NL1018486C2 - Verdoven bij de verwerking van slachtdieren. - Google Patents

Verdoven bij de verwerking van slachtdieren. Download PDF

Info

Publication number
NL1018486C2
NL1018486C2 NL1018486A NL1018486A NL1018486C2 NL 1018486 C2 NL1018486 C2 NL 1018486C2 NL 1018486 A NL1018486 A NL 1018486A NL 1018486 A NL1018486 A NL 1018486A NL 1018486 C2 NL1018486 C2 NL 1018486C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
animals
anesthetic
slaughter
container
slaughtered
Prior art date
Application number
NL1018486A
Other languages
English (en)
Inventor
Wilhelmus Martinus Kusters
Johannes Gerardus Mari Gerrits
Adrianus Josephes V Nieuwelaar
Original Assignee
Stork Pmt
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Stork Pmt filed Critical Stork Pmt
Priority to NL1018486A priority Critical patent/NL1018486C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1018486C2 publication Critical patent/NL1018486C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A22BUTCHERING; MEAT TREATMENT; PROCESSING POULTRY OR FISH
    • A22BSLAUGHTERING
    • A22B3/00Slaughtering or stunning
    • A22B3/005Slaughtering or stunning by means of gas
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A22BUTCHERING; MEAT TREATMENT; PROCESSING POULTRY OR FISH
    • A22BSLAUGHTERING
    • A22B3/00Slaughtering or stunning
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A22BUTCHERING; MEAT TREATMENT; PROCESSING POULTRY OR FISH
    • A22BSLAUGHTERING
    • A22B3/00Slaughtering or stunning
    • A22B3/06Slaughtering or stunning by electric current

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Processing Of Meat And Fish (AREA)

Description

Titel: Verdoven bij de verwerking van slachtdieren.
5 De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verwerken van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte, in een slachterij, omvattende: aanvoeren van de slachtdieren in containers; verdoven van de zich in de containers bevindende slachtdieren; lossen van de slachtdieren uit de containers; en slachten van de 10 slachtdieren. De uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het verwerken van slachtdieren.
Bij het verwerken van slachtdieren in een slachterij is een bekende werkwijze, de slachtdieren voorafgaand aan de slacht te verdoven. Traditioneel vindt deze verdoving plaats door een 15 elektrische stroom met voorafbepaalde karakteristieken door het lichaam of een deel van het lichaam van het slachtdier te leiden.
Bij wijze van alternatief kan de verdoving plaatsvinden door de slachtdieren in een atmosfeer te brengen welke een verdovend gas, zoals argon, of met een verdovend gasmengsel, zoals bijvoorbeeld een 20 mengsel van lucht of zuurstof, en argon of kooldioxide, bevat.
Daarbij kan de tijdsduur van inwerking van het gas of gasmengsel en/of de concentratie van de samenstellende gassen in het gasmengsel worden gevarieerd teneinde niet alleen een verdoving teweeg te brengen, maar in aansluiting daarop ook de slachtdieren te doden.
25 Bij de boven geschetste verwerking door middel van gasverdoven zijn in hoofdzaak twee verschillende aanpakken bekend, welke beide voor gevogelte zijn beschreven in EP-A-0 680 259. In een eerste aanpak worden de slachtdieren, terwijl zij zich in een container bevinden, met behulp van een mechanisch transportmiddel door een 30 verdoofinrichting gevoerd, om vervolgens te worden gelost uit de container, en één voor één te worden geslacht. In een tweede aanpak worden de slachtdieren met behulp van een mechanisch transportmiddel één voor één door een verdoofinrichting gevoerd alvorens te worden geslacht. In deze tweede aanpak zijn de slachtdieren, alvorens zij 35 door de verdoofinrichting worden gevoerd, gelost uit de gebruikelijke container waarmee zij naar de slachterij zijn gebracht.
t 8486 2
In zowel de eerste als de tweede bekende aanpak worden de slachtdieren in de verdoofinrichting zodanig verdoofd en eventueel gedood, dat de zuurstoftoevoer aan met name spieren in het lichaam van het slachtdier stopt, enerzijds doordat het bloed dat de 5 zuurstof in het lichaam transporteert geen zuurstof meer opneemt uit de in de verdoofinrichting aanwezige atmosfeer, en anderzijds doordat de circulatie van het bloed stopt door hartfalen.
Zodra de zuurstoftoevoer aan de spieren stopt, zet een verstijving van de spieren in, welke groter wordt naarmate de tijd 10 voortschrijdt. Dit compliceert het daaropvolgende uitbloeden van de slachtdieren en, in het geval van gevogelte, het ontvederen daarvan. Het is derhalve zaak, de tijdsduur die verloopt tussen het verdoven en daaropvolgende bewerkingen van de slachtdieren zoveel mogelijk te bekorten.
15 In de bovengenoemde eerste aanpak treedt in dit verband het probleem op dat de tijdsduur tussen het verdoven en de daaropvolgende bewerkingen voor de verschillende slachtdieren verschillend is.
De slachtdieren worden, na in hoofdzaak gelijktijdig in een container verdoofd te zijn, alle nagenoeg tegelijkertijd uit de 20 container gelost, en vervolgens één voor één verder verwerkt. Aldus is genoemde tijdsduur voor het eerste verder verwerkte slachtdier aanzienlijk korter dan voor het laatste verder verwerkte slachtdier, wat ongewenst is.
In de bovengenoemde tweede aanpak, die gewoonlijk niet alleen 25 voor gasverdoven, maar ook voor elektrisch verdoven wordt gevolgd, treedt het probleem op dat de slachtdieren tijdens en na het lossen daarvan uit de container niet gemakkelijk kunnen worden gehanteerd, aangezien zij zich tegen de behandeling die zij ondergaan, verzetten. Enerzijds uit dit verzet zich doordat de slachtdieren weigeren 30 de container te verlaten door zich vast te klampen aan, of schrap te zetten in de container. Anderzijds uit dit verzet zich in ongewenste bewegingen van lichaamsdelen van de slachtdieren bij het door personen hanteren van de slachtdieren nadat deze de container hebben verlaten.
35 Nog een ander probleem treedt op bij het op religieuze wijze ("kosher" of "Hallal") slachten van slachtdieren. Het verdoven van j ?J i ... ' > 3 de slachtdieren zoals dit voor industriële, niet-religieuze wijzen van slachten gebruikelijk is, leidt namelijk tot een verdovingstoe-stand die noodzakelijkerwijze zodanig diep is dat de slachtdieren gedurende de tijd die nodig is voor het transport van de slachtdie-5 ren tussen een verdoofstation en een slachtstation, met zekerheid verdoofd blijven. Een dergelijke diepe verdoving is echter onaanvaardbaar bij de religieuze slacht, reden waarom het verdoven bij religieus slachten op industriële schaal niet wordt toegepast, of uitsluitend bij het handmatig slachten wordt toegepast.
10 De uitvinding beoogt een of meer van de voornoemde problemen op te lossen, en verschaft daartoe in de eerste plaats een werkwijze van de hierboven aangegeven soort, waarbij de slachtdieren bij het verdoven in een eerste verdovingstoestand worden gebracht waarin zij buiten bewustzijn zijn, en de zuurstoftoevoer naar de spieren van de 15 slachtdieren in hoofdzaak intact blijft. De eerste verdovingstoestand is in het bijzonder ten minste zodanig diep, dat de slachtdieren geen pijn of ongemak ervaren, waardoor zij gemakkelijk gemanipuleerd kunnen worden, en zich niet uit eigen beweging vastklampen aan of schrapzetten in de container, of andere ongewenste bewegingen 20 maken. Dit is bijzonder voordelig bij het lossen van de slachtdieren uit de container, en bij daarop volgende behandelingen van de slachtdieren, omvattende het eventueel rangschikken of positioneren van de slachtdieren, het eventueel koppelen van elk slachtdier met een transporteur en het slachten van het slachtdier, bijvoorbeeld 25 door het aansnijden van een of meer slagaders of aders, en het vervolgens laten uitbloeden van het slachtdier.
Anderzijds is de verdoving zodanig ondiep, dat de zuurstoftoevoer naar de spieren van de slachtdieren in hoofdzaak intact blijft, waarmee wordt voorkomen dat de spieren tijdens de eerste verdovings-30 toestand reeds verstijven en het uitbloeden en, in het geval van gevogelte, het ontvederen daarvan bemoeilijkt wordt. Het feit dat de slachtdieren in een hoofdzaak gelijktijdig uit hun container worden gelost en vervolgens één voor één verder worden verwerkt, leidt niet meer tot een verschil in spierverstijving bij na het lossen 35 plaatsvindende behandelingen.
i r 1 P A α £ 4
Het zolang mogelijk laten voortduren van de eerste verdovings-toestand, in het bijzonder tot een met het slachten van de slachtdieren door het openen van een of meer slagaders of aders daarvan, biedt het belangrijke voordeel dat voorafgaand aan het slachten de 5 zuurstoftoevoer naar de spieren van de slachtdieren in hoofdzaak in tact blijft en derhalve nog geen verstijving van deze spieren kan optreden. Dit vergemakkelijkt het uitbloeden en, in het geval van gevogelte, het ontvederen daarvan.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de 10 uitvinding daarvan, in het bijzonder na het lossen van de slachtdieren uit de containers, worden de slachtdieren, nadat zij in de eerste verdovingstoestand zijn gebracht, voorafgaand aan het slachten in een tweede verdovingstoestand gebracht die dieper is dan de eerste verdovingstoestand. In het bijzonder worden de slachtdie-15 ren bij het in de tweede verdovingstoestand brengen daarvan gedood. In de tweede verdovingstoestand zal, in tegenstelling tot de eerste verdovingstoestand, wel sprake zijn van een stagnatie van de zuurstoftoevoer naar de spieren van de slachtdieren, zodat een verstijving van de spieren zal gaan optreden. Verder wordt door het 20 teweegbrengen van de tweede verdovingstoestand voorkomen dat de slachtdieren bij het ondergaan van volgende bewerkingen voortijdig bij bewustzijn komen. Het teweegbrengen van de tweede verdovingstoestand na het lossen van de container heeft het voordeel, dat de slachtdieren niet meer gelijktijdig behoeven te worden verdoofd, 25 maar de verdovende behandeling in hoofdzaak volgtijdelijk kunnen ondergaan, waardoor kan worden bereikt, dat de tijdsduur tussen het teweegbrengen van de tweede verdovingstoestand en daarop volgende bewerkingen aan het betreffende slachtdier voor alle slachtdieren in hoofdzaak gelijk is.
30 In een voorkeursuitvoeringsvorm wordt de eerste verdovingstoe stand en/of tweede verdovingstoestand teweeggebracht door een gasverdoving, waarbij het verdoven plaatsvindt in een of meer kamers, in elk waarvan een gasatmosfeer met een vooraf bepaalde samenstelling wordt gehandhaafd. Aldus kan bijvoorbeeld één ruimte 35 waarin zich een gasatmosfeer bevindt welke bij de slachtdieren de eerste verdovingstoestand teweegbrengt, worden toegepast om f fv ·; o C Ί s Ü Q '“s C w i 5 achtereenvolgens de slachtdieren in de container te verdoven, de slachtdieren te lossen uit de containers, de slachtdieren automatisch te positioneren en met een transporteur te koppelen, en de slachtdieren te slachten. De enkele ruimte kan eventueel zijn 5 onderverdeeld in compartimenten of kamers ter betere beheersing van de samenstelling van de gasatmosfeer, of om onderhoud en reparatie aan, en reiniging van de verschillende voor de beschreven handelingen te gebruiken apparatuur gemakkelijk te kunnen uitvoeren. Het automatisch positioneren en aan een drager van een transporteur 10 ophangen van gevogelte is op zichzelf bekend.
Bij voorkeur wordt de gasverdoving van het slachtdier door anoxia teweeggebracht, in het bijzonder door het slachtdier in een atmosfeer te brengen met ten hoogste 2 vol.% zuurstof gedurende een voldoende tijd voor het bereiken van de eerste verdovingstoestand.
15 Dit percentage zuurstof kan bijvoorbeeld worden bereikt in een atmosfeer met ten hoogste 10 vol.% lucht, waarbij het resterende deel van de atmosfeer bestaat uit een of meer van gassen argon, stikstof en kooldioxide, bijvoorbeeld ongeveer 30 vol.% kooldioxide en 60 vol.% argon. Met anoxia wordt een snel verlies van houding van 20 het slachtdier bereikt, waarbij sterke convulsies optreden.
In een andere voorkeursuitvoering wordt de gasverdoving van het slachtdier door hypercapnische hypoxia teweeggebracht, bijvoorbeeld door het slachtdier in een gasatmosfeer met ten minste 60 vol.% kooldioxide te brengen gedurende een voldoende tijd voor het 25 bereiken van de eerste verdovingstoestand. Met hypercapnische hypoxia wordt een snel verlies van houding van het slachtdier bereikt. Er treden sterke convulsies op.
In een volgende voorkeursuitvoering wordt de gasverdoving van het slachtdier door hypercapnische hyperoxygenatie 30 teweeggebracht, bijvoorbeeld door het slachtdier in een gasatmosfeer te brengen met ten minste 25 vol.% zuurstof en ten minste 20 vol.% kooldioxide gedurende een voldoende tijd voor het bereiken van de eerste verdovingstoestand. Met hypercapnische hyperoxygenatie wordt een snel verlies van houding van het slachtdier bereikt, waarbij 35 sterke convulsies optreden.
•v .'*· c ?· i ?ih j 6
In een voorkeurswerkwijze, waarbij met voordeel van verschillende kamers gebruik kan worden gemaakt die elk een eigen gasatmosfeer bezitten, wordt de gasverdoving van het slachtdier in een inductiefase door een gasmengsel van 30 vol.% zuurstof, 40 vol.% 5 kooldioxide en 30 vol.% stikstof teweeg wordt gebracht, en in een eindfase door een gasmengsel van 80 vol.% kooldioxide met 5-15 vol.% zuurstof teweeggebracht. Hierbij wordt de eerste verdovingstoestand bereikt in de inductiefase, en wordt de tweede verdovingstoestand bereikt in de eindfase. De inductiefase verloopt zeer geleidelijk, 10 waarbij het slachtdier niet of nauwelijks beweegt.
In een andere voorkeurswerkwijze, waarbij voor het bereiken van een optimale verwerkingssnelheid gebruik kan worden gemaakt van verschillende kamers, elk met hun eigen gasatmosfeer, wordt de gasverdoving van het slachtdier teweeggebracht door de stappen: 15 brengen van het slachtdier gedurende ca. 20 seconde in een eerste gasatmosfeer die ca. 20 vol.% kooldioxide en ca. 20 vol.% zuurstof omvat; brengen van het slachtdier gedurende ca. 50 seconde in een tweede gasatmosfeer die ca. 40 vol.% kooldioxide en ca. 20 vol.% zuurstof omvat; en brengen van het slachtdier gedurende ca. 30 20 seconde in een derde gasatmosfeer die ca. 50 vol.% kooldioxide en ca. 20 vol.% zuurstof omvat. Hierbij wordt de eerste verdovingstoestand bereikt in de eerste gasatmosfeer, en wordt de tweede verdovingstoestand bereikt in de tweede gasatmosfeer. Het slachtdier wordt hierbij zeer geleidelijk verdoofd, waarbij het niet of 25 nauwelijks beweegt.
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding wordt de eerste en/of tweede verdovingstoestand teweeggebracht door een elektrische verdoving.
Bij voorkeur wordt de elektrische verdoving van het slachtdier 30 met een wisselstroom met een frequentie van ten minste 20 Hz en ten hoogste 2,5 kHz teweeggebracht, waarbij met voordeel een normale, gebruikelijke netfrequentie wordt gebruikt. Hoe hoger de frequentie echter is, des te minder beschadigingen, zoals bloedingen, van het slachtdier er zullen optreden. Indien de frequentie 75-125 Hz 35 bedraagt, treden slechts minimale fysiologische veranderingen van 7 het slachtdier op. Bij frequentie tussen 450-550 Hz worden negatieve gevolgen van een elektrische verdoving reeds grotendeels voorkomen. In een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding wordt de eerste en/of de tweede verdovingstoestand 5 teweeggebracht door een elektrische verdoving of door elk slachtdier of een deel daarvan bloot te stellen aan hoogfrequente straling, in het bijzonder hoogfrequente elektromagnetische straling. Op deze wijze kan een verdoving worden bereikt die berust op een temperatuurstijging van het centrale zenuwstelsel. In het bijzonder treedt 10 een verdoving op bij een temperatuur van ca. 45 °C.
In een eerste voorkeurswerkwijze wordt een frequentie van 900-1000 MHz toegepast, waarmee in het geval van gevogelte een sterke opwarming van de nek en de vleugeluiteinden wordt verkregen in het geval van een volledige lichaamsbestraling.
15 In een volgende voorkeurswerkwijze wordt een frequentie van 2400-2500 MHz, in het bijzonder 2450 MHz toegepast. Een dergelijke frequentie is het meest optimaal, gezien de eigenschappen van de straling: ronde vormen met een straal van 0,8 tot 5 cm concentreren de energie in het centrum daarvan. Een voorbeeld van een dergelijke 20 vorm is de kop van gevogelte.
Een inrichting voor het verwerken van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte, in een slachterij, omvat: een verdoofinrichting voor het verdoven van de slachtdieren in containers, met transportmiddelen voor het transporteren van de containers door de verdoofin-25 richting; een losinrichting voor het lossen van de slachtdieren uit de containers; en een stroomafwaarts ten opzichte van de losinrichting opgestelde slachtinrichting. Volgens de uitvinding is de inrichting zodanig ingericht, dat de slachtdieren in de verdoofin-richting in een eerste verdovingstoestand worden gebracht waarin zij 30 buiten bewustzijn zijn, en de zuurstoftoevoer naar de spieren van de slachtdieren in hoofdzaak intact blijft. De aspecten en voordelen van een dergelijke opzet zijn hiervoor reeds besproken.
Door de keuze van de aard van de verdoving kan de losinrichting op voordelige wijze stroomafwaarts ten opzichte van de verdoofin-35 richting worden opgesteld.
4 -r. ‘r ;;· Λ H ^ 'i ! ;< '-V * j > % * 8
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvat de verdoofinrich-ting ten minste een verdoofruimte, waarbij de losinrichting in de ten minste ene verdoofruimte is opgesteld. Hiermee wordt effectief voorkomen dat de slachtdieren uit hun verdovingstoestand ontwaken 5 tijdens het lossen van de slachtdieren uit de containers. Aldus zijn de slachtdieren zich met zekerheid niet bewust van de gebeurtenissen tijdens het lossen, waardoor stressreacties van de slachtdieren worden voorkomen.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de inrichting volgens de 10 uitvinding verder een stroomafwaarts ten opzichte van de losinrichting opgestelde tweede verdoofinrichting voor het verdoven van de geloste slachtdieren, met tweede transportmiddelen voor het transporteren van de slachtdieren, waarbij de slachtdieren in een tweede verdovingstoestand worden gebracht die diep er is dan de 15 eerste verdovingstoestand. In het bijzonder zijn de tweede transportmiddelen ingericht om de respectieve slachtdieren in hoofdzaak volgtijdelijk te transporteren, waardoor voor elk slachtdier de tijd die ligt tussen het intreden van de tweede verdovingstoestand en het slachten in hoofdzaak gelijk kan zijn, zodat een uniforme hoge 20 kwaliteit van de slachtproducten kan worden bereikt.
Op eenvoudige en voordelige wijze omvat de losinrichting kan-telmiddelen voor het kantelen van containers.
In een voordelige alternatieve uitvoeringsvorm omvat de losinrichting uitdrijfmiddelen voor het naar een open zijde van de 25 container verplaatsen van de slachtdieren. Zich in de eerste verdovingstoestand bevindende slachtdieren kunnen met de uitdrijf-middelen eenvoudig in de container verplaatst worden om een persoon in staat te stellen de slachtdieren gemakkelijk op te pakken, bijvoorbeeld voor het aan haken hangen van de slachtdieren. Er wordt 30 voorkomen dat de persoon levende, zich verzettende slachtdieren moet oppakken, of dat de persoon een ongemakkelijke werkhouding moet aannemen om de slachtdieren diep in de container op te pakken.
Bij voorkeur omvat de container een door spijlen gevormde wand, waarbij de uitdrijfmiddelen vanaf de buitenzijde van de container 35 tussen de spijlen bewogen kunnen worden tot in de container. Indien i f* 1 '6 V.' 3 9 de container meerdere compartimenten omvat, zijn de uitdrijfmiddelen bij voorkeur per compartiment werkzaam.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de uitdrijfmiddelen een reeks uitdrijfelementen, welke zich aan een in de container te 5 brengen einde over een gedeelte van de hoogte van de container of een compartiment daarvan uitstrekken. In een eenvoudige, goedkope opbouw zijn de uitdrijfelementen in hoofdzaak T-vormig of plaatvormig.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de losinrichting een in 10 hoofdzaak horizontale bandtransporteur met een eindloze transportband, van welke bandtransporteur althans een gedeelte is bestemd om in de container te worden gebracht nabij een bodem daarvan, of nabij een bodem van een compartiment van de container. Bij een voldoende kleine hoogte van het zich in de container bevindende gedeelte van 15 de bandtransporteur schuiven bij bewustzijn zijnde of zich in de eerste of tweede verdovingstoestand bevindende of dode slachtdieren gemakkelijk op de transportband, om uit de container te worden gebracht.
Bij voorkeur wordt de transportband zodanig aangedreven, dat 20 deze over een voorafbepaalde afstand wordt verplaatst bij het in de container brengen van genoemd gedeelte van de bandtransporteur. In het geval van zich in een eerste of tweede verdovingstoestand bevindende of dode slachtdieren worden deze gemakkelijk uit de container verwijderd en op de transportband gebufferd, alvorens 25 verder te worden getransporteerd en verwerkt.
In het navolgende wordt de uitvinding in detail toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening, waarin niet-beperkende uitvoe-ringsvoorbeelden zijn getoond, en waarin: fig. 1 in perspectief een eerste opstelling voor het verwerken 30 van gevogelte volgens de uitvinding toont; fig. la schematisch in dwarsdoorsnede de werking van een losstation in de opstelling van fig. 1 illustreert; fig. lb in perspectief een ander losstation toont; fig. lc in perspectief nog een ander losstation toont; 35 fig. ld in perspectief weer een ander losstation toont; fig. Ie in perspectief opnieuw een losstation toont; t 0 'i · -’Ο 10 fig. If in perspectief een ander losstation toont; fig. lg in perspectief nog een ander losstation toont; fig. lh in perspectief weer een ander losstation toont; fig. li in perspectief een ander losstation toont; 5 fig. Ij in perspectief nog een ander losstation toont; fig. 2 in perspectief een tweede opstelling voor het verwerken van gevogelte volgens de uitvinding toont; fig. 3 in zijaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede, een gedeelte van de opstelling van fig. 2 toont; 10 fig. 4 in bovenaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede, de opstelling volgens fig. 2 toont; fig. 5 in dwarsdoorsnede een gedeelte van de opstelling van fig. 2 toont; fig. 6 in zijaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede, een an-15 der gedeelte van de opstelling van fig. 2 toont.
fig. 7 in perspectief een derde opstelling voor het verwerken van gevogelte volgens de uitvinding toont;
In de verschillende figuren hebben gelijke verwijzingscijfers betrekking op gelijke items, of items met een gelijke functie.
20 Fig. 1 toont een gedeelte van een slachterij waarin gevogelte, in het bijzonder kalkoenen, maar bijvoorbeeld ook kippen, eenden, ganzen of dergelijke, wordt verwerkt. Een transporteur 2, zoals een bandtransporteur of een transporteur met een ander transportmiddel dat op een geschikte wijze kan aangrijpen op langs de baan van de 25 transporteur 2 in de richting van pijl 3 te transporteren containers 4, is op steunbalken 6 op enige hoogte boven een vloer van de slachterij opgesteld. De transporteur 2 kan een enkel transportmiddel omvatten, maar kan ook verschillende onafhankelijk van elkaar in werking te stellen transportmiddelen omvatten die een container 4 30 achtereenvolgens langs de baan van de transporteur 2 voortbewegen.
In de baan van de transporteur 2 bevindt zich een gasverdoofinrichting 8, welke in de getoonde uitvoeringsvorm een omhulling met een aantal wanddelen omvat waardoorheen de transporteur 2 leidt. De gasverdoofinrichting 8 is aan twee tegenover elkaar liggende zijden 35 voorzien van een langs een rail 10 verplaatsbaar wanddeel 12, waarmee een te openen en te sluiten toegang tot resp. uitgang uit de 101S v o o i 11 gasverdoofinrichting 8 zijn verkregen. De gasverdoofinrichting 8 is voorzien van een met de binnenruimte van de omhulling in open verbinding staande afvoerleiding 14 die is aangebracht aan de bovenwand van de omhulling, en een met de binnenruimte van de 5 omhulling in open verbinding staande toevoerleiding 16 die is aangebracht op of nabij de onderwand van de omhulling. Door via de toevoerleiding 16 een verdovend gas of gasmengsel in de omhulling te voeren, wordt daarin een atmosfeer gecreëerd voor het in een eerste verdovingstoestand brengen van het zich in een container 4 bevindend 10 gevogelte (waarin het gevogelte buiten bewustzijn is, en de zuurstoftoevoer naar de spieren van het gevogelte in hoofdzaak intact blijft), wanneer de container 4 zich ten minste gedurende een voorafbepaalde tijd binnen de omhulling bevindt. Het verdovende gas of gasmengsel wordt in hoofdzaak in tegenstroom (ten opzichte van de 15 transportrichting 3 van de transporteur 2) door de omhulling geleid, van de toevoerleiding 16 naar de afvoerleiding 14, hoewel de stromingsrichting naar wens ook omgekeerd kan zijn. De omhulling is zodanig gedimensioneerd, dat zich daarin ten hoogste drie containers 4 kunnen bevinden, waarbij de container 4 die de gasverdoofinrich-20 ting 8 het eerst is binnengegaan, deze ook het eerst verlaat (“First In First Out (FIFO-) principe). Ten minste een zijwand van de omhulling omvat vensters 18 om de uitwerking van het verdovende gas of gasmengsel op het gevogelte waar te kunnen nemen.
Elke container 4 omvat drie op verschillende hoogten gelegen 25 compartimenten 4a, 4b en 4c. Dit is overigens niet essentieel voor de onderhavige uitvinding, volgens welke ook containers met een kleiner of groter aantal gestapelde compartimenten kunnen worden verwerkt.
In de baan van de transporteur 2 zijn drie losstations 20a, 30 20b, 20c ingericht voor het uit de containers 4 lossen van het gevogelte. Het aantal losstations is gelijk aan het aantal compartimenten van de te verwerken containers, zodat bij een ander aantal compartimenten dan het in fig. 1 getoonde een overeenkomstig ander aantal losstations behoort. Elk losstation 20a, 20b, 20c kan niet 35 nader getoonde vasthoudmiddelen omvatten teneinde de plaats van een container 4 ten opzichte van het betreffende losstation te fixeren.
101 84 d Ö 12
Anderzijds kunnen de transportmiddelen van de transporteur 2 zodanig bestuurbaar zijn, eventueel in combinatie met een of meer in en uit de baan van de container te plaatsen aanslagen, dat de container met voldoende nauwkeurigheid in een losstation 20a, 20b of 20c wordt 5 gepositioneerd.
Zoals meer in detail uit fig. la blijkt, is het losstation 20a voorzien van een uitdrijforgaan 22, zoals een verplaatsbare wand of een verzameling in een vlak opgestelde elementen, welk uitdrijfor-gaan 22 in de container 4 kan worden gebracht en door middel van een 10 of meer aandrijforganen 24, zoals vijzels 26 met drijfstangen 28, kan worden verplaatst tussen de met ononderbroken lijnen aangeduide eerste positie en de met onderbroken lijnen aangeduide tweede positie. De container 4 kan bijvoorbeeld een door spijlen gevormde wand omvatten, waarbij het uitdrijforgaan 22 vanaf de buitenzijde 15 van de container 4 tussen de spijlen bewogen kan worden tot in de container 4. Bij voorkeur zijn de aandrijforganen 24 zodanig ingericht, dat het uitdrijforgaan 22 een door een operator te bepalen positie naar keuze in of tussen de eerste en tweede positie kan aannemen.
20 Het uitdrijforgaan 22 van het losstation 20a is werkzaam in het onderste compartiment 4a van een container 4. Op soortgelijke wijze zijn uitdrijforganen 22 van de losstations 20b en 20c werkzaam in het middelste compartiment 4b resp. het bovenste compartiment 4c van een container.
25 Tenslotte toont fig. 1 een schematisch aangeduide hangtranspor- teur 30 waarin op op zich bekende wijze langs een rail trolleys worden voortbewogen waaraan haken 32 zijn bevestigd. Langs de baan van de hangtransporteur 30 zijn ter plaatse van de losstations 20a, 20b en 20c respectieve platforms 34a, 34b en 34c gesitueerd, elk met 30 een voorafbepaalde hoogte.
De werking van de opstelling volgens fig. 1 en la is als volgt. Aan de linkerzijde van fig. 1 worden containers 4 met levend, bij bewustzijn zijnd gevogelte met behulp van de transporteur 2 in de verdoofinrichting 8 gevoerd, waartoe een toegangsopening is 35 gecreëerd door de wand 12 langs de rail 10 opzij te schuiven. Vervolgens wordt het gevogelte in de verdoofinrichting 8 in de i Π '* O * r* 8 'J ï O -} ü O ' 13 eerste verdovingstoestand gebracht. Elke container 4 met het in de eerste verdovingstoestand gebrachte gevogelte worden dan met behulp van de transporteur achtereenvolgens naar de losstations 20a, 20b en 20c gevoerd en aldaar geplaatst. Bij losstation 20a wordt het 5 onderste compartiment 4a van de container 4 geopend, en bij de losstations 20b en 20c het middelste compartiment 4b respectievelijk bovenste compartiment 4c. Bij de verschillende losstations 20a, 20b en 20c bevinden zich respectieve lossers 36a, 36b en 36c, waarbij de hoogte van de respectieve platforms 34a, 34b en 34c zodanig is 10 gekozen, dat elke losser het geopende compartiment op een goede werkhoogte, bijvoorbeeld borsthoogte, voor zich heeft. Elke losser 36a, 36b of 36c bedient op een geschikte wijze, bijvoorbeeld met een of meer voetpedalen, de aandrijforganen 24 van het uitdrijforgaan 22 voor het in de richting van de naar hem toe gekeerde opening van het 15 betreffende containercompartiment verplaatsen van het zich in het compartiment bevindende, bewusteloze gevogelte. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de aandrijforganen 24 het uitdrijforgaan 22 autonoom, met een vooraf bepaald snelheidspatroon, aandrijven zonder dat de losser hierop invloed behoeft uit te oefenen. Het zich aldus 20 nabij de compartimentopening bevindende gevogelte kan door de losser zeer gemakkelijk en efficiënt worden beetgepakt en, door zich om te draaien, worden opgehangen aan een passerende vrije haak 32. De haken 32 hangen op een goede werkhoogte doordat de hoogte van de hangtransporteur 30 bij elk losstation de hoogte van het te lossen 25 containercompartiment volgt. Wanneer in losstation 20c het bovenste compartiment 4c van de zich aldaar bevindende container is geleegd (waarbij het onderste compartiment 4a en het middelste compartiment 4b van dezelfde container al eerder in de losstations 20a resp. 20b zijn geleegd) en in losstation 20b het middelste compartiment 4b van 30 de zich aldaar bevindende container is geleegd (waarbij het onderste compartiment 4a van dezelfde container al eerder in het losstation 20a is geleegd), kan de container die zich in het losstation 20c bevindt verder worden getransporteerd met behulp van de transporteur 2, en kan de container die zich in het losstation 20b bevindt worden 35 getransporteerd naar het losstation 20c. Op overeenkomstige wijze kan de zich in het losstation 20a bevindende container worden *! fs ·ΐ e% a c> .··» -j.
s ü ; ö ·; £i □ 4 14 verplaatst naar het losstation 20b, zodra dit is vrijgemaakt. Het zal duidelijk zijn dat voor de lossers een optimale werksituatie wordt geschapen indien de eerste verdovingstoestand ten minste aanhoudt totdat de losser 36c het bovenste compartiment 4c van de 5 zich aldaar bevindende container heeft geledigd.
De hangtransporteur 30 transporteert het aan de haken 32 opgehangen gevogelte naar een volgend bewerkingsstation, zoals een uitbloedstation waarin een of meer bloedvaten van het gevogelte worden geopend, en het gevogelte uitbloedt.
10 Fig. lb toont een losstation 100 dat stroomafwaarts ten opzich te van een gasverdoofinrichting 8 is opgesteld. Het losstation omvat een rollentransporteur 102, waarover een met verdoofde vogels 104 gevulde container 4 kan worden voortbewogen in de richting van pijl 106, hetzij met de hand, hetzij door aandrijving van rollen 108 van 15 de rollentransporteur 102, hetzij door andere, langs de baan van de container 4 opgestelde, niet getoonde middelen, zoals een meenemer. De rollentransporteur 102 is voorzien van een in en uit de baan van de container 4 te brengen stop 110 voor het op een vooraf bepaalde plaats stoppen van de container 4 in het losstation 100. Een 20 uitdrijforgaan 112 omvat een reeks evenwijdige, in hoofdzaak rechthoekige platen 114, welke elk aan een uiteinde daarvan op een drager 116 zijn bevestigd. De drager 116 kan door middel van een paar vijzels 118, die van elektrische, pneumatische of hydraulische soort kunnen zijn, op bestuurbare wijze worden bewogen in de 25 richtingen van dubbele pijl 120, waarbij de platen 114 tussen spijlen aan een zijde van de container 4 door bewegen in een compartiment 121 van de container 4. De container 4 kan per compartiment op niet nader getoonde wijze worden geopend aan een openingszijde tegenover de van spijlen voorziene zijde, en de vrije 30 uiteinden van de platen 114 kunnen zich in het compartiment bevindende vogels 104 aan de openingszijde uit de container 4 duwen. Om de vogels 104 op te vangen bij hun verwijdering uit de container 4 is aan de openingszijde van de container 4 een bandtransporteur 124 opgesteld met een in de richting van pijl 126 bewegende 35 transportband 128, waarop de vogels 104 vanuit de container 4 terechtkomen, en worden afgevoerd voor verdere verwerking, zoals
1018 i S G
15 eventueel verder verdoven of doden, positioneren, ophangen, openen van een bloedvat, uitbloeden, en dergelijke.
De rollentransporteur 102 is met behulp van niet nader getoonde aandrijfmiddelen van een willekeurige bekende soort in op- en 5 neerwaartse richting beweegbaar in de richtingen van dubbele pijl 130 ten opzichte van het uitdrijforgaan 112 en de bandtransporteur 124, teneinde de vogels 104 uit volgende compartimenten te kunnen lossen. Het is uiteraard ook mogelijk, het uitdrijforgaan 112 en de bandtransporteur 124 in de richtingen van de dubbele pijl 130 te 10 doen bewegen ten opzichte van de rollentransporteur 102 voor het lossen van andere compartimenten.
De opstelling die is getoond in fig. lc, komt in hoofdzaak overeen met die volgens fig. lb, met uitzondering van de toegepaste bandtransporteur 132. De transportband 134 van de bandtransporteur 15 132 is zodanig langs rollen 136, 138 geleid, dat een gedeelte van de transportband 134 in een compartiment 121 van de container 4, meer in het bijzonder langs de bodem van het compartiment 121, gebracht kan worden over een gedeelte van de diepte van het compartiment.
Deze beweging kan tot stand worden gebracht door de bandtransporteur 20 132 als geheel te verplaatsen in de richting van pijl 140, of door de rol 136 van de bandtransporteur 132 in het vlak van de transportband 134 in de richting van de pijl 140 te bewegen ten opzichte van een overigens vast opgesteld frame van de bandtransporteur 132. Hierbij dient voldoende vrije lengte van de transportband 134 25 beschikbaar te zijn, waarbij de transportband 134 bijvoorbeeld op spanning kan worden gehouden met behulp van de rol 138, die voor dit doel eveneens beweegbaar is uitgevoerd. Het uitdrijforgaan 112 schuift de vogels 104 op het zich in het compartiment 121 bevindende gedeelte van de transportband 134, die de vogels 104 afvoert voor 30 verdere verwerking.
Fig. ld toont een soortgelijke opstelling als fig. lc. In fig. ld is de transportband 134a echter voorzien van perforaties 135, waaruit een gas of gasmengsel stroomt voor het teweegbrengen van de eerste verdovingstoestand van de vogels 104, of voor het teweegbren-35 gen van de tweede verdovingstoestand indien de eerste verdovingstoestand van de vogels 104 reeds in de gasverdoofinrichting 8 was 1 01 84 8 8 16 bereikt. Het gas of gasmengsel wordt bijvoorbeeld tussen het heengaande en het teruggaande gedeelte van de transportband 134a verspreid om te ontwijken door de perforaties 135 van de transportband 134a. De zich in de directe nabijheid van, of op de transport-5 band 134a bevindende vogels 104, die het gas of gasmengsel inademen, geraken in de gewenste verdovingstoestand, en worden door de transportband 134a afgevoerd voor verdere verwerking. De platen 114 van het uitdrijforgaan 112 dwingen de vogels 104 in de richting van, en op de transportband 134a.
10 Fig. Ie toont opnieuw een soortgelijke opstelling als fig. lc, ditmaal echter in gebruik voor het lossen van levend, niet verdoofd gevogelte 104 uit de container 4. Hierbij wordt de transportband 134 voor het compartiment 121 geplaatst, of over enige afstand, bijvoorbeeld 1/4 of 1/3 of 1/2 of 3/4 of 1/1 deel van de diepte van 15 het compartiment 121, in het compartiment 121 gebracht, en worden de vrije uiteinden van de platen 114 van het uitdrijforgaan 112 tot nabij de rol 136 van de bandtransporteur 132 gebracht, of verder tot boven de transportband 134. Hierdoor zullen de zich in het compartiment bevindende vogels 104 gedwongen worden zich op de transportband 20 134 te begeven, waarbij zij in de richting van de pijl 126 uit het compartiment 121 worden getransporteerd. Bij het weer uit het compartiment 121 brengen van de transportband 134 volgt het uitdrijforgaan 112 de transportband 134 althans zodanig, dat de platen 114 zich steeds direct achter, of gedeeltelijk boven de 25 transportband bevinden, teneinde de vogels 104 geen gelegenheid te bieden in het compartiment 121 achter te blijven. Vervolgens worden de overige compartimenten van de container 4 op dezelfde wijze geleegd.
Om te voorkomen dat de vogels 104 de transportband 134 verla-30 ten, kan hierover een met streeplijnen aangeduide kap 139 zijn geplaatst van een transparant en/of geperforeerd materiaal, zodat de vogels 104 op de transportband 134 waarneembaar zijn, en als het ware door een tunnel worden gevoerd. De transportband kan eventueel van het geperforeerde type 134a (zie fig. ld) zijn, waarbij een 35 verdovend gas of gasmengsel boven de transportband wordt gebracht.
In dit geval zal de kap 139 in hoofdzaak dicht zijn om gasverlies te
:·. C J
17 minimaliseren, en zullen toevoer- en afvoeropeningen voor de door de kap 139 gevormde tunnel van niet nader getoonde, op zich bekende, passeerbare scheidingswanden, zoals strokengordijnen, zijn voorzien.
Fig. lf toont weer een soortgelijke opstelling als fig. lc, 5 waarbij echter uitdrijfmiddelen ontbreken, en de bandtransporteur 132 is ingericht om de transportband 134 in hoofdzaak over de gehele diepte van het compartiment 121 in het compartiment 121 te brengen. Aldus kan de transportband 134 zonder de samenwerking met uitdrijf-middelen alle zich in een compartiment bevindende vogels 104 buiten 10 de container 4 brengen en afvoeren voor verdere verwerking.
De opstelling volgens fig. lg is een losstation 150, dat in feite een variant is van het losstation volgens fig. lb of lc. Een verschil is daarin gelegen, dat de vogels 104 in alle compartimenten van een container 4 in hoofdzaak gelijktijdig gelost worden door 15 toepassing van een uitdrijforgaan 152 met een aantal horizontale reeksen platen 114 op een vergrote drager 154, één reeks platen 114 per compartiment, gecombineerd met een reeks bandtransporteurs 156a-156f, één bandtransporteur per compartiment. Het is in deze opstelling niet meer noodzakelijk dat de rollentransporteur 102 of 20 andere componenten van het losstation 150 in verticale richting verplaatsbaar zijn, zoals in de opstellingen volgens fig. lb-lf wel noodzakelijk was. Bij voldoende lengte van de platen 114 behoeven de transportbanden van de bandtransporteurs 156a-156f niet over de gehele diepte in de compartimenten te reiken, terwijl bij een lengte 25 van de platen 114 in de compartimenten die kleiner is dan de compartimentdiepte, bandtransporteurs kunnen worden toegepast van het in fig. lc getoonde type. Zelfs kunnen bandtransporteurs van het in fig. lf getoonde type worden toegepast, waarbij het uitdrijforgaan 152 kan vervallen.
30 Fig. lh toont een transporteenheid 160, omvattende een reeks bandtransporteurs 162a-162f en een reeks bandtransporteurs 164a-164f. De bandtransporteurs 164a-164f zijn opgesteld in een frame 166, dat met behulp van een niet nader getoonde bestuurbare aandrijving ten opzichte van een frame 168 van de bandtransporteurs 35 162a-162f kan worden verplaatst in de richtingen van dubbele pijl 170 met behulp van geleidingswielen 172. De bandtransporteurs 164a-
ί 0 ί 6-s SS
18 164f zijn elk van het in fig. lb-lf getoonde type, en hebben transportbanden 174a-174f die door motoren 176a-176f worden aangedreven voor het uit de compartimenten van container 4 transporteren van vogels 104. Daarbij kan de besturing van de motoren 176a-5 176f zodanig zijn, dat de vogels 104 slechts tot het naar de bandtransporteurs 162a-162f toegekeerde einde van de bandtranspor-teurs 164a-164f worden getransporteerd, waarna de aandrijving van de transportbanden 174a-174f stopt. Pas nadat de bandtransporteurs 162a-l62f en 164a-164f zich op voldoende korte afstand van elkaar 10 bevinden, wordt de aandrijving van de transportbanden 174a-174f weer gestart, waarna de vogels 104 op de bandtransporteurs 162a-162f terechtkomen, en daardoor worden afgevoerd voor verdere verwerking.
Het is derhalve mogelijk, de opstelling volgens fig. lh te gebruiken voor het tijdelijk bufferen van gevogelte 104 op een of meer 15 van de bandtransporteurs 174a-174f, zoals fig. li nader illustreert. Uiteraard kan deze wijze van bufferen met twee gescheiden, in serie geplaatste bandtransporteurs ook worden toegepast in de opstellingen van fig. lb-lf voor een enkel compartiment 121 van een container 4.
Fig. Ij toont een losstation 180 dat in hoofdzaak overeenkomt 20 met het losstation dat in fig. li is getoond, met uitzondering van de toevoeging van een bandtransporteur 182, waarvan een uiteinde is gelagerd op een zuil 184, en die aangedreven kan worden voor een verplaatsing van transportband 183 in de richting van pijl 185. De lagering kan in de richtingen van dubbele pijl 186 worden verplaatst 25 langs de zuil 184 met behulp van een bestuurbare motor 188. Aldus is het mogelijk, de bandtransporteur 182 achtereenvolgens ter hoogte van elk van de transportbanden 174a-174f te positioneren, waarna de betreffende transportband 174a-174f kort in beweging kan worden gezet voor het overdragen van de zich daarop bevindende vogels 104 30 aan de transportband 183, voor het afvoeren en verder verwerken van de vogels 104.
Alhoewel de meeste van de hiervoor beschreven losstations in eerste instantie zijn bestemd voor het lossen van verdoofd of dood gevogelte, zal duidelijk zijn dat zij ook toegepast kunnen worden 35 voor het lossen van niet-verdoofd gevogelte, zoals met name aan de hand van fig. Ie is geïllustreerd.
i i 0 .,·· ·. ’·*.··' · .> 19
Fig. 2-6 tonen een opstelling met een transporteur 2 voor het transporteren van containers 4 met gevogelte in de richting van de pijl 3. Een afsluitbare kamer 40 omvat een draaiplateau 41 voor het in een gewenste oriëntatie draaien van een zich in de kamer 40 5 bevindende container. Optioneel kan op niet nader getoonde wijze aan de kamer 40 een verdovend gas of gasmengsel worden toegevoerd voor het inleiden of teweegbrengen van de eerste verdovingstoestand bij het gevogelte dat zich in de kamer 40 bevindt.
Een kamer 42, die van de kamer 40 is gescheiden door middel van 10 een verplaatsbare wand, een luchtgordijn, een strokengordijn of dergelijke, omvat een kantelmechanisme 44 voor het kantelen van een zich in de kamer 42 bevindende container 4 tot in een zodanige positie, dat het zich in de container 4 bevindende gevogelte de container 4 via openingen in de zijwand daarvan door de werking van 15 de zwaartekracht verlaat. Een bandtransporteur 46 transporteert het gevogelte vervolgens naar een volgende kamer 48, voorzien van een in de richting van pijl 50 bewegende bandtransporteur 52. De kamer 48 beslaat twee functionele gedeelten: een eerste gedeelte 48a dat zich uitstrekt tussen de met "A" en "B" aangeduide plaatsen, en een 20 tweede gedeelte 48b dat zich uitstrekt tussen de met "B" en "C" aangeduide plaatsen. De kamer 42 is voorzien van een afvoerleiding 54 voor zich in de kamer 42 bevindend gas. Het eerste gedeelte 48a van de kamer 48 is voorzien van een toevoerleiding 56 voor toevoer van gas aan het eerste kamergedeelte 48a en de kamer 42, zoals fig. 25 4 in het bijzonder illustreert. Het tweede gedeelte 48b van de kamer 48 is voorzien van een toevoerleiding 58 en een afvoerleiding 60 voor de toevoer resp. afvoer van een verdovend gas of gasmengsel aan het tweede kamergedeelte 48b, waarbij de toevoerleiding 58 en de afvoerleiding 60 onderling zijn gekoppeld onder tussenvoeging van 30 een pomp/injector 62 voor het injecteren van het verdovende gas of gasmengsel voor het handhaven van de vereiste gasconcentratie(s) in het tweede kamergedeelte 48b. Het tweede kamergedeelte 48b is bestemd voor het teweegbrengen van de tweede verdovingstoestand van het gevogelte, die dieper is dan de eerste verdovingstoestand. Er 35 zij opgemerkt, dat de gastoevoer naar, en gasafvoer van de kamer 42 : :: i- ύ Γ: 20 en het kamergedeelte 48a ook weggelaten kunnen worden indien de in de kamer 40 bereikte verdovingstoestand reeds voldoende is.
Het tweede kamergedeelte 48b is in de zijwanden daarvan voorzien van vensters 63 voor het observeren van het zich in de kamer 48 5 bevindende gevogelte.
Er zij hier opgemerkt, dat bij wijze van alternatief in alle kamers 40, 42 en 48 een zodanig verdovend gas of gasmengsel kan worden gebracht, dat daarin de eerste verdovingstoestand van het gevogelte wordt bereikt en in stand gehouden. Hierbij kan in elke 10 kamer 40, 42 en 48 hetzelfde gas of gasmengsel worden gebracht, maar er kunnen ook verschillende gassen of gasmengsels toegepast worden. In het geval waarin in alle kamers 40, 42 en 48 hetzelfde gas wordt gebruikt, kunnen scheidingen tussen de kamers ontbreken, of juist aanwezig zijn voor een goede beheersing van de gasatmosfeer langs 15 het gehele door het gevogelte af te leggen traject in de kamers, en om onderhoud, reparatie en reiniging van de kamers gemakkelijker uit te kunnen voeren.
Bij het verlaten van de kamer 48 komt het gevogelte op een bandtransporteur 64 terecht, alwaar het door personen 66 wordt 20 gepositioneerd en opgehangen aan haken 68 van een hangtransporteur 70 om te worden getransporteerd naar een niet nader getoond uitbloedstation.
De opstelling omvat voorts een optionele kamer 72, die is gescheiden van de kamer 42 door middel van een verplaatsbare wand, een 25 luchtgordijn, een strokengordijn of dergelijke, en waarin de in de kamer 42 geloste container 4 op een draaiplateau 74 gedraaid kan worden. Op de kamer 72 sluit een reinigingsinrichting 76 voor het reinigen van containers 4 aan.
Fig. 7 toont een soortgelijke opstelling als die volgens fig.
30 2, waarbij echter de kamer 48 en de bandtransporteur 64 ontbreken.
In containers 4 aangevoerd gevogelte wordt in de kamer 40 en/of de kamer 42 in de eerste verdovingstoestand gebracht. De toevoerleiding 52 is hiertoe aangesloten op de kamer 42. De containers 4 worden in de kamer 42 gelost, en het geloste en in de eerste verdovingstoe-35 stand gebrachte gevogelte wordt toegevoerd aan een ophangstation 80 waar het gevogelte door ophangers 82 met de poten aan haken 84 van Ü fi 4 {' ·’ rt C' i E y j ' O ·'. / 21 een in de richting van pijl 86 bewegende hangtransporteur 88 wordt opgehangen. Het ophangstation 80 kan zijn voorzien van een niet nader getoonde transporteur, zoals een bandtransporteur, voor het in dezelfde richting als de hangtransporteur bewegen van het gevogelte, 5 nadat dit vanuit de kamer 42 is toegevoerd, en voorafgaand aan het ophangen daarvan aan de haken 84.
ί f- i . · u

Claims (44)

1. Werkwijze voor het verwerken van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte, in een slachterij, omvattende de stappen: 5 (a) aanvoeren van de slachtdieren in containers; (b) verdoven van de zich in de containers bevindende slachtdieren; (c) lossen van de slachtdieren uit de containers; en (d) slachten van de slachtdieren, met het kenmerk, dat de slachtdieren bij het verdoven in een 10 eerste verdovingstoestand worden gebracht waarin zij buiten bewustzijn zijn, en de zuurstoftoevoer naar de spieren van de slachtdieren in hoofdzaak intact blijft.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, omvattende na stap (c) en 15 voorafgaand aan stap (d) de stap: (cl) met een transporteur koppelen van elk slachtdier.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij stap (cl) het positioneren van de slachtdieren omvat. 20
4. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste verdovingstoestand ten minste gedurende stap (c) wordt gehandhaafd.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, waarbij de eerste verdovingstoe stand tot stap (d) wordt gehandhaafd.
6. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-4, omvattende na stap (c) en voorafgaand aan stap (d) de stap: 30 (c2) verdoven van de slachtdieren, waarbij de slachtdieren in een tweede verdovingstoestand worden gebracht die dieper is dan de eerste verdovingstoestand.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, waarbij de slachtdieren in stap 35 (c2) in hoofdzaak volgtijdelijk worden verdoofd. 1 Π 1 fl A » R , v-„. G *-. Q '
8. Werkwijze volgens conclusie 6 of 7, waarbij de slachtdieren in stap (c2) worden gedood.
9. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de 5 eerste verdovingstoestand teweeg wordt gebracht door een gasverdoving.
10. Werkwijze volgens een van de conclusies 6-9, waarbij de tweede verdovingstoestand teweeg wordt gebracht door een gasverdoving. 10
11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, waarbij het verdoven plaatsvindt in een of meer kamers.
12. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-11, waarbij de 15 gasverdoving van het slachtdier door anoxia teweeg wordt gebracht.
13. Werkwijze volgens conclusie 12, waarbij het slachtdier in een atmosfeer wordt gebracht met ten hoogste 2 vol.% zuurstof.
14. Werkwijze volgens conclusie 13, waarbij het slachtdier in een atmosfeer wordt gebracht met ten hoogste 10 vol.% lucht, waarbij het resterende deel van de atmosfeer bestaat uit een of meer van gassen argon, stikstof en kooldioxide
15. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-11, waarbij de gasverdoving van het slachtdier door hypercapnische hypoxia teweeg wordt gebracht.
16. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-11, waarbij de 30 gasverdoving van het slachtdier door hypercapnische hyperoxygenatie teweeg wordt gebracht.
17. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-11, waarbij de gasverdoving van het slachtdier in een inductiefase door een 35 gasmengsel van 30 vol.% zuurstof, 40 vol.% kooldioxide en 30 vol.% stikstof teweeg wordt gebracht, en in een eindfase door een 1018486e gasmengsel van 80 vol.% kooldioxide met 5-15 vol.% zuurstof teweeg wordt gebracht.
18. Werkwijze volgens een van de conclusies 9-11, waarbij de 5 gasverdoving van het slachtdier teweeg wordt gebracht door de stappen: brengen van het slachtdier gedurende ca. 20 seconde in een eerste gasatmosfeer die ca. 20 vol.% kooldioxide en ca. 20 vol.% zuurstof omvat; 10 brengen van het slachtdier gedurende ca. 50 seconde in een tweede gasatmosfeer die ca. 40 vol.% kooldioxide en ca. 20 vol.% zuurstof omvat; en brengen van het slachtdier gedurende ca. 30 seconde in een derde gasatmosfeer die ca. 50 vol.% kooldioxide en ca. 20 vol.% 15 zuurstof omvat.
19. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-8, waarbij de eerste verdovingstoestand teweeg wordt gebracht door een elektrische verdoving. 20
20. Werkwijze volgens een van de conclusies 6-8 of 19, waarbij de tweede verdovingstoestand teweeg wordt gebracht door een elektrische verdoving.
21. Werkwijze volgens conclusie 19 of 20, waarbij de elektrische verdoving van het slachtdier met een wisselstroom met een frequentie van ten minste 20 Hz en ten hoogste 2,5 kHz teweeg wordt gebracht.
22. Werkwijze volgens conclusie 21, waarbij de frequentie 75-125 Hz 30 bedraagt.
23. Werkwijze volgens conclusie 21, waarbij de frequentie 200-2000 Hz bedraagt.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, waarbij de frequentie 450-550 Hz bedraagt. (
25. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-8, waarbij de eerste verdovingstoestand teweeg wordt gebracht door elk slachtdier of een deel daarvan bloot te stellen aan hoogfrequente straling, in het 5 bijzonder hoogfrequente elektromagnetische straling.
26. Werkwijze volgens een van de conclusies 6-8 of 25, waarbij de tweede verdovingstoestand teweeg wordt gebracht door elk slachtdier of een deel daarvan bloot te stellen aan hoogfrequente straling, in 10 het bijzonder hoogfrequente elektromagnetische straling.
27. Werkwijze volgens conclusie 25 of 26, waarbij een frequentie van 900-1000 MHz wordt toegepast.
28. Werkwijze volgens conclusie 25 of 26, waarbij een frequentie van 2400-2500 MHz, in het bijzonder 2450 MHz wordt toegepast.
29. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de container de transporteenheid is, waarmee de slachtdieren naar de 20 slachterij zijn getransporteerd.
30. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de slachtdieren kalkoenen zijn.
31. Inrichting voor het verwerken van slachtdieren, in het bijzonder gevogelte, in een slachterij, omvattende: een verdoofinrichting voor het verdoven van de slachtdieren in containers, met transportmiddelen voor het transporteren van de containers door de verdoofinrichting; 30 een losinrichting voor het lossen van de slachtdieren uit de containers; en een stroomafwaarts ten opzichte van de losinrichting opgestelde slachtinrichting, met het kenmerk, dat de slachtdieren in de verdoofinrichting in een 35 eerste verdovingstoestand worden gebracht waarin zij buiten ή ,·Λν λ ^ ο rs η Μ I Ο-ί Οϋ bewustzijn zijn, en de zuurstoftoevoer naar de spieren van de slachtdieren in hoofdzaak intact blijft.
32. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij de losinrichting 5 stroomafwaarts ten opzichte van de verdoofinrichting is opgesteld.
33. Inrichting volgens conclusie 31, waarbij de verdoofinrichting ten minste een verdoofruimte omvat, en waarbij de losinrichting in de ten minste ene verdoofruimte is opgesteld. 10
34. Inrichting volgens een van de conclusies 31-33, verder omvattende een stroomafwaarts ten opzichte van de losinrichting opgestelde tweede verdoofinrichting voor het verdoven van de geloste slachtdieren, met tweede transportmiddelen voor het transporteren 15 van de slachtdieren, waarbij de slachtdieren in een tweede verdo-vingstoestand worden gebracht die dieper is dan de eerste verdo-vingstoestand.
35. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij de tweede transport-20 middelen zijn ingericht om de respectieve slachtdieren in hoofdzaak volgtijdelijk te transporteren.
36. Inrichting volgens een van de conclusies 31-35, waarbij de losinrichting kantelmiddelen omvat voor het kantelen van containers. 25
37. Inrichting volgens een van de conclusies 31-35, waarbij de losinrichting uitdrijfmiddelen omvat voor het naar een open zijde van de container verplaatsen van de slachtdieren.
38. Inrichting volgens conclusie 37, waarbij de container een door spijlen gevormde wand omvat, en waarbij de uitdrijfmiddelen vanaf de buitenzijde van de container tussen de spijlen bewogen kunnen worden tot in de container.
39. Inrichting volgens conclusie 38, waarbij de uitdrijfmiddelen een reeks uitdrijfelementen omvat, welke zich aan een in de i f i c 'f O (?· container te brengen einde over een gedeelte van de hoogte van de container of een compartiment daarvan uitstrekken.
40. Inrichting volgens conclusie 39, waarbij de uitdrijfelementen 5 in hoofdzaak T-vormig zijn.
41. Inrichting volgens conclusie 39, waarbij de uitdrijfelementen plaatvormig zijn.
42. Inrichting volgens een van de conclusies 37-41, waarbij de container meerdere compartimenten omvat, en waarbij de uitdrijfmid-delen per compartiment werkzaam zijn.
43. Inrichting volgens een van de conclusies 31-42, waarbij de 15 losinrichting een in hoofdzaak horizontale bandtransporteur met een eindloze transportband omvat, van welke bandtransporteur althans een gedeelte is bestemd om in de container te worden gebracht nabij een bodem daarvan, of nabij een bodem van een compartiment van de container. 20
44. Inrichting volgens conclusie 43, waarbij de transportband zodanig wordt aangedreven, dat deze over een voorafbepaalde afstand wordt verplaatst bij het in de container brengen van genoemd gedeelte van de bandtransporteur. 25 Int k A Q f{ r «r 'V - y
NL1018486A 2001-07-06 2001-07-06 Verdoven bij de verwerking van slachtdieren. NL1018486C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1018486A NL1018486C2 (nl) 2001-07-06 2001-07-06 Verdoven bij de verwerking van slachtdieren.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1018486 2001-07-06
NL1018486A NL1018486C2 (nl) 2001-07-06 2001-07-06 Verdoven bij de verwerking van slachtdieren.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1018486C2 true NL1018486C2 (nl) 2003-01-16

Family

ID=19773686

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1018486A NL1018486C2 (nl) 2001-07-06 2001-07-06 Verdoven bij de verwerking van slachtdieren.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1018486C2 (nl)

Cited By (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1022288C2 (nl) * 2002-12-31 2004-02-18 Stork Pmt Werkwijze en inrichting voor het verwerken van slachtdieren.
WO2011051986A1 (en) * 2009-11-02 2011-05-05 Linco Italia S.R.L. Method for stunning animals, in particular poultry
CN104768382A (zh) * 2012-09-10 2015-07-08 林科食品系统公司 用于监测鸟的气体致晕的方法与监测系统
WO2015156668A1 (en) * 2014-04-10 2015-10-15 Marel Stork Poultry Processing B.V. Device for stunning poultry and method for operating such stunning device
CN106305946A (zh) * 2016-09-23 2017-01-11 重庆市万盛区渝旺食品有限公司 氮气屠猪装置

Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3973290A (en) * 1974-12-13 1976-08-10 Werner Wacker Method serving the stunning of animals for slaughter
DE3604738A1 (de) * 1986-02-14 1987-08-20 Gerd Gemmel Verfahren zur schockbetaeubung von schlachtvieh
US4829635A (en) * 1987-05-07 1989-05-16 Bernd Tonnies Method of stunning animals for slaughter
WO1994027425A1 (en) * 1993-06-02 1994-12-08 Sun Valley Poultry Limited The treatment of small animals
US5435776A (en) * 1994-07-21 1995-07-25 Liquid Carbonic Corporation Poultry stunning with carbon dioxide
EP0680259A1 (en) 1992-12-30 1995-11-08 Stork Pmt METHOD AND DEVICE FOR STUNNING POULTRY.
NL1007271C2 (nl) * 1997-10-14 1999-04-19 Meyn Maschf Werkwijze en inrichting voor het verdoven van gevogelte.
NL1009189C2 (nl) * 1998-05-18 1999-11-19 J M Poultry Technology B V Werkwijze en inrichting voor het in een slachtlijn bevestigen van pluimvee.

Patent Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3973290A (en) * 1974-12-13 1976-08-10 Werner Wacker Method serving the stunning of animals for slaughter
DE3604738A1 (de) * 1986-02-14 1987-08-20 Gerd Gemmel Verfahren zur schockbetaeubung von schlachtvieh
US4829635A (en) * 1987-05-07 1989-05-16 Bernd Tonnies Method of stunning animals for slaughter
EP0680259A1 (en) 1992-12-30 1995-11-08 Stork Pmt METHOD AND DEVICE FOR STUNNING POULTRY.
WO1994027425A1 (en) * 1993-06-02 1994-12-08 Sun Valley Poultry Limited The treatment of small animals
US5435776A (en) * 1994-07-21 1995-07-25 Liquid Carbonic Corporation Poultry stunning with carbon dioxide
NL1007271C2 (nl) * 1997-10-14 1999-04-19 Meyn Maschf Werkwijze en inrichting voor het verdoven van gevogelte.
NL1009189C2 (nl) * 1998-05-18 1999-11-19 J M Poultry Technology B V Werkwijze en inrichting voor het in een slachtlijn bevestigen van pluimvee.

Cited By (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1022288C2 (nl) * 2002-12-31 2004-02-18 Stork Pmt Werkwijze en inrichting voor het verwerken van slachtdieren.
WO2011051986A1 (en) * 2009-11-02 2011-05-05 Linco Italia S.R.L. Method for stunning animals, in particular poultry
CN104768382A (zh) * 2012-09-10 2015-07-08 林科食品系统公司 用于监测鸟的气体致晕的方法与监测系统
WO2015156668A1 (en) * 2014-04-10 2015-10-15 Marel Stork Poultry Processing B.V. Device for stunning poultry and method for operating such stunning device
NL2012600A (en) * 2014-04-10 2016-01-27 Marel Stork Poultry Proc Bv Device for stunning poultry and method for operating such stunning device.
KR20160144382A (ko) * 2014-04-10 2016-12-16 마렐 스토크 폴트리 프로세싱 비.브이. 가금류 기절 장치 및 그 기절 장치의 작동 방법
US10085459B2 (en) 2014-04-10 2018-10-02 Marel Stork Poultry Processing B.V. Device for stunning poultry and method for operating such stunning device
KR102475232B1 (ko) * 2014-04-10 2022-12-09 마렐 폴트리 비.브이. 가금류 기절 장치 및 그 기절 장치의 작동 방법
CN106305946A (zh) * 2016-09-23 2017-01-11 重庆市万盛区渝旺食品有限公司 氮气屠猪装置

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7448943B1 (en) Poultry stunning system
US5487699A (en) Treatment of poultry
CA2035511C (en) Procedure and plant for the stunning of animals to be slaughtered at slaughterhouses
US10757948B2 (en) Pre-stunning or stunning of animals with a combination of O2, CO2 and NO2
CA2187995C (en) Tunnel carbon dioxide immobilizer
NL9300254A (nl) Werkwijze en inrichting voor het bedwelmen van slachtdieren.
NL9400060A (nl) Werkwijze en inrichting voor het conserveren van het vlees van een slachtdier.
NL1018486C2 (nl) Verdoven bij de verwerking van slachtdieren.
US7794310B2 (en) Stunning animals such as poultry with gas
US7771255B2 (en) Plant and method for the stunning and killing of animals for slaughter through asphyxiation
US6468145B1 (en) System and method for cleaning animal intestines
NL1022288C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het verwerken van slachtdieren.
US2841817A (en) Apparatus for facilitating sticking bleeding of slaughter animals
US3274639A (en) Hide-pulling apparatus
US4602403A (en) Poultry processing method and apparatus with multi-purpose shackle
US3143762A (en) Process for facilitating the immobilization and slaughtering of animals
NL1009189C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het in een slachtlijn bevestigen van pluimvee.
JP2020099317A (ja) と畜処理システム及びと畜処理方法
US3657767A (en) Cattle handling apparatus
US3562854A (en) Animal restraining apparatus
US5376041A (en) Method for regulating the flow of animals through a slaughtering facility
JP2002000172A (ja) と畜処理施設とと畜処理方法
EP0044362A1 (en) Method of shackling live poultry and apparatus therefor
US3149368A (en) Animal slaughtering
WO2023217941A1 (en) Method and apparatus for anesthetizing slaughter animals

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
MK Patent expired because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20210705