NL9002214A - Positioneerorgaan voor een inbrenginrichting. - Google Patents

Description

Positioneerorgaan voor een inbrenginrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een positioneerorgaan voor een inbrenginrichting, voor het in een levend wezen inbrengen van een identificatiemiddel, welk positioneerorgaan een af standhouder omvat om de inbrenginrichting op een bepaalde afstand van het levende wezen te houden.

Een dergelijk positioneerorgaan is in de stand der techniek algemeen bekend en wordt met name toegepast bij inbrenginrichtingen voor het in dieren inbrengen van transponders. Dergelijke inbrenginrichtingen bestaan uit een injector voorzien van een inbrengnaald waardoor de transponder in het levende wezen wordt geleid. De positie van de inbrengnaald ten opzichte van het levende wezen, met name de indringdiep-te, is van belang. Daarom is in de stand van de techniek een positioneerorgaan, zoals een afstandhouderstang, voorgesteld, die dient als aanslag bij het inbrengen van de naald in het levende wezen.

Hoewel hierdoor gewaarborgd wordt dat de naald resoluut in het dier kan worden gebracht zonder dat het gevaar van diep binnendringen met alle schadelijke gevolgen vandien bestaat, is de diepte waarmee de transponder in het dier wordt aangebracht, nog steeds niet vastgelegd. Immers het is mogelijk de naald zowel schuin als loodrecht op het dier te plaatsen waardoor diepere of minder diepte penetratie van de transponder in het dier wordt veroorzaakt. De nauwkeurige positie van de transponder is enerzijds van belang om beschadiging van onderliggend weefsel zoveel mogelijk te vermijden en gevaar van afstoting te beperken. Anderzijds is de positie van de transponder van belang met het oog op het verwijderen daarvan. Dit geldt in het bijzonder voor slachtvee waarvan het van het grootste belang is, dat op verhoudingsgewijs eenvoudige wijze de transponder bij het slachtproces kan worden teruggevonden, hetgeen met name uit het oogpunt van veiligheid voor de consument van belang is. Daartoe wordt ernaar gestreefd de inbrengplaats zoveel mogelijk eenduidig te definiëren. Bij varkens is een positie nabij de oorba-sis geschikt gebleken. Tevens is ondanks de aanslag de scherpe naald uistekend vanaf de injector een mogelijk gevaar voor ongewenste verwonding of beschadiging. Tevens is deze naald blootgesteld aan uitwendige invloeden, zodat ook beschadiging van de naald zelf een reële mogelijkheid blijkt te zijn.

Het doel van de onderhavige uitvinding is de hierboven beschreven nadelen te vermijden.

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven positioneerorgaan verwezenlijkt doordat het positioneerorgaan aan het einde te plaatsen bij het levende wezen middelen omvat voor het vastleggen van de hoek-stand van de inbrenginrichting ten opzichte van dat levende wezen.

Door toepassing van de middelen voor het vastleggen van de hoekstand wordt niet alleen de inbrengdiepte van de naald in het levende wezen vastgelegd, maar eveneens de hoek waaronder dit gebeurt. Zo wordt, aannemende, dat het aangrijppunt van het positioneerorgaan op het levende wezen juist is, eenduidig de positie van het in te brengen identificatiemiddel, zoals een transponder, vastgelegd. Om de hoekpositie zoveel mogelijk eenduidig vast te leggen, omvatten de middelen voor het vastleggen van de hoekstand, een vlakdeel. Bij voorkeur is dit vlakdeel zodanig gevormd, dat dit is aangepast aan de omstandigheden op de plaats van het inbrengen. D.w.z. door het krommen van het vlakdeel is slechts in één positie een overeenkomstig gekromd deel van het levende wezen te vinden. Zoals hierboven beschreven, kan de inbrenginrichting zijn uitgevoerd als een injector voor het inbrengen van een transponder. Volgens een van voordeel zijnde uitvoering is het vlakdeel ingericht voor het nabij de basis van het oor inbrengen van het identificatiemiddel. Het aangrijppunt is daarbij de basis van het oor. Door het gebruik van het vlakdeel is manipuleren van de aanslag minder mogelijk en zo de positie van de naald ten opzichte van het levende wezen beter bepaald. Tevens wordt in een bescherming van de scherpe naald voorzien zowel voor omstanders als voor de naald zelf. Doordat thans de positie van de transponder nauwkeurig is bepaald, kan deze gemakkelijker in een later stadium teruggevonden worden, d.w.z. zowel bij het uitlezen als bij het later slachten van het betreffende levende wezen.

De uitvinding zal hieronder aan de hand van een in de tekening af geheeld uitvoeringsvoorbeeld nader verduidelijkt worden. Daarbij toont:

Fig. 1 schematisch in zijaanzicht een injector voor het inbrengen van transponders met positioneerorgaan volgens de uitvinding en fig. 2 de injector volgens fig. 1 in vooraanzicht.

De injector voorzien van het positioneerorgaan volgens de uitvinding is in fig. 1 in zijn geheel met 1 aangegeven. Een dergelijke injector, maar dan niet voorzien van het positioneerorgaan volgens de uitvinding, is in de stand der techniek algemeen bekend en daartoe wordt o.a. verwezen naar de Nederlandse octrooiaanvrage NL-A-8802482. Daarbij heeft de injector een holle of U-vormige naald 2 waarin door een niet af geheeld transportmechanisme transponders kunnen worden voortbewogen door het bedienen van handgreep 3· Op de injector is een afstandhou- derstang 4 aanwezig. Volgens de uitvinding is op deze afstandhouderstang een vlakdeel 5 aangebracht. Zoals uit fig. 2 blijkt, is dit vlakdeel 5 met een hoek α en versprongen ten opzichte van de naald 2 aangebracht. Eveneens kan dit vlakdeel 5 enigszins gekromd zijn.

De hierboven beschreven inrichting werkt als volgt:

Indien in een levend wezen een transponder moet worden ingebracht, wordt de injector zodanig op de betreffende plaats van het dier aangebracht, dat vlakdeel 5 zoveel mogelijk tegen de buitenomtrek van het dier aanligt. Indien bijvoorbeeld een tranponder nabij de oorbasis van een dier moet worden ingebracht, wordt het voorste uiteinde van het vlakdeel tegen de oorbasis gelegd en vervolgens de injector zodanig gepositioneerd, dat vlakdeel zoveel mogelijk tegen de huid van het dier aanligt. Bij het zo plaatsen wordt de huid door de naald 2 doorboord. Op deze wijze wordt in een zich tot het inwendige van het lichaam van het levende wezen uitstrekkende transportbaan voor de transponder via de naald voorzien. Bij het bedienen van handgreep 3 wordt een transponder naar voren bewogen en in het dier ingebracht. Door de aanwezigheid van het vlakdeel en een referentiepunt waarop bijvoorbeeld het uiteinde van het vlakdeel aangrijpt, is 'de positie van de injector en zo van de naald 2 ten opzichte van het dier eenduidig vastgelegd. Daardoor en door het bepalen van de baan af te leggen door de transponder kan nauwkeurig bepaald worden waar en hoe diep de transponder in het betreffende levende wezen aangebracht kan worden.

Hoewel de uitvinding hierboven aan de hand van een voorkeursuitvoering is afgeheeld, moet begrepen worden, dat daaraan talrijke wijzigingen aangebracht kunnen worden. Zo kan elk ander identificatiemiddel, niet zijnde een transponder, in het betreffende levende wezen aangebracht worden. Eveneens kan de injector anders zijn uitgevoerd en van elke in de stand der techniek bekende inbrenginrichting voor het inbrengen van identificatiemiddelen onder de onderhavige aanvrage.

Claims (5)

1. Positioneerorgaan voor een inbrenginrichting, voor het in een levend wezen inbrengen van een identificatiemiddel, welk positioneerorgaan een afstandhouder omvat om de inbrenginrichting op een bepaalde afstand van het levende wezen te houden, met het kenmerk, dat het positioneerorgaan aan het einde te plaatsen bij het levende wezen middelen omvat voor het vastleggen van de hoekstand van de inbrenginrichting ten opzichte van dat levende wezen.

2. Positioneerorgaan volgens conclusie 1, waarbij die middelen een vlakdeel omvatten.

3. Positioneerorgaan volgens conclusie 2, waarbij het vlakdeel gekromd is.

4. Positioneerorgaan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inbrenginrichting een injector voor het inbrengen van transponders omvat.

5· Positioneerorgaan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het vlakdeel is ingericht voor het nabij de basis van het oor van het levend wezen inbrengen van de identificatiemiddelen.