NL1019611C2 - Hulpinrichting voor het positioneren van hulpvloeren van een steiger, alsmede een console en een steiger. - Google Patents

Description

Titel: Hulpinrichting voor het positioneren van hulpvloeren van een steiger, alsmede een console en een steiger.

De uitvinding heeft betrekking op een hulpinrichting voor het positioneren van hulpvloeren van een steiger, welke steiger is voorzien van staanders en liggers, waarbij steigervloeren op althans een aantal van de liggers zijn aangebracht 5 De genoemde steiger is uit de praktijk bekend. Vaklieden gebruiken de steiger doorgaans om een bepaalde hoogte boven een grondniveau te bereiken, bijvoorbeeld ten behoeve van het bouwen, repareren, inspecteren of dergelijke van een relatief hoog gebouw. De hulpvloeren zijn bijvoorbeeld bestemd om op te staan en/of om 10 bouwmateriaal op te plaatsen op een positie tussen twee steigervloeren in.

Nadeel van de bekende steiger is, dat het op een gewenste hoogte positioneren van de hulpvloeren ten opzichte van een onderliggende steigervloer tamelijk lastig is. Bovendien zijn de bekende hulpvloeren niet geschikt is om relatief zware lasten te dragen. Verder kunnen de consoles 15 van de hulpvloeren doorgaans slechts met behulp van gereedschap aan de steiger worden vastgekoppeld of daarvan worden ontkoppeld, hetgeen onhandig is wanneer dat gereedschap niet ter plekke beschikbaar is op een moment dat koppeling of ontkoppeling van de consoles gewenst is.

De uitvinding beoogt de genoemde nadelen op te heffen onder 20 behoud van de voordelen daarvan. In het bijzonder beoogt de uitvinding een hulpinrichting waarmee de hulpvloeren snel een eenvoudig op een gewenste hoogte ten opzichte van een steigervloer zijn te plaatsen.

Hiertoe wordt de hulpinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de hulpinrichting een hulpbuis omvat die in gebruik met een 25 ondereinde rust op een steigervloer en met eerste koppelingsmiddelen is verbonden met een staander, waarbij de hulpbuis is voorzien van tweede 2 koppelingsxniddelen voor het daarmee verbinden van consoles waarop de hulpvloeren plaatsbaar zijn.

Met deze hulpinrichting kunnen de hulpvloeren snel op een gewenste hoogte ten opzichte van de steigervloeren worden gepositioneerd.

5 Daartoe wordt de hulpbuis eenvoudig met de eerste koppelmiddelen aan de staander gekoppeld, terwijl de hulpbuis met het ondereinde op een steigervloer rust. Aldus strekt de hulpbuis zich vanaf de steigervloer in verticale richting uit langs de staander. Daardoor liggen de hoogtes vast waarop consoles, die aan de tweede koppelmiddelen van de hulpbuis zijn 10 verbonden, zich bevinden ten opzichte van de steigervloer. Aangezien de hulpbuis op de steigervloer rust en aan de staander is bevestigd met de eerste koppelmiddelen, kan de hulpbuis een relatief grote kracht en/of moment, welke kracht en/of moment door een door de consoles gedragen hulpvloer op de hulpbuis wordt uitgeoefend, opvangen en aan die staander 15 overdragen zonder dat de hulpbuis en staander onder invloed van die kracht en/of moment knikken. Bij voorkeur vormen de eerste koppelingsmiddelen integrale delen van de hulpbuis. Op deze manier kunnen de genoemde koppelingsmiddelen zeer stevig aan het hulpbuis zijn bevestigd, bijvoorbeeld door middel van lasverbindingen. Verder kan elke console 20 bijvoorbeeld losmaakbaar aan de hulpbuis koppelbaar zijn. Daardoor kan de console van de hulpbuis worden ontkoppeld terwijl die hulpbuis aan de staander blijft verbonden, bijvoorbeeld om de console te vervangen, om de console in een andere positie aan de hulpbuis te koppelen en/of om de console aan een zich op een andere positie van de steiger aangebrachte 25 hulpbuis te koppelen. Zo kan de hulpvloer eenvoudig binnen de door de staanders van de steiger begrensde ruimte worden aangebracht maar tevens buiten die ruimte, meer in het bijzonder in de ruimte die zich bevindt tussen de steiger en het gebouw.

3

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is de hulpbuis op ten minste twee verschillende hoogtes voorzien van de eerste koppelingsmiddelen.

Daardoor kunnen de hulpbuis en de staander een zeer stijf en sterk 5 buizensamenstel vormen, welk samenstel relatief grote krachten en momenten kan verdragen zonder dat de hulpbuis en de staander daardoor blijvend worden beschadigd.

Nadere voordelige uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies.

10 Thans zal de uitvinding worden beschreven aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld en de tekening. Daarin toont: fig. 1 een zijaanzicht van een samenstel van een hulpbuis, een onderste en een bovenste console; fig. 2 een bovenaanzicht van een console van het in fig. 1.

15 weergegeven samenstel; fig. 3 een zijaanzicht van de in fig. 2 weergeven console; fig. 4 doorsnede IV-IV van het in fig. 3 weergegeven zijaanzicht; fig. 5 een eerste stap van een toepassing van het in fig 1 weergegeven samenstel; 20 fig. 6 een tweede stap van toepassing van het in fig. 1 weergegeven samenstel; en fig. 7 een derde stap van toepassing van het in fig. 1 weergegeven samenstel.

Figuur 1 toont een samenstel van een hulpbuis 10, een onderste 25 console la, en een bovenste console lb. De hulpbuis 10 is integraal voorzien van eerste koppelingsmiddelen die zijn uitgevoerd als drie zich op afstand van elkaar bevindende steigerklemmen 11. Verder is de hulpbuis 10 voorzien van integrale tweede koppelingsmiddelen 12 voor het daarmee verbinden van de onderste en bovenste console la, lb. Deze tweede 30 koppelingsmiddelen zijn uitgevoerd als pennen 12 die zich haaks 4 uitstrekken op de hulpbuis 10. De genoemde steigerklemmen 11 en pennen 12 kunnen bijvoorbeeld aan de hulpbuis 10 zijn vast gelast.

Zoals in figuren 2-4 is weergegeven is elke console 1 voorzien van een horizontale draagarm 3 waarop een hulpvloer kan worden geplaatst.

5 Twee evenwijdige flenzen 4a, 4b strekken zich haaks vanaf een tussenwand 4c in een van de draagarm 3 afgekeerde richting uit, welke tussenwand 4c zich aan een uiteinde van de draagarm 3 van de console 1 bevindt. Elke flens 4a, 4b heeft een lengte L die in hoofdzaak gelijk is aan de som van de dikte B van de hulpbuis 10 enerzijds en de diameter van een staander 21a 10 van de steiger 20 anderzijds. Zoals fig. 1 toont begrenzen naar elkaar toe gekeerde zijden van die flenzen 4a, 4b een deel van de hulpbuis 10 bij koppeling van de console 1 aan de hulpbuis 10.

Ten behoeve van de koppeling van de console 1 aan de pennen 12 van de hulpbuis 10 zijn de genoemde flenzen 4a, 4b van de console 1 elk aan 15 een onderzijde voorzien van twee op afstand van elkaar aangebrachte uitsparingen 2a, 2b. De ene, binnenste uitsparing 2b bevindt zich nabij de tussenwand 4c. De andere, buitenste uitsparing 2a bevindt zich nabij een vrij uiteinde van de respectieve flens 4a, 4b. Met deze uitsparingen 2a, 2b kan de console 1 in twee verschillende standen ten opzichte van de hulpbuis 20 10 aan die hulpbuis 10 worden gekoppeld. Wanneer de binnenste uitsparingen 2b worden gebruikt, raakt de hulpbuis 10 de tussenwand 4c van de console 1. De bijbehorende ligging van de hulpbuis is in fig. 2 met een gestippeld weergegeven cirkel B ingetekend. Wanneer de buitenste uitsparingen 2a worden gebruikt, omsluiten het de console 1 en de hulpbuis 25 10 een doorgang 6, welke doorgang 6 een dwarsdoorsnede heeft die ten minste gelijk is aan een diameter van de staander 21 van de steiger 20. De bijbehorende ligging van de hulpbuis 10 is in fig. 2 met een gestippeld weergegeven cirkel A ingetekend.

Elke console 1 is verder voorzien van een steundeel 5 waarmee de 30 console 1 tegen de hulpbuis 10 of de staander 21a kan steunen, welk 5 steundeel 5 zich op een andere hoogte bevindt dan de genoemde flenzen 4 van de console 1. Het steundeel 5 is door verbindingsstangen 8 aan de horizontale draagarm 3 van de console 1 verbonden. Het genoemde object kan in de eerste plaats de hulpbuis 10 zijn voor het geval de console 1 aan 5 die buis 10 met de binnenste uitsparingen 2a is gekoppeld, zie fig. 1. Daarnaast kan dat object een zich langs de hulpbuis 10 uitstrekkende staander 21 zijn wanneer de buitenste uitsparingen 2b worden gebruikt voor koppeling van de console 1 aan de hulpbuis 10.

Door de beschreven uitvoering van de tweede koppelmiddelen 12 10 van de hulpbuis 10 en van de consoles la, lb, is elke console la, lb in een eerste en een tweede, tegenovergelegen consolepositie aan de hulpbuis 10 koppelbaar. Beide consoles la, lb zijn gemakkelijk onafhankelijk van elkaar van de eerste naar de tweede consolepositie en vice-versa brengbaar, doordat de consoles la, lb eenvoudig van de pennen 12 tilbaar zijn.

15 De consoles 1 kunnen gezamenlijk bijvoorbeeld zeer voordelig worden toegepast in combinatie met een steiger 20 om een muur M te metselen, hetgeen in het onderstaande aan de hand van figuren 5-7 is beschreven. Daarbij zijn beide consoles la, lb eenvoudig door de hulpbuis 10 op een gewenste hoogte boven een eerste steigervloer 23 van de steiger 20 20 gepositioneerd.

Zoals figuren 5-7 tonen is de steiger 20 voorzien van staanders 21a, 21b en liggers 22 die de eerste en een daarboven gelegen tweede steigervloer 23, resp. 24 dragen. Elke steigervloer 23, 24 wordt door een aantal liggers gedragen 22 en kan bijvoorbeeld planken of andere horizontale elementen 25 omvatten. De steiger 20 is naast de genoemde muur M, althans nabij een te metselen deel van de muur M opgesteld. Verder is de steiger 20 voorzien van hulpvloeren die worden gedragen door een aantal van de genoemde consoles la, lb, die door middel van een aantal hulpbuizen 10 aan de steiger 20 zijn gekoppeld. Van deze consoles la, lb en hulpbuizen 10 is in de 30 weergegeven zijaanzichten 5-7 telkens slechts één zichtbaar. Elke hulpbuis 6 10 is met zijn drie integrale steigerklemmen 11 aan een zich nabij de muur M uitstrekkende staander 21a van de steiger 20 verbonden. Daarbij rust een ondereinde van de hulpbuis 10 op de eerste steigervloer 23.

Bij de in figuur 5 weergegeven stap voor het metselen van de muur 5 M zijn alle consoles la, lb in een van de muur M af keerde consolepositie aan de hulpbuis 10 gekoppeld. Daardoor kan een metselaar P op de eerste steigervloer 23 plaatsnemen om de muur M te metselen, terwijl bouwmateriaal 27 zich op door de onderste console la gedragen hulpvloer kan bevinden zodat het makkelijk bereikbaar is voor de metselaar P, zonder 10 dat hij daartoe hoeft te bukken.

Bij de in figuur 6 weergegeven stap zijn de onderste consoles la handmatig in een naar de muur M toegekeerde consolepositie gebracht. Daardoor kan de metselaar P eenvoudig op de door de onderste console la gedragen hulpvloer plaatsnemen om een hoger deel van de muur M te 15 bereiken ten behoeve van het verder opmetselen van de muur M. De door de bovenste consoles lb gedragen hulpvloer kan hij in dit geval gebruiken om het bouwmateriaal 27 op te plaatsen zodat hij niet hoeft te bukken om dat materiaal te bereiken.

Bij de in figuur 7 weergegeven stap zijn de bovenste consoles lb 20 eveneens in de naar de muur M toegekeerde consolepositie gebracht.

Daardoor kan de metselaar P op de door die bovenste consoles lb gedragen hulpvloer plaatsnemen om een nog hoger deel van de muur M te kunnen bereiken. Zoals fïg. 7 toont, kan hij daarbij de tweede steigervloer 24 gebruiken om het bouwmateriaal 27 op te plaatsen.

25 Telkens tijdens het veranderen van een consolepositie van een onderste en/of bovenste console la, lb blijven de hulpbuizen 10 in een vaste positie aan de respectieve staanders 21. Daardoor kan het veranderen van een consolepositie van een console la, lb snel worden uitgevoerd, simpelweg door de console la, lb handmatig uit de pennen 12 van de hulpbuis 10 te 7 tillen, om de console la, lb vervolgens aan een tegenovergelegen zijde van de respectieve staander 21 weer aan die pennen 12 te koppelen.

Bij voorkeur bevindt een deel van de genoemde tweede koppelingsmiddelen 12 van de hulpbuis 10 zich ten minste op een afstand 5 Hl in het bereik van 50-150 cm, in het bijzonder 75-125 cm, van het ondereinde van de hulpbuis 10. Daardoor kan de onderste console la eenvoudig op een hoogte ten opzichte van de steigervloer 23 worden gepositioneerd, welke hoogte voor een gemiddeld persoon P goed bereikbaar is vanaf de steigervloer 23.

10 Verder is het voordelig wanneer althans een deel van de tweede koppelingsmiddelen 12 zich ten minste op een afstand H2 in het bereik van 150-250 cm, in het bijzonder 160-200 cm, van het ondereinde van de hulpbuis 10 bevinden. Daardoor kan de bovenste console lb eenvoudig op een hoogte ten opzichte van althans de onderste console la worden 15 gepositioneerd, welke hoogte voor een gemiddeld persoon P goed bereikbaar is vanaf een door die onderste console la gedragen hulpvloer.

Het spreekt vanzelf dat de uitvinding niet is beperkt tot het beschreven uitvoeringsvoorbeeld. Diverse wijzigingen zijn mogelijk binnen het raam van de uitvinding zoals verwoord in de navolgende conclusies.

20 Zo kan de hulpbuis 10 een handzame lengte hebben die bijvoorbeeld ligt in het bereik van 100-400 cm, meer in het bijzonder 150-250 cm.

• *

Claims (14)

1. Hulp inrichting voor het positioneren van hulp vloeren van een steiger, welke steiger is voorzien van staanders en liggers, waarbij steigervloeren op althans een aantal van de liggers zijn aangebracht, gekenmerkt doordat de hulpinrichting ten minste één hulpbuis (10) omvat 5 die met een ondereinde rust op een steigervloer en met eerste koppelingsmiddelen (11) is verbonden met een staander (21a), waarbij de ten minste ene hulpbuis (10) is voorzien van tweede koppelingsmiddelen (12) voor het daarmee verbinden van consoles (la, lb) waarop de hulpvloeren plaatsbaar zijn.

2. Hulpinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de genoemde eerste koppelingsmiddelen (11) een integraal deel van de hulpbuis (10) vormen.

3. Hulpinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk,dat de eerste koppelingsmiddelen steigerklemmen (11) omvatten.

4. Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede koppelingsmiddelen pennen (12) omvatten die zich haaks uitstrekken op een buitenzijde van de hulpbuis (10)

5. Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans een deel van de tweede koppelingsmiddelen (12) zich 20 ten minste op een afstand (Hl) in het bereik van 50-150 cm, in het bijzonder 75-125 cm, van het ondereinde van de hulpbuis (10) bevinden.

6 Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans een deel van de tweede koppelingsmiddelen (12) zich ten minste op een afstand (H2) in het bereik van 150-250 cm, in het 25 bijzonder 160-200 cm, van het ondereinde van de hulpbuis (10) bevinden.

7. Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hulpbuis (10) op ten minste twee verschillende hoogtes is voorzien van de eerste koppelingsmiddelen (11).

8. Hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het 5 kenmerk, dat de hulpbuis (10) een lengte heeft die ligt in het bereik van 100-400 cm, meer in het bijzonder 150-250 cm.

9. Console, kennelijk bestemd om aan de tweede koppelingsmiddelen (12) van een hulpinrichting volgens één van de voorgaande conclusies te worden gekoppeld, met het kenmerk, dat de console (la, lb) is ingericht om 10 in een eerste en een daaraan ten opzichte van de hulpbuis (10) tegenovergelegen tweede consolepositie aan de tweede koppelingsmiddelen (12) van de hulpbuis (10) te worden gekoppeld.

10. Console volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de console (la, lb) is ingericht om in althans één van de genoemde consoleposities een 15 staander (la) met de hulpbuis (10) te omsluiten.

11. Console volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de console (la, lb) is voorzien van twee evenwijdige flenzen (4a, 4b) die een deel van de hulpbuis (10) in elk van de genoemde consoleposities met naar elkaar toe gekeerde flenszijden begrenzen, waarbij elke flens (4a, 4b) zich in verticale 20 richting over een afstand (L) uitstrekt, welke afstand (L) in hoofdzaak gelijk is aan de som van de dikte van de hulpbuis (10) enerzijds en ten minste de halve, in het bijzonder de hele, diameter, van de staander (21a) anderzijds.

12. Console volgens conclusie 11, kennelijk bestemd voor koppeling aan pennen (12) van een hulpinrichting volgens conclusie althans 4, met het 25 kenmerk, dat de flenzen (4a, 4b) aan een onderzijde zijn voorzien van uitsparingen (2) om de console (1) aan de pennen (12) te koppelen.

13. Console volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat elke flens (4a, 4b) is voorzien van twee op horizontale afstand van elkaar aangebrachte uitsparingen (2a, 2b).

14. Steiger, voorzien van een hulpinrichting volgens één van de conclusies 1-8. - λ -i