NL1019669C2 - Haak, objecthouder en ophangsysteem met een dergelijke haak en gebruik van een dergelijke objecthouder. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Haak, objecthouder en ophangsysteem met een dergelijke haak en gebruik van een dergelijke objecthouder

De uitvinding heeft betrekking op een haak, op een objecthouder en een ophangsysteem met een dergelijke haak en op het gebruik van een dergelijke objecthouder.

Bij verschillende toepassingen doet zich het probleem voor, dat 5 objecten van enige omvang tijdelijk gepositioneerd moeten worden gehouden, bijvoorbeeld om te voorkomen dat deze omvallen of in de weg staan. Zo worden bijvoorbeeld in ziekenhuizen en ambulances veelvuldig gasflessen gebruikt die gevuld zijn met zuurstof. Een patiënt die zuurstof uit een dergelijke fles nodig heeft kan bijvoorbeeld op zaal liggen, met bed 10 en al verplaatst worden door het ziekenhuis of zichzelf kunnen verplaatsen. Problematisch daarbij is, de fles steeds met eenvoudige middelen in de buurt van de patiënt te kunnen houden. Andere voorbeelden van in verschillende gebruiksituaties lastig te plaatsen en/of mee te voeren objecten zijn infuuspompen, medische werkstations, afvalhouders, plateaus 15 voor instrumentarium, anaesthesie-apparatuur, beademingsapparatuur en vacuümapparatuur.

Het is een doel van de uitvinding een eenvoudige oplossing te verschaffen die het plaatsen en meevoeren van objecten in diverse gebruiksituaties vergemakkelijkt.

20 Dit doel wordt volgens de onderhavige uitvinding bereikt door een haak volgens conclusie 1 te verschaffen.

Bij toepassing van de voorgestelde haak, kan deze in aangrijping worden gebracht met zowel zich horizontaal uitstrekkende dragers als met zich verticaal uitstrekkende dragers. Doordat daarbij de doorgangen elkaar 25 snijden kan de haak compacte uitgevoerd worden en kan de massa van de haak beperkt worden gehouden.

"' .. ^ Λ ^ ·.

i . o 0 f' 2

De uitvinding voorziet verder in een objecthouder volgens conclusie 5 en een ophangsysteen volgens conclusie 6 die zijn voorzien van een dergelijke haak en in het gebruik van een dergelijke objecthouder als neergelegd in conclusie 7.

5 Bijzondere uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de afhankelijke conclusies.

Navolgend wordt de uitvinding nader geïllustreerd en toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld met verwijzing naar de tekening, daarbij toont: 10 fig. 1 een vooraanzicht van een voorbeeld van een haak volgens de uitvinding, fig. 2 een zijaanzicht in doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1, fig. 3 een onderaanzicht van de haak volgens figuren 1 en 2, fig. 4 een isometrisch aanzicht van de haak volgens figuren 1-3, 15 fig. 5 een gasfleshouder met een haak volgens de figuren 1-4, fig. 6 een isometrisch aanzicht van een haak volgens een alternatief uitvoeringsvoorbeeld, fig. 7 een haak volgens fign. 1-4 aangrijpend op een eerste staander; en 20 fig. 8 een haak volgens fign 1-4 aangrijpend op een tweede staander.

De uitvinding wordt allereerst toegelicht aan de hand van de haak 1 volgens het in de figuren 1-4, 7 en 8 weergegeven voorbeeld. 1. Deze haak 1 begrenst een eerste doorgang 2 in een eerste richting (pijl 3). In deze 25 eerste doorgang 2 kan bijvoorbeeld een drager in de vorm van een horizontale buis van een ziekenhuisbed worden opgenomen, zodat de haak 1 op het frame van het ziekenhuisbed aan kan grijpen. In fig. 2 is de dwarsdoorsnede van een dergelijke buis 4 met streeppuntlijnen weergegeven. De langsrichting van de buis 4 is dan gericht in de eerste 30 richting 3 waarin de doorgang 2 zich ook uitstrekt 3

De haak 1 begrenst tevens een tweede doorgang 5 in een tweede richting (pijl 6) dwars op de hiervoor beschreven eerste richting 3. Deze tweede doorgang 5 is bestemd voor het opnemen van een gedeelte van een zich in een verticale richting uitstrekkende drager. Dit kan bijvoorbeeld een 5 infuuspaal zijn, waarvan in de figuren 1-3 een gedeelte 7 met streeppuntlijnen is weergegeven. De langsrichting van de infuuspaal 7 is dan gericht in de tweede richting 6.

Zoals in de tekeningen te zien is snijden de eerste en tweede doorgangen 2, 5 elkaar. Hierdoor kan de haak compact worden uitgevoerd.

10 Verder vervullen gedeeltes van de haak zowel een dragende functie wanneer deze aangrijpt op een horizontale drager als wanneer deze aangrijpt op een verticale drager. Dit draagt bij aan het beperkt houden van de massa van de haak in vergelijking met oplossingen, waarbij voor elke drager een andere haak wordt toegepast.

15 De haak 1 volgens dit voorbeeld is voorzien van een derde doorgang 8 voor het opnemen van horizontaal verlopende dragers. Deze bevindt zich aan de voorzijde van de haak 1, is eveneens in de richting 3 gericht en snijdt eveneens de tweede doorgang 5 (zie fig. 1). Deze doorgang is specifiek geschikt voor het opnemen van een ISO rail 25 x 10, die in ziekenhuizen 20 veel aangetroffen wordt en in veel gevallen langs het hoofdeind van ziekenhuisbedden verloopt. Door de gasfles daaraan te hangen wordt het bed vrij gehouden en zit de gasfles de patiënt en verplegend personeel niet in de weg. Ook de rail 9 volgens dit voorbeeld is met streeppunt lijnen weergegeven. Zoals in fig. 2 te zien is rust de haak met een binnenoppervlak 25 19 van de doorgang 8 achter de opening 11 voor het inbrengen van de rail 9 op de vrije bovenrand van de rail 9 op de rail en is deze in het gebied van de opening 11 aan de bovenkant daarvan vrij van de rail 9. Verder is de afstand tussen de onderzijde van de tweede doorgang 8 en de onderzijde van de rail 9 kleiner dan de afstand waarover de bovenbegrenzing van de 30 opening 11 omlaag uitsteekt ten opzichte van het hoogste punt van de n r , - ,· · .

4 doorgang 8 waarop de rail 9 aangrijpt. Hierdoor is het niet mogelijk dat de haak 1 bij per ongeluk omhoog drukken van de haak 1 loskomt van de rail 9. Wel is het mogelijk, teneinde de haak 1 van de rail te nemen, de haak 1 zo te kantelen dat de onderzijde van de haak 1 van de rail 9 af beweegt.

5 Wanneer de onderzijde van de doorgang 8 vrij is gekomen van de rail 9 kunnen de haak 1 en het daarmee verbonden object vrij omhoog worden bewogen om de aangrijping van de haak 1 op de rail 9 teniet te doen.

De eerste doorgang 2 heeft een in bedrijfstoestand omlaag gekeerde open zijde 12 voor het inbrengen van de drager 4. De tweede doorgang 5 10 heeft een in bedrijfstoestand ondergelegen gedeelte 13 met een eerste dwarsdoorsnede 14 en een in bedrijfstoestand bovengelegen gedeelte 14 met een tweede dwarsdoorsnede 15. De dwarsdoorsnede 15 van het bovengelegen gedeelte 14 is kleiner dan de dwarsdoorsnede 14 van het ondergelegen gedeelte 13. De overgang 16 tussen het ondergelegen gedeelte 15 13 en het bovengelegen gedeelte 15 vormt een steunoppervlak voor het afsteunen tegen een schouderstructuur 17 van de drager 7. De tweede doorgang 5 heeft verder een laterale opening 18 heeft met een kleinste breedte bis die kleiner is dan de breedte bi3 van het ondergelegen gedeelte 13 van de tweede doorgang 5.

20 Hierdoor kan het ondergelegen gedeelte 13 van de doorlaat 5 een gedeelte 19 van een drager 7 opnemen met een breedte die groter is dan de kleinste breedte bis van de laterale opening 18 ter hoogte van het ondergelegen gedeelte 13 van de tweede doorlaat 8. Dit gedeelte 19 kan, doordat de breedte daarvan groter is dan de kleinste breedte bis van de 25 laterale opening 18 ter hoogte van het ondergelegen gedeelte 13, echter niet in laterale richting door de opening 18 ontsnappen. Hierdoor omgrijpt de haak 1 het gedeelte 19 op betrouwbare wijze zonder dat verdere uitsteeksels voor samenwerking met de haak nodig zijn. Opgemerkt wordt, dat het schouder 17 en het verdikte gedeelte 19 van de drager 7 kunnen worden 30 gevormd door een overgang van een dun gedeelte van de drager naar een 5 dikker gedeelte van de infuuspaal, maar dat het bijvoorbeeld ook mogelijk is, zoals in de figuren 7 en 8 is weergegeven, de paal uit te rusten met een manchet 35 of 36 die een plaatselijke verdikking, en daarmee het schouder 17 en het verdikte gedeelte 19 vormt.

5 De kleinste breedte bis van de laterale opening 18 komt bij voorkeur overeen met de breedte bi4 van het bovengelegen gedeelte 14 van de tweede doorgang 8. Hierdoor is de kleinste breedte bis van de laterale opening 18 juist groot genoeg voor het doorlaten van een dun gedeelte 20 van de drager 7 dat qua breedte juist in het bovengedeelte 14 van de tweede 10 doorlaat 5 past. De haak 1 kan derhalve gemakkelijk over de drager 7 geplaatst worden maar heeft in het ondergebied 13 in vooraanzicht voldoende overlap met de drager 7 om een betrouwbare omgrijping te waarborgen.

Voor het in aangrijping brengen van de haak 1 met een paal 7 op 15 de in de figuren 7 en 8 getoonde wijze, wordt een dun gedeelte 20 van de paal 7 door de laterale opening 18 in de tweede doorgang 5 gebracht en wordt de haak 1 vervolgens omlaag bewogen, totdat een verdikt gedeelte van de paal 7 is opgesloten in een ondergelegen gedeelte 13 van de doorlaat 5 en een schouder 17 van de paal 7 in aanligt tegen het steunoppervlak 16. 20 Het steunoppervlak 16 van de haak 1 heeft een conisch verloop. Dit biedt het voordeel dat de haak 1 zich bij plaatsing over het schouder 17 of over een ander, om de drager omlopend of in omtrekszin verdeeld uitsteeksel geleidelijk en zonder speling centreert, zodat een accurate en rammelvrije aangrijping van de haak 1 op de drager 7 wordt verkregen.

25 De paal volgens het in fig. 8 getoonde voorbeeld is voorzien van een lateraal uitsteeksel 34 met een breedte die, afgezien van enige speling, overeen komt met de breedte bis van de laterale opening 18. Hierdoor kan de haak 1 niet om de paal 7 heen draaien.

De in fig. 5 weergegeven objecthouder 21 is uitgevoerd als een 30 gasfleshouder voor het ophangen van een gasfles. Deze gasfleshouder heeft 6 een foedraal 22 dat bestaat uit een bodem 23 en een daarmee verbonden gekromde plaat 24. De plaat 24 is op zijn beurt via een bevestigingsblok 25 verbonden met een handgreep 26. De haak 1 is met zijn rugzijde verbonden met het bevestigingsblok 25. Voor een constructief eenvoudige opbouw is het 5 voordelig indien het bevestigingsblok door middel van bevestigingsmiddelen zoals bouten tussen de haak 1 en de gekromde plaat 24 ingeklemd wordt. De houder is verder voorzien van veerkrachtige beugels 27 voor het vasthouden van de gasfles 28. De stijfheid en vorm van de beugels is zodanig, dat de gasfles 28 met handkracht uit de omklemming door de beugels 27 10 losgetrokken kan worden. Ter voorkoming van onbedoeld uit de houder 21 vallen van de gasfles 28 is de houder verder voorzien van een veiligheidsbeugel 29. De plaat 22 die gekromd is om een as evenwijdig aan de hartlijn loodrecht op de bodem 23 vormt een stevige verbinding tussen enerzijds het handvat 26 en het koppelstuk 25 en anderzijds de bodem 23 en 15 neem zeer weinig ruimte is beslag, omdat de kromming van de plaat 24 de kromming van de gasfles volgt.

Gebruik van een objecthouder als getoond in fig. 5, maakt het mogelijk de gasfles 28 achtereenvolgens op te hangen aan verschillende dragers zoals de dragers 4, 7, 9, waarbij de haak 1 bij aangrijping op 20 horizontale dragers vanaf de zijde van het foedraal 22 over de drager 4, 9 grijpt en waarbij de haak 1 bij aangrijping op een verticale drager 7 aan twee tegenover elkaar gelegen zijden langs de drager 7 grijpt en een verdikking 19 van de drager 7 omgrijpt. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk de gasfles 28 met gebruikmaking van dezelfde haak in willekeurige volgorde 25 op te hangen aan een isorail bij het hoofdeinde van een patiënt, aan een horizontale buis van het frame van het bed van de patiënt en aan een infuuspaal die de patiënt die mobiel is bij zijn of haar verplaatsingen met zich meevoert. Ook koppeling aan andere hulpmiddelen van patiënten, zoals rollators en rolstoelen behoort tot de mogelijkheden. Bij het aanvoeren van 30 patiënten per ambulance is het eveneens van voordeel, dat bij het 7 overplaatsen van de patiënt vanaf de brancard de gasfles meteen aan het bed kan worden opgehangen.

In fig. 6 is een alternatief uitvoeringsvoorbeeld van de voorgestelde haak weergegeven. De haak 51 heeft een rugplaat 80 en zich vanaf de 5 rugplaat 80 uitstrekkende beugels 81. De beugels 81 en de rugplaat 80 begrenzen een eerste doorlaat 52 in een richting 53 voor het opnemen van gedeeltes van horizontale dragers. De beugels 81 en de 80 begrenzen tevens een tweede doorlaat 55 in een richting 56 voor het opnemen van een gedeelte van een verticaal verlopende drager 7 zoals de met 10 streeppuntlijnen weergegeven infuuspaal. Tussen de verticaal verlopende gedeeltes 82 van de beugels 81 bevindt zich een ondergelegen gedeelte 63 van de tweede doorlaat 55, waarvan de breedte alleen ter plaatse van de verticaal verlopende gedeeltes 82 van de beugels 81 is begrensd. Tussen de horizontaal verlopende gedeeltes. 83 van de beugels 81 bevindt zich een 15 bovengedeelte 64 van de tweede doorlaat 55. Daarvan is de breedte begrensd en gelijk aan de breedte van de doorlaat 68 tussen de verticaal verlopende gedeeltes 82 van de beugels 81.

Aldus kan de haak 51 eenvoudig over horizontaal verlopende dragers alsook over een verdikking in een verticaal verlopende drager 7 20 worden gehaakt. Voor de laatstgenoemde toepassing worden de beugels 81 ter plaatse van een dun gedeelte van de drager 7 aan weerszijden langs de drager gestoken en wordt de haak 51 vervolgens omlaag bewogen totdat het verdikte gedeelte van de drager opgesloten is tussen de verticale gedeeltes 82 van de beugels 81 en de rugplaat 80 - d.w.z. in het ondergelegen gedeelte 25 63 van de tweede doorlaat 55.

•1i f'· - - .-· ·· l'i ï v ·· ' .·-?

Claims (7)

1. Haak voor het ophangen van een daarmee verbonden object (28) aan een drager (4, 7, 9), met een eerste doorgang (2, 8; 52) in een eerste richting (3; 53), voor het opnemen van een gedeelte van een zich in een horizontale richting uitstrekkende drager (4, 9) met de langsrichting 5 daarvan gericht in genoemde eerste richting (3; 53), en met een tweede doorgang (5; 55) in een tweede richting (6; 56) dwars op genoemde eerste richting (3; 53) voor het opnemen van een gedeelte van een zich in een verticale richting uitstrekkende drager (7) met de langsrichting daarvan gericht in genoemde tweede richting (6; 56), waarbij genoemde eerste 10 doorgang (2; 8; 52) en genoemde tweede doorgang (5; 55) elkaar snijden.

2. Haak volgens conclusie 1, waarbij de eerste doorgang (2; 8; 52) een in bedrijfstoestand omlaag gekeerde open zijde (12) voor het inbrengen van de drager (4, 9) heeft en waarbij de tweede doorgang (5; 55) een in bedrijfstoestand ondergelegen gedeelte (13; 63) met een eerste 15 dwarsdoorsnede en een in bedrijfstoestand bovengelegen gedeelte (14; 64) met een tweede dwarsdoorsnede kleiner dan de eerste dwarsdoorsnede heeft, waarbij de overgang tussen het ondergelegen gedeelte ( 13; 63) en het bovengelegen gedeelte (14; 64) een steunoppervlak (16) voor het afsteunen tegen een schouderstructuur (17) van de drager (7) vormt, en waarbij de 20 tweede doorgang (5; 55) een laterale opening (18; 68) heeft met een kleinste breedte (bis) die kleiner is dan de breedte (bie) van het ondergelegen gedeelte (13; 63) van de tweede doorgang (5; 55).

3. Haak volgens conclusie 2, waarbij de kleinste breedte (bis) van de laterale opening (18; 68) overeen komt met de breedte (bu) van het 25 bovengelegen gedeelte (14; 64) van de tweede doorgang (5; 55).

4. Haak volgens conclusie 2 of 3, waarbij genoemd steunoppervlak (16) een conisch verloop heeft. /

5. Objecthouder voor het ophangen van een object (28), omvattende een haak (26) volgens een der voorgaande conclusies en een foedraal (22) voor het opnemen en althans plaatselijk omsluiten van het object (28).

6. Ophangsysteem, omvattende een haak (1) volgens een der 5 voorgaande conclusies en genoemde verticale drager in de vorm van een manchet (35, 36) ingericht voor aangrijping door genoemde haak (1) en voor bevestiging om een staander.

7. Gebruik van een objecthouder volgens conclusie 5, voor het achtereenvolgens ophangen van het object (28) aan verschillende dragers (4, 10 7, 9), waarbij de haak (1; 51) bij aangrijping op horizontale dragers (4, 9) vanaf de zijde van het foedraal over de drager (4, 9) grijpt en waarbij de haak (1; 51) bij aangrijping op een verticale drager (7) aan twee tegenover elkaar gelegen zijden langs de drager (7) grijpt en op een schouderstructuur (17, 19) van de drager (7) aangrijpt. 15