NL1018182C2

NL1018182C2 - Inrichting en werkwijze voor het opslaan van glasvezelkabel.

Info

Publication number: NL1018182C2
Application number: NL1018182A
Authority: NL
Inventors: Bernardus Wijnandus Avezaat
Original assignee: L M B Avezaat B V
Priority date: 2001-05-30
Filing date: 2001-05-30
Publication date: 2002-12-03

Description

% 1

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET OPSLAAN VAN GLASVEZELKABEL

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op 5 een inrichting voor het opslaan van glasvezelkabel omvattende een frame en een roteerbaar daarin aangebrachte haspel voorzien van een tussen twee wangen opgenomen kern voor het omwikkelen van de glasvezelkabel. Daarnaast heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze 10 voor het opslaan van glasvezelkabel met behulp van de inrichting volgens de uitvinding.

Bij het aanleggen van netwerken, voor telefonie is het bekend dat glasvezelkabel in reeds in de grond aangebrachte buizen wordt geblazen. Hiertoe wordt ' 15 glasvezelkabel op een voorraadhaspel naar een beginpunt van de ondergrondse buis aangeleverd en vanaf de haspel met behulp van een blaasinrichting de buis ingeblazen.

Het blazen van glasvezelkabel in buizen gaat maar over een beperkte afstand, welke afstand dikwijls kleiner is 20 dan de op de voorraadhaspel aangebrachte afstand aan glasvezelkabel. Om de glasvezelkabel niet telkens te hoeven doorsnijden van de resterende kabel op de haspel, wordt ter plaatse van het begin van de glasvezelkabel in de ondergrondse buis een opening in de buis voorzien om 25 het begin van de kabel weer bovengronds te brengen. Vervolgens wordt de glasvezelkabel verder van de voorraadhaspel door de ondergrondse buis geblazen en wordt hierbij het begin van de kabel in lussen op de grond gelegd of in een inrichting voorzien van een 30 cirkelvormige goot opgeslagen. Dit gaat net zolang door totdat de gehele glasvezelkabel van de voorraadhaspel is afgewikkeld en ook het einde van de glasvezelkabel in de ondergrondse buis is aangebracht. Daarna kan met het begin van de kabel weer verder worden geblazen. Het 35 bezwaar van bovengenoemde methode is dat de kabel bij het leggen van lussen of opslaan in voornoemde inrichting # i ! ’’ s 2 gemakkelijk verstrikt raakt en dat het begin van de glasvezelkabel moeilijk toegankelijk is.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het opslaan van 5 glasvezelkabel volgens de bovengenoemde soort, waarbij bovengenoemde bezwaren zijn ondervangen. Daartoe wordt de inrichting gekenmerkt doordat de kern in radiale richting beweegbaar is en dat middelen zijn voorzien voor het instellen van de kern in althans een eerste stand, 10 waarbij de glasvezelkabel om de kern wordt gewikkeld, en een tweede stand, waarbij de kern binnen de omtrek van de kern in de eerste stand is gelegen.

Op de haspel kan de glasvezelkabel geordend worden gewikkeld, terwijl daarnaast is verzekerd dat het 15 begin van de glasvezelkabel toegankelijk is voor het afwikkelen van de glasvezelkabel doordat de kern in ' radiale richting kan worden ingetrokken en daarbij het begin van de glasvezelkabel vrij komt te liggen.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is de kern 20 opgebouwd uit twee of meer kernsegmenten, welke bij voorkeur cirkelboogvormig zijn. De instelmiddelen omvatten tenminste een op de kern aangrijpende hydraulische of pneumatische cilinder, terwijl het ook mogelijk is Voor elk kernsegment een afzonderlijke 25 cilinder te voorzien.

Een eerste wang van de haspel is voorzien van een opening, die aansluit op de kern wanneer deze in zijn eerste stand is. Bij het radiaal intrekken van de kern, komt het begin van de glasvezelkabel vrij te liggen en 30 kan de kabel via het gat verkregen tussen de binnenrand van de eerste wang en de kern van de haspel worden afgewikkeld.

Daarbij zijn verder bij voorkeur middelen voor het losmaakbaar bevestigen van de eerste wang voorzien.

35 De losmaakbare bevestigingsmiddelen verbinden de eerste wang nabij de kern van de haspel met de tweede wang om de glasvezelkabel rondom de buitenomtrek op de haspel te kunnen wikkelen, en verbinden de eerste wang nabij de 101 81 82 3 buitenomtrek van de haspel met de tweede wang om de draad via het gat tussen kern en binnenrand van de eerste wang van de haspel af te kunnen wikkelen.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvat 5 de inrichting verder middelen voor het verplaatsen van de haspel vanuit een eerste stand, waarbij de glasvezelkabel om de kern wordt gewikkeld, naar een tweede stand, waarbij de glasvezelkabel van de haspel wordt afgewikkeld. De eerste stand is een hoofdzakelijk rechtop 10 staande stand, waarbij de as van de haspel hoofdzakelijk horizontaal ligt. In deze stand is een geordend op de haspel wikkelen gewaarborgd. De tweede stand is een stand waarbij de haspel onder een hoek ten opzichte van de rechtopstaande stand staat teneinde een beheerst van de 15 haspel afwikkelen van de glasvezelkabel te waarborgen. Tijdens het afwikkelen bij een rechtopstaande stand van ' de haspel bestaat namelijk het gevaar dat meerdere wikkelingen tegelijkertijd van de kern afkomen. Wanneer de haspel onder een hoek staat, zullen onder invloed van 20 de zwaartekracht de wikkelingen naar beneden zakken. De hoek ligt tussen 30° en 50°, bij voorkeur tussen 40° en 50° en bedraagt in een bijzonder in hoofdzaak 45°. Een hoek van in hoofdzaak 45° waarborgt enerzijds het beheerst afwikkelen van de glasvezelkabel, terwijl 25 anderzijds de haspel over slechts 45° hoeft te worden verplaatst van de ene naar de andere stand. De middelen voor het verplaatsen van de haspel omvatten een hydraulische of pneumatische, op het frame aangrijpende cilinder.

30 Tenslotte zijn bij voorkeur radiaal, tussen de wangen instelbare aanslagmiddelen voorzien. Deze aanslagmiddelen worden nadat de glasvezelkabel op de haspel is gewikkeld zodanig ingesteld, dat zij tegen de buitenste wikkelingen van de kabel aanliggen. Bij het 35 afwikkelen vormen zij derhalve een buitenste aanslag en voorkomen dat de glasvezelkabel bij een schuine stand van de haspel naar de buitenzijde daarvan verschuift.

1018! 82' · 4

De uitvinding zal nu aan de hand van de bijgevoegde tekeningen nader worden verduidelijkt.

In de tekeningen toont:

Figuur 1 een inrichting voor het opslaan van 5 glasvezelkabel volgens de uitvinding in een eerste stand.

Figuur 2 de inrichting van figuur 1 in een tweede stand,

Figuur 3 een uitvergroot aanzicht van de inrichting volgens figuur 2.

10 In figuur 1 wordt in perspectivisch aanzicht een voorkeursuitvoersvorm getoond van een inrichting voor het opslaan van glasvezelkabel 1. De inrichting is voorzien van een frame 2 en een haspel 3, die roteerbaar in het frame 2 is aangebracht. De haspel bevat twee 15 wangen 4, 5 en een daartussen opgenomen kern 6 voor het omwikkelen van glasvezelkabel 1. De kern 6 is opgebouwd ' uit 4 cirkelboogvormige kernsegmenten 7 (zie ook figuur 2 en 3). De kern 6 is in radiale richting beweegbaar. De kerndiameter kan met behulp van cilinders 8 worden 20 gevarieerd. Er zijn tenminste twee standen van de kern 6 voorzien: een eerste stand waarbij de glasvezelkabel om de kern wordt gewikkeld (figuur 1), en een tweede stand waarbij de kern 6 binnen de omtrek van de kern 6 in de eerste stand' is gelegen (figuur 2 en 3). Hierna zal de 25 eerste stand van de kern worden aangeduid met "opwikkel-stand", terwijl de tweede stand van de kern zal worden aangeduid met "afwikkelstand".

De in figuur 1 aan de rechterzijde gelegen wang 4 is voorzien van een opening 9, die aansluit op de kern 30 6 wanneer deze in zijn opwikkelstand is. In deze opwikkelstand is de wang 4 losmaakbaar bevestigd aan de kernsegmenten 7 door middel van klemmen 10, die via de opening 9 in de eerste wang 4 aangrijpen op de kern 6. In de afwikkelstand (figuur 2 en 3) is de eerste wang 4 35 middels klemmen 11 aan de buitenzijde van de haspel 3 verbonden met de tweede wang 5. Deze klemmen 11 bestaan U-vormige, aan de buitenomtrek van beiden wangen 4, 5 aangrijpende beugels. In het liggende been van de U is 101 81 82"* 5 telkens een T-vormig aanslagorgaan 12 verschuifbaar opgenomen.

Verder is de inrichting voorzien van een op het frame 2 aangrijpende cilinder 13 voor het verplaatsen van 5 de haspel 3 vanuit een eerste stand, waarbij de glasvezelkabel om de kern 6 wordt gewikkeld (figuur 1), naar een tweede stand, waarbij de glasvezelkabel van de haspel 3 wordt afgewikkeld (figuur 2 en 3). Hierna wordt de eerste stand aangeduid met "opwikkelstand", terwijl de 10 tweede stand wordt aangeduid met "afwikkelstand". De opwikkelstand is een hoofdzakelijk rechtopstaande stand, waarbij de as van de haspel 3 hoofdzakelijk horizontaal ligt. De afwikkelstand is een stand, waarbij de haspel 3 onder een hoek ten opzicht van de opwikkelstand staat.

15 Deze afwikkelstand is in figuur 2 getoond. In deze stand ligt de hoek tussen 30° en 60°, bij voorkeur tussen 40° en 50°, en bedraagt in het bijzonder in hoofdzaak 45°.

Midden in de kern 6 bevindt zich de draaiingsas 14 van de haspel 3. Aan het uiteinde van deze draaiingsas 20 14 is roteerbaar rondom de draaiingsas 14 een geleidingsbaan 15 voor de glasvezelkabel 1 aangebracht. Deze geleidingsbaan 15 bestaat uit een boogvormige stang 16 met daaraan bevestigd een aantal plaatstukken 17, die elk een paar' vrij roteerbare geleidingswielen 18 25 bevatten. De glasvezelkabel 1 loopt tussen de geleidingswielen 18 van elk paar door. Daarnaast is de boogvormige stang 16 aan zijn naar de haspel 3 toegekeerde uiteinde bevestigd aan een rotatiestang 19.

De rotatiestang 19 is op zijn beurt aan het andere 30 uiteinde voorzien van een contragewicht 20 voor het stabiliseren van de rotatiebeweging van de geleidingsbaan 15. De geleidingsbaan 15 wordt in lijn opgesteld met een verdere geleidingsbaan 21, die op eenzelfde wijze is opgebouwd uit plaatstukken met geleidingswielen en die 35 middels een frame 22 op een ondergrond is op te stellen. Na de geleidingsbaan 21 met frame 22 kan een blaasinrichting (niet getoond) zijn opgesteld.

1018182^ 6

Hieronder volgt uitleg betreffende de werkwijze voor het opslaan van glasvezelkabel 1 met behulp van de inrichting volgens de uitvinding. Wanneer bij het blazen van een glasvezelkabel door ondergrondse buizen het punt 5 wordt bereikt waarop de kabel niet verder de ondergrondse buis in kan worden geblazen, wordt via een opening in de ondergrondse buis de glasvezelkabel bovengronds op de haspel 3 van de inrichting volgens figuur 1 gewikkeld. Hierbij bevindt de inrichting zich in de opwikkelstand.

10 Dit betekent dat de haspel in een hoofdzakelijk rechtopstaande stand is geplaatst middels cilinder 13. Daarnaast zijn de kernsegmenten 7 middels cilinders 8 in hun uiterste positie gebracht. De wang 4 voorzien van opening 9 is met klemmen 10 aan de kernsegmenten 7 15 bevestigd. De haspel 3 wordt roteerbaar rond zijn draaiingsas 14 aangedreven door een niet in de tekening getoonde motor. Opgemerkt dat de niet getoonde motor tevens kan dienen voor aansturing van de cilinders 8, 13.

Bij het in deze stand van de haspel om de kern 20 6 wikkelen van de glasvezelkabel 1 is gewaarborgd dat de kabel geordend op de kernsegmenten 7 komt te liggen. Wanneer de gehele glasvezelkabel op de inrichting is gewikkeld, oftewel wanneer ook het einde van de glasvezelkabel in de ondergrondse buis is aangebracht, 25 kan de glasvezelkabel 1 verder in de ondergrondse buis worden geblazen door het begin van de glasvezelkabel, dat op de kern is gewikkeld, bloot te leggen. Dit gebeurt door de kernsegmenten 7 middels cilinders 8 in hun afwik-kelstand te plaatsen, zoals vergroot is weergegeven in 30 figuur 3. Alvorens dit te doen worden eerst de U-vormige klemmen 11 aan de buitenzijde van de haspel 3 geplaatst. De T-vormige aanslagorganen 12 worden in radiale richting ingesteld, zodat zij tegen de buitenste wikkelingen van de glasvezelkabel 1 aanliggen. Vervolgens wordt de haspel 35 3 middels cilinder 13 naar zijn afwikkelstand verplaatst (zie figuur 2). Dan kan de kern 6 in radiale richting worden ingetrokken en komt het begin van de glasvezelkabel vrij te liggen. Dit begin wordt tussen de 10181S2 7 geleidingswielen 18 van de geleidingsbaan 15 en geleidingsbaan 21 getrokken om vervolgens met behulp van een algemene bekende blaasinrichting verder in de ondergrondse buis te worden geblazen. De glasvezelkabel 5 wordt hierbij vanuit het midden van de haspel 3 afgewikkeld.

In plaats van klemorganen 10, is het ook mogelijk de wangen 4,5 tijdens het opwikkelen middels een aantal bevestigingspennen met elkaar te verbinden. Deze 10 bevestigingspennen worden dan, wanneer de kern 6 in zijn uiterste stand is, tussen de kernsegmenten 7 aan de binnenkant van de kern 6 door beide wangen 4,5 gestoken en aan de buitenzijden van de wangen 4,5 met splitpennen bevestigd.

15 De inrichting kan op een aanhangwagen of laadbak van een voertuig worden geplaatst om eenvoudig l vervoerd te kunnen worden.

1018182

Claims

1. Inrichting voor het opslaan van glasvezelkabel omvattende een frame en een roteerbaar daarin aangebrachte haspel voorzien van een tussen twee wangen opgenomen kern voor het omwikkelen van de glasvezelkabel, 5 met het kenmerk, dat de kern in radiale richting beweegbaar is en dat middelen zijn voorzien voor het instellen van de kern in althans een eerste stand, waarbij de glasvezelkabel om de kern wordt gewikkeld, en een tweede stand, waarbij de kern binnen de omtrek van de 10 kern in de eerste stand is gelegen.

2. Inrichting volgens conclusie.1, waarbij de kern is opgebouwd uit twee of meer kernsegmenten.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de kernsegmenten cirkelboogvormig zijn.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de instelmiddelen voor de kern 20 omvatten tenminste een op de kern aangrijpende hydraulische of pneumatische cilinder.

5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een eerste wang is voorzien van een 25 opening die aansluit op de kern wanneer deze in zijn eerste stand is.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij verder middelen voor het losmaakbaar bevestigen van de 30 eerste wang zijn voorzien.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de losmaakbare bevestigingsmiddelen de eerste wang nabij de kern van de haspel met de tweede wang verbinden. 35 I 0181 32*»

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, waarbij de losmaakbare bevestigingsmiddelen de eerste wang nabij de buitenomtrek van de haspel met de tweede wang verbinden. 5

9. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, verdere omvattende middelen voor het verplaatsen van de haspel vanuit een eerste stand, waarbij de glasvezelkabel om de kern wordt gewikkeld, 10 naar een tweede stand, waarbij de glasvezelkabel van de haspel wordt afgewikkeld.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de eerste stand een hoofdzakelijk rechtopstaande stand is, 15 waarbij de as van de haspel hoofdzakelijk horizontaal ligt.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, waarbij de tweede stand een stand is, waarbij de haspel 20 onder een hoek ten opzichte van de rechtopstaande stand staat.

12. Inrichting volgens conclusie 11, waarbij de hoek ligt tussen 30° en 60°, bij voorkeur tussen 40° en 25 50°, en in het bijzonder in hoofdzaak 45° bedraagt.

13. Inrichting volgens een van de conclusies 19-12, waarbij de verplaatsmiddelen voor de haspel omvatten een hydraulische of pneumatische op het frame 30 aangrijpende cilinder.

14. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij verder radiaal, tussen de wangen instelbare aanslagmiddelen zijn voorzien. 35

15. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een roteerbaar om de as van de haspel 101 81 82 aangebrachte geleidingsbaan is aangebracht voor het geleiden van de glasvezelkabel bij het afwikkelen.

16. Werkwijze voor het opslaan van glasvezelkabel met behulp van de inrichting volgens een van de 5 voorgaande conclusies. 10181 82"