NL1017815C2 - Slot. - Google Patents

Description

Slot

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het blokkeren van een wiel van een (motor-)rijwiel door het tussen naaf en velg inbrengen van een blokkeerorgaan, 5 welk blokkeerorgaan een eerste einddeel, een buigzaam middendeel en een tweede einddeel omvat waarbij dat tweede einddeel als insteekdeel is uitgevoerd en welke inrichting als behuizingsdeel een U-vormig deel omvat waarbij de afstand tussen de benen van die U zodanig is dat daartussen een deel van dat rijwiel kan worden opgenomen en waarbij beide benen nabij de vrije uiteinden daarvan van een zich in 10 hoofdzaak loodrecht op de langshartlijn van die benen uitstrekkende in lijn liggende opening voorzien zijn voor het opnemen van dat insteekdeel.

Een inrichting volgens de aanhef van conclusie 1 is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift US-A-5.823.025. Het in dit document getoonde slot omvat een in hoofdzaak U-vormige constructie, waarvan het open uiteinde van de U-vorm over een 15 remschijf van een voorwiel of over een tandwiel aan de achterzijde van een rijwiel geschoven kan worden. Een vergrendelpen kan tussen beide benen van de U-vormige constructie worden aangebracht om het slot te vergrendelen.

Het is een nadeel van het slot getoond in bovengenoemd Amerikaans octrooischrift dat bij het afsluiten van een rijwiel steeds een slot toegepast wordt voor 20 het blokkeren van een wiel, terwijl een afzonderlijke kabel toegepast moet worden om de fiets te bevestigen aan een op vaste wijze met de ondergrond verbonden object zoals een boom, een lantaarnpaal of overig straatmeubilair. Bij het parkeren van rijwielen wordt vaak slechts een korte periode de tijd genomen om het rijwiel af te sluiten, zodat vaak slechts het slot dat het wiel blokkeert wordt afgesloten, zonder dat de moeite 25 wordt genomen om de kabel te bevestigen aan dat object.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding te voorzien in een blokkeerinrichting voor het blokkeren van een wiel en voor het bevestigen van een rijwiel aan een op vaste wijze met de ondergrond verbonden object, die op eenvoudige wijze gebruikt kan worden voor het afsluiten van een rijwiel, zonder dat meer dan een 30 handeling toegepast hoeft te worden.

Het doel van de onderhavige uitvinding wordt bereikt doordat het eerste einddeel vrijwel onlosmakelijk is verbonden met het behuizingsdeel en dat het insteekdeel zodanig is uitgevoerd dat in aangebrachte toestand in het behuizingsdeel het zich 1017815 2 voorbij dat behuizingdeel uitstrekt, welk zich voorbij het behuizingsdeel uitstrekkend deel van het insteekdeel als blokkeerorgaan functioneert. Door het insteken van het insteekdeel, dat als blokkeerpen is uitgevoerd, tussen de spaken van een wiel, wordt bereikt dat het wiel niet meer kan roteren. De persoon die het rijwiel afsluit moet de 5 blokkeerpen ter hand nemen en deze in de in het behuizingsdeel aanwezige opening steken om het rijwiel af te sluiten. Daar aan deze blokkeerpen een buigzaam middendeel in de vorm van een kabel bevestigd is, is het voor de persoon een kleine moeite deze kabel aan een vast aan de bodem verbonden object, zoals een boom, een lantaarnpaal of ander straatmeubilair te bevestigen. Door middel van een eenvoudige 10 beweging, zoals het insteken van de blokkeerpen in de opening van het behuizingsdeel, is het rijwiel af te sluiten. De blokkeerpen die door het wiel heen gestoken is kan met een uiteinde daarvan opgenomen worden in een opnamedeel. Dit opnamedeel, dat bij voorkeur op vaste wijze is bevestigd aan een ffamedeel, verzorgt een extra ondersteuning voor de blokkeerpen.

15 Bij voorkeur heeft het insteekdeel een lengte van ten minste 5 centimeter, bij voorkeur ten minste 10 centimeter, bij verdere voorkeur ten minste 15 centimeter. Door het uitvoeren van het insteekdeel met een minimum lengte wordt een star insteekdeel verkregen dat op eenvoudige wijze kan worden ingestoken in de opening in het behuizingsdeel. Het starre insteekdeel strekt zich dan uit over ten minste twee 20 steunpunten die gevormd worden door ten minste de beide U-vormige benen van het behuizingsdeel.

Bij voorkeur omvat het behuizingsdeel een langwerpig gevormde blokkeerstift, waarvan een eerste uiteinde aangrenzend is aan een nok van de vergrendelinrichting en een tweede uiteinde in de gesloten toestand van de blokkeerinrichting uitsteekt in de 25 opening van het behuizingsdeel. De blokkeerstift in het behuizingsdeel verschuift al naar gelang de stand van de nok van de slotcilinder. Indien de vergrendelinrichting met behulp van de bijbehorende sleutel in de gesloten stand is gebracht, waardoor ook de nok van de vergrendelinrichting zich in de gesloten stand bevindt, steekt het tweede uiteinde van de blokkeerstift in de opening waar de blokkeerpen behoort te zitten.

30 Bij voorkeur omvat de blokkeerstift een veer voor het uit de opening drukken van het tweede uiteinde van de blokkeerstift, welke veer tevens comprimeerbaar is bij een draaiing van de nok van de vergrendelinrichting. Bij het draaien van de nok van de slotcilinder vanuit de open toestand naar de gesloten toestand wordt het tweede uiteinde

1 0 1 i . i i; O

3 van de blokkeerstift in de opening voor de blokkeerpen gedwongen. Om bij het openen van de vergrendelinrichting terug te kunnen keren in de oorspronkelijke positie is aan de blokkeerstift een veer aangebracht die onder veerspanning staat indien de blokkeerstift zich in gesloten toestand bevindt. Bij het openen van de 5 vergrendelinrichting verdwijnt een tegendruk die door de nok van de vergrendelinrichting op indirecte wijze op de veer wordt uitgeoefend. Door het verdwijnen van de tegendruk zet de veer uit en wordt de blokkeerstift terug gedrukt uit de opening terug in het behuizingsdeel.

Bij verdere voorkeur omvat het behuizingsdeel een beveiligingsstift, welke 10 hoofdzakelijk evenwijdig aan de blokkeerstift is geplaatst en welke in de open toestand van de blokkeerinrichting uitsteekt in de opening van het behuizingsdeel. De beveiligingsstift is in de inrichting aangebracht om te voorkomen dat de blokkeerinrichting gesloten kan worden zonder dat een blokkeerpen aanwezig is in de opening van het behuizingsdeel. Tevens hebben de beveiligingsstift en de blokkeerstift 15 een hoofdzakelijk tegenover elkaar liggende uitsparing, waarin een afgerond lichaam is geplaatst voor het op selectieve wijze toestaan van bewegingen in de langsrichting van ten minste een van beide stiften. Doordat de beide stiften althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar zijn geplaatst, op slechts een kleine afstand van elkaar, is tussen beide stiften een ruimte gecreëerd. In deze ruimte is een afgerond lichaam, bij voorkeur een 20 kogelvormig lichaam, geplaatst, dat een diameter heeft die enigszins groter is dan de kleinste afstand tussen beide stiften. Beide stiften hebben in de langsrichting een uitsparing, die is ontstaan doordat op die plaats de diameter van de stift is verkleind. Deze uitsparingen zijn voordelig bij het beveiligen van de blokkeerinrichting, zodat de nok van de vergrendelinrichting niet in de gesloten toestand kan worden gedraaid, 25 indien de blokkeerpen zich niet in de opening in het behuizingsdeel bevindt. In de open toestand van de blokkeerinrichting bevindt het kogelvormig lichaam zich in de ruimte tussen beide stiften en in de ruimte van de uitsparing in de blokkeerstift. Het kogelvormig lichaam zit klem tussen de naar de opening toegekeerde wand van de tussenruimte en de rand van de uitsparing van de beveiligingsstift.

30 Indien een blokkeerpen is ingestoken in de opening in het behuizingsdeel is de beveiligingsstift naar binnen gedrukt, en is de rand van de uitsparing verder naar de binnenzijde geschoven. De ruimte voor het kogelvormig lichaam wordt vergroot, en de blokkeerstift heeft de mogelijkheid aan te grijpen in een uitsparing in de in de opening 1017815 4 van het behuizingsdeel ingestoken blokkeerpen. Door dit aangrijpen schuift een rand van de uitsparing op de blokkeerstift in de richting van de opening in het behuizingsdeel, totdat het kogelvormig lichaam ingeklemd is tussen de wand van de tussenruimte die zich aan de zijde van de opening in het behuizingsdeel bevindt en een 5 rand van de uitsparing van de blokkeerstift. De sleutel kan niet worden uitgenomen uit het slot, zolang de blokkeerpen niet is ingestoken in de opening en het slot niet in de gesloten positie gebracht is.

Bij het insteken van de blokkeerpen in de opening van het behuizingsdeel treedt een beweging van het kogelvormig lichaam op vanuit de open positie in de gesloten 10 positie of omgekeerd.

Bij voorkeur is het behuizingsdeel aan een zijde open uitgevoerd, en is deze sluitbaar om een frame van een rijwiel door middel van de blokkeerpen, welke wordt ingestoken door de opening in het behuizingsdeel. Tegelijkertijd met het afsluiten van het rijwiel wordt ervoor zorg gedragen dat de blokkeerinrichting op vrijwel 15 onlosmaakbare wijze is bevestigd aan het frame.

Bij voorkeur omvat de kabel, welke zich tussen de blokkeerpen en het behuizingsdeel bevindt, in de onbelaste toestand meerdere wikkelingen. Door de wikkelingen in de kabel is een compacte constructie verkregen, zodat de kabel op eenvoudige wijze kan worden opgeborgen, bijvoorbeeld in de nabijheid van de 20 achterzijde van het zadel van een fiets, waar deze uit het zicht van de bestuurder van de fiets vastgeklemd kan worden.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van onderhavige uitvinding is de blokkeerpen vanaf de bevestigingszijde van het behuizingsdeel insteekbaar in de opening in het behuizingsdeel en grijpt deze aan aan de andere zijde van de spaken in 25 een ondersteunend lichaam. Dit ondersteunend lichaam kan bijvoorbeeld een oog omvatten dat aan het frame van een rijwiel is bevestigd. Aan beide zijden van het wiel is dan een ondersteuning voor de blokkeerpen aanwezig. Aan de zijde van de behuizing wordt deze gevormd door de behuizing zelf, terwijl aan de andere zijde de ondersteuning gevormd wordt door een oog met vrijwel dezelfde diameter of enigszins 30 groter dan de diameter van de blokkeerpen.

Het behuizingsdeel van de blokkeerinrichting volgens de uitvinding kan zijn gemaakt uit een kunststof, bijvoorbeeld een thermoplastische kunststof, welke juist door de taaiheid daarvan slechts zeer moeizaam door onbevoegden te openen is.

1017815 5

Wanneer met behulp van een zaag geprobeerd wordt het behuizingsdeel te openen, lopen de tanden van de zaag dicht in de thermoplastische kunststof.

Een uitvoeringsvorm van een blokkeerinrichting volgens onderhavige uitvinding wordt nader beschreven aan de hand van de in de tekening getoonde figuren. Hierin 5 toont:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht van de blokkeerinrichting volgens de uitvinding, bevestigd aan een rijwiel;

Fig. 2 een opengewerkt bovenaanzicht van het behuizingsdeel in de open toestand, zonder de aanwezigheid van een blokkeerpen; en 10 Fig. 3 een opengewerkt bovenaanzicht van het behuizingsdeel in de gesloten toestand, waarbij de blokkeerpen in de opening is gestoken.

Figuur 1 toont een perspectivisch zijaanzicht van de blokkeerinrichting 1 volgens de uitvinding, bevestigd aan een framebuis 2 van een rijwiel, bijvoorbeeld in de nabijheid van het achterwiel 3 daarvan. Het behuizingsdeel 4 is aan een zijde van het 15 frame 2 van een fiets bevestigd door middel van schroeven (niet getoond). Aan de bovenzijde van het behuizingsdeel 4 is een kabel 5, in de vorm van een stevige draadkabel of iets soortgelijks, bevestigd door middel van een vrijwel onlosmaakbare verbinding. De draadkabel is relatief lang uitgevoerd, zodat deze om een vast met de ondergrond verbonden lichaam, zoals bijvoorbeeld een boom, een lantaarnpaal of iets 20 dergelijks, gelegd kan worden. Het bevestigen aan bijvoorbeeld een boom heeft tot voordeel dat de fiets niet langer weggesleept of getild kan worden om het aan de fiets aanwezige sluitwerk elders te forceren en te openen.

Wanneer de kabel 5 niet gebmikt wordt, kan deze worden op geslagen op een plaats aan de achterzijde van het zadel (niet getoond) van de fiets. Om het hanteren van 25 de kabel 5 te vergemakkelijken is de kabel 5 gevormd in een opgerolde toestand, waarin de kabel 5 bestaat uit meerdere kabelwindingen. Door het oprollen van de kabel 5 wordt tevens een compacte constructie verkregen, die op eenvoudige wijze kan worden weggewerkt uit het zicht van de bestuurder van de fiets.

Aan het andere uiteinde van kabel 5 is deze voorzien van een blokkeerpen 6, 30 welke bij voorkeur is uitgevoerd in een geharde staalsoort. In figuur 1 is getoond dat deze blokkeerpen 6 vanuit de buitenzijde van een framebuis 2 van een rijwiel is ingestoken. Het uiteinde van de blokkeerpen 6 is insteekbaar in het behuizingsdeel 4 en sluit daarmee de sleuf 9 welke in het behuizingsdeel 4 gemaakt is af. Om doorschieten

Ί ί. 5 'f ;· I

6 van de blokkeerpen 6 te voorkomen is een vaste ring 8 aan de blokkeerpen 6 bevestigd, welke een grotere diameter heeft dan de blokkeerpen 6. De blokkeerpen 6 steekt uit tot in het wiel 3, zodat het wiel 3 geblokkeerd wordt. Het insteekbare uiteinde van de blokkeerpen 6 wordt aan de zijde van het framedeel 7 opgenomen in een opnamedeel 5 (niet getoond) dat aan de naar het wiel 3 gekeerde zijde open is en aan de van het wiel 3 afgekeerde zijde gesloten is. Naast het vormen van een extra steunpunt heeft de gesloten zijde van het opnamedeel tevens tot doel tegen te gaan dat de blokkeerpen met geweld losgeslagen kan worden. De ffamebuis 2, die aan drie zijden is omgeven door het behuizingsdeel 4, is door het sluiten van het slot volledig ingesloten. Het slot kan 10 daarmee slechts onder toepassing van geweld van de ffamebuis verwijderd worden. De schade die door dit gewelddadig verwijderen veroorzaakt wordt is in veel gevallen onherstelbaar. In het eerste gedeelte van het behuizingsdeel 4 is het sluitmechanisme 10 ondergebracht. De sleutel 11 voor het openen en sluiten van het slot 10 wordt aan de tweede zijde van het wiel ingestoken, terwijl de met een sleutel 11 bedienbare 15 slotcilinder 15 doorloopt in het lichaam tussen beide benen, dat achter de ffamebuis 2 doorloopt aan de overzijde van de blokkeerpen 6 die de sleuf 9 afsluit. De slotcilinder 15 is, zoals blijkt uit figuur 3, geborgd door twee borgpennen 16, zodat deze niet verplaatsen kan.

Figuur 2 toont een opengewerkt bovenaanzicht van het behuizingsdeel 4 in de 20 open toestand, zonder de aanwezigheid van een blokkeerpen 6 in de opening 17 van het behuizingsdeel 4. Het behuizingsdeel 4 omvat een uitsparing 9, welke in de vorm van een sleuf 9 vanaf een zijde van het behuizingsdeel 4 insnijdt. In de sleuf 9 wordt, indien de blokkeerinrichting 1 aan een rijwiel is gemonteerd, één van de ffamebuizen in de nabijheid van het achterwiel opgenomen. Haaks op deze sleuf 9 in het behuizingsdeel 4 25 is een opening 17 aangebracht, welke zich uitstrekt vanaf de ene zijde van het behuizingsdeel 4 naar een tegenoverliggende zijde van het behuizingsdeel 4. In de langsrichting van de opening 17 loopt de hartlijn 18 van de opening 17. De opening 17 wordt onderbroken door de sleuf 9. In het bovengedeelte van figuur 2 zijn de vergrendelingsdelen voor de blokkeerpen 6 geplaatst. Deze vergrendelingsdelen 30 bestaan uit de blokkeerstift 19, welke met het naar de opening 17 toegekeerde uiteinde 21 daarvan aangrijpbaar is op een eventueel ingestoken blokkeerpen 6. In de getoonde uitvoeringsvorm is de inrichting voorzien van een veiligheidsinrichting. Deze omvat een veiligheidsstift 20, welke evenwijdig aan de blokkeerstift 19 geplaatst is in het 1017815 7 behuizingsdeel 4 van de inrichting 1. Aan een zijde is de veiligheidsstift 20 voorzien van een veer 22, welke ervoor zorgt dat het naar de opening 17 toegekeerde uiteinde 23 van de stift 20 enigszins in de opening 17 uitsteekt indien geen blokkeerpen 6 in de opening 17 aanwezig is.

5 In de voorkeursuitvoeringsvorm in de figuur 2 zijn zowel de blokkeerstift 19 als de veiligheidsstift 20 voorzien van een uitsparing 24,25, welke is uitgevoerd als een verkleining van de diameter van de respectieve stift 19,20. In de ruimte die is gevormd tussen de blokkeerstift 19 en de beveiligingsstift 20 ter hoogte van de respectieve uitsparingen 24,25 is een kogelvormig lichaam 26 geplaatst. In figuur 2 is de 10 blokkeerinrichting 1 in een open toestand getoond. Door de positie van het kogelvormig lichaam 26 in deze toestand is het onmogelijk de nok 27 van de slotcilinder 15 te draaien om de blokkeerstift 19 in de vergrendelde positie te schuiven. Het kogelvormig lichaam 26 bevindt zich in deze toestand gedeeltelijk in de uitsparing 25 van de blokkeerstift. Door de afwezigheid van de blokkeerpen 6 in de opening 17 15 steekt de beveiligingsstift 20 enigszins uit in de opening 17 zodat de achterste rand van de uitsparing van de beveiligingsstift 20 is verschoven in de richting van de opening 17. Hiermee is de effectieve ruimte voor het kogelvormig lichaam 26 verkleind en is het voor dat lichaam onmogelijk terug te keren in de uitsparing 24 van de beveiligingsstift 20.

20 In deze uitvoeringsvorm is de kabel 5 aan een zijde bevestigd op een plaats 29 aan de behuizing 4 in de nabijheid van de slotcilinder 15. De bevestiging van de kabel 5 is geborgd door toepassing van een borgpen 28, welke vanaf een zijde in de behuizing 4 is aangebracht.

Figuur 3 toont een opengewerkt bovenaanzicht van het behuizingsdeel 4 in de 25 gesloten toestand van het slot, waarbij de blokkeerpen 6 in de opening 17 is gestoken. Door het insteken van de blokkeerpen 6 in de met de pijl aangegeven richting is de beveiligingsstift 20 uit de opening 17 teruggedrukt in het behuizingsdeel 4 van de blokkeerinrichting 1. Hierdoor is de veer 22 ingedrukt. Door de verplaatsing van de beveiligingsstift 20 verschuift de uitsparing 24 in de beveiligingsstift 20 in de richting 30 van de veer 22, zodat het kogelvormig lichaam 26 kan bewegen. Het kogel vormig lichaam 26 bevindt zich in de tekening gedeeltelijk in de uitsparing 24 van de beveiligingsstift en geeft daarmee de ruimte vrij voor het bewegen van de blokkeerstift 19. Na het insteken van de blokkeerpen 6 in de opening 17 en het terugduwen van de 8 beveiligingsstift 20 kan de blokkeerstift 19 aangrijpen in een uitsparing 30 in de vorm van een diameterverkleining van de blokkeerpen 6. De blokkeerstift 19 steekt hierdoor enigszins uit in de opening 17. Het transleren van de blokkeerstift 19 in de richting van de opening 17 is het gevolg van het draaien aan de sleutel 11 in de slotcilinder 15. Door 5 de sleutel 11 een kwart slag te draaien draait de nok 27 van de slotcilinder 15 vanaf een smalle zijde naar een brede zijde. Door het transleren van de blokkeerstift 19 tijdens de sluiting van de blokkeerinrichting 1 is de veer 31, die de blokkeerstift 19 terug in de behuizing 4 moet drukken, ingedrukt. Bij het openen van de blokkeerinrichting 1 drukt de veerkracht van de veer 31 de blokkeerstift 19 terug in de behuizing 4.

10 Hoewel de uitvinding hierboven aan de hand van een voorkeursuitvoering be schreven is, dient begrepen te worden dat talrijke combinaties mogelijk zijn zonder buiten het bereik van de onderhavige uitvinding te geraken. Zo kan de inrichting volgens de uitvinding bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit een metaal, maar het is tevens mogelijk bijvoorbeeld het behuizingsdeel uit een kunststof te vervaardigen, al dan niet 15 verstevigd met metaaldelen. Door het vervaardigen uit een thermoplastische kunststof kan het behuizingsdeel uitgevoerd worden in vele vormen. Tevens heeft een kunststoffen behuizingsdeel als voordeel dat deze enigszins veerbaar is en dus elastisch of plastisch vervormt bij het openbreken, zonder dat het behuizingsdeel breekt.

Deze en verdere wijzigingen zijn voor de hand liggend voor degene bekwaam in 20 de stand der techniek na het lezen van bovenstaande beschrijving en liggen binnen het bereik van de bijgaande conclusies.

1017815

Claims (11)

1. Inrichting voor het blokkeren van een wiel van een (motor-)rij wiel door het tussen naaf en velg inbrengen van een blokkeerorgaan, welk blokkeerorgaan een eerste 5 einddeel, een buigzaam middendeel en een tweede einddeel omvat waarbij dat tweede einddeel als insteekdeel is uitgevoerd en welke inrichting als behuizingsdeel een U-vormig deel omvat waarbij de afstand tussen de benen van die U zodanig is dat daartussen een deel van dat rijwiel kan worden opgenomen en waarbij beide benen nabij de vrije uiteinden daarvan van een zich in hoofdzaak loodrecht op de 10 langshartlijn van die benen uitstrekkende in lijn liggende opening voorzien zijn voor het opnemen van dat insteekdeel, met het kenmerk, dat het eerste einddeel vrijwel onlosmakelijk is verbonden met het behuizingsdeel (4) en dat het insteekdeel (6) zodanig is uitgevoerd dat in aangebrachte toestand in het behuizingsdeel (4) het zich voorbij dat behuizingdeel uitstrekt, welk zich voorbij 15 het behuizingsdeel (4) uitstrekkend deel van het insteekdeel (6) als blokkeerorgaan (5) functioneert.

2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het insteekdeel (6) een stijf deel is met een lengte van ten minste 5 centimeter, bij voorkeur ten minste 10 20 centimeter, bij verdere voorkeur ten minste 15 centimeter.

3. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het behuizingsdeel (4) een opening met daarin aangebracht een langwerpig gevormde blokkeerstift (19) omvat, waarvan een eerste uiteinde aangrenzend is aan een nok (27) van de 25 vergrendelinrichting (15) en een tweede uiteinde (21) in de gesloten toestand van de blokkeerinrichting (1) uitsteekt in de opening (17) van het behuizingsdeel (4).

4. Inrichting (1) volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de blokkeerstift (19) een veer (31) omvat voor het uit de opening (17) drukken van het tweede uiteinde (21) 30 van de blokkeerstift (19), en welke comprimeerbaar is bij een draaiing van de nok (27) van de vergrendelinrichting (15). << Γ: < · · 'C (; .. , . V.J

5. Inrichting (1) volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het behuizingsdeel (4) een opening met daarin aangebracht een beveiligingsstift (20) omvat, welke in de open toestand van de blokkeerinrichting (1) uitsteekt in de opening (17) van het behuizingsdeel (4). 5

6. Inrichting (1) volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de beveiligingsstift (20) en de blokkeerstift (19) een hoofdzakelijk tegenover elkaar liggende uitsparing (24, 25) hebben, waarin een afgerond lichaam (26) is geplaatst voor het op selectieve wijze toestaan van bewegingen in de langsrichting van ten minste een stift (19,20).

7. Inrichting (1) volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat in de open toestand van de blokkeerinrichting (1) de beveiligingsstift (20) uitsteekt in de opening (17) van het behuizingsdeel (4) en het afgerond lichaam (26) zich in een ruimte bevindt welke zich uitstrekt over de ruimte tussen de beide stiften (19, 20) en de uitsparing 15 (25) in de blokkeerstift (19).

8. Inrichting (1) volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat in de gesloten toestand van de blokkeerinrichting (1) de blokkeerstift (19) uitsteekt in de opening (17) van het behuizingsdeel (4) en het afgeronde lichaam (26) zich in een ruimte 20 bevindt welke zich uitstrekt over de ruimte tussen de beide stiften (19, 20) en de uitsparing in de beveiligingsstift (24).

9. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het behuizingsdeel (4) aan een zijde open is uitgevoerd en sluitbaar is om het frame (2) 25 door middel van de blokkeerpen (6) welke ingestoken wordt door de opening (17) in het behuizingsdeel (4).

10. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kabel (5) meerdere wikkelingen omvat. 30

11. Rijwiel omvattende een frame en een inrichting volgens een der voorgaande conclusies. ί " J i' , O ^ vy