NL1018019C1

NL1018019C1 - Vastzetorgaan voor een in een vertikale geleiding verplaatsbare draagarm.

Info

Publication number: NL1018019C1
Application number: NL1018019A
Authority: NL
Inventors: Arthur Christiaan Wijnans
Original assignee: Fetim B V
Priority date: 2001-05-08
Filing date: 2001-05-08
Publication date: 2002-11-12
Also published as: EP1256289A3; EP1256289A2

Description

-1-

Vastzetorgaan voor een in een vertikale geleiding verplaatsbare draagarm.

De onderhavige aanvrage heeft betrekking op een samenstel 5 bestaande uit een vertikale geleiding, één of meer in de vertikale geleiding verplaatsbare draagarmen en middelen waarmee een draagarm in de vertikale geleiding vastgezet kan worden.

10 Dergelijke samenstellen zijn op zich bekend. Uit UK-A-2 082 893 is een vertikale geleiding bekend waar een draagarm met een zwaluwstaart geleidingselement in past. Het zwaluwstaart element heeft een rechte voortzetting die zich uitstrekt tot in een uitsparing in de draagarm en 15 kan met een stelschroef verder de draagarm ingetrokken worden. Hiermee wordt de draagarm vastgeklemd hetgeen echter niet een werkelijk zekere klemming geeft. Uit de PCT-aanvrage WO 92/09221 is een draagarm bekend waarbij een flexibel kunststofblokje aangebracht is dat met een 20 schroef zodanig aangetrokken kan worden dat een expanderend deel daarvan tegen de vertikale geleiding aan komt te liggen. Ook bij deze oplossing kan niet echt van een zekere klemming gesproken worden. Bij deze bekende systemen zijn de draagarmen traploos instelbaar hetgeen het 25 belangrijke nadeel tot gevolg heeft dat verschuiving na inklemming niet bepaald ondenkbeeldig is.

Daarnaast zijn er de bekende systemen waarbij draagarmen voorzien van haakorganen in vertikale profielelementen 30 gehangen kunnen worden, waartoe in de profielelementen op afstand van elkaar sleuven of slotgaten voor de haakorganen in aangebracht zijn. Bij dit soort systemen is de positie van een eenmaal op een bepaalde hoogte aangebrachte draagarm ook werkelijk gewaarborgd. Een nadeel van dit 35 soort systemen is het weinig fraaie uiterlijk, waardoor deze dan ook voor slechts een beperkt aantal toepassingsmogelijkheden geschikt bevonden worden.

1018019 -2-

De uitvinding beoogt in een samenstel te voorzien waar deze nadelen niet aan verbonden zijn, waarbij de draagar-men gewaarborgde posities in kunnen nemen en waarbij het 5 samenstel zodanig ingericht is dat het nergens zal misstaan .

Dienovereenkomstig wordt er in voorzien dat in de verti-kale geleiding op al dan niet gelijke afstanden van el-10 kaar gaten aangebracht zijn en dat de middelen, waarmee een draagarm in de vertikale geleiding vastgezet kan worden, uit een vastzetorgaan bestaan dat voorzien is van een uitstekende asstomp, bestemd om in één van de gaten in de vertikale geleiding gestoken te worden, en van op-15 sluit- of klemmiddelen waarmee het vastzetorgaan in de vertikale geleiding opgesloten of vastgeklemd kan worden. Volgens een nadere uitwerking is er daarbij verder in voorzien dat de vertikale geleiding een basisdeel omvat met daarin de op afstand van elkaar aangebrachte gaten, 20 waarbij het basisdeel voorzien is van opstaande randdelen en de randdelen voorzien zijn van naar elkaar toe gerichte benen.

De oplossing volgens de uitvinding voorziet in een apart 25 vastzetorgaan dat met behulp van de gaten in het basisdeel van de vertikale geleiding voor gewaarborgde posities van de draagarmen zorgt. Gezien het feit dat de gaten binnen de vertikale geleiding zijn gelegen, hetgeen blinde ronde gaten met een relatief beperkte diameter 30 kunnen zijn, wordt een systeem verkregen waarbij het uiterlijk niet verstoord wordt door de bekende sleuven of slotgaten van andere systemen.

Daarbij is nog in verdere maatregelen voorzien om een in 35 een gat gestoken vastzetorgaan daar ook in vast te kunnen houden of vast te klemmen. Allereerst omvat het vastzetorgaan daartoe een lichaam dat dwars op een centrale as 1 01801 9 -3- van het vastzetorgaan is aangebracht, waarbij de uitstekende asstomp een uiteinde van de centrale as vormt, en waarbij de breedte van het lichaam smaller is dan de afstand tussen de naar elkaar toe gerichte benen en de 5 lengte van het lichaam groter is dan de afstand tussen de naar elkaar toe gerichte benen. Bij voorkeur is de lengte, en dan met name de lengte in diagonale richting, van het lichaam daarbij groter dan de afstand tussen de opstaande randdelen.

10

Hiermee wordt bereikt dat het vastzetorgaan van buitenaf op elke gewenste hoogte met de asstomp in een gat in het basisdeel van de vertikale geleiding gebracht kan worden en door het over een kwartslag verdraaien van het vast-15 zetorgaan, waarbij het lichaam met de lengterichting van een vertikale positie naar en horizontale positie gebracht wordt. Daarbij komt het lichaam tegen de opstaande randdelen aan te liggen en is daarmee in de vertikale geleiding opgesloten.

20

Bij voorkeur wordt er daarbij verder in voorzien dat het lichaam van diagonaal tegenover elkaar gelegen nokken voorzien is die bestemd zijn bij verdraaiing van een met de asstomp in een gat gestoken vastzetorgaan tegen de 25 naar het basisdeel gerichte zijden van de naar elkaar toe stekende benen aan te komen liggen. Op deze wijze kan het vastzetorgaan ook werkelijk vast in de vertikale geleiding opgenomen worden. In plaats van nokken die tegen de onderzijde van de naar elkaar toe stekende benen komen te 30 liggen kan ook voorzien worden in nokken die tegen de binnenkant van de opstaande randdelen komen te liggen.

Verder is van belang hoe de draagarm in kontakt komt met het vastzetorgaan. Mogelijk is bijvoorbeeld draagarm en 35 vastzetorgaan volgens een horizontaal raakvlak tegen elkaar aan te laten liggen, dit heeft echter niet de voorkeur. Volgens een eerste verdere maatregel wordt er in - 1018019 -4- voorzien dat het lichaam aan de zijde van de nokken langs de middellijn in de lengterichting van het lichaam voor tenminste een deel in twee in tegengestelde richting hellende vlakken onderverdeeld is. Daarbij wordt er volgens 5 een tweede verdere maatregel in voorzien dat een draagarm aan een uiteinde voorzien is van tenminste één gelei-dingselement, bestemd om in een vertikale geleiding opgenomen te worden, dat zich tot aan beide zijden van de draagarm uitstrekt, waarbij het geleidingselement aan de 10 naar beneden gerichte zijde van een afschuining voorzien is. De draagarm komt bij deze constructie met het afge-schuinde vlak op een hellend vlak van het lichaam van het vastzetorgaan te rusten, hetgeen zeker bij een belaste draagarm voorkomt dat het vastzetorgaan verdraaid zou 15 kunnen worden en zorgt ook voor een verdere inklemming van het vastzetorgaan. Met de verdere maatregelen wordt op deze manier een extra veiligheid verkregen.

Daarnaast wordt het onderste deel van het geleidingsele-20 ment tegen de naar elkaar toe gerichte benen van de vertikale geleiding gedwongen waardoor kanteling van de draagarm om dit punt onmogelijk is en een juiste stand van de draagarm ten opzichte van de vertikale geleiding verzekerd is.

25

Volgens een nadere uitwerking kan daarbij verder nog voorzien worden in een profilering, bijvoorbeeld een rib-belstructuur, op tenminste één van de kontaktvlakken tussen vastzetorgaan en draagarm. Hierdoor kan verschuiving 30 van een draagarm ten opzichte van een vastzetorgaan geheel voorkomen worden.

Volgens een nadere uitwerking wordt er nog in voorzien dat het geleidingselement in het midden een inlaat heeft 35 waardoor het geleidingselement voor een deel om de centrale as van een vastzetorgaan kan vallen. Hierdoor wordt het maximaal mogelijke kontaktvlak tussen draagarm en 1018019 -5- vastzetorgaan gerealiseerd.

De uitvinding wordt aan de hand van het in de tekening gegeven voorbeeld nader toegelicht, waarin: 5 fig.l gedeeltelijk in doorsnede en aanzicht een verti-kale geleiding met draagarmen en vastzetorganen toont, fig.2 een bovenaanzicht van het samenstel volgens 10 fig.l toont, fig.3A-E enige aanzichten van een vastzetorgaan tonen, en fig.4A-C enige aanzichten tonen van een draagarm.

In fig.l is een vertikale geleiding 1 getoond met een ba-15 sisdeel 2, opstaande randdelen 3,4 en naar elkaar toe gerichte benen 5,6. In het basisdeel 2 zijn op afstand van elkaar blinde gaten 7 aangebracht bestemd voor het ontvangen van asstompen 9 van vastzetorganen 8. Verder zijn draagarmen 10,11 van verschillende lengte aangebracht die 20 aan het in de vertikale geleiding stekende uiteinde voorzien zijn van een eerste en een tweede geleidingselement 12,13. De draagarmen zijn in het gegeven voorbeeld voorzien van stellen steunvlakken 14,15, waarbij steunvlakken 15 voorzien zijn van gaten voor bevestigingsmiddelen. Op 25 de steunvlakken 14,15 zijn planken 16,17 aangebracht.

In fig.3A-E zijn een aantal aanzichten van het vastzetorgaan 8 getoond dat in hoofdzaak bestaat uit een centrale as 18 en een daarop aansluitend lichaam 19, waarbij de as 30 18 aan de ene zijde eindigt in een uit het lichaam 19 stekende asstomp 9 en aan de andere zijde met een bedie-ningsorgaan 20.

Het lichaam 19 is langwerpig waarbij de breedte van het 35 lichaam kleiner is dan de breedte van de opening tussen de naar elkaar toe gerichte benen 5,6 van de vertikale geleiding 1. De lengte van het lichaam 19 kan kleiner, 1018015 -6- gelijk aan of groter dan de afstand tussen de opstaande zijden van de vertikale geleiding genomen worden, waarbij bij voorkeur tenminste de lengte volgens de diagonaal groter is. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld is een 5 kleinere lengte volgens de middellijn genomen en een grotere lengte volgens de diagonaal, waardoor het lichaam bij benadering recht op de hartlijn van de vertikale geleiding kan komen te staan.

10 Het raakvlak van het lichaam 19, waarmee het tegen het basisdeel 2 van de vertikale geleiding 1 komt te liggen, is evenals het basisdeel 2 geheel vlak. Teneinde het lichaam 19 in de geleiding 1 te kunnen draaien zijn twee diagonaal tegenover elkaar gelegen hoeken 21,22 zover af-15 gerond dat de diagonale afstand daar kleiner is dan de afstand tussen de opstaande randdelen 3,4.

Op de andere hoeken zijn nokken 23,24 aangebracht die bestemd zijn tegen de binnenkant van de naar elkaar toe ge-20 richte benen 5,6 aan te komen liggen. Het tussen de nokken 23,24 gelegen deel van de bovenzijde van het lichaam 19 is langs de middellijn 25 in lengterichting in twee hellende vlakken 26,27 onderverdeeld. Van deze hellende vlakken 26,27 is steeds één vlak het kontaktvlak waar een 25 geleidingsdeel 13 van een draagarm 10,11 tegen aan komt te liggen.

In fig.4A-C zijn een aantal aanzichten van een draagarm 11 getoond waarbij hier met name de geleidingselementen 30 12,13 aan het uiteinde van de draagarm 11 van belang zijn. In plaats van twee afzonderlijke geleidingselementen had ook voor een aaneengesloten geleidingselement kunnen worden gekozen. Het benedenste geleidingselement heeft delen 28,29, waarvan het deel 28 een breedte heeft 35 die groter is dan de opening tussen de naar elkaar toe gerichte benen 5,6 en net kleiner dan de afstand tussen de opstaande randdelen 3,4 van de vertikale geleiding 1.

1018019 -7-

Het deel 29 heeft een breedte die kleiner is dan de afstand tussen de nokken 23,24 van het vastzetorgaan 8 en ook kleiner is dan de opening tussen de naar elkaar toe gerichte benen 5,6. Verder heeft het deel 29 aan de ach-5 terzijde een afschuining 30 dat het kontaktvlak vormt met één van de vlakken 26,27 van het vastzetorgaan 8. De afschuining 30 en de vlakken 26,27 kunnen van een geribbelde structuur voorzien zijn waardoor deze goed met elkaar in aangrijping kunnen komen. Hiermee wordt voorkomen dat 10 draagarm 10,11 en vastzetorgaan 8 makkelijk ten opzichte van elkaar verplaatst kunnen worden wanneer bijvoorbeeld onvoorzien van onderaf tegen de draagarm gestoten wordt.

In fig.l is schematisch het kontakt van vlak 30 met één 15 van de vlakken 26,27 van het vastzetorgaan 8 aangegeven. Hierdoor komen de geleidingen 12,13 tegen de naar elkaar toe gerichte benen 5,6 aan te liggen en is door de opsluiting van geleiding 13 tussen het vastzetorgaan 8 en de naar elkaar toe gerichte benen 5,6 kanteling van een 20 belaste draagarm uitgesloten. Bovendien wordt het vastzetorgaan nog eens extra in een gekozen gat 7 gehouden.

In fig.4A is verder nog een uitsparing 32 aangegeven die voor voldoende ruimte zorgt voor het in de juiste stand 25 kunnen brengen van het bedieningsorgaan 20.

1 * U I 9

Claims

1. Samenstel bestaande uit een vertikale geleiding, één of meer in de vertikale geleiding verplaatsbare draagar-5 men en middelen waarmee een draagarm in de vertikale geleiding vastgezet kan worden, met het kenmerk dat in de vertikale geleiding op afstand van elkaar gaten aangebracht zijn en dat de middelen uit een vastzetorgaan bestaan dat voorzien is van een uitstekende asstomp, be-10 stemd om in één van de gaten in de vertikale geleiding gestoken te worden, en van opsluit- of klemmiddelen waarmee het vastzetorgaan in de vertikale geleiding vastgeklemd kan worden.

2. Samenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de vertikale geleiding een basisdeel omvat waarin op afstand van elkaar de gaten in aangebracht zijn, waarbij het basisdeel voorzien is van opstaande randdelen en de randde-len voorzien zijn van naar elkaar toe gerichte benen. 20

3. Samenstel volgens conclusies 1-2, met het kenmerk dat het vastzetorgaan een lichaam omvat dat dwars op een centrale as is aangebracht, waarbij de uitstekende asstomp een uiteinde van de centrale as vormt, en waarbij de 25 breedte van het lichaam smaller is dan de afstand tussen de naar elkaar toe gerichte benen en de lengte van het lichaam groter is dan de afstand tussen de naar elkaar toe gerichte benen.

4. Samenstel volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de lengte volgens de diagonaal van het lichaam groter is dan de afstand tussen de opstaande randdelen van de vertikale geleiding.

5. Samenstel volgens conclusie 3-4, met het kenmerk dat het lichaam van diagonaal tegenover elkaar gelegen nokken 101801 % - 9- voorzien is die bestemd zijn bij verdraaiing van een met de asstomp in een gat gestoken vastzetorgaan tegen de naar het basisdeel gerichte zijden van de naar elkaar toe stekende benen aan te komen liggen. 5

6. Samenstel volgens conclusie 5, met het kenmerk dat het lichaam afgerond is aan de andere diagonaal tegenover elkaar gelegen hoeken dan waar de nokken aangebracht zijn.

7. Samenstel volgens conclusies 3-6, met het kenmerk dat het lichaam aan de zijde van de nokken langs de middellijn in de lengterichting van het lichaam voor tenminste een deel in twee in tegengestelde richting hellende vlakken onderverdeeld is. 15

8. Samenstel volgens conclusie 3-7, met het kenmerk dat de as aan het uiteinde gelegen tegenover de asstomp voorzien is van een bedieningsorgaan dat bij een vastgeklemd vastzetorgaan bij voorkeur evenwijdig aan de hartlijn van 20 de vertikale geleiding verloopt.

9. Samenstel volgens conclusies 1-8, met het kenmerk dat een draagarm aan een uiteinde voorzien is van tenminste één geleidingselement, bestemd om in een vertikale gelei-25 ding opgenomen te worden, dat zich tot aan beide zijden van de draagarm uitstrekt, waarbij het geleidingselement aan de naar beneden gerichte zijde van een afschuining voorzien is.

10. Samenstel volgens conclusie 9, met het kenmerk dat het geleidingselement in het midden voorzien is van een inlaat waardoor het geleidingselement voor een deel om de centrale as van een vastzetorgaan kan vallen.

11. Samenstel volgens conclusies 9-10, met het kenmerk 1018019 -10- dat in de draagarm een uitsparing aangebracht is voor het daarin ten dele kunnen opnemen van een bedieningsorgaan bij een vastgezet vastzetorgaan.

12. Samenstel volgens één of meer van conclusies 1-11, met het kenmerk dat de kontaktvlakken tussen draagarm en vastzetorgaan voorzien zijn van een geribbelde structuur.

13. Geleiding voor een samenstel volgens één of meer van 10 conclusies 1-12, met het kenmerk dat de geleiding een basisdeel omvat waarin op afstand van elkaar de gaten in aangebracht zijn, waarbij het basisdeel voorzien is van opstaande randdelen en de randdelen voorzien zijn van naar elkaar toe gerichte benen. i o 0 01 9 i J 'ia> Vs*· * ij