wegdekdeel.

In een bijzonder gunstige uitvoeringsvorm omvat de inrichting overeenkomstig de uitvinding een twèede koude-5 luchtkanaal voor het geleiden van koude lucht naar het zich in verplaatsingsrichting juist achter de blaasinrichting uitstrekkende achterste wegdekdeel.

Met het geleiden van koude lucht naar het achterste wegdekdeel wordt voorkomen dat het wegdek aldaar te warm of 10 te zacht wordt, en wordt bedienend personeel aldus beschermd tegen blootstelling aan te hoge temperatuur van de brander of van verhitte lucht.

In weer een inrichting volgens de uivinding is deze verplaatsbaar op wielen en omvat deze een derde koude-15 luchtkanaal voor het geleiden van koude lucht naar de wielen, teneinde te voorkomen dat de temperatuur van dé wielen onaanvaardbaar hoog wordt, en de wielen in zacht geworden wegdek wegzakken.

De inrichting volgens de uitvinding is bij voorkeur 20 koppelbaar is met een motorvoertuig.

In gekoppelde toestand met het motorvoertuig is de inrichting in een voordelige uitvoeringsvorm kantelbaar naar een positie waarin de bak verticaal opwaarts gericht is.

Deze uitvoeringsvorm biedt het voordeel dat het 25 motorvoertuig na afloop van de reinigings- en ; drogingswerkzaamheden eenvoudig te transporteren is, waarbij het niet nodig is de reinigings- en drogingsinrichting te ontkoppelen van het voertuig. Volstaan kan worden met het in verticale stand plaatsen van de bak.

30 De inrichting is bijvoorbeeld kantelbaar door middel van een hydraulisch aangedreven kantelmechanisme, zodat desgewenst gebruik gemaakt kan worden van een op een voertuig aanwezig hydraulisch systeem.

In weer een uitvoeringsvorm is de met een motorvoertuig 35 koppelbare inrichting volgens de uitvinding in gekoppelde toestand met het motorvoertuig in dwarsrichting verplaatsbaar.

1027604- 4

Deze uitvoeringsvorm is in het bijzonder geschikt voor koppeling met een driewielig motorvoertuig. Met het in dwarsrichting verplaatsen van de inrichting wordt bereikt dat de inrichting naast het spoor van elk van de drie wielen kan 5 worden geplaatst, waarmee kan worden voorkomen dat een van deze wielen over een door de inrichting verwarmd en eventueel zacht gemaakt wegdekdeel rijdt.

Het motorvoertuig is bij voorkeur voorzien van een koelvloeistofcircuit en een drager voor een dampgashouder, 10 welke drager is voorzien van middelen voor het regelen van de temperatuur in het inwendige van de dampgashouder door middel van vloeistof uit het koelvloeistofcircuit.

De inrichting volgens omvat in een voordelige uitvoeringsvorm een hydraulisch aangedreven ventilator, zodat 15 desgewenst gebruik gemaakt kan worden van een op een voertuig aanwezig hydraulisch systeem.

De uitvinding zal in het volgende worden toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden, onder verwijzing naar de tekeningen.

20 In de tekeningen tonen

Fig. 1 in een schematisch aanzicht in verticale langsdoorsnede een uitvoeringsvorm van een reihigings- en drogingsinrichting volgens de uitvinding,

Fig. 2 in perspectivisch aanzicht de in fig. 1 25 weergegeven inrichting,

Fig. 3 in perspecitvisch aanzicht een driewielig motorvoertuig, voorzien van een inrichting en dampgashouders volgens de uitvinding, en

Fig. 4 een schematische weergave van een drager voor een 30 dampgashouder voor een inrichting volgens de uitvinding.

In de figuren worden overeenkomstige onderdelen aangeduid door dezelfde verwijzingsgetallen.

Fig. 1 toont een wegdekdroger 1 boven een wegdek 2,3,4, die in hoofdzaak wordt gevormd door een langwerpige, naar het 35 wegdek open bak 9 met bovenwand 10, zijwanden II en (ten opzichte van de verplaatsingsrichting, voorgesteld door pijl 5) achterwand 12. In het achterste deel van de bak 9 is een 1027604- r I» 5 gasbrander 13 opgenomen. Op de bak 9 is een hoge-drukventilator 14 bevestigd, waarmee via kanalen 16, 18 koude lucht (voorgesteld door pijlen 6) wordt geleid naar respectievelijk een schuin naar het voorste wegdekdeel 2 5 gerichte blaasmond 17 en naar de brander 13 en het achterste wegdekdeel 4. De langs de brander 13 geleide koude lucht 6 wordt als hete lucht 8 met een temperatuur van ca. 300-1100 °C tegen het wegdekdeel 3 onder de bak 9: en het wegdekdeel 2 voor de bak 9 geblazen. Een infraroodreflector 10 15 onder de bovenwand 10 van bak 9 zorgt ervoor dat ook door de brander 13 gegenereerde stralingswarmte optimaal wordt benut voor het verhitten van het onder de bak 9 gelegen wegdekdeel 3. De bovenwand 10 functioneert als warmtewisselaar naar het kanaal 16, zodat in dat kanaal 16 15 geblazen koude lucht 6 in het kanaal 16 wordt opgewarmd en aan de voorzijde van de inrichting via de blaasmond 17 als warme lucht van ca. 100-300 °C (voorgesteld door pijl 7) op het voorste wegdekdeel 2 wordt geblazen.

Fig. 2 toont de blaasinrichting 1 van fig. 1 in 20 perspectivisch aanzicht, met op de bak 9 een kap 22 met een uitstulpend deel 23 voor de hogedrukventilator 14, wielen 20 waarboven koude-luchtkanalen 19 uitmonden, en langsranden 21.

Fig. 3 toont een driewielig motorvoertuig 24 waarmee een blaasinrichting 1 is gekoppeld, in een rusttoestand waarin de 25 bak 9 verticaal opwaarts gericht is. De inrichting is kantelbaar, door middel van een hydraulisch bedienbare hefarm 25. De inrichting 1 is in dwarsrichting verplaatsbaar langs een traverse 26, waarmee wordt bereikt dat de; blaasinrichting 1 naast het spoor van elk van de drie wielen 29 van het 30 voertuig 24 kan worden geplaatst. De figuur toont voorts een bestuurdersstoel 30, een stuurwiel 31 en twee dampgashouders 28 in de daarvoor bestemde dragers 27.

Fig. 4 toont het schema van een drager 27 voor een dampgashouder 28, met een post 32 die vast met het voertuig 35 24 is verbonden, van waaraf zich een dragerplaat 33 met dubbele holle bodemdelen 34, 35 uitstrekt, die de bodem vormt van een reservoir 36 voor water 37, waarin de dampgashouder 1027604 6 28 staat. De holle bodemdelen 34, 35 vormen een warmtewisselaar, die is aangesloten op respectievelijk een toevoerleiding 38 met warme koelvloeistof uit het koelvloeistofcircuit van het voertuig 24 en afvoerleiding 39 5 met afgekoelde vloeistof uit datzelfde koelvloeistofcircuit. Het door de warmtewisselaar 33, 34 opgewarmde' water 37 in het reservoir 36 bevordert de verdamping van de vloeistof 40, bijvoorbeeld propaan, in de dampgashouder 28. Om te voorkomen dat de druk van het gas 41 als gevolg van een te sterke 10 opwarming te hoog oploopt is de gasafvoerleiding 42 gekoppeld met een een drukmeetciruit 43, dat een NC-afsluiter 44 ("normally closed") in de koelvloeistofleiding 39 op zodanige wijze regelt dat de afsluiter 44 bij overschrijden van een drempelwaarde van de gasdruk of bij uitvallen, van de 15 bedieningsspanning van het meetciruit 43 de leiding 39 afsluit.

1027604

Claims (13)

1. Inrichting (1) voor het reinigen en drogen van een wegdekdeel (2,3,4), in het bijzonder een van een lijnmarkering te voorzien wegdekdeel (2,3,4), omvattend een over dat wegdekdeel (2,3,4) verplaatsbare blaasinrichting (1) 5 voor het blazen van hete lucht (7,8) op dat wegdekdeel (2,3), met het kenmerk, dat de blaasinrichting (1) langwerpig is en is ingericht voor het bij verplaatsing in zijn voorwaartse langsrichting (5) blazen van hete lucht (7,8) vóór en onder de blaasinrichting (1) en het blazen van koude lucht (6) 10 juist achter de blaasinrichting (1).

2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze een langwerpige bak (9) omvat die wordt gevormd door een bovenwand (10) en twee langswanden (11) die aan hun bij voorwaartse verplaatsing (5) achterste eind zijn verbonden 15 door een achterwand (12), welke langswanden (11) en achterwand (12) zich vanaf de bovenwand (10) uitstrekken tot juist boven het wegdek (2,3,4), in welke bak (9) in het achterste deel daarvan een brander (13) is opgenomen, waarbij middelen (14) zijn voorzien voor het langs die brander (13) 20 leiden van te verwarmen lucht (6).

3. Inrichting (1) volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bovenwand (10) aan zijn binnenzijde is voorzien van een infrarood reflecterend materiaal (15).

4. Inrichting (1) volgens een der conclusies 2-3, met het 25 kenmerk, dat deze een zich over de bovenwand (10) uitstrekkend eerst koude-luchtkanaal (16) omvat voor het geleiden van koude lucht (6) naar het zich bij verplaatsing in voorwaartse langsrichting (5) juist voor de blaasinrichting (1) uitstrekkende voorste wegdekdeel (2), 30 waarbij de bovenwand (10) een warmtewisselaar vormt tussen het eerste koude-luchtkanaal (16) en het inwendige van de bak (9) .

5. Inrichting (1) volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het eerste koude-luchtkanaal (16) aan zijn uitstroomzijde 1027604- is voorzien van een naar het voorste wegdekdeel (2) gerichte blaasmond (17) voor het onder een bepaalde hoek ten opzichte van het voorste wegdekdeel (2) blazen van lucht (7) op dat wegdekdeel (2).

6. Inrichting (1) volgens een der conclusies 2-5, met het kenmerk, dat deze een tweede koude-luchtkanaal (18) omvat voor het geleiden van koude lucht (6) naar het zich in verplaatsingsrichting (5) juist achter de blaasinrichting (1) uitstrekkende achterste wegdekdeel (4).

7. Inrichting (1) volgens een der conclusies 2-6, met het kenmerk, dat deze verplaatsbaar is op wielen (20) en een derde koude-luchtkanaal (19) omvat voor het geleiden van koude lucht (6) naar de wielen (19).

8. Inrichting (1) volgens een der conclusies 1-7, met het 15 kenmerk, dat deze koppelbaar is met een motorvoertuig (24).

9. Inrichting (1) volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat deze in gekoppelde toestand met het motorvoertuig (24) kantelbaar is naar een positie waarin de bak (9) verticaal opwaarts gericht is.

10. Inrichting (1) volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de bak (9) kantelbaar is door middel van een hydraulisch aangedreven kantelmechanisme (25).

11. Inrichting (1) volgens een der conclusies 8-10, met het kenmerk, dat deze in gekoppelde toestand met het 25 motorvoertuig (24) in dwarsrichting verplaatsbaar is.

12. Inrichting (1) volgens een der conclusies 8-11, met het kenmerk, dat het motorvoertuig (24) is voorzien van een koelvloeistofcircuit en een drager (27) voor een dampgashouder (28), welke drager (27) is voorzien van 30 middelen voor het regelen van de temperatuur in het inwendige van de dampgashouder (28) door middel van vloeistof uit het koelvloeistofcircuit.

13. Inrichting (1) volgens een der conclusies 1-12, met het kenmerk, dat deze een hydraulisch aangedreven ventilator 35 (14) omvat. 1027604-