NL1021170C2 - Inrichting voor het afstropen van een kous. - Google Patents

Description

Inrichting voor het afstropen van een kous

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afstropen van een kous. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het afstropen van een kous, omvattende een roteerbaar wikkelorgaan 5 dat is voorzien van een koppelmiddel voor verbinding met de kous, alsmede met het wikkelorgaan verbonden aandrijfmiddelen voor rotatie daarvan.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Nederlandse octrooi NL 1014263. Die inrichting is geschikt voor 10 het afstropen van een kous, met name een zogenoemde steun- kous. Echter, in de praktijk is die bekende inrichting lastig te bedienen aangezien deze een uitgebreid klemmechanisme omvat, waaraan een uiteinde van de kous moet worden bevestigd, en dat handmatig moet worden bediend. Daarbij dient de klem 15 door middel van spanschroeven te worden vastgezet. In de praktijk betekent dit een lastige bediening.

De onderhavige uitvinding heeft nu tot doel een verbeterde inrichting te verschaffen. Met name heeft de uitvinding tot doel een inrichting te verschaffen die eenvoudiger 20 is.

Tevens heeft de uitvinding tot doel een inrichting te verschaffen waarbij de kous zeer eenvoudig aan het wikkelorgaan kan worden bevestigd.

Ter verkrijging van ten minste één van de hiervoor 25 genoemde doelen verschaft de uitvinding een inrichting als in de aanhef genoemd en welke wordt gekenmerkt doordat het koppelmiddel wordt gevormd door een in het wikkelorgaan voorziene sleuf voor het daarin opnemen van een deel van de af te stropen kous.

30 Door de uitvoeringsvorm volgens de uitvinding kan de kous zeer eenvoudig worden bevestigd aan een wikkelorgaan waarbij een zekere verbinding wordt verkregen. Een deel, bij voorkeur een uiteinde, van de kous kan zeer eenvoudig in de 2 sleuf worden gestopt. Door het wikkelorgaan vervolgens te laten roteren komt de sleuf met het daarin gestoken uiteinde van de kous onder de wikkeling te liggen waardoor deze niet kan losgeraken. Derhalve is het volgens de uitvinding moge-5 lijk om een kous af te stropen zonder de kous met separate klemmiddelen aan het wikkelorgaan te bevestigen. Dit gaat in tegen de leer uit de stand der techniek, waarin er steeds vanuit werd gegaan dat een kous op niet losneembare wijze door speciale vasthoudmiddelen aan een wikkelorgaan moest 10 worden bevestigd. De uitvinding verschaft derhalve onverwachts een zeer eenvoudige inrichting voor het doeltreffend afstropen van een kous.

Bij voorkeur heeft de sleuf een zodanige afmeting dat de kous onder enige klemwerking in de sleuf kan worden 15 gestopt. Volgens een verdere voorkeur is het wikkelorgaan om een lengte-as roteerbaar en is de sleuf parallel aan de leng-te-as in het wikkelorgaan voorzien. Met name wordt de mogelijkheid verschaft dat het uiteinde van een kous op regelmatige wijze met het wikkelorgaan kan worden verbonden, wanneer 20 de sleuf in hoofdzaak in ten minste dezelfde lengte is gevormd als de halve omtreksafstand van het uiteinde van de kous .

Volgens een verdere voorkeur strekt de sleuf zich door de gehele dikte van het wikkelorgaan uit. Daardoor kan 25 het uiteinde van de kous door de gehele sleuf heen worden gestoken waardoor deze aan de andere zijde van de sleuf naar buiten toe uitsteekt. Met name in combinatie met de hiervoor genoemde uitvoeringsvorm waarbij de dikte van sleuf enigszins kleiner is dan de niet-gecomprimeerde dikte van de steunkous, 30 wordt daardoor een uitstekende vasthoudwerking voor de steunkous verkregen. Het uit de sleuf stekende uiteinde van de steunkous zal namelijk zijn oorspronkelijke dikte weer aannemen waardoor de klemwerking wordt versterkt.

Volgens nog een verdere uitvoeringsvorm heeft het 35 wikkelorgaan een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede. Daardoor wordt een regelmatige afstroopwerking van de kous verkregen. Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm kan de omtrek van het wikkelorgaan zijn voorzien van een gedeel- 3 telijke verjonging waardoor het uit de sleuf stekende deel van de steunkous in die uitsparing kan worden opgenomen en waardoor bij het wikkelen een in hoofdzaak cirkelvormige omtrek van het wikkelorgaan wordt verkregen.

5 Een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvin ding voorziet erin dat het wikkelorgaan is verbonden met elektrisch aandrijfmiddelen. Het afstropen van de kous vergt daardoor geen handkracht, wat met name van belang is voor ouderen. Ook is een dergelijke uitvoeringsvorm met name ge-10 schikt bij het afstropen van zogenoemde corrigerende steun- kousen die in het algemeen zeer nauw passend zijn en derhalve moeilijk af te stropen.

Een verdere uitvoeringsvorm voorziet erin dat de aandrijfmiddelen een afstandsbediening omvatten voor het be-15 dienen daarvan. Met name in combinatie met de hiervoor genoemde elektrische aandrijfmiddelen kan de gebruiker van de inrichting elke gewenste houding aannemen en de inrichting zonder problemen blijven bedienen.

Weer een verdere voorkeursuitvoeringsvorm voorziet 20 erin dat de inrichting een steunmiddel voor een de kous dragend ledemaat omvat. Bij voorbeeld kan daarbij de voet worden ondersteund, maar ook is het mogelijk om de hiel van het ledemaat of de kuit of eventueel het dijbeen te ondersteunen. Ook is het mogelijk om een combinatie van dergelijke onder-25 steuningsmiddelen te verschaffen.

Weer een verdere voorkeursuitvoeringsvorm voorziet erin dat het wikkelorgaan in samenwerkende verbinding staat met ten minste één afstroopmiddel dat is verbonden met een van het voetgedeelte afgelegen uiteinde van de kous. Daardoor 30 is het mogelijk dat dergelijk afstroopmiddelen enerzijds met het wikkelorgaan worden verbonden en anderzijds met het uiteinde van een af te stropen kous. In tegenstelling tot de hiervoor genoemde uitvoeringsvorm is het niet noodzakelijk om het eerste deel, dat wil zeggen het beengedeelte van een 35 kous, handmatig af te stropen en vervolgens het afgestroopte uiteinde met het wikkelorgaan te verbinden. Daardoor wordt de algehele methode voor het afstropen van een kous vereenvoudigd en ook beter uit te voeren door mindervaliden.

4

In het bijzonder wordt hierbij de voorkeur gegeven aan een uitvoeringsvorm waarbij het ten minste ene afstroop-middel is verbonden met een nabij de sleuf gelegen deel van het wikkelorgaan of met de sleuf zelf. Met name wanneer twee 5 van dergelijke afstroopmiddelen zijn voorzien kan elk daarvan aan of nabij een uiteinde van de sleuf in het wikkelorgaan zijn verbonden en anderzijds aan twee tegengesteld gelegen posities aan de omtrek van het uiteinde van de steunkous worden gekoppeld.

10 Ten slotte voorziet de uitvinding in een dergelijke voorkeursuitvoeringsvorm waarbij ten minste een der afstroop-middelen is verbonden met de sleuf in het wikkelorgaan. Daarbij kunnen de afstroopmiddelen op dezelfde wijze met het wikkelorgaan zijn verbonden als wanneer de kous daar recht-15 streeks mee zou worden verbonden.

Uiteraard is de uitvinding niet beperkt tot de hiervoor gegeven voorkeursuitvoeringsvormen. Een deskundige in de techniek is eenvoudig in staat om wijzigingen aan de inrichting aan te brengen, zonder van de uitvindingsgedachte af te 20 stappen.

De uitvinding wordt hierna aan de hand van een aantal tekeningen nader verduidelijkt.

Figuur 1 toont een inrichting volgens de uitvinding in perspectivisch aanzicht.

25 Figuur 2 toont een bovenaanzicht van een andere uit voeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 3 toont een bovenaanzicht van het wikkelorgaan voor toepassing in de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van de 30 inrichting 1 voor het afstropen van kousen. De inrichting 1 omvat een wikkelorgaan 2 dat is voorzien van een sleuf 3. De sleuf 3 is geschikt voor het daarin opnemen van het uiteinde van een steunkous (niet getoond). Het wikkelorgaan 2 is draaibaar gelagerd 4,5 in zijplaten 6,7 van de inrichting.

35 Tevens is in de weergegeven uitvoeringsvorm voorzien in een steunmiddel 8.

Bij gebruik kan een kous gedeeltelijk van een been worden afgestroopt door het van het voetgedeelte afgelegen * r - 5 uiteinde van de kous naar beneden over het been heen te trekken. Het betreffende beengedeelte van een kous is in het algemeen relatief eenvoudig van een been af te stropen. Het uiteinde kan vervolgens in de sleuf 3 van het wikkelorgaan 2 5 van de inrichting 1 worden gestoken. Bij voorkeur wordt het uiteinde klemvast in de sleuf 3 gestoken. Door vervolgens het wikkelorgaan 2 te roteren zal, na één omwenteling daarvan, het in de sleuf gestoken uiteinde van de kous onder de gevormde wikkeling komen te liggen. Daardoor is het vrijwel on-10 mogelijk dat het uiteinde van de kous uit de sleuf 3 zal worden verwijderd wanneer de rotatiebeweging wordt voortgezet.

De drager van de kous kan bijvoorbeeld het steunmid-del 8 gebruiken om de voet tegenaan te positioneren, bij voorbeeld met de hak. Het oppervlak van het steunmiddel 8 15 dient voldoende glad te zijn om bij het daaroverheen geleiden van de steunkous, terwijl de voet tegen het steunmiddel 8 aanrust, het afstropen van de kous zonder problemen te laten geschieden. Het steunmiddel 8 kan bijvoorbeeld zijn vervaardigd van roestvast staal, edelstaal, kunststof, of natuurlij-20 ke stoffen, zoals hout. Eventueel kunnen deze materialen een oppervlaktebehandeling hebben ondergaan zoals lakken of verven .

Overigens wordt verwezen naar het Nederlandse octrooi NL 1014263 waar het afstropen van een kous van het been 25 uitgebreid wordt beschreven. Voor zover wordt de inhoud van dat octrooischrift hierbij door middel van referentie opgenomen .

Het wikkelorgaan 2 kan op verscheidene manieren worden geroteerd. Bijvoorbeeld kan zijn voorzien in een handma-30 tige bediening, waarbij door middel van een draaimechanisme en een overbrenging het wikkelorgaan 2 op afstand door de gebruiker kan worden bediend. Eventueel is het mogelijk dat een ander persoon dan de drager van de steunkous zorgdraagt voor de rotatie van het wikkelorgaan 2.

35 Een voorkeursuitvoeringsvorm wordt gevormd door een elektrische bediening van het wikkelorgaan 2, bij voorbeeld door middel van een elektromotor. Daardoor wordt de bediening zeer eenvoudig en makkelijk uit te voeren.

6

Figuur 2 toont een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. Het steunmiddel 8 is enigszins buiten het grondoppervlak van de inrichting verplaatst in vergelijking met de uitvoeringsvorm 5 zoals getoond in figuur 1. Duidelijk te zien zijn het wikkel-orgaan 2 en de daarin aangebrachte sleuf 3. In het weergegeven geval zoals getoond in Figuur 2 is het wikkelorgaan 2 aan zijn uiteinde 9 te verbinden met een elektromotor (niet getoond) . Deze verbinding kan op elke in de praktijk aan de 10 deskundige bekende wijze geschieden en wordt hierna niet nader uiteengezet.

De in Figuur 2 getoonde inrichting 1 volgens de uitvinding is door middel van vier bevestigingsgaten aan een ondergrond te bevestigen. Deze bevestigingsgaten 10, 10' en 11, 15 11' zijn aan weerszijden van de inrichting voorzien en zorgen voor een stabiele bevestiging op elke ondergrond. De zijpla-ten 6, 7 zijn met elkaar verbonden door middel van de achterplaat 8. Daardoor wordt een zeer stabiele vasthoudwerking voor het wikkelorgaan 2 verkregen.

20 Figuur 3 toont enkel het wikkelorgaan 2 volgens de uitvinding. De sleuf 3 heeft een zodanige vorm en afmeting dat het uiteinde van de kous daarin kan worden gevoerd. Doordat de sleuf 3 zich door de gehele dikte van het wikkelorgaan uitstrekt kan het uiteinde van de steunkous daar doorheen 25 worden gevoerd en enigszins aan de achterzijde uitsteken.

Hierbij heeft het de voorkeur dat de sleuf een zodanige dikte heeft dat de steunkous enigszins moet worden gecomprimeerd om daar doorheen te voeren en waardoor de steunkous bij het aan de achterzijde uittreden zijn oorspronkelijke dikte weer in-30 neemt. Daardoor wordt een zeer stabiele bevestiging van de steunkous in het wikkelorgaan 2 door middel van klemwerking verkregen.

Niet getoond zijn afzonderlijke afstroopmiddelen. Deze kunnen met een eerste uiteinde bij voorbeeld worden be-35 vestigd aan het wikkelorgaan 2, bijvoorbeeld op de posities 12, 13 zoals getoond in Figuur 3.

Met het andere uiteinde kunnen deze afstroopmiddelen (niet getoond) aan het van de voetzijde afgelegen gedeelte 7 van een kous worden bevestigd. Door de afstroopmiddelen 12, 13 vast te verbinden met het afwikkelorgaan 2 wordt, door het roteren van het wikkelorgaan 2 een regelmatige afstroopwer-king van de kous gekregen.

5 Volgens een andere uitvoeringsvorm worden de uitein den van de afstroopmiddelen die met het wikkelorgaan moeten worden verbonden bevestigd in de sleuf 3. Dit geschiedt bij voorkeur door middel van klemwerking. Ook daardoor wordt een zeer stabiele en regelmatige afstroopwerking van een kous 10 verkregen.

In de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm is steeds verwezen naar een inrichting voor het afstropen van een enkele kous van een been. Het is echter ook mogelijk om de inrichting zodanig uit te voeren dat twee kousen tegelijkertijd 15 kunnen worden afgestroopt.

Verdere uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn duidelijk aan een deskundige in de techniek na het lezen van de voorgaande beschrijving en het bestuderen van de tekeningen. Al dergelijke uitvoeringsvormen vallen binnen het bereik 20 van de uitvinding. De uitvinding wordt slechts beperkt door de bij gevoegde conclusies.

Claims (10)

1. Inrichting voor het afstropen van een kous, omvattende een roteerbaar wikkelorgaan dat is voorzien van een koppelmiddel voor verbinding met de kous, alsmede met het 5 wikkelorgaan verbonden aandrijfmiddelen voor rotatie daarvan, met het kenmerk, dat het koppelmiddel wordt gevormd door een in het wikkelorgaan voorziene sleuf voor het daarin opnemen van een deel, bij voorkeur een uiteinde, van de af te stropen kous .

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan om een lengte-as roteerbaar is en de sleuf parallel aan de lengte-as in het wikkelorgaan is voorzien.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het ken- 15 merk, dat de sleuf zich door de gehele dikte van het wikkelorgaan uitstrekt.

4. Inrichting volgens conclusie 1 tot 3, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoorsnede heeft.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan, bij voorkeur nabij één van de uiteinden daarvan, is verbonden met elektrische aandri j fmiddelen .

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen een afstandsbedie- ning omvatten voor het bedienen daarvan.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het een steunmiddel voor een de kous dragend ledemaat omvat.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan in samenwerkende verbinding staat met ten minste één afstroopmiddel voor verbinding met een van het voetgedeelte afgelegen uiteinde van de kous .

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het ten minste ene afstroopmiddel is verbonden met een naast de sleuf gelegen deel van het wikkelorgaan.

10. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, 5 dat het ten minste ene afstroopmiddel is verbonden met de sleuf in het wikkelorgaan.