NL1018774C2 - Werkwijze en inrichting voor het merken van dieren. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het merken van dieren

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het merken van een dier.

Het is bekend om dieren te merken, bijvoorbeeld met een oormerk, een ingebrachte transponder, een tatoea-5 ge en dergelijke. Het merkteken dient voor het identificeren van het dier. Hiertoe worden de identificatiegegevens van het merkteken en gegevens van het dier in een databank opgenomen. Aldus kunnen op een later tijdstip gegevens van het dier terug gevonden worden, door met 10 behulp van de identificatiegegevens van het merk de bijbehorende gegevens in de databank op te zoeken.

In de praktijk komt het voor dat een eenmaal aangebracht merkteken van een dier wordt verwijderd en aangebracht wordt aan een ander dier. Dit kan zich bij-15 voorbeeld voordoen wanneer het gewenst is om een minderwaardig dier door te laten gaan voor een dier van hogere waarde. Het bestaande identificatiesysteem is hierdoor niet volledig betrouwbaar.

De uitvinding beoogt nu een werkwijze voor het 20 merken van dieren te verschaffen waarmee een betrouwbaar identificatiesysteem kan worden opgezet.

Dit doel wordt met de werkwijze volgens de uitvinding, zoals gekenmerkt in conclusie 1, bereikt. Aan de hand van de dierspecifieke gegevens die aan het weef-25 selmonster zijn ontleend, en die in de databank worden opgenomen, kan op elk gewenst tijdstip gecontroleerd worden of een dier waaraan een drager van bepaalde identificatiegegevens is aangebracht ook het dier is dat oorspronkelijk deze drager met deze identificatiegegevens 30 heeft gekregen. Men hoeft slechts een weefselmonster van het dier te nemen en dit te analyseren en te vergelijken met de aan het weefselmonster ontleende dierspecifieke gegevens in de databank, om te vast te kunnen stellen of het om hetzelfde dier gaat.

1018774 2

In dit verband wordt opgemerkt dat met weefsel elk dierlijk materiaal wordt bedoeld waaraan dierspeci-fieke gegevens ontleend kunnen worden. Dit kunnen derhalve naast spierweefsel, bindweefsel en dergelijke ook 5 lichaamsvloeistoffen zijn.

Een geschikte werkwijze volgens de uitvinding is gekenmerkt in conclusie 2. Het is bekend dat een DNA-profiel met een zeer grote nauwkeurigheid aan een specifiek dier gerelateerd kan worden. Identificatie kan 10 hierdoor met grote nauwkeurigheid geschieden.

De uitvinding betreft en verschaft eveneens een inrichting voor het merken van een dier, zoals gekenmerkt in conclusie 3. Doordat tijdens het aanbrengen van de drager een weefselmonster wordt genomen, wordt verzekerd 15 dat inderdaad een betrouwbaar monster wordt verkregen.

Een verdere gunstige ontwikkeling van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt in conclusie 4. Het weefselmonster kan met de houder naar een laboratorium worden gebracht, waar het weefselmonster wordt 20 geanalyseerd. Doordat de houder een merkteken draagt dat correspondeert met de identificatiegegevens die op de drager staan welke aan het dier is aangebracht, is het risico van verwisseling van monsters uiterst klein.

Een geschikte uitvoering is gekenmerkt in 25 conclusie 5. In één handeling kan de transponder onder de huid van het dier worden gebracht, terwijl bij het weer eruit nemen van de aanbrengmiddelen, het gewenste weef-selmonster met het monsternameorgaan kan worden genomen.

Een geschikte uitvoering is daarbij gekenmerkt 30 in conclusie 6. Voordat de drager is ingebracht, bevindt het monsternameorgaan zich beschermd in de canule en kan derhalve niet verontreinigd raken. Pas nadat de transponder onder de huid is gebracht komt het monsternameorgaan vrij en kan het gewenste monster worden genomen.

35 Een eenvoudige uitvoering is verder gekenmerkt in conclusie 7. Eenvoudig door het terugbewegen van de aanbrengmiddelen, wordt enig weefsel voor het monster los geschraapt.

1018774 3

Bij voorkeur omvat de inrichting verende middelen, zoals gekenmerkt in conclusie 8, om te verzekeren dat het weefselmonster goed mee teruggenomen wordt in de richting van de canule en derhalve goed tegen verontrei-5 niging beschermd wordt opgesloten.

De uitvinding zal verder worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde f iguren.

Figuur 1 toont een gedeeltelijk doorgesneden 10 aanzicht, een inrichting volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 2 toont de inrichting van figuur 1 tijdens een fase van het gebruik daarvan.

Figuur 3 toont het vooreinde van de inrichting 15 van figuur 1 op grotere schaal.

Figuur 4 toont een detail van de inrichting.

De inrichting 1 van figuur 1 is een specifieke uitvoeringsvorm van de uitvinding en is bestemd om een drager van identificatiegegevens in de vorm van een 20 transponder 6 aan te brengen bij een dier, in het bijzonder onder de huid 2 van het dier te brengen.

De transponder 6 omvat op verder op zichzelf bekende wijze een spoel 7 en elektronica 8, die opgenomen zijn in een bijvoorbeeld glazen omhulling. Wanneer de 25 transponder zich in een geschikt elektromagnetisch veld bevindt, zal deze een signaal uitzenden waarin een identificatiecode is opgenomen. Met een geschikte scanner kan dit signaal worden opgewekt en verwerkt en kunnen de identificatiegegevens op een display worden weergegeven. 30 Voor het inbrengen van de transponder wordt bij de hier getoonde uitvoeringsvorm gebruik gemaakt van een zogeheten injectiel 4. Deze injectiel is een van een scherpe punt voorzien buisje van een materiaal dat in het lichaam van het dier oplost, bijvoorbeeld van zetmeel.

35 Voor het inbrengen is de injectiel met daarin de transponder 6 opgenomen in een canule 3 van de inrichting 1. Met behulp van deze canule wordt de punt 5 van de injectiel door de huid 2 gedrukt tot in het onderliggende i018774 4 weefsel en vervolgens wordt een verdrijvingsorgaan 9 in de canule nar voren gedrukt, waardoor de injectiel 4 uit de canule 3 wordt gedreven. Het verdringingsorgaan is daartoe op geschikte wijze van een duimsteun 11 voorzien 5 terwijl de canule 3 voorzien is van een vingersteun 10.

Volgens de uitvinding is de inrichting 1 voorzien van een monsternameorgaan 15, dat bij deze uitvoeringsvorm aangebracht is aan het verdringingsorgaan 9.

Dit monsternameorgaan 15 is meer in detail getoond in 10 figuur 4. Te zien is dat deze een holte 18 heeft waarin een aantal schraapelementen 16 met scherpe randen 17 zijn opgenomen. Deze schraapelementen 16 zijn veerkrachtig en liggen in de situatie van figuur 1 en 3 naar binnen gedrukt, binnen de omtrek van de canule 3. Zodra het 15 monsternameorgaan 15 buiten de canule 3 is gedrukt, veren de schraapelementen 16 naar buiten in de stand, zoals getoond in figuur 4.

Wanneer nu de canule 3 teruggetrokken wordt uit het lichaam van het dier, zullen de schraapelementen 16 20 enig weefsel los schrapen dat in de houder 18, dat wil zeggen de binnenruimte van het monsternameorgaan 15, wordt opgenomen.

Direct na het aanbrengen van de transponder 6, wordt dus in dezelfde arbeidsgang een weefselmonster 25 genomen dat terecht komt in de houder 18.

Wanneer de canule 3 weer buiten het lichaam van het dier is, zorgt de veer 19 ervoor dat het monsternameorgaan 15 tegen het einde van de canule 3 wordt aangetrokken, waardoor het genomen weefselmonster opgesloten 30 wordt en tegen verontreiniging afgesloten is. Doordat de schraapelementen 16 enigszins buiten de omtrek van de canule 3 uitsteken, kan het monstername orgaan 15 niet door de canule 3 heen daaruit getrokken worden.

Op het verdrijvingsorgaan 9 is een merkteken 20 35 in de vorm van een barcode aangebracht. Deze barcode bevat informatie, die correspondeert met de identificatiegegevens van de transponder 6. De barcode 20 kan 1018774 5 bijvoorbeeld dezelfde code weergeven als die welke door de transponder 6 wordt afgegeven bij het scannen daarvan.

Na het aanbrengen van de transponder en het nemen van het weefselmonster wordt de canule 3 met daarin 5 het verdrijvingsorgaan 9 met het weefselmonster naar een laboratorium gestuurd voor het maken van een DNA-profiel van het weefsel. Door de streepjescode 20 wordt verzekerd dat de relatie tussen het weefselmonster en de identificatiegegevens van de transponder niet verloren kan gaan. 10 Na de analyse van het weefsel en in het bijzonder bijvoorbeeld het vaststellen van het DNA-profiel daarvan, kunnen de gegevens van dit profiel tezamen met de door de streepjescode 20 weergegeven identificatiegegevens in een databank worden opgenomen.

15 Mocht nu de transponder bij het dier worden verwijderd en aangebracht worden bij een ander dier, dan is altijd vast te stellen of het betreffende dier inderdaad het dier is waarvan de gegevens in de databank zijn opgenomen door van dat dier een weefselmonster te nemen 20 en het DNA-profiel daarvan te vergelijken met het in de databank opgenomen DNA-profiel. Aldus is fraude in verregaande mate uit te sluiten.

De uitvinding is niet beperkt tot de weergegeven en beschreven uitvoeringsvormen. Zo kan bijvoorbeeld 25 ook bij een drager in de vorm van een oormerk de uitvinding worden toegepast. Hierbij wordt het oor van het dier geperforeerd voor het aanbrengen van het oormerk. Een op de uitvinding gebaseerde inrichting kan daarbij zodanig zijn uitgevoerd dat bij het perforeren een weefselmonster 30 wordt genomen dat op overeenkomstige wijze wordt geanalyseerd en waarvan de gegevens in de databank worden opgenomen. Al deze en dergelijke uitvoeringsvormen worden geacht onder de beschermingsomvang van de bijgevoegde conclusies te vallen.

10 1 8 7 7 4

Claims (8)

1. Werkwijze voor het merken van een dier, omvattende het in één arbeidsgang in hoofdzaak onlosmakelijk aan het dier aanbrengen van een drager van identificatiegegevens en het aan het dier ontnemen van een weef- 5 selmonster, het aan het weefselmonster ontlenen van dierspecifieke gegevens en het aan elkaar gerelateerd in een databank opnemen van de identificatiegegevens en de dierspecifieke gegevens.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de 10 dierspecifieke gegevens een DNA-profiel zijn.

3. Inrichting voor het merken van een dier, omvattende een drager van identificatiegegevens, aan-brengmiddelen voor het in hoofdzaak onlosmakelijk aan het dier aanbrengen van de drager, welke aanbrengmiddelen 15 voorzien zijn van een monsternameorgaan voor het tijdens het aanbrengen nemen van een weefselmonster van het dier.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de aanbrengmiddelen een houder voor het weefselmonster omvatten en een met de identificatiegegevens corresponde- 20 rend merkteken dragen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de drager een onderhuids aan te brengen transponder is, de aanbrengmiddelen een inbrengcanule omvatten waarin de transponder opgenomen kan worden en waarbij een verdrij- 25 vingsorgaan in de canule verplaatsbaar is tussen een teruggetrokken positie waarin dit ruimte voor de transponder vrijlaat en een uitgeschoven positie waarin de transponder uit de canule is verdreven en waarbij het monsternameorgaan zich aan een in een dier in te brengen 30 deel van de aanbrengmiddelen bevindt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij het monsternameorgaan aangebracht is aan het verdrijvingsorgaan en in de uitgeschoven positie zich buiten de canule bevindt. 1 0 1 8 7 7 4

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het monsternameorgaan ten minste ene schraapelement omvat.

8. Inrichting volgens conclusie 7 omvattende verende middelen die het verdrijvingsorgaan van de uitge- 5 schoven naar de teruggetrokken positie dwingen. 1018774