NL1023658C2 - Kettinggeleider. - Google Patents

Description

KETTINGGELEIDER

BESCHRIJVING: 5 Gebied van de uitvinding.

De uitvinding heeft betrekking op een kettinggeleider, in het bijzonder een kettinggeleider voor aan een ligfiets, omvattende een constructie waarbinnen 10 zich een geleidingsorgaan voor een ketting bevindt.

Stand van de techniek.

Het Amerikaanse octrooischrift US 5 470 278 toont een 15 kettingspanner die betrekking heeft op het spannen van een ketting die vanaf het voortandwiel is afgewikkeld en naar het achtertandwiel loopt. Dit deel van de eindloze ketting wordt hierna aangeduid als retourketting.

Het Franse octrooischrift FR 2 807 730 beschrijft een 20 kettingspanner die betrekking heeft op het spannen van een ketting die vanaf het achtertandwiel naar het voorste tandwiel loopt. Dit deel van de eindloze ketting zal hierna worden aangeduid als aanvoerketting.

Deze genoemde octrooischriften beschrijven een 25 kettingspanner die de ketting spant en geleidt van een normaal model fiets.

Een ligfiets is een bijzonder model fiets. Bij een normaal model fiets worden de benen voor de aandrijving in verticale richting op en neer bewogen. Bij een ligfiets 30 worden - al liggend - de benen in een nagenoeg horizontale richting voorwaarts heen en weer bewogen. De constructie van een ligfiets is doorgaans zo dat het voortandwiel zich mosfiRft op een grotere afstand van het achtertandwiel bevindt dan I bij een normaal model fiets. Dit leidt ertoe dat bij de aandrijving op het achterwiel de ketting van een ligfiets ongeveer twee- tot driemaal langer is dan een ketting van I 5 een normaal model fiets.

I Om die reden is het onder meer wenselijk de aanvoer- I en retourketting te geleiden om klapperen van de ketting I te verminderen.

I Voorts wordt door het geleiden van de ketting I 10 mogelijk om het stuur van de ligfiets te draaien zonder I dat de retourketting de voorvork of het voorwiel raakt.

I De ketting aan een ligfiets wordt naar de huidige I stand der techniek, over het algemeen langs een vast punt I welke aan het hoofd-ligfietsframe is bevestigd via een 15 geleidingsorgaan eindloos voortbewogen over voor- en I achtertandwielen. Bij gebruik van één voor- en één achtertandwiel en waarbij de liggende achtervork onbeweeglijk is bevestigd aan het hoofd-ligfietsframe geeft dit geen problemen. Bij gebruik van een ketting die 20 over het hiervoor omschreven vaste punt wordt geleid en H welke geschakeld kan worden over meerdere, naast elkaar gelegen voor- en achtertandwielen en/of waarbij de achtervork gedraaid kan worden ten opzichte van het hoofd- ligfietsframe, treedt overmatige slijtage op aan H 25 tandwielen, ketting en geleidingsorgaan omdat de ketting H niet altijd in nagenoeg één rechte lijn loopt.

Samenvatting van de uitvinding.

H 30 De kettinggeleider volgens de uitvinding wordt er door gekenmerkt dat bij gebruik van iedere combinatie van H voor- en/of achtertandwiel(en), eventueel met een 3 achtervork die gedraaid kan worden ten opzichte van het hoofd-ligfietsframe, er voor zorgt dat bij het overschakelen van de ketting naar een naast gelegen voor-en/of achtertandwiel en/of het draaien van de liggende 5 achtervork de ketting in een nagenoeg één rechte lijn tussen het voor- en achtertandwiel blijft.

Een belangrijk aspect hierbij is dat de aanvoerketting bij het overschakelen naar een naast gelegen voor- en/of achtertandwiel, er door gekenmerkt 10 wordt, dat de kettinggeleider de onbelaste retourketting meeneemt en in dezelfde lijn plaatst als de aanvoerketting.

De kettinggeleider volgens de uitvinding zorgt er voor dat slijtage aan de ketting, tandwielen en 15 geleidingsorgaan wordt beperkt en dat de ketting met zo min mogelijke wrijving kan worden voortbewogen over voor-en achtertandwiel(en).

Beknopte omschrijving van de tekeningen.

20

Hierna zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de kettinggeleider volgens de omschrijving van de uitvinding. Voor de duidelijkheid van 25 de figuren zijn bepaalde onderdelen weggelaten.

Figuur 1 toont schematisch een aanzicht van de uitvinding.

Figuur 2 toont een aanzicht van de uitvinding met een bevestiging aan het hoofd-ligfietsframe.

30 Figuur 3 toont een aanzicht van de uitvinding in samenhang met enkele onderdelen van een ligfiets.

1023658 I Figuur 4 toont een aanzicht van de uitvinding aan een I ligfiets.

I Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen.

I In alle figuren worden dezelfde verwijzingscijfers gebruikt voor dezelfde onderdelen.

I Verwijzend naar figuur 1 wordt met cijfer 1 een I variant van een kettinggeleider zoals in de uitvinding I 10 omschreven weergegeven. De kettinggeleider 1 heeft een constructie 2 bestaande uit een U-vormige profiel met I sleuven 6 en een sparing voor een buis 11 (zie figuur 2).

I De buis 11(zie figuur 2), die door borging 5 in de I constructie op zijn plaats wordt gehouden, kan zich 15 verplaatsen en draaien over as 4. In constructie 2 bevindt I zich het geleidingsorgaan, bestaande uit twee plaatjes 3 I die kunnen bewegen in de sleuven 6. De plaatjes 3 hebben een sparing waarin de kettinggeleiderbuis 7 en 8 aanwezig zijn en, per plaatje, twee sparingen waarin zich per I 20 sparing één splitpen 12 (zie figuur 2) bevindt. Door de I kettinggeleiderbuis 7 loopt de aanvoerketting 9 en door de kettinggeleiderbuis 8 loopt de retourketting 10.

In figuur 2 is de kettinggeleider 1 door middel van as 4 bevestigd aan het hoofd-ligfietsframe 13. Bij het 25 aanspannen van de aandrijfketting 9 zal de kettinggeleider I 1 ten opzichte van het voortandwiel en het achtertandwiel I in nagenoeg één rechte lijn worden gesteld. Bij het I verstellen van de aanvoerketting 9 naar een naastgelegen voor- en/of achtertandwiel zal de kettinggeleider 1 zich I 30 aanpassen aan de nieuwe situatie en wel zodanig dat de I aanvoerketting 9 tussen de dan gebruikte tandwielen in I nagenoeg één rechte lijn loopt. De onbelaste retourketting I 1023658 5 10 zal bij het verstellen van de aanvoerketting 9 naar een naast gelegen voor- en/of achtertandwiel via kettinggeleider 1 worden meebewogen en ook in nagenoeg één rechte lijn worden gesteld met de dan gebruikte 5 tandwielen.

In figuur 3 is de kettinggeleider 1 door middel van as 4. bevestigd aan het hoofd-ligfietsframe 13. De overige onderdelen zijn: crankstel 14 met voortandwielbladen 16; pedaal 15; brackethuis 17; liggende achtervork 18; 10 achternaaf 19 met achtertandwielbladen 20.

In figuur 4 is de kettinggeleider 1 geplaatst aan een ligfiets. De overige onderdelen zijn: stoel 21; stuurorgaan 22; voorvork 23; voorwiel 24 en achterwiel 25.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht 15 met behulp van de tekeningen, wordt vermeld dat de uitvoering niet tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle mogelijke uitvoeringsvormen binnen het door de conclusie gedefinieerde kader. Ook is het mogelijk om 20 de as waarover of waarmee de kettinggeleider verschoven en gedraaid kan worden te voorzien van een veerconstructie om de kettinggeleider, in ruststand, zo dicht mogelijk tegen het hoofd-ligfietsframe te plaatsen. Zo kan de constructie ook bevestigd worden op de as waarmee de constructie met 25 de as, via een geleidingsorgaan, onder of boven of door het hoofd-ligfietsframe kan schuiven en draaien. De constructie van de kettinggeleider kan onder meer ook worden uitgevoerd in buisvormig, vierkant of rechthoekig materiaal. Zo kan het geleidingsorgaan ook worden 30 uitgevoerd in een geleidestrip, een geleidenok, een geleidingsrol of dergelijke.

1023658

Claims (2)

1. Kettinggeleider voor de ketting aan een I ligfiets, omvattende een constructie die is geplaatst I 5 op een aan het ligfietsframe gemonteerde as, met het I kenmerk dat die constructie traploos over de as of I met de as kan schuiven en draaien en waarbij zich binnen die constructie een geleidingsorgaan bevindt I voor de ketting, die bij het aanspannen van de I 10 ketting het geleidingsorgaan (en daarmee de ketting) I ten opzichte van de tandwielen waarover de ketting I loopt in nagenoeg één rechte lijn plaatst.

2. Kettinggeleider volgens conclusie 1, die bij I het verplaatsen van de ketting naar een naast 15 gelegen voor- en/of achtertandwiel en/of een verdraaiing van de liggende achtervork ten opzichte I van het hoofd-ligfietsframe er door wordt gekenmerkt dat de kettinggeleider en/of het geleidingsorgaan zich traploos aan de nieuwe situatie aanpast op een 20 zodanige wijze dat de ketting die vanaf het achtertandwiel naar het voorste tandwiel loopt in nagenoeg één rechte lijn wordt gesteld waarbij de onbelaste ketting die vanaf het voorste tandwiel naar het achtertandwiel loopt via de kettinggeleider 25 eveneens in de verplaatsing wordt meebewogen en dus ook in nagenoeg één rechte lijn wordt gesteld met de dan gebruikte tandwielen. 1 n 9 3 fi