NL1018164C2

NL1018164C2 - Werkwijze voor het onderzoeken van de dichtheid van een afdichting in een aan een onderzijde gasdichte voeg, alsmede doorvoerelement voor gebruik in de werkwijze.

Info

Publication number: NL1018164C2
Application number: NL1018164A
Authority: NL
Inventors: Johannes Antonius Wout Belgers; Coen Franciscus Martinus Saris
Original assignee: Zeven Son B V De
Priority date: 2000-05-30
Filing date: 2001-05-29
Publication date: 2001-12-05

Description

Werkwijze voor het onderzoeken van de dichtheid van een afdichting in een aan een onderzijde gasdichte voeg, alsmede doorvoerelement voor gebruik in de werkwijze.

5 BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het onderzoeken van 10 de dichtheid van een afdichting in een aan een onderzijde gasdichte voeg in een betonnen vloer- of wandplaat of tussen twee naburige betonnen vloer- of wandplaten, welke afdichting op afstand van de onderzijde van de voeg aanwezig is, waarbij in de voeg onder de afdichting gas geblazen wordt en onderzocht wordt of er gas door de afdichting dringt, bijvoorbeeld door waarneming van aan de bovenzijde van de afdichting zich vormende 15 zeepbellen. Onder voeg dient ook een patroon van met elkaar in verbinding staande voegen verstaan te worden. De voegen kunnen uitgevoerd zijn als aan de onderzijde gesloten sleuven die aangebracht zijn in vloer- of wandplaten om bij overbelasting de plaats waar breuk optreedt voor te definiëren. Ook kunnen de voegen tussen twee naburige platen aanwezig zijn en zich over de hele dikte van de plaat uitstrekken, waarbij de onderzijde van 20 de voeg afgedicht is, bijvoorbeeld door een folie of bentoniet of een gas ondoorlatende grond zoals leem. De voegen zijn aan de bovenzijde afgedicht, bijvoorbeeld door een kit of een rubber profiel. Om aan allerlei eisen te voldoen dient deze afdichting gasdicht te zijn, bijvoorbeeld om bij aanwezigheid van een scheur in de onderzijde van de voeg te voorkomen dat de vloer- of wandplaat lekt.

25

Stand van de techniek.

Een werkwijze voor het onderzoeken van de dichtheid van een afdichting in een aan de onderzijde dichte voeg in een betonnen vloer is algemeen bekend. Bij de bekende 30 werkwijze wordt gas onder een vloer geblazen en wordt er van uit gegaan dat ter plaatse van de voeg de vloer gescheurd is, zodat het gas via deze scheur in de voeg terecht komt. Echter in de praktijk is gebleken dat regelmatig ondanks dat er op deze wijze geen lekkage J y i O i; :Q 4 ^ 2 werd vastgesteld toch bleek dat de afdichting niet dicht was.

Samenvatting van de uitvinding.

5 Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze van de in de aanhef omschreven soort waarbij de dichtheidsmeting onder alle omstandigheden volledig betrouwbaar is. Hiertoe is de werkwijze volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat het blazen van gas onder de afdichting geschiedt door met een holle naald door de afdichting te steken of aan een uiteinde van de voeg vanaf een zijkant met een holle naald of slang 10 tussen de onderzijde van de voeg en de afdichting te steken en via de holle naald gas in de voeg te blazen. De uitvinding berust op het inzicht dat de onderhavige vloeren ter plaatse van de voegen niet altijd voldoende gescheurd zijn om voldoende gas in de voeg onder de afdichting te brengen. Het is gebleken dat de afmetingen van de scheur vaak zo gering zijn dat er weliswaar gas doorheen gaat maar dat er niet voldoende gas tijdens de duur van de 15 meting in de voeg komt om daar een druk op te bouwen die groot genoeg is om (voldoende) gas door de lekkages in de afdichting te laten dringen om voldoende grote zeepbellen te vormen die met het blote oog waargenomen kunnen worden.

Opgemerkt wordt dat uit de Japanse octrooiaanvrage JP-A 5069490 een werkwijze bekend is om de dichtheid van een verbinding tussen twee folies te testen. Hierbij 20 wordt een holle naald door een van de folies gestoken tot in een kanaal aanwezig in de verbindingsnaad. Vervolgens wordt gas in het kanaal geblazen en de verbinding afgezeept. Door waarneming of zich zeepbellen vormen kan de dichtheid gecontroleerd worden. Deze bekende werkwijze betreft het testen van de dichtheid van een verbinding tussen twee flexibele materialen en geeft geen inzicht in de problematiek van het testen van voegen in 25 een betonnen vloer.

De voegen zijn aan de randen van de vloer of wand vaak open. Hierdoor verkeerde men in de veronderstelling dat niet eenvoudig een gasdruk opgebouwd kan worden in de gehele ruimte in het voegenpatroon, welke gasdruk nodig is voor het uitvoeren van het onderzoek.

30 Verrassend genoeg is echter gebleken dat met de werkwijze volgens de uitvinding het in de praktijk wel op eenvoudige wijze mogelijk is gebleken om in het gehele voegenpatroon een gasdruk aan te brengen en te handhaven.

1018164 1 3

Opgemerkt wordt dat uit de Europese octrooiaanvrage nummer EP 0 933 628 Al een werkwijze bekend is waarbij een holle naald door een afdichting in een voeg tussen twee vloerplaten gestoken wordt en lucht onder de vloerplaten wordt gepompt. Hierbij gaat het echter om het onderzoeken van de dichtheid van een vloer. Indien in de 5 vloer, aan de onderzijde gasdichte, voegen aanwezig zijn, zal de lucht niet van onder de vloer in deze, aan de onderzijde dichte, voegen kunnen komen, waardoor deze voegen niet met deze bekende werkwijze getest kunnen worden.]

Om te controleren of de doorsnede van de voeg niet verstopt is en de voeg over de hele lengte getest wordt, is een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de 10 uitvinding gekenmerkt, doordat aan een uiteinde van de voeg de gasdruk gemeten wordt. Indien de druk aan een uiteinde nul is, weet men dat tussen het punt waar gas ingepompt wordt en dit uiteinde een verstopping zit in de voeg, waardoor de voeg niet over de hele lengte onderzocht wordt, en kan men op andere plaatsen gas in de voeg pompen.

Een verdere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding is 15 gekenmerkt, doordat in de voeg een gasdruk opgebouwd wordt en op een gewenste waarde constant gehouden wordt door de gasdruk in de voeg te meten en de volumestroom van het toe te voeren gas te regelen. Doordat het gas in de voeg aan de open uiteinden ontsnapt, dient er continu gas in de voeg gepompt te worden om de gasdruk in de voeg constant te houden. Door dit op gecontroleerde wijze te doen, is gebleken dat overal in een 20 voegenpatroon een gelijke en constante gasdruk gehandhaafd kan worden.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een doorvoerelement voor gebruik in de werkwijze volgens de uitvinding, omvattende een holle stang die aan een uiteinde is voorzien van een koppelstuk voor koppeling met een gasslang. Voor hetgeen betreft het doorvoerelement is de uitvinding gekenmerkt, doordat het andere uiteinde dicht is en een 25 vorm heeft van een spitse punt, waarbij nabij dit uiteinde in de zijwand van de holle stang ten minste één opening aanwezig is. Door het uiteinde van het doorvoerelement dicht te maken en de opening voor de doorvoer van het gas in de zijwand aan te brengen, voorkomt men dat de holle stang verstopt raakt met afdichtmateriaal bij het doorsteken van de afdichting of met zand van de ondergrond.

30 Om bij het vervaardigen van het doorvoerelement het aanbrengen van de openingen in de holle stang te vereenvoudigen is een uitvoeringsvorm van het doorvoerelement gekenmerkt, doordat nabij het dichte uiteinden tenminste twee openingen T01 81 64- 4 aanwezig zijn die in één lijn liggen. Hierdoor kan men bij het aanbrengen van de openingen door de gehele dikte van de stang boren.

Een verdere uitvoeringsvorm van het doorvoerelement is gekenmerkt, doordat nabij het dichte uiteinden tenminste vier openingen aanwezig zijn die over de 5 omtrek van de stang verdeeld zij n. Hierdoor kan voldoende gas per tij dseenheid in de voeg gebracht worden zonder dat hiervoor een hoge druk of grote stromingssnelheid nodig is, en hierdoor wordt tevens de kans verkleind dat de uitstroom van het gas geblokkeerd kan raken.

10 Beknopte omschrijving van de tekeningen.

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de werkwijze en het doorvoerelement volgens de uitvinding. Hierbij toont: 15 Figuur 1 een bovenaanzicht van een vloer voorzien van voegen waarop testmiddelen voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding zijn aangesloten;

Figuur 2 een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de in figuur 1 weergegeven vloer met een voeg in de vorm van een aan de onderzijde dichte sleuf in een vloerplaat; 20 Figuur 3 een dwarsdoorsnede van een andere uitvoeringsvorm van de in figuur 1 weergegeven vloer met een door een folie aan de onderzijde afgesloten voeg in de vorm van een doorgaande sleuf tussen twee naburige vloerplaten;

Figuur 4 een langsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van een doorvoerelement volgens de uitvinding; en 25 Figuur 5 een deels opengewerkt aanzicht van het doorvoerelement.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen.

In figuur 1 is een bovenaanzicht weergegeven van een industriële vloer 1, 30 bijvoorbeeld van een tankstation, voorzien van voegen 3. In de vloer 1 bevinden zich pompeilanden 5 waarop brandstofpompen 7 aanwezig zijn. De voegen 3 zijn aan de onderzijde 9 gesloten en aan de bovenzijde afgesloten door een afdichting 11, bijvoorbeeld '10181 64^ 5 een afdichtkit (zie figuur 2).

Voor het testen van de dichtheid van de afdichting 11 wordt in de voeg 3 tussen de afdichting 11 en de onderzijde 9 van de voeg 3 gas gepompt, bijvoorbeeld lucht. In de in figuur 1 getoonde opstelling wordt een hol doorvoerelement 13 voor het inbrengen 5 van het gas aan een rand van de vloer 1 in de ruimte tussen de afdichting 11 en de onderzijde 9 van de voeg 3 gestoken. De bovenzijde van de afdichting 11 is ingezeept en daar waar de afdichting 11 een lekkage vertoont zullen zich zeepbellen vormen.

In figuur 2 is een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de in figuur 1 weergegeven vloer 1 met een voeg 3 in de vorm van een aan de onderzijde 9 dichte sleuf 10 in een vloerplaat 14 weergegeven. In plaats van aan de rand van de vloer 1 het doorvoerelement 13 in de voeg 3 te steken, is hier het doorvoerelement 13 van boven af door de afdichting 11 gestoken. In de voeg 3 bevindt zich een poreuze rugvulling 15 om te voorkomen dat bij het aanbrengen van kit de hele voeg gevuld wordt hetgeen ongunstig is voor de kwaliteit van de afdichting. Het doorvoerelement 13 is nabij een uiteinden voorzien 15 van openingen 17 voor de uitstroom van gas. Aan het andere uiteinde is het doorvoerelement 13 voorzien van koppelmiddelen 19 voor aansluiting op een pompinstallatie 21 (zie figuur 1). Na het uitvoeren van de meting wordt het doorvoerelement 13 uit de afdichting 11 getrokken. Het gat in de afdichting kan dichtgemaakt worden met bijvoorbeeld een plug of het materiaal van de afdichting kan zelfdichtend zijn.

20 In figuur 3 is een dwarsdoorsnede van een andere uitvoeringsvorm van de in figuur 1 weergegeven vloer weergegeven. In de vloer 1 is een voeg 3 aanwezig, in de vorm van een doorgaande sleuf tussen twee naburige vloerplaten 14, die door een folie 20 aan de onderzijde is afgesloten.

Met behulp van de pompinstallatie 21, zie figuur 1, wordt in de voegen 3 een 25 gasdruk opgebouwd en wordt deze gasdmk constant gehouden op een gewenste waarde. Hiertoe wordt de gasdruk in de voeg gemeten met een drukmeter 23 en het gas op gecontroleerde wijze in de voeg gepompt. Om te controleren of de doorsnede van de voegen 3 niet verstopt zijn, worden aan de open uiteinden 25 van de voegen 3 de gasdruk gemeten met een verdere drukmeter 27. Indien de gasdruk aan een open uiteinde gelijk is 30 aan de luchtdruk buiten de voegen betekent dit dat de voeg tussen het punt waar gas ingepompt wordt en het meetpunt verstopt is. Door vervolgens op afstand van het open uiteinde het doorvoerelement door de afdichting te steken en gas in de voeg te pompen kan 1018164 - 6 ook dit gedeelte van de voeg getest worden.

In de figuren 4 en 5 is een uitvoeringsvorm van een doorvoerelement volgens de uitvinding weergegeven in respectievelijk langsdoorsnede en een deels opengewerkt aanzicht. Het doorvoerelement 13 heeft een holle stang 29 die aan een uiteinde is voorzien 5 van een koppelstuk 17 voor koppeling met een gasslang. Het andere uiteinde is dicht en heeft een spitse punt 31. Nabij het dichte uiteinde bevinden zich vier openingen 17 in de zijwand 33 van de holle stang 29. De openingen 17 zijn over de omtrek van de holle stang 29 verdeeld en zijn aangebracht door twee doorboringen van de stang 29, zodat telkens twee tegenover elkaar aanwezige openingen 17 in lijn liggen.

10 Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvormen is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvormen afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader. Zo kunnen de voegen ook in een wandplaat 15 aanwezig zijn in plaats van de hier getoonde vloerplaat. In plaats van de getoonde dilatatievoegen kunnen de voegen bijvoorbeeld ook afvoergoten zijn. De afdichting van de voegen kan ook gevormd zijn door een rubber profiel in plaats van een afdichtkit. In plaats van het inzepen van de afdichting en waarneming van zeepbellen, kan ook op een andere wijze het ontsnappen van gas door de afdichting waargenomen worden, bijvoorbeeld door 20 een gekleurd gas te gebruiken.

1 o 18164*

Claims

1. Werkwijze voor het onderzoeken van de dichtheid van een afdichting in een aan een onderzijde gasdichte voeg in een betonnen vloer- of wandplaat of tussen twee naburige betonnen vloer- of wandplaten, welke afdichting op afstand van de onderzijde van 5 de voeg aanwezig is, waarbij in de voeg onder de afdichting gas geblazen wordt en onderzocht wordt of er gas door de afdichting dringt, bijvoorbeeld door waarneming van aan de bovenzijde van de afdichting zich vormende zeepbellen, met het kenmerk, dat het blazen van gas onder de afdichting geschiedt door met een holle naald door de afdichting te steken of aan een uiteinde van de voeg vanaf een zijkant met een holle naald of slang 10 tussen de onderzijde van de voeg en de afdichting te steken en via de holle naald gas in de voeg te blazen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan een uiteinde van de voeg de gasdruk gemeten wordt om te controleren of de doorsnede van de voeg niet verstopt is.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat in de voeg een gasdruk opgebouwd wordt en op een gewenste waarde constant gehouden wordt door de gasdruk in de voeg te meten en de volumestroom van het toe te voeren gas te regelen.

4. Doorvoerelement voor gebruik in de werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, omvattende een holle stang die aan een uiteinde is voorzien van een koppelstuk 20 voor koppeling met een gasslang, met het kenmerk, dat het andere uiteinde dicht is en een vorm heeft van een spitse punt, waarbij nabij dit uiteinde in de zijwand van de holle stang ten minste één opening aanwezig is.

5. Doorvoerelement volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat nabij het dichte uiteinden tenminste twee openingen aanwezig zijn die in één lijn liggen.

6. Doorvoerelement volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat nabij het dichte uiteinden tenminste vier openingen aanwezig zijn die over de omtrek van de stang verdeeld zijn. 10181 64