NL1022384C2 - Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers. - Google Patents

Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers. Download PDF

Info

Publication number
NL1022384C2
NL1022384C2 NL1022384A NL1022384A NL1022384C2 NL 1022384 C2 NL1022384 C2 NL 1022384C2 NL 1022384 A NL1022384 A NL 1022384A NL 1022384 A NL1022384 A NL 1022384A NL 1022384 C2 NL1022384 C2 NL 1022384C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
coupling member
installation
coupling
crop
members
Prior art date
Application number
NL1022384A
Other languages
English (en)
Inventor
Wilhelmus Henricus Joh Janssen
Original Assignee
Wilhelmus Henricus Joh Janssen
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Wilhelmus Henricus Joh Janssen filed Critical Wilhelmus Henricus Joh Janssen
Priority to NL1022384A priority Critical patent/NL1022384C2/nl
Priority to DE602004020130T priority patent/DE602004020130D1/de
Priority to AT04075054T priority patent/ATE426329T1/de
Priority to EP04075054A priority patent/EP1438892B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1022384C2 publication Critical patent/NL1022384C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/24Devices or systems for heating, ventilating, regulating temperature, illuminating, or watering, in greenhouses, forcing-frames, or the like
    • A01G9/247Watering arrangements
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02ATECHNOLOGIES FOR ADAPTATION TO CLIMATE CHANGE
    • Y02A40/00Adaptation technologies in agriculture, forestry, livestock or agroalimentary production
    • Y02A40/10Adaptation technologies in agriculture, forestry, livestock or agroalimentary production in agriculture
    • Y02A40/25Greenhouse technology, e.g. cooling systems therefor

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Hydroponics (AREA)
  • Cultivation Receptacles Or Flower-Pots, Or Pots For Seedlings (AREA)
  • Catching Or Destruction (AREA)
  • Pretreatment Of Seeds And Plants (AREA)

Description

I - . - I»· - ' ''K:~'''mTm-'-’^^xi^vm^f,mi^^,an!mtmmMWA---- x'Smm.
I 1 I Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers.
I BESCHRIJVING
I De uitvinding heeft betrekking op een installatie voorzien I 5 van verplaatsbare gewasdragers, waarbij een gewasdrager is voorzien van I een eerste koppelorgaan, dat te verbinden is met een tweede koppelorgaan I dat aangesloten is op een toevoerleiding voor het toevoeren van I vloeistof.
I In de tuinbouw wordt veelvuldig gebruik gemaakt van in I 10 kassen of dergelijke in een rij achter elkaar opgestelde gewassen I ondersteunende gewasdragers, die bijvoorbeeld voor bewerking en/of oogst I van de gewassen naar bepaalde gedeelten in of buiten de kweekruimten of I dergelijke vormende kassen of dergelijke kunnen worden verplaatst. Dit I maakt onder meer een efficiënt gebruik van de beschikbare ruimte I 15 mogelijk, daar tussen althans de meeste van de in een rij opgestelde I gewasdragers geen looppaden meer nodig zijn. Daarbij moeten echter I middelen zijn aangebracht om vloeistoffen, zoals bijvoorbeeld water, I voedingsmiddelen bevattend water of dergelijke aan de op de gewasdragers staande gewassen toe te kunnen voeren. Een probleem hierbij is, dat al de 20 verplaatsbare gewasdragers niet steeds in een nauwkeurig vastgelegde I stand zullen zijn opgesteld, hetgeen problemen met zich meebrengt bij het I met elkaar koppelen van de genoemde eerste en tweede koppel organen.
I In de Nederlandse octrooiaanvrage 8901762 is een I installatie beschreven, waar het eerste koppelorgaan is bevestigd aan de I 25 onderzijde van een gewasdrager, die met een hoger gelegen I transportinrichting in hoogterichting verplaatsbaar is. Dit aan de I onderzijde van de gewasdrager aangebrachte koppelorgaan werkt samen met I een tweede koppelorgaan, dat aangebracht is aan het boveneinde van een I zich verticaal vanaf een vloeistoftoevoerleiding uitstrekkende buis, die 30 enigszins flexibel is. Daarbij wordt het aan de onderzijde van de gewasdrager aangebrachte koppelorgaan met een taps uitgerust uiteinde I 1 0 y / q o a I ingestoken in een complementaire taps gevormde uitsparing in het tweede aankoppel orgaan bij het omlaag bewegen van de gewasdrager. Bij toepassing van deze bekende constructie moet een gewasdrager niet alleen in horizontale richting worden verplaatst, maar ook omhoog en omlaag worden 5 bewogen hetgeen tot een dure installatie zal leiden, terwijl gezien de hierbij toegelaten tolerantie van ± 20 mm nog steeds zorg moet worden gedragen voor een vrij nauwkeurige plaatsing van de gewasdragers hetgeen bij in een rij opgestelde tegen elkaar aanliggende gewasdragers, die in horizontale richting worden verschoven praktisch niet te realiseren zal
Om ruimere toleranties op te kunnen nemen is in de Nederlandse octrooiaanvrage 1016160 een installatie beschreven, waarbij iedere gewasdrager is voorzien van een voorraadvat, dat met vloeistof kan worden gevuld via een boven de gewasdragers opgestelde leiding, die 15 voorzien is van uitstroomopeningen, die zich bij stilstaande gewasdragers boven de voorraadvaten bevinden. Door de tegenover de uitstroomopeningen gelegen boveneinden van de voorraadvaten een grote diameter te geven kunnen grote toleranties worden opgenomen. Vanuit een op een gewasdrager aangebracht voorraadvat kan de vloeistof via een slang worden toegevoerd 20 aan de op zich gebruikelijke "druppelorganen" via welke de vloeistof tot bij het gewas wordt gebracht.
Ook deze bekende oplossing heeft meerdere nadelen. Doordat de voorraadvaten aan hun bovenzijde open zijn kan gemakkelijk vuil in de voorraadvaten terecht komen, welk vuil met vloeistof kan worden 25 meegevoerd naar de druppelorganen waarbij het vuil deze druppel organen zal verstoppen.
Verder kan ook een verstopping van de druppel organen optreden, doordat in de leiding waarop de druppel organen zijn aangesloten voedingspreparaten kunnen neerslaan indien de leiding droog komt te 30 staan. Ook dergelijke neergeslagen voedingspreparaten kunnen tot een verstopping van de druppel organen leiden. Verder is een gelijke dosering / - η ή - 3 van vloeistof per plant via de druppel organen niet optimaal te realiseren, daar de aan de druppel organen toegevoerde vloeistof onder een verhoudingsgewijs lage druk staat. Verder bestaat hierbij het gevaar, dat de temperatuur van de vloeistof in de voorraadvaten te hoog oploopt, 5 waardoor, mede in combinatie met vervuiling, ziekte onder de planten kan ontstaan.
Volgens de uitvinding zijn nu middelen aangebracht om het tweede koppel orgaan ten opzichte van het eerste koppel orgaan te verplaatsen om de beide koppel organen op elkaar aan te sluiten resp. van 10 elkaar los te koppelen, waarbij tenminste een van de koppelorganen in bovenaanzicht op de gewasdrager gezien ten opzichte van de gewasdrager beweegbaar is in een richting in hoofdzaak evenwijdig aan de beoogde verplaatsingsrichting van de gewasdrager, en geleidingsmiddelen zijn aangebracht voor het ten opzichte van elkaar uitrichten van de 15 koppelorganen tijdens het naar het eerste koppel orgaan bewegen van het tweede koppel orgaan.
Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan op het eerste koppel orgaan van een stilstaande gewasdrager op eenvoudige wijze het met de vloeistoftoevoerleiding verbonden tweede koppel orgaan 20 worden aangesloten onder het opnemen van grote toleranties, waarbij zelfs variaties van ± 25 cm in de positie van een met een gewasdrager verbonden koppel orgaan kunnen worden opgevangen.
Bij voorkeur is tenminste een van de koppelorganen tegen veerdruk verplaatsbaar hetgeen bijdraagt aan een goede aansluiting van de 25 koppelorganen op elkaar, waardoor het mogelijk wordt om vloeistof onder een druk van 0,5-1,5 bar aan de gewasdrager toe te voeren om een optimaal toevoeren van de vloeistof aan de op de gewasdrager geplaatste gewassen te realiseren en waardoor het mogelijk wordt om bij de installatie volgens de uitvinding gebruik te maken van in sommige gevallen reeds 30 aanwezige installaties voor het toevoeren van vloeistof. Bij voorkeur is daarbij de veerkracht instelbaar ter aanpassing aan de in de praktijk 1022384 H toegepaste druk van de toegevoerde vloeistof.
Bij toepassing van druppel organen voor toevoeren van vloeistof aan op de gewasdragers staande gewassen is de uitvoering bij voorkeur zodanig, dat het vrije uiteinde van het eerste koppelorgaan op 5 dezelfde hoogte als of hoger dan het boveneinde van de druppel organen is gelegen. Hierdoor wordt het gevaar van droog vallen van een leiding waarop de druppelorganen zijn aangesloten en daarmede het neerslaan van voedingsmiddelen in deze leiding tegengegaan, terwijl bij het loskoppelen van de koppel organen ook een uitstromen van vloeistof uit het met de 10 gewasdrager verbonden eerste koppelorgaan wordt tegengegaan.
De uitvinding en daarmede samenhangende verdere voordelen zullen hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren waarin mogelijke uitvoeringsvormen van de constructie volgens de uitvinding zijn weergegeven.
I 15 Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht op een aantal gewasdragers, zoals die bijvoorbeeld in een kas of dergelijke zijn I opgesteld.
I Figuur 2 toont een vooraanzicht op figuur 1.
Figuur 3 toont in perspectief een verplaatsbare gewasdrager 20 en koppel organen.
Figuur 4 toont een aanzicht op een eerste koppelorgaan, dat I is aangebracht op een uiteinde van een met de niet nader weergegeven I gewasdrager verbonden leiding en een tweede koppelorgaan, dat verbonden I is met een vloeistoftoevoerleiding.
I 25 Figuur 5 toont een bovenaanzicht op figuur 4.
Figuur 6 toont op grotere schaal een deel van figuur 4.
Figuur 7 toont een doorsnede over figuur 6 gezien volgens de lijn VII-VII in figuur 6.
Figuur 8 toont een met figuur 7 overeenkomende doorsnede 30 waarbij de beide aankoppelorganen ten opzichte van de in figuur 7 weergegeven stand zijn verplaatst.
1 ü 2 2 ? 3 4, - ' - 'r"'^*^E^55S5SSIBS&~···· · " · ·. -^- -. · * r·. ......-4^,.,--^· .-8,^,,y . ..^^ 5
Figuur 9 toont op grotere schaal een mogelijke uitvoeringsvorm van de beide koppel organen.
Figuur 10 toont een bovenaanzicht op koppelorganen met een ten opzichte van de voorgaande figuren gewijzigd geleidingsorgaan voor 5 het ten opzichte van elkaar geleiden van de koppelorganen.
Figuur 11 toont een aanzicht op het geleidingsorgaan gezien in de richting volgens pijl XI in figuur 10.
Figuur 12 toont een met figuur 10 overeenkomend aanzicht waarin de koppelorganen ten opzichte van de in figuur 10 weergegeven 10 stand over een zekere afstand ten opzichte van elkaar zijn verplaatst.
Figuur 13 toont een met figuur 10 overeenkomend aanzicht waarin de beide koppelorganen zijn weergegeven in een op elkaar aangesloten stand.
Figuur 14 toont een andere mogelijke uitvoeringsvorm van de 15 constructie volgens de uitvinding.
Zoals schematisch weergegeven in figuur 1 kunnen een aantal gewasdragers 1 bijvoorbeeld in een tweetal rijen naast elkaar in een kas of dergelijke zijn opgesteld. Daarbij zijn uitvoeringen met honderd of meer gewasdragers in een rij denkbaar.
20 Gebruikelijk worden daarbij de gewasdragers 1 zoals met pijlen in figuur 1 aangeduid in een eerste rij in een eerste richting verplaatst om in een tweede rij in een tegengestelde richting te worden verplaatst en waarbij aan een uiteinde van een rij een gewasdrager van de ene rij zijdelings kan worden verplaatst naar de andere rij. De in een 25 rij opgestelde gewasdragers liggen in het algemeen tegen elkaar aan en worden met op zich bekende middelen, die geen onderdeel van de uitvinding vormen en dan ook niet zijn weergegeven in de lengterichting van de rij verplaatst. Nabij een uiteinde van een rij kan een gewasdrager bijvoorbeeld van de overige gewasdragers worden gescheiden en eventueel 30 naar een andere ruimte worden getransporteerd voor het uitvoeren van bewerkingen aan het gewas en/of voor oogsten van gewas. Verschillende * Ü22384- I variaties met betrekking tot de opstelling van de gewasdragers en/of met betrekking tot de verplaatsing van de gewasdragers zijn daarbij denkbaar.
Zoals nader schematisch in figuur 3 is weergegeven kan een gewasdrager 1 bijvoorbeeld zijn voorzien van enige portaal vormige 5 gestellen 2, die gezamenlijk een gootvormige drager 3 ondersteunen. De portaal vormige gestellen 2 worden met behulp van loopwielen 4 ondersteund op zich in de lengterichting van een rij gewasdragers 1 uitstrekkende rails 5. In de gootvormige drager 3 is gebruikelijk een substraatlaag 6 aangebracht waarin veelal uit hetzelfde materiaal als de substraatlaag 6 10 bestaande substraatblokken 7 zijn geplaatst, waarbij ieder van de substraatblokken 7 een niet weergegeven plant of dergelijke ondersteunt.
Althans in hoofdzaak evenwijdig aan de gootvormige drager 3 is een leiding 9 aangebracht, die nabij een uiteinde wordt ondersteund door een aan het gestel 2 bevestigde arm 10, en wel zodanig, dat de 15 leiding 9 in zijn lengterichting ten opzichte van de steun 10 verschuifbaar is. Nabij zijn van de steun 10 afgekeerde uiteinde is aan de leiding een oor 11 bevestigd waaraan het ondereinde van een trekveer 12 is gekoppeld. Het boveneinde van de zich vanaf de leiding 9 omhoog uitstrekkende veer 12 is gekoppeld aan een aan een ander gestel 2 20 bevestigde arm 13. Nabij de veer 12 is de leiding 9 voorzien van een deel 14, dat zich ten opzichte van het evenwijdig aan de gootvormige drager 3 verlopende deel van de leiding 9 onder een hoek van 90° omhoog uitstrekt om nabij zijn boveneinde over te gaan in een zich althans in hoofdzaak evenwijdig aan de lengterichting van de gootvormige drager 13 25 uitstrekkend deel 15 op het vrije uiteinde waarvan een koppel orgaan 16 is aangesloten.
Tussen de aan het ene gestel 2 bevestigde steun 10 en een verschuifbaar en in meerdere standen op de leiding 9 te bevestigen aanslagring 17 is een de leiding 9 omgevende drukveer 18 aangebracht 30 welke gezien in figuren 3 en 4 een verschuiving van de leiding 9 naar links tegenwerkt. Aan de van de veer afgekeerde zijde van de steun 10 is ^ ' ' — z -1 y* _ƒ .£·{ 7 op de leiding een instelbare aanslagring 19 aangebracht, die gezien in figuren 3 en 4 een verplaatsing van de leiding 9 naar rechts begrenst.
Op het van het koppel orgaan 16 afgekeerde uiteinde van de leiding 9 is een flexibele slang 20 aangesloten, die de leiding 9 5 verbindt met een aan de gootvormige drager 13 bevestigde leiding 21, die aan zijn einden is afgesloten met afsluitdoppen 22. Op de leiding 21 zijn op zichzelf bekende zogenaamde druppel organen 23 aangesloten, die aan hun vrije einden zijn voorzien van in de substraatblokken in te steken penvormige delen, die ieder aan hun boveneinden zijn voorzien van een 10 ventilatie-opening. Bij installatie wordt er bij voorkeur zorg voor gedragen, dat deze ventilatie-openingen althans nagenoeg op dezelfde hoogte zijn gelegen als de uitmonding van het koppelorgaan 16.
Naast de hierboven beschreven onderdelen omvat de installatie volgens de uitvinding bij voorkeur ter hoogte van iedere rij 15 van achter elkaar opgestelde gewasdragers een zich in de lengterichting van de rij uitstrekkende as 24, die om zijn hartlijn draaibaar gelegerd is in aan de bodem bevestigde steunen 25. Aan de as 24 zijn op regelmatige afstand van elkaar zich omhoog uitstrekkende armen 26 bevestigd waarbij de afstand tussen een tweetal opeenvolgende armen 26 20 tenminste nagenoeg gelijk is aan de breedte van een gewasdrager.
Aan het boveneinde van een arm 26 is een tweede koppelorgaan 27 bevestigd. Dit tweede koppelorgaan 27 is met behulp van een slang 28 aangesloten op een toevoerleiding 29 voor het toevoeren van vloeistof, zoals bijvoorbeeld water of water bevattende voedingsmiddelen. 25 De as 24 is verdraaibaar met behulp van een verstelmechanisme, bijvoorbeeld een verstel cilinder 30, die gekoppeld is met het uiteinde van een aan de as 24 bevestigde arm 31, een en ander zodanig, dat door verdraaiing van de as 24 het tweede koppelorgaan 27 naar het eerste koppelorgaan 16 kan worden verzwenkt voor het op elkaar aansluiten van de 30 beide koppel organen zoals met een pijl aangeduid in figuren 4 en 9 en dat het tweede koppelorgaan 27 in een van het eerste koppelorgaan 16 1022384 H afgekeerde richting kan worden verzwenkt voor het van elkaar loskoppelen H van de koppel organen.
H Daarbij kan zoals weergegeven in figuur 9 het bij voorkeur uit enigszins elastisch materiaal vervaardigde koppelorgaan 16 zijn 5 voorzien van een afdichtring 32, die kan worden opgenomen in een in het H afdichtorgaan 27 uitgespaarde kamer 33 waarin een verdere afdichtring 34 kan zijn opgenomen voor het bewerkstelligen van een effectieve afdichting tussen de aan elkaar gekoppelde koppel organen 16 en 27. Uiteraard zijn ook andere middelen voor het bewerkstelligen van een afdichting tussen de 10 beide koppel organen 16 en 27 in aan elkaar aangekoppelde stand denkbaar, terwijl het ook mogelijk is om bijvoorbeeld in het koppelorgaan 27 een niet nader weergegeven op zichzelf bekend klepmechanisme aan te brengen, dat in de stand, waarin het koppelorgaan 27 is losgekoppeld van het I koppelorgaan 16 een uitstromen van vloeistof uit het koppelorgaan 27 15 tegengaat en dat bij het aan elkaar koppelen van de beide koppel organen 16 en 27 automatisch wordt opengedrukt voor het doorlaten van vloeistof.
Aan het naar het koppelorgaan 16 toegekeerde uiteinde van het koppelorgaan 27 is een geleidingsorgaan 35 aangebracht, dat in de H weergegeven uitvoeringsvorm een trechtervormig orgaan vormt, waarvan de I 20 doorsnede in de richting van het eerste koppelorgaan 16 geleidelijk I groter wordt. Daarbij kan het trechtervormige geleidingsorgaan 35 bijvoorbeeld een cirkelvormige, ellipsvormige, veelhoekige of dergelijke doorsnede bezitten.
Indien een gewasdrager nabij een koppelorgaan 27 tot 25 stilstand is gekomen kan het koppelorgaan 27 naar het desbetreffende koppelorgaan 16 worden gezwenkt door verdraaiing van de as 24. Indien daarbij de beide koppelorganen 16 en 27 niet in eikaars verlengde zijn gelegen zal het koppelorgaan 16 in aanraking komen met de binnenwand van het geleidingsorgaan 35 om daardoor te worden geleid in de richting van 30 het koppelorgaan 27.
Door de bovenbeschreven ophanging van de leiding 9 aan het v\ ij 9 uiteinde 15 waarvan het koppel orgaan 16 is aangebracht kan het koppelorgaan 16, zoals met pijlen aangeduid in figuren 4 en 5, zowel in hoogterichting als in horizontale richting in hoofdzaak evenwijdig aan de verplaatsingsrichting van de gewasdragers 1 worden verplaatst evenals in 5 de lengterichting van de leiding 9, waarbij het van het aankoppel orgaan 16 voorziene uiteinde 15 van de leiding 9 steeds althans nagenoeg een horizontale stand zal behouden voor het op effectieve wijze aankoppelen aan het koppelorgaan 27. Een mogelijke stand, die daarbij de leiding 9 met het daarmede verbonden koppelorgaan 16 kan innemen is bij wijze van 10 voorbeeld weergegeven in figuur 8 waarin de leiding 9 met het koppelorgaan 16 verzwenkt is ten opzichte van de ontkoppelde en onbelaste stand van de leiding 9.
Nadat zo de verbinding tussen de koppel organen 16 en 27 tot stand is gebracht kan via de leiding 29 vloeistof onder druk worden 15 toegevoerd waarbij deze vloeistof door de slangen 28, de koppelorganen 16 en 27, de leidingen 9, de slangen 20 en de leidingen 21 naar de druppel organen 23 zal stromen voor toevoeren van de vloeistof aan de in de gootvormige dragers 3 opgenomen substraten 7. Bij voorkeur wordt daarbij de vloeistof toegevoerd onder een druk van 0,5-1,5 bar waarbij 20 een gelijkmatige verdeling van de vloeistof over de verschillende druppel organen 23 kan worden bewerkstelligd.
De veer 18 verhindert daarbij, dat onder invloed van deze vloeistofdruk het koppelorgaan 16 in een van het koppelorgaan 27 afgekeerde richting wordt weggedrukt.
25 Nadat voldoende vloeistof is toegevoerd en/of indien de gewasdragers moeten worden verplaatst wordt de as 24 met de daarop aangebrachte koppelorganen 27 terug verzwenkt naar de in de figuren weergegeven stand, waarbij de verbinding tussen de koppelorganen 16 en 27 wordt verbroken en waarbij de gewasdragers ongestoord door de 30 koppelorganen 27 en dergelijke kunnen worden verplaatst. Voorafgaand aan het loskoppelen van de koppelorganen 16 en 27 zal uiteraard de druk op de 1 022. 3 84 H vloeistof in de leiding 29 worden weggenomen om te voorkomen, dat de vloeistof uit de koppelorganen 27 stroomt.
Na loskoppelen zal de leiding 9 met het daaraan aangebrachte koppel orgaan weer de in de figuren weergegeven niet I 5 aangekoppelde stand innemen onder invloed van de zwaartekracht.
Uitstromen van de vloeistof uit de koppelorganen 16 zal althans nagenoeg I niet plaatsvinden aangezien, zoals hierboven uiteengezet, een een I koppelorgaan 16 dragende uiteinde van een leiding 9 hoger is gelegen dan de overige delen van de leiding 9 en op dezelfde hoogte of een weinig I 10 hoger dan de ventilatie-openingen in de druppel organen 23. Tevens wordt I door de gekozen uitvoering bewerkstelligd, dat althans in het grootste deel van de leiding 9 vloeistof blijft staan waardoor neerslaan van I eventueel in de vloeistof aanwezige voedingsstoffen of dergelijke wordt I tegengegaan.
15 Het zal duidelijk zijn, dat de veren 12 en/of 18 kunnen I worden vervangen door een overeenkomstige veerwerking uitvoerende I organen.
Opgemerkt wordt, dat indien in de koppelorganen 27 I afsluitkleppen zijn aangebracht, indien gewenst, de vloeistofdruk in de 20 leiding 29 ook kan worden gehandhaafd indien de koppelorganen 27 van de I koppelorganen 16 zijn gescheiden. Verder is het, indien de koppelorganen I 27 zijn voorzien van afsluitkleppen, niet noodzakelijk, dat ieder I koppelorgaan 27 is aangesloten op een koppelorgaan 16 tijdens het I toevoeren van vloeistof, hetgeen in sommige gevallen van voordeel kan I 25 zijn.
I Daar de doorsnede van het open einde van het I geleidingsorgaan 35 vrij groot kan worden gekozen kunnen, zoals in de praktijk gebleken is, bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding onnauwkeurigheden van 25 cm en meer in de ligging van het I 30 koppelorgaan 16 ten opzichte van de stand van het koppelorgaan 27 zonder I problemen worden opgenomen, zodat onder handhaving van een effectieve I ''·]'··73βά - 11 werking van de installatie grote toleranties kunnen worden opgenomen.
Indien de afstand tussen opvolgende koppel organen 27 te klein is voor het toepassen van een aan zijn open uiteinde een grote doorsnede bezittend geleidingsorgaan 35 kan gebruik worden gemaakt van de 5 in de figuren 10-13 weergegeven uitvoeringsvorm.
In de figuren 10-13 zijn onderdelen overeenkomend met hierboven aan de hand van de figuren 1-9 beschreven onderdelen voorzien van dezelfde verwijzingscijfers als in de figuren 1-9 en deze onderdelen worden hier niet opnieuw beschreven.
10 Zoals uit de figuren 10-13 blijkt wordt daarbij gebruik gemaakt van een geleidingsorgaan 35', dat min of meer overeenkomend met het geleidingsorgaan 35 is gevormd behoudens, dat aan de gezien in de met pijlen in de figuren 10 en 12 aangeduide verplaatsingsrichting van de koppel organen 16 vooropliggende zijde een deel van het geleidingsorgaan 15 35' is weggelaten voor het vormen van een inloopopening 36 voor het koppel orgaan 16 in het geleidingsorgaan 35'. Daarbij is het koppel orgaan 27 met het geleidingsorgaan 35' vanuit een eerste in figuur 10 weergegeven stand, waarin het koppelorgaan 16 het koppelorgaan 27 ongestoord kan passeren, verzwenkbaar naar een in figuur 12 weergegeven 20 tussenstand waarin de binnenwand van het geleidingsorgaan 35' in de bewegingsbaan van het koppelorgaan 16 is gelegen, zodat het koppelorgaan 16 via de inloopopening 36 in het inwendige van het geleidingsorgaan 35' kan bewegen en door de binnenwand van het geleidingsorgaan 35' zal worden gegrepen. Vervolgens kan bij verdere verzwenking van het koppelorgaan 27 25 en het geleidingsorgaan 35' naar de in figuur 13 weergegeven eindstand weer, zoals op bovenbeschreven wijze, een effectieve aankoppeling tussen de koppel organen 16 en 27 worden bewerkstelligd, waarbij, indien noodzakelijk het koppelorgaan 16 in verschillende richtingen kan bewegen zoals aan de hand van de eerste uitvoeringsvorm volgens figuren 1-9 30 hierboven is beschreven.
Figuur 14 toont een verdere uitvoeringsmogelijkheid van de 1022384 I installatie volgens de uitvinding. In de figuur 14 zijn die onderdelen, die overeenkomen met hierboven aan de hand van de voorgaande figuren I beschreven onderdelen voorzien van dezelfde verwijzingscijfers als in de voorgaande figuren en zullen dan ook niet nader worden beschreven.
5 In deze uitvoeringsvorm is de leiding 9 vast verbonden met I de gootvormige drager 3. Het vrije uiteinde 37 van de leiding 9 is ten I opzichte van het resterende deel van de leiding haaks omhoog afgebogen en I voorzien van het koppelorgaan 16. Het koppelorgaan 27 is met het I geleidingsorgaan 35 (of 35') bevestigd aan het ondereinde van een zich I 10 omhoog uitstrekkende stang 38 waarvan het boveneinde verschuifbaar is gelegerd in een bus 39. De bus 39 is met behulp van een op zich bekende I cardankoppeling zwenkbaar gekoppeld met een hefboom 40 die met behulp van I een zich horizontaal en loodrecht op de stang 38 uitstrekkende as 41 I zwenkbaar gekoppeld is aan bijvoorbeeld een staander 42 van een kas of I 15 dergelijke. Aan het van de bus 39 afgekeerde uiteinde van de hefboom 40 I is een tussen de staander 42 en de hefboom 40 aangebrachte I verstel cilinder 43 gekoppeld. Uiteraard kunnen met de as 41 meerdere stangen 38 met koppelorganen zijn verbonden met behulp van aan de as 41 I op afstand van elkaar aangebrachte armen.
I 20 Aan het boven de bus 39 uitstekende uiteinde van de stang I 38 is een borgring 44 bevestigd voor het begrenzen van de neerwaartse I beweging van de stang 38 ten opzichte van de bus 39. Op enige afstand I onder de bus 39 is op de stang 38 een ten opzichte van de stang 38 I instelbare opsluitring 45 aangebracht. Tussen de bus 39 en de opsluitring I 25 45 is een drukveer 46 aangebracht, die gezien in figuur 14 een naar I beneden gerichte kracht uitoefent op de stang 38, die in onbelaste stand een althans nagenoeg verticale stand inneemt. Het zal duidelijk zijn, dat I de grootte van de door de drukveer 46 op de stang 38 uitoefenende kracht I kan worden ingesteld door verstellen van de opsluitring 45 ten opzichte 30 van de stang 38.
I Het koppelorgaan 27 is met behulp van een slang 47 13 aangesloten op een vloeistoftoevoerleiding 48.
Het zal duidelijk zijn, dat met behulp van de verstel cilinder 43 het koppel orgaan 27 in de richting van het koppelorgaan 16 kan worden verplaatst voor het met elkaar koppelen van de 5 beide koppel organen 16 en 27, en in een van het koppelorgaan 16 afgekeerde richting kan worden verplaatst voor het in een van elkaar afgekeerde richting bewegen van de beide koppel organen 16 en 27. Door de bovengeschetste zwenkbare ophanging van het koppelorgaan 27 met behulp van de cardankoppeling kan door de samenwerking tussen het koppelorgaan 10 16 en het geleidingsorgaan 35 het koppelorgaan 27 op soortgelijke wijze als hierboven beschreven in een voor het aankoppelen van de beide koppel organen 16 en 27 geschikte stand worden geleid doordat het koppelorgaan 27 in het bijzonder evenwijdig aan de beoogde verplaatsingsrichting van de gewasdragers kan bewegen, maar ook dwars op 15 deze verplaatsingsrichting. Tevens kan de veer 46 voor een effectief tegen elkaar aandrukken van de beide koppel organen 16 en 27 zorgdragen. Daarbij is ook hier bij voorkeur de opstelling weer zodanig, dat de uitmonding van het koppelorgaan 16 op nagenoeg gelijke hoogte met de ventilatie-openingen in de druppel organen 23 is gelegen en hoger dan de 20 leiding 9, waardoor steeds vloeistof in de leiding 9 kan achterblijven.
Het zal duidelijk zijn, dat binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding variaties en/of aanvullingen op bovenbeschreven uitvoeringsvormen denkbaar zijn. In plaats van de gootvormige dragers 3 kunnen de gewasdragers bijvoorbeeld tafel vormig 25 zijn uitgevoerd waarbij gewassen naast en achter elkaar kunnen zijn opgesteld.
Verder is het bijvoorbeeld mogelijk de verplaatsbare gewasdragers op te hangen aan hoger gelegen rails of dergelijke.

Claims (15)

1. Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers, waarbij een gewasdrager is voorzien van een eerste koppel orgaan, dat te I 5 verbinden is met een tweede koppel orgaan, dat aangesloten is op een I toevoerleiding voor het toevoeren van vloeistof, met het kenmerk, dat I middelen zijn aangebracht om het tweede koppel orgaan ten opzichte van het eerste koppel orgaan te verplaatsen om de beide koppel organen op elkaar I aan te sluiten resp. van elkaar los te koppelen, waarbij tenminste een I 10 van de koppel organen in bovenaanzicht op de gewasdrager gezien beweegbaar I is in een richting in hoofdzaak evenwijdig aan de beoogde verplaatsingsrichting van de gewasdrager en geleidingsmiddelen zijn aangebracht voor het ten opzichte van elkaar uitrichten van de I koppel organen tijdens het naar het eerste koppel orgaan bewegen van het H 15 tweede koppel orgaan.
2. Installatie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat tenminste een van de koppel organen tegen veerdruk verplaatsbaar is.
3. Installatie volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de veerdruk instelbaar is.
4. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat bij toepassing van druppel organen voor toevoer van vloeistof aan op de gewasdrager staande gewassen de uitvoering zodanig is, dat het vrije uiteinde van het eerste koppelorgaan op dezelfde hoogte als of H hoger dan een in het druppelorgaan aangebrachte ventilatie-opening is 25 gelegen.
5. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een koppelorgaan verzwenkbaar is om een op afstand van het koppelorgaan gelegen en zich dwars op de beoogde verplaatsingsrichting van een gewasdrager uitstrekkende draaiingsas.
6. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het eerste koppelorgaan is aangebracht aan het uiteinde van I 1022384 een zich dwars op de beoogde verplaatsingsrichting van de gewasdrager uitstrekkende leiding, die tegen veerkracht in zijn lengterichting verschuifbaar is.
7. Installatie volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de 5 leiding nabij het koppel orgaan aan de gewasdrager is opgehangen met behulp van een verend orgaan en nabij zijn andere uiteinde in zijn lengte verschuifbaar gelegerd is in een aan de gewasdrager bevestigde steun.
8. Installatie volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat het eerste koppel orgaan is aangebracht op een uiteinde van de leiding, 10 dat zich in hoofdzaak horizontaal uitstrekt en hoger is gelegen dan het resterende deel van de leiding.
9. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede koppel organen zijn aangebracht op een om zijn hartlijn verdraaibare as, die zich althans in hoofdzaak nagenoeg 15 evenwijdig aan de beoogde verplaatsingsrichting van de gewasdragers uitstrekt.
10. Installatie volgens een der voorgaande conclusies 1-5, met het kenmerk, dat het eerste koppel orgaan is aangebracht aan een omhoog gebogen uiteinde van een met het gootvormige orgaan verbonden leiding, 20 terwijl het tweede koppelorgaan is aangebracht aan het ondereinde van een stang, die alzijdig scharnierend is opgehangen.
11. Installatie volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de stang tegen veerdruk in in een opwaartse richting verschuifbaar is.
12. Installatie volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, 25 dat de stang nabij zijn boveneinde is gekoppeld met een om zich horizontale as verdraaibare arm.
13. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede koppelorganen ieder met behulp van een slang zijn verbonden met een toevoerleiding voor vloeistof.
14. Installatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat met het tweede koppelorgaan een trechtervormig ' · '< i -*1' H geleidingsorgaan is verbonden, waarvan de inwendige doorsnede in een naar het eerste koppel orgaan toegekeerde richting geleidelijk toeneemt.
15. Installatie volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het trechtervormige geleidingsorgaan is voorzien van een aan een zijkant van 5 het geleidingsorgaan aangebrachte inloopopening voor het eerste koppelorgaan.
NL1022384A 2003-01-14 2003-01-14 Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers. NL1022384C2 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1022384A NL1022384C2 (nl) 2003-01-14 2003-01-14 Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers.
DE602004020130T DE602004020130D1 (de) 2003-01-14 2004-01-08 Anlage mit fahrbaren Tragelementen für Pflanzen
AT04075054T ATE426329T1 (de) 2003-01-14 2004-01-08 Anlage mit fahrbaren tragelementen fur pflanzen
EP04075054A EP1438892B1 (en) 2003-01-14 2004-01-08 Installation comprising movable plant supports

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1022384A NL1022384C2 (nl) 2003-01-14 2003-01-14 Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers.
NL1022384 2003-01-14

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1022384C2 true NL1022384C2 (nl) 2004-07-15

Family

ID=32589159

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1022384A NL1022384C2 (nl) 2003-01-14 2003-01-14 Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP1438892B1 (nl)
AT (1) ATE426329T1 (nl)
DE (1) DE602004020130D1 (nl)
NL (1) NL1022384C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1029924C2 (nl) * 2005-09-12 2007-03-13 Handelsonderneming Revaho B V Kas, koppelingssysteem alsmede gebruik daarvan.

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB831568A (en) * 1957-07-01 1960-03-30 Dewandre Co Ltd C Improvements in or relating to pipe couplings
NL8901762A (nl) * 1988-07-12 1990-02-01 Gartnerens Vandings Ind A S Installatie voor het automatisch van water voorzien en laten afvloeien van water bij beweegbare plantentafels of borden.

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB831568A (en) * 1957-07-01 1960-03-30 Dewandre Co Ltd C Improvements in or relating to pipe couplings
NL8901762A (nl) * 1988-07-12 1990-02-01 Gartnerens Vandings Ind A S Installatie voor het automatisch van water voorzien en laten afvloeien van water bij beweegbare plantentafels of borden.

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1029924C2 (nl) * 2005-09-12 2007-03-13 Handelsonderneming Revaho B V Kas, koppelingssysteem alsmede gebruik daarvan.

Also Published As

Publication number Publication date
EP1438892A1 (en) 2004-07-21
DE602004020130D1 (de) 2009-05-07
ATE426329T1 (de) 2009-04-15
EP1438892B1 (en) 2009-03-25

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US9937534B2 (en) Poultry feed distribution system with feeding devices having rotatable attachment parts with drop tubes hingedly connected thereto
US20060201058A1 (en) Multipurpose growing system
AU704479B2 (en) A construction including an implement for milking animals
EP0658303B1 (fr) Dispositif d&#39;alimentation d&#39;animaux tels que des volailles
CA2675810C (en) Groundwater control system with automatic water flow regulator
NL1022384C2 (nl) Installatie voorzien van verplaatsbare gewasdragers.
CN107920494A (zh) 雏鸟幼雏料出口装置
JPH10507350A (ja) 搾乳プラント
GB2384965A (en) Livestock drinking device
US4770126A (en) Mini drinker
CN111802279A (zh) 一种畜牧养殖用禽类喂食装置
NL1015680C2 (nl) Drinksysteem voor het te drinken geven van gevogelte.
JPH0655079B2 (ja) 小家畜のための給水装置
JPS5971628A (ja) 家禽の渇を癒す組合わせ装置
NL1022530C2 (nl) Inrichting voor het kweken van gewas.
CN110876333A (zh) 一种灌溉装置
NL1026673C2 (nl) Kasinrichting en houder voor gewassen.
NL1029924C2 (nl) Kas, koppelingssysteem alsmede gebruik daarvan.
NL1027366C2 (nl) Draagorgaan, gewasondersteuningsinrichting, watertoevoerinrichting en transportinrichting en werkwijze voor het telen van gewassen.
NL1031693C2 (nl) Gewasondersteuningsinrichting voor gewassen.
NL1027892C2 (nl) Installatie voorzien van een aantal verplaatsbare gewasdragers.
EP1946635A1 (en) Feeding system for chickens
NL1040399C2 (nl) Inrichting voor het telen van eendenkroos.
NL1031559C2 (nl) Gewasdrager, gewasondersteuning en teeltsysteem.
NL1013324C2 (nl) Kweekinrichting.

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Owner name: ELISABETH MARIA JANSSEN

Effective date: 20080701

Owner name: SYLVIA ALEXANDRA JANSSEN

Effective date: 20080701

V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20100801