NL1020150C2

NL1020150C2 - Inrichting voor het meten van de hoeveelheid van een fluïdum.

Info

Publication number: NL1020150C2
Application number: NL1020150A
Authority: NL
Inventors: Raymond Bernard Johan Richards
Original assignee: Imeter Holding B V I O
Priority date: 2002-03-11
Filing date: 2002-03-11
Publication date: 2003-09-17
Also published as: WO2003076877A2; WO2003076877A3; AU2003221261A1

Description

INRICHTING VOOR HET METEN VAN DE HOEVEELHEID VAN EEN

FLUÏDUM

De uitvinding betreft een inrichting voor het meten van de hoeveelheid van een fluïdum, welke inrichting omvat: - een behuizing met een inlaatopening en een uitlaatopening.

5 - een in de behuizing uitneembaar aangebracht schoepenwiel en een met het schoepenwiel verbonden opnemer voor het opnemen van het aantal omwentelingen van het schoepenwiel.

Dergelijke inrichtingen, die bijvoorbeeld bekend zijn 10 als turbinegasmeters, worden gebruikt om gashoeveelheden te meten, die door buizen stromen. Een dergelijke inrichting heeft een goede nauwkeurigheid, mits het debiet binnen het werkgebied blijft. Bij snelheden onder het werkgebied verstoort de mechanische wrijving in de inrichting de 15 meetnauwkeurigheid. Bij snelheden boven het werkgebied is de stroming langs het schoepenwiel zodanig, dat ook hier de meetnauwkeurigheid beïnvloed wordt.

Het is gebruikelijk om in een dergelijke turbinegasmeter een stromingsrichter te plaatsen waardoor 20 allereerst de stroming gericht wordt, maar waardoor ook de doorlaat verkleind wordt en aldus de stromingssnelheid van het gas verhoogd wordt. Zo kan de onderste grens van het werkgebied verlaagd worden.

Verder zijn de afmetingen van de behuizing van een 25 dergelijke inrichting beperkt doordat de aansluitingen op een buizenstelsel moeten voldoen aan gestandaardiseerde afmetingen.

1 rI π ' c X

' V

2

Het is een doel van de uitvinding een inrichting te verschaffen volgens de aanhef, waarbij een hogere capaciteit gemeten kan worden.

Dit doel wordt bereikt met een inrichting volgens de 5 aanhef, welke inrichting gekenmerkt wordt doordat tenminste één van de inlaatopening en de uitlaatopening gevormd wordt door een in de behuizingswand losmaakbaar aangebrachte ring en de diameter van het schoepenwiel groter is dan de hoofdafmetingen van elk van de inlaatopening en de 10 uitlaatopening.

Door de standaardisatie van de inlaat- en uitlaatopeningen is het gewoonlijk niet mogelijk om een schoepenwiel, dat een grotere diameter heeft dan de hoofdafmetingen van zowel de inlaatopening als de 15 uitlaatopening in de behuizing aan te brengen. Door nu in de behuizing een losmaakbare ring aan te brengen, waarbij de inlaatopening en/of de uitlaatopening gevormd wordt door de opening in de ring, is het mogelijk om een schoepenwiel in de behuizing aan te brengen, welke een diameter heeft groter dan 20 de opening in de ring.

Het voordeel hiervan is, dat het oppervlak dat aangestroomd wordt door het te meten fluïdum vergroot wordt, zodat een groter debiet gemeten kan worden. Bovendien is de wrijving, die aanwezig is in bijvoorbeeld de lagering, minder 25 van invloed aangezien door de grotere diameter van het schoepenwiel een groter moment uitgeoefend wordt. Hierdoor wordt de ondergrens van het werkgebied verlaagd en de bovengrens van het werkgebied verhoogd. Aldus ontstaat een inrichting voor het meten van het debiet van een fluïdum met 30 een vergroot werkgebied en met een grotere maximale capaciteit.

In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de ring aangebracht in een op de behuizing «Ü . .

3 aangebrachte flens. Een dergelijke flens heeft gestandaardiseerde afmetingen en wordt gebruikt om de inrichting te kunnen koppelen met een buizenstelsel. Daarbij kan de ring een pakkingvlak omvatten. Met dit pakkingvlak 5 wordt de afdichting tussen de inrichting en een buizenstelsel tot stand gebracht.

Bij voorkeur is de behuizing in hoofdzaak buisvormig.

Daarnaast kan in een voorkeursuitvoeringsvorm het schoepenwiel zijn aangebracht in een bus, welke bus in de 10 buisvormige behuizing plaatsbaar is. Zo kan het schoepenwiel op een eenvoudige wijze, na verwijdering van de ring, uit de behuizing gehaald worden om bijvoorbeeld vervangen of gereviseerd te worden. Naast het schoepenwiel kunnen ook een opnemer en een stromingsrichter met de bus zijn verbonden.

15 Deze en andere kenmerken van de uitvinding worden nader toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen.

Figuur 1 toont een doorsnedeaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont de inrichting volgens figuur 1 met 20 uiteengenomen delen.

Figuur 3 toont in dwarsdoorsnedeaanzicht een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 4A t/m 4E tonen verschillende uitvoeringsvormen van de afdichting tussen de ring en de 25 behuizing van de inrichting volgens de uitvinding.

In figuur 1 wordt een inrichting 1 volgens de uitvinding getoond. Deze inrichting 1 heeft een buisvormige behuizing 2 met een inlaatopening 3 en een uitlaatopening 4. De uitlaatopening 4 wordt gevormd door een aan de behuizing 2 30 aangebrachte gestandaardiseerde flens 5. In de behuizing 2 is een bus 6 aangebracht waarin een straalrichter 7 is geplaatst. In de bus 6 is verder een schoepenwiel, in de vorm 4 van een turbinewiel 8 aangebracht, dat verbonden is met een lagering 9.

De inlaatopening 3 wordt gevormd door een ring 10, die in de behuizing 2 is aangebracht. De ring 10 maakt in 5 deze uitvoeringsvorm deel uit van een gestandaardiseerde flens 11.

In figuur 2 is de inrichting 1 volgens figuur 1 met uiteengenomen delen getoond.

In figuur 3 is een tweede uitvoeringsvorm 15 volgens 10 de uitvinding getoond. Gelijke delen zijn met gelijke verwijzingscijfers aangegeven en zullen voor de duidelijkheid van de beschrijving niet verder worden toegelicht.

De inlaatopening 3 van de inrichting 15 is gevormd door een vaste gestandaardiseerde flens 16. De uitlaatopening 15 4 wordt in deze uitvoeringsvorm gevormd door een uitneembare ring 17, die samen met het deel 18 een gestandaardiseerde flens vormt. In de behuizing 2 zijn de straalrichter 7 en het turbinewiel 8 met de daaraan gekoppelde lagering 9 als twee afzonderlijke delen ingeschoven.

20 De figuren 4A t/m 4E tonen elk een verschillende uitvoering van de afdichting van de ring 20-24 op het flensdeel met daaraan de behuizing 25-29. Voor de afdichting kunnen alle ringen 30-36 zijn voorzien in combinatie daarmee of afzonderlijk van een vlakke pakking 37.

25 In figuur 40 wordt een afdichting van de ring getoond door middel van een afdichtingskit 38 om corrosie van de ring tegen te gaan en de ring te fixeren.

Tenslotte kan het radiaalvlak van de ring 20-24, dat van de behuizing is afgericht, fungeren als afdichtingsvlak 30 van de gestandaardiseerde flens.

iï b > * 'Ü f\

-> -7 ..·> - U

Claims

1. Inrichting voor het meten van de hoeveelheid van een fluïdum, welke inrichting omvat: - een behuizing met een inlaatopening en een uitlaatopening, 5. een in de behuizing uitneembaar aangebracht schoepenwiel en een met het schoepenwiel verbonden opnemer voor het opnemen van het aantal omwentelingen van het schoepenwiel, met het kenmerk/ dat 10 ten minste één van de inlaatopening en de uitlaatopening gevormd wordt door een in de behuizingswand losmaakbaar aangebrachte ring en de diameter van het schoepenwiel groter is dan de hoofdafmetingen van elk van de inlaatopening en de uitlaatopening.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de ring is aangebracht in een op de behuizing aangebrachte flens.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de ring een pakkingvlak omvat.

4. Inrichting volgens één van de voorgaande 20 conclusies, waarbij de behuizing in hoofdzaak buisvormig is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij het schoepenwiel is aangebracht in een bus, welke bus in de buisvormige behuizing plaatsbaar is. i