NL1017454C2 - Kabeldoorverbindingsinrichting. - Google Patents

Kabeldoorverbindingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1017454C2
NL1017454C2 NL1017454A NL1017454A NL1017454C2 NL 1017454 C2 NL1017454 C2 NL 1017454C2 NL 1017454 A NL1017454 A NL 1017454A NL 1017454 A NL1017454 A NL 1017454A NL 1017454 C2 NL1017454 C2 NL 1017454C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
drum
container
cables
wall
drums
Prior art date
Application number
NL1017454A
Other languages
English (en)
Inventor
Wilhelmus Van Leest
Original Assignee
Koninkl Kpn Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Koninkl Kpn Nv filed Critical Koninkl Kpn Nv
Priority to NL1017454A priority Critical patent/NL1017454C2/nl
Priority to PCT/EP2002/001558 priority patent/WO2002069468A1/en
Priority to US10/466,003 priority patent/US6869296B2/en
Priority to EP02726111.4A priority patent/EP1366551B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1017454C2 publication Critical patent/NL1017454C2/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/46Processes or apparatus adapted for installing or repairing optical fibres or optical cables
    • G02B6/50Underground or underwater installation; Installation through tubing, conduits or ducts
    • G02B6/501Underground or underwater installation; Installation through tubing, conduits or ducts underground installation of connection boxes
    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/44Mechanical structures for providing tensile strength and external protection for fibres, e.g. optical transmission cables
    • G02B6/4439Auxiliary devices
    • G02B6/4457Bobbins; Reels
    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02BBOARDS, SUBSTATIONS OR SWITCHING ARRANGEMENTS FOR THE SUPPLY OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02B1/00Frameworks, boards, panels, desks, casings; Details of substations or switching arrangements
    • H02B1/26Casings; Parts thereof or accessories therefor
    • H02B1/50Pedestal- or pad-mounted casings; Parts thereof or accessories therefor
    • H02B1/505Pedestal- or pad-mounted casings; Parts thereof or accessories therefor retractable installations
    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G9/00Installations of electric cables or lines in or on the ground or water
    • H02G9/10Installations of electric cables or lines in or on the ground or water in cable chambers, e.g. in manhole or in handhole

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Optics & Photonics (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Power Engineering (AREA)
  • Storing, Repeated Paying-Out, And Re-Storing Of Elongated Articles (AREA)
  • Laying Of Electric Cables Or Lines Outside (AREA)
  • Storage Of Web-Like Or Filamentary Materials (AREA)

Description

Titel: Kabeldoorverbindingsinrichting A. Achtergrond van de uitvinding
De uitvinding ligt op het gebied van het 5 doorverbinden van kabels. Meer in het bijzonder betreft zij een inrichting voor het, bij voorbeeld ondergronds, doorverbinden van kabels, zoals koperkabels of optische vezelkabels, volgens de aanhef van conclusie 1. Een inrichting van een dergelijke soort is bekend, bijvoorbeeld 10 uit referenties [1] en [2] (zie voor meer bibliografische details m.b.t. de referenties hierna onder C. Referenties). Volgens deze bekende techniek omvat de inrichting een in de grond ingegraven container, welke is voorzien van een deksel die de bovenzijde afsluit en van doorvoeropeningen 15 in of nabij een bodemzijde voor kabels die in de container kunnen worden en/of zijn doorverbonden. De container is voorts op straatniveau in zijn geheel toegedekt met een afdekplaat. In het interieur van de container bevindt zich een houder voor de verbindingsmiddelen zoals lascassettes 20 voor optische vezels of andere connectorelementen waarop de aders van de kabels worden/zijn doorverbonden. Volgens [1] is de houder in de container bevestigd aan een uittrekorgaan, waarmee de houder met de connectorelementen verticaal naar boven kan worden getrokken, en daardoor 25 bovengronds toegankelijk wordt voor doorverbindingswerkzaamheden. De daarvoor benodigde overlengte van de verschillende kabels ligt losjes spiralerend rondom de houder in de container. Volgens [2] is de houder uitgevoerd als een soort kabelmof die 30 verticaal in de container is opgehangen of aan een uittrekorgaan is bevestigd, en waarin de kabel of kabels aan de bovenzijde ge-'sealed' zijn ingevoerd. De kabelmof kan aan een hendel uit de container worden getrokken en 1 01 7454 2 bovengronds gebracht, waarbij ook in deze uitvoering de benodigde overlengte van de verschillende kabels losjes spiralerend rondom de houder in de container ligt. Deze bekende inrichtingen hebben als nadeel dat ze bij een 5 toenemend aantal door te verbinden kabels, vooral in geval van verschillende netwerk-operators, onwerkbaar en onoverzichtelijk worden (referentie [1]), of onbruikbaar zijn (referentie [2]). Bovendien is in beide inrichtingen relatief veel kabeloverlengte nodig, en de container 10 daardoor weinig compact.
B. Samenvatting van de uitvinding
De uitvinding beoogt onder meer te voorzien in een inrichting van bovengenoemde soort waarmee genoemde nadelen 15 van de bekende inrichtingen worden weggenomen.
De inrichting van bovengenoemde soort heeft volgens de uitvinding het kenmerk van conclusie 1. In een eerste voorkeursuitvoering heeft de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk van conclusie 2.
20 Het principe van de, bij voorkeur cilindrische, constructie van de trommel maakt het allereerst mogelijk dat afhankelijk van de omtrek van de trommel verscheidene kabels rondom in de trommel kunnen worden afgewerkt, die bij naar buiten gebrachte trommel rondom toegankelijk 25 worden voor het maken en/of wijzigen van doorverbindingen. Voorts laat dit principe op eenvoudige wijze een uitbreiding van de inrichting toe met meer trommels, die concentrisch, in geneste posities ten opzichte van elkaar in de container zijn gelegen, en die afzonderlijk of 30 gezamenlijk in buiten de container uitstekende posities te brengen zijn. In verdere voorkeursuitvoeringen heeft de inrichting daartoe het kenmerk van conclusie 4 en 5, respectievelijk.
1 n 7 , - « i ^ f l\ 1 3
Voor het naar buiten de container brengen van een trommel is extra kabellengte, hierna (kabel)overlengte genoemd, van de kabels nodig, die in principe, bij geschikt gekozen afmetingen van de container en de trommels, onder de 5 trommels in de container kan zijn opgeslagen. Bij een toenemend aantal kabels wordt dit spoedig onwerkbaar. Om de werkbaarheid te vergroten heeft de inrichting in een verdere voorkeursuitvoering daartoe het kenmerk van conclusie 6. Door deze maatregel kan binnen de container al 10 een betere kabelordening worden verkregen. Om voorts de overlengte beperkt te houden en ongewenste torsies in de kabels te voorkomen, vooral van belang in geval van optische kabels, heeft de inrichting volgens de uitvinding in een weer verdere uitvoeringsvorm het kenmerk van 15 conclusie 7.
Nog andere voorkeursuitvoeringen van de inrichting volgens de uitvinding zijn samengevat in de verdere onderconclusies.
De uitvinding voorziet in een compacte inrichting 20 voor het doorverbinden van kabels, waarvan het principe toepasbaar is voor een uiteenlopend aantal kabels, en in diverse toepassingsoragevingen, zoals buiten in de grond of inpandig in vloeren, wanden of plafonds van gebouwen.
25 C. Referenties [1] DE-C-4140701; [2] GB-A-2277812.
Alle referenties worden beschouwd als geïncorporeerd in de onderhavige aanvrage.
30 D. Korte beschrijving van de tekening i y 1 ; 1 " 4
De uitvinding zal nader worden toegelicht middels een beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij wordt verwezen naar een tekening die de volgende figuren omvat: FIG. 1 toont schematisch een inrichting volgens de 5 uitvinding in een eerste toestand; FIG. 2 toont schematisch de inrichting van FIG. 1 in een tweede toestand; FIG. 3 toont schematisch in een verticale dwarsdoorsnede een inrichting volgens de uitvinding meer in 10 detail, in een toestand overeenkomstig FIG. 1; FIG. 4 toont schematisch een horizontale dwarsdoorsnede volgens de lijn A-A van de inrichting van FIG. 3; FIG. 5 toont schematisch een horizontale dwarsdoorsnede volgens de lijn B-B van de inrichting van FIG. 3; 15 FIG. 6 toont schematisch in een verticale dwarsdoorsnede de inrichting van FIG. 3, in een toestand overeenkomstig FIG. 2; FIG. 7 toont schematisch in een dwarsdoorsnede een detail van een trommel van de inrichting volgens 20 FIG. 3 en 6; FIG. 8 toont schematisch in een ruimtelijk aanzicht een ander detail van een trommel van de inrichting volgens FIG. 3 en 6; FIG. 9 toont schematisch in een verticale dwarsdoorsnede 25 een variant van de inrichting; FIG. 10 toont in een dwarsdoorsnede nog een detail van een trommel van de inrichting volgens FIG. 9; FIG. 11 toont schematisch een in het platte vlak uitgerold cilindervlak ter illustratie van een 30 specifieke baan voor de beweging die een trommel in een voorkeursuitvoering van de inrichting bij verplaatsing ondergaat; 1 01 7 4 54 5 FIG. 12 toont, op analoge wijze als FIG. 12, een in het platte vlak uitgerold cilindervlak ten behoeve van de bepaling van de bij verplaatsing van een trommel benodigde kabel- of buisoverlengte.
5 E. Beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld FIG. 1 en FIG. 2 tonen schematisch een inrichting volgens de uitvinding respectievelijk in een eerste en een tweede toestand. De figuren tonen een cilindrische 10 container 1 en concentrisch daarmee een aantal, in het onderhavige voorbeeld twee, holle, cilindrische trommels 2 en 3, waarbij een trommel met een kleinere diameter, i.c. trommel 3, zich binnen een trommel met een grotere diameter, i.c. trommel 2, bevindt. In de eerste toestand 15 bevinden de trommels 2 en 3 zich in geneste posities, binnen de container 1. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is de container ondergronds gepositioneerd, i.e. ingegraven, ingebouwd of anderszins gemonteerd. Eenvoudigheidshalve wordt hierna, tenzij anders 20 vermeld, met ondergronds aangeduid een positie of positionering beneden elke vorm van bodem-, vloer- of straatniveau 4, zij het in het open veld, in bebouwde gebieden of ook in gebouwen, terwijl met bovengronds een positie of positionering boven een dergelijk niveau wordt 25 aangeduid. Een bovenzijde 5 van de container reikt, althans bij benadering, tot aan het niveau 4. Ondergronds worden een of meer kabels 6 de container binnengevoerd. In het inwendige van elk der trommels zijn doorverbindingsmiddelen . (zie FIG. 3 e.v. hierna), zoals connectorpanelen, 30 opgenomen, waarop de naar binnen gevoerde kabels 6 zijn afgewerkt. Aan de buitenzijde is elk der trommels voorzien van, eventueel met klep of deurtje afsluitbare, toegangsopeningen 7, waarachter zich in het holle inwendige 101J4S4 6 van een desbetreffende trommel de doorverbindingsmiddelen bevinden. De trommels 2 en 3 zijn zodanig in de container 1 opgenomen, dat door het uitoefenen van een trek- of duwkracht met behulp van geschikt gepositioneerde trek- of 5 duwmiddelen (niet getekend), respectievelijk buiten of binnen de container, volgens pijl Pi in een in hoofdzaak verticale richting op een der trommels, bij voorkeur de middelste der trommels, i.c. trommel 3, deze als het ware telescopisch uitschuifbaar zijn en op die wijze naar een 10 bovengrondse positie kunnen worden verplaatst. Dit is de toestand van de inrichting die in FIG. 2 is weergegeven. Voor de telescopische uitschuifbaarheid is cilindriciteit van de trommels niet noodzakelijk. In plaats van een cilindrische buitenwand kunnen de trommels zijn uitgevoerd 15 met een of meer vlakke zijwanden in hoofdzaak parallel aan de verplaatsingsrichting, welke zijwanden zijn voorzien van de toegangsopeningen. Cilindriciteit van de buitenwand vergemakkelijkt echter draaiingen van de trommels rondom de centrale as, waarmee verplaatsingen van de trommels bij 20 voorkeur gepaard gaan, zoals hierna zal worden beschreven. Dergelijke draaiingen zijn in FIG. 2 aangeduid met pijlen P2 en P3. De inrichting kan eveneens andere toestanden innemen, zoals die waarin alleen de trommel 2 of de trommel 3 is uitgeschoven tot in een bovengrondse positie. In een 25 bovengrondse positie is een desbetreffende trommel met zijn toegangsopeningen 7 toegankelijk voor werkzaamheden op de daarachter aangebrachte doorverbindingsmiddelen. Na het uitvoeren van de werkzaamheden kunnen de trommels, al naar gelang de gekozen trek- of duwmiddelen, weer worden 30 teruggeduwd of -getrokken, of ook onder hun eigen gewicht weer terugzakken, tot in de ondergrondse positie.
Opgemerkt zij dat afhankelijk van de gewenste werkhoogte de container natuurlijk ook gedeeltelijk ' ' ·' i hi 7 bovengronds kan worden gepositioneerd. Voorts zij opgemerkt dat de toepassing van de inrichting niet beperkt is tot situaties met een horizontaal niveau 4. Ook situaties waarbij het niveau 4 een scheve of een rechte hoek maakt 5 met de horizontaal, zoals bijvoorbeeld bij inbouw in een wand van een boven- of ondergrondse ruimte, of zelfs ondersteboven ligt, zoals bij inbouw in een plafond van een dergelijke ruimte, zijn in principe mogelijk.
Een uitvoeringsvorm van de inrichting zal nu meer in 10 detail worden beschreven in een toepassing ten behoeve van het doorverbinden van ondergrondse kabels, waarbij de daarbij gebruikte doorverbindingsmiddelen ten behoeve van het maken of wijzigen van doorverbindingen bovengronds kunnen worden gebracht. Daartoe tonen FIG. 3 en FIG. 6 15 schematisch een verticale dwarsdoorsnede van de inrichting respectievelijk in toestanden overeenkomstig FIG. 1 en FIG. 2, en tonen FIG. 4 en FIG. 5 schematisch een horizontale dwarsdoorsnede van de inrichting respectievelijk volgens de lijnen A-A en B-B in FIG. 3. De figuren tonen de inrichting 20 omvattende een container 10 ingegraven in de grond beneden straatniveau 11, en concentrisch ten opzichte van een centrale as x daarin opgenomen een eerste cilindrische trommel 30 en een tweede cilindrische trommel 50. In gesloten toestand als weergegeven in FIG. 3 is de container 25 10 afgesloten met een deksel 12. Een afdekplaat 13 onttrekt de container 10 aan het zicht. De container 10 bestaat uit een eerste compartiment 14, waarin de trommels zich bevinden, en een van het eerste compartiment door een tussenwand 15 gescheiden tweede compartiment 16, waarin via 30 invoeropeningen 17 in een wand 18 van de container 10 kabels 19 de container worden binnengevoerd. De wand 18 heeft althans in het tweede compartiment een cilindrische binnenwand 18'. De trommels 30 en 50 zijn dubbelwandige 8 holle cilinders, elk met een buitenwand, respectievelijk 31 en 51, en een binnenwand, respectievelijk 32 en 52, met daartussen holle tussenruimten 33 en 53, en elk met een, door de desbetreffende binnenwand omsloten centrale holle 5 ruimte, respectievelijk 40 en 60. De holle tussenruimten 33 en 53 zijn aan de bovenzijde afgesloten met ringen 34 en 54, respectievelijk. De buitendiameters van de ringen 34 en 54 komen respectievelijk overeen met de buitendiameters van de buitenwanden 31 en 51 van de trommels, terwijl de 10 binnendiameters van de ringen respectievelijk kleiner zijn dan de diameters van de binnenwanden 32 en 52 van de trommels, zodat overstekende randen 34' en 54' zijn gevormd. Ook de container is aan zijn bovenzijde voorzien van een dergelijke overstekende ringvormige rand 21 met een 15 binnendiameter, bij voorkeur zodanig, dat bij verplaatsing de trommel 30 er met zijn buitenwand 31 soepel doorheen kan glijden of schuiven, en gelijktijdig een draaiing kan uitvoeren rondom de centrale as x. Op een dergelijke wijze is de binnendiameter van de ring 34, dus van de 20 overstekende rand 34', bij voorkeur zodanig, dat bij verplaatsing de trommel 50 er met zijn buitenwand 51 soepel doorheen kan glijden of schuiven, en gelijktijdig draaien. De diameter van de ring van de trommel met de kleinste diameter, i.c. ring 54 van trommel 50, kan eventueel nul 25 worden gekozen, waarbij in dat geval de centrale holle ruimte 60 van de trommel 50 aan de bovenzijde is afgesloten. In de toestand waarin de trommels 30 en 50 zich binnen de container bevinden, liggen de ringen 34 en 35, en de rand 21 bij voorkeur in een zelfde vlak. De holle 30 tussenruimten 33 en 53 zijn aan de onderzijde open met ringvormige openingen 35 en 55. De lengte/hoogte van de trommels is zo gekozen dat in ingeschoven toestand, zoals weergegeven in FIG. 3, de trommels met de onderzijde van 1 o 1 7454 9 hun respectieve binnen- en buitenwanden op de tussenwand 15 rusten, waardoor de tussenwand tegen de ringvormige openingen 35 en 55 aanligt en deze openingen aan de onderzijde kan afsluiten. De tussenwand 15 is ter plaatse 5 waar deze tegen de ringvormige openingen 35 en 55 aanligt, voorzien van doorvoeropeningen 20 voor het (afzonderlijk) doorvoeren van kabels 19 van het tweede compartiment 16 naar het eerste compartiment 14 van de container, rechtstreeks tot in de holle tussenruimten 33 en 53. In de 10 holle tussenruimten zijn rondom, bij voorkeur aan de binnenwand van een desbetreffende trommel (zoals getekend; ook bevestiging aan de binnenzijde van de buitenwand is mogelijk), doorverbindingsmiddelen, zoals connectorpanelen, 41 in trommel 30 en 61 in trommel 50, aangebracht. Elke 15 doorgevoerde kabel 19 heeft een overlengte van geschikt gekozen afmeting, die verschilt per trommel waarin de desbetreffende kabel is afgewerkt. Een in de holle tussenruimte 33 (53) van trommel 30 (50) afgewerkte kabel heeft een overlengte 42 (62) en is met een uiteinde 43 (63) 20 door middel van bevestigingsmiddelen 44 (64), bijvoorbeeld aan de binnenwand 32 (52), gefixeerd in de nabijheid van, bij voorkeur vlak onder (zoals getekend), de doorverbindingsmiddelen 41 (61) waarop aders 45 (65) van de desbetreffende kabel zijn of kunnen worden afgewerkt. De 25 kabeloverlengten 42 (62) van de doorgevoerde kabels 19 liggen in de holle tussenruimte 33 (53) met een zelfde wikkelrichting gewikkeld rondom de cilindrische binnenwand 32 (52) van de trommel 30 (50). De cilindrische buitenwanden 31 en 51 van de trommels 30 en 50 zijn rondom 30 aan hun buitenzijde voorzien van kraagvormige stootranden 36 en 56, respectievelijk. De stootranden 36 en 56 zijn op de buitenwanden aangebracht met buitendiameters die bij voorkeur slechts weinig kleiner zijn dan de binnendiameters I u 1 ( 4 4 ,4 10 van de binnenwanden 18' en 32 ter bevordering van de glijdende of schuivende verplaatsing van de trommels, en op een geschikt gekozen afstand H van de ringen 34 en 54, respectievelijk. Bij verplaatsing van de trommels in een 5 richting volgens de centrale as x wordt de maximale afstand, i.c. hoogte, waarover de trommels kunnen worden verplaatst, begrenst door de blokkerende samenwerking van de stootrand 36 en de overstekende containerrand 21 voor trommel 30, en van de stootrand 56 en de overstekende 10 trommelrand 34' voor trommel 50. De constructie van de diverse onderdelen van de trommels, en in het bijzonder van de bij de genoemde blokkering samenwerkende elementen, is bij voorkeur zodanig dat als onder het uitoefenen van een trek- of duwkracht de trommel 50 over een afstand groter 15 dan H naar buiten de container wordt verplaatst, de trommel 50 de trommel 30 mee naar buiten trekt, hetgeen hierboven als telescopisch uitschuifbaar is aangeduid. Als een dergelijke telescopische uitschuifbaarheid tevens gepaard kan gaan met draaiingen van de trommels om de centrale as x 20 tegengesteld aan de wikkelrichting van de kabeloverlengten in de trommels, dan is althans in principe de daarbij minimaal benodigde overlengte van de kabels, afgewerkt in een bepaalde trommel, gelijk aan de lengte van de maximale verplaatsingsafstand van die trommel, i.c. overlengte 42 25 met lengte H voor elke kabel in trommel 30 en overlengte 62 met lengte 2H voor elke kabel in trommel 50. Bij dergelijke minimale lengten voor de kabeloverlengten 42 en 62, respectievelijk, zullen de kabeluiteinden 43 en 63 bij maximaal uitgeschoven trommels, i.e. de toestand als 30 weergegeven in FIG. 6, zich strak uitstrekken tussen de doorvoeropeningen 20 in de tussenwand 15 en de respectievelijke bevestigingsmiddelen 44 en 64. Bij voorkeur worden de overlengten wat langer gekozen, zoals 11 hierna zal worden toegelicht. Aangezien elk kabeluiteinde 43 (63) met bevestigingsmiddelen 44 (64) aan de binnenwand van een desbetreffende trommel is bevestigd, kan de voor de ontwikkeling van de kabeloverlengte vereiste draaiing van 5 een trommel in principe de resultante zijn van reactiekrachten in de kabeluiteinden die optreden tijdens de op de desbetreffende trommel uitgeoefende trek- of duwkrachten nodig voor de verplaatsing van de trommel. Bij voorkeur is echter voorzien in geleidingsmiddelen, waarbij 10 enerzijds de lengten van de kabeloverlengten 42 en 62 beperkt kunnen blijven en anderzijds ongewenste trek- en duwkrachten in de kabeluiteinden, in het bijzonder van optische vezelkabels, worden vermeden. Dergelijke geleidingsmiddelen kunnen op diverse wijzen worden 15 gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld door middel van in de stootranden 36 en 56 uitgespaarde nokken 37 en 57, respectievelijk, die onder verplaatsing van de trommels gedwongen worden groeven 22 en 38 te volgen, die worden gevormd door paren van op de binnenwanden 18' en 32 20 aangebrachte parallelle richels 23 en 39. Het aantal nokken 37 en 57 en het ermee corresponderende aantal groeven, in dit voorbeeld vier, zijn bij voorkeur regelmatig verdeeld rondom de centrale as, bijvoorbeeld in de vorm van schroefdraad. Voor de vermijding van de hiervoor aangeduide 25 ongewenste trek- en duwkrachten in de kabeluiteinden dienen de groeven een specifieke baan te volgen (zie hierna).
FIG. 7 toont in een dwarsdoorsnede een detail van een trommel, i.c. trommel 30, ter hoogte van erin aangebrachte doorverbindingsmiddelen. Een connectorpaneel 70, ook wel 30 patch-panel genoemd, met aantal connectoren 71 is binnen de holle tussenruimte 33 met een bevestigingsbeugel 72 tegen de cilindrische binnenwand 32 gemonteerd, boven de plaats waar een kabeluiteinde 43 met bevestigingsmiddelen 44 aan 12 dezelfde binnenwand 32 is bevestigd. Kabeladers 45 zijn aan de onderzijde van het paneel 70 afzonderlijk afgewerkt op de connectoren 71. Om de toegankelijkheid van deze onderzijde voor afwerking te bevorderen is het paneel bij 5 voorkeur afneembaar of scharnierbaar tegen de binnenwand gemonteerd. Aan de bovenzijde van het paneel kunnen doorverbindingen tot stand worden gebracht met behulp van zogeheten patch-koorden 73 van geschikte lengte, die aan elk van beide uiteinden zijn voorzien van contraconnectoren 10 74, tussen connectoren op hetzelfde connectorpaneel 70 of op een ander eveneens op binnenwand 32 van dezelfde trommel gemonteerd soortgelijk connectorpaneel 70'. Dit is getoond in FIG. 8 in een ruimtelijk aanzicht van een detail van de trommel 30. De patch-koorden kunnen losjes in de holle 15 tussenruimte hangen, maar ook gebundeld worden geleid door een rondom aan de binnenkant van de buitenwand 31 aangebrachte goot 75. Dergelijke connectorpanelen zijn door geschikte keuze van de connectoren, elektrische dan wel optische, in te richten voor aders van koperkabels en 20 optische vezelkabels, waardoor de inrichting voor een breed spectrum van energie- en signaaltransportkabels toepasbaar is, niet alleen afzonderlijk maar ook gelijktijdig. In het laatste geval zijn in principe alleen gelijksoortige connectoren onderling verbindbaar, tenzij patch-koorden of 25 ook connectoren met daarin opgenomen elektro-optische omzetters kunnen worden toegepast. In plaats van met patch-koorden kunnen de doorverbindingen op een connectorpaneel of tussen twee connectorpanelen ook worden gerealiseerd met behulp van vaste bedrading, die via schakelmiddelen wordt 30 geleid, welke voor het maken van de gewenste doorverbindingen met behulp van een electronisch schakelpaneel bedienbaar zijn.
.1 01 7 4 54 13 FIG. 9 toont een variant van de inrichting, waarbij de container is voorzien van kabelgeleidebuizen 90, waardoorheen op de verbindingsmiddelen af te werken kabels 19 worden geleid vanaf de invoeropeningen 17 via de 5 doorvoeropeningen 20 naar de desbetreffende verbindingsmiddelen 45 en 65 in de holle tussenruimten 33 en 53 van de trommels 30 en 50, respectievelijk. Op soortgelijke wijze als de kabels 19 in FIG. 3, liggen de geleidebuizen 90 met buisoverlengten 91 en 92 in de holle 10 tussenruimten 33 en 53 respectievelijk van de trommels 30 en 50 gewikkeld, terwijl hun buisuiteinden 93 en 94 met bevestigingsmiddelen 95 en 96 aan de respectieve binnenwanden 32 en 52 van de trommels zijn bevestigd. De minimale lengten van de buisoverlengten 91 en 92 komen 15 overeen met die van de kabels. De geleidebuizen dienen buigzaam en soepel te zijn om de bij verplaatsing van de trommels de ontwikkeling en opwikkeling van zich in de geleidebuizen bevindende kabels niet te belemmeren. Bij de invoeropeningen 17 van de container zijn de geleidebuizen 20 90 bij voorkeur voorzien van buiskoppelelementen 97 voor koppeling met externe kabelgeleidebuizen, zodat in de container af te werken kabels vanuit een extern buizenstelsel naar binnen worden gevoerd, bijvoorbeeld met behulp van de gebruikelijke kabelblaastechnieken.
25 FIG. 10 toont, op analoge wijze als FIG. 7, hoe een buisuiteinde 101 en een zich daarin bevindend kabeluiteinde 102 respectievelijk met bevestigingsmiddelen 103 en 104 zijn bevestigd aan de binnenwand 32 van trommel 30.
Nu zal de specifieke baan die groeven zoals groeven 30 22 en 38 volgen, nader worden toegelicht onder verwijzing naar FIG. 11 en FIG. 12. FIG. 11 toont schematisch een relevant deel van een aanzicht van een cilindrische binnenwand met diameter D, zoals de binnenwand 18' van de ; - '! /, 7 4 14 container 10 of de binnenwand 32 van de trommel 30, uitgerold in het platte vlak tot een rechthoek 110 met een hoogte h=H en lengte 1=πϋ. H komt overeen met de maximale hoogte, c.q. afstand, waarover één trommel, i.c. trommel 30 5 ten opzichte van de container of trommel 50 ten opzichte van de deze direct omhullende trommel 30, verplaatsbaar is, zoals weergegeven in FIG. 6. De lengte 1=πϋ komt overeen met de omtrek van de cilindrische binnenwand. Op onderlinge gelijke horizontale afstanden van kJiD bevinden zich door 10 paren richels 111 gevormde groeven, overeenkomend met de hierboven aangeduide richels 23 en 39, en groeven 22 en 38 op de binnenwanden 18' en 32, respectievelijk. De baan van zo'n groef is, gezien in het platte vlak, een cirkelboog c met straal R>H, die op hoogte h=0 haaks op de 15 cilinderomtrek 112 van de binnenwand staat, en ter hoogte h=H een hoek a>0 maakt met cilinderomtrek 113. De projectie c' van de cirkelboog c op de cilinderomtrek 112 heeft een lengte l=cp-D, waarbij φ de hoek in radialen is, waarover een trommel moet draaien bij verplaatsing naar buiten de 20 container over een hoogte h=H. Voor de straal R van de cirkelboog, die bij een gegeven maximale verplaatsingshoogte H per trommel een functie is van de hoek φ en de diameter D van de binnenwand met de groeven, geldt: 25
i i H VI
R(?>, D) = \φ·Ό\\+ —— [ {1}
l \<Ρ·Dj J
En voor de hoek α geldt: 30 cos a = H/R {2} i ] : : 15
Bij zo'n verplaatsing doorlopen de nokken van de stootrand van een desbetreffende trommel, zoals nokken 37 of 57 op trommel 30 of 50, respectievelijk, dergelijke cirkelboogvormige groeven, en draait de trommel en elk 5 daarmee star gekoppeld onderdeel, zoals de bevestigingsmiddelen, 44 of 64 in geval van een kabeluiteinde en 95 of 96 in geval van een buisuiteinde, in de trommel daarbij over de hoek φ. Opgemerkt zij dat het hierna alleen voor kabeluiteinden beschrevene mutatis 10 mutandis ook geldt voor buisuiteinden. Liggen de kabeluiteinden in de holle tussenruimte van een desbetreffende trommel gewikkeld met een gemiddelde diameter D'<D, dan is de minimale lengte van de kabeloverlengte die bij een dergelijke verplaatsing nodig 15 is voor een ongestoorde ontwikkeling van de kabeloverlengte, te bepalen met formule [1], en wel door L = R(<p,D'). Dit is schematisch weergegeven in FIG. 12 voor twee kabeluiteinden zoals in trommel 50.
Op de verschillende binnenwanden 32 en 18', 20 respectievelijk van de trommel 30 en de container 18, zijn de groeven bij voorkeur zo aangebracht, dat de banen van de groeven bij in het platte vlak uitgerolde binnenwand, zoals getoond in FIG.11, identieke cirkelbogen c volgen met een projectie c' op de cilinderomtrek 92 van dezelfde lengte.
25 Aangezien de diameters van die binnenwanden 32 en 18', respectievelijk aangeduid met Di en D2, echter verschillen (Di < D2) , verschillen tevens de hoeken (pi en φ2, waarover de trommels 30 en 50 bij verplaatsing tot h=H respectievelijk moeten draaien, en wel zodanig dat geldt 30 (prDi = tp2-D2. In de holle tussenruimten 53 en 33 liggen de overlengten 62 en 42 in de ingeschoven toestand (FIG. 3) met diameters Di' < Di en D2' < D2, respectievelijk. Dit betekent dat voor de verplaatsing van trommel 50 t.o.v. de 1017 154 16 container 18 over een afstand H, de kabeloverlengte 62 van ieder van de kabels in die trommel in eerste instantie een minimale lengte Ln= R(cpi,Di') moet hebben, terwijl de kabels in trommel 30 voor diens verplaatsing over de 5 afstand H een kabeloverlengte 42 met een minimale lengte L2= R((p2,D2') moeten bezitten. Voor de kabeluiteinden in de trommel 50 is de minimale lengte La= echter niet genoeg. Als de trommel 50 verder uit de container wordt getrokken of geduwd, dus voor deze trommel h>H wordt, wordt 10 trommel 30 mee naar buiten getrokken tot een maximale afstand h=H voor trommel 30 en afstand h =2H voor trommel 50. Daarbij is de trommel 50 als het ware star gekoppeld met de trommel 30, en maakt de draaiing over de hoek φ2 van de trommel 30 volledig mee. Daarvoor is voor de 15 kabeluiteinden in de trommel 50 een extra kabeloverlengte nodig met een minimale lengte Li2= R(92,D1'). In totaal dient ieder kabeluiteinde in trommel 50 dus een kabeloverlengte met een minimale lengte L1=Ln+L12 = R (φι, Di' ) +R (φ2, Di' ) te bezitten.
20 In principe kan de straal R gelijk gekozen worden aan de afstand H, waarbij de hoek α = 0. Bij voorkeur is de hoek α > 0, bijvoorbeeld α > 30°, waardoor tijdens de verplaatsingen van de trommels naar buiten en weer terug naar binnen de benodigde draaiingen niet of nauwelijks 25 extra hoeven te worden ondersteund. Dit gaat wel gepaard met een grotere minimale lengte voor de kabeloverlengte.
Een getallenvoorbeeld kan tonen dat bij α = 30° de lengte van de benodigde kabel overlengte nog steeds beperkt blij ft: 30 H = 60 cm en α = 30° —» R = 69,2 cm
Di = 66 cm en Di' = 50 cm —> (pi = 0,594 rad D2 = 96 cm en D2' = 80 cm -» φ2 = 0,408 rad ê w ü ί «n· U-4 17
Voor de minimale lengte van de overlengte van de kabels in trommel 50 wordt dan gevonden:
Li = L11+L12 = R ((pi, Di' ) +R (q>2/ Di' ) 5 = 75.5 + 98.4 = 173,9 cm en voor die van de kabels in trommel 30: L2 = R(cp2,D2') = 71,5 cm
Hieruit blijkt dat de berekende Li in verhouding weinig groter is dan één wikkeling (173,9 cm vs πϋχ'=157,1 cm), en 10 L2 weinig groter dan een kwart wikkeling (71,5 vs ^rcD2'=62,8 cm).
De hiervoor aan de hand van de formules {1} en {2} beschreven berekening voor een bepaling van de "minimaal" benodigde lengte voor de kabeloverlengten in een trommel 15 geldt echter voor het geval dat de bevestigingsmiddelen onder in de trommel zijn aangebracht nabij de tussenwand 15, en biedt derhalve een theoretische benadering. In de praktijk zijn de bevestigingsmiddelen hoger in de trommels, i.c. tot vlak onder de connectorpanelen aangebracht, en 20 wordt bij voorkeur, zoals al aangegeven, a>0 gekozen. Door deze benadering als leidraad te gebruiken en de daaruit verkregen 'minimale' lengten voor de kabeloverlengten toe te passen, heeft het voordeel dat tijdens iedere verplaatsing en in willekeurig uitgeschoven toestand, in 25 het bijzonder bij verticale toepassing van de inrichting, de kabeluiteinden steeds losjes in de trommels kunnen hangen tussen de bevestigingsmiddelen en de doorvoeropeningen in de tussenwand. Daarbij kan de kabelgeleiding bij het ontwikkelen en weer opwikkelen van 30 de kabeloverlengten tijdens verplaatsen van de trommels nog worden verbeterd door in de container holwandige cilindrische ringen 24 en 25 (gestippeld in de FIG. 3, 6 en 9) aan te brengen, elk bestaande uit een cilindrische ’’ i- .
o ». .·· j > 18 binnen- en buitenwand, concentrisch met de centrale as x.
De ring 24 (25) is aan de onderzijde met zijn binnen- en buitenwand bevestigd aan de tussenwand 15, en strekt zich, bij ingeschoven toestand van de trommels, met een open 5 bovenzijde binnen de holle tussenruimte 33 (53) van trommel 30 (50) uit tot een hoogte beneden de bevestigingsmiddelen, t.w. 44 (64) in FIG. 3 en 95 (96) in FIG. 9. In die toestand liggen de overlengten, kabeloverlengten 42 en 62 in FIG. 3, en buisoverlengten 91 en 92 in FIG. 9, 10 respectievelijk binnen de holwandige ringen 24 en 25. De inwendige dikte van de holwandige ringen is groter dan de dikte van de dikste toegepaste kabel of geleidebuis, en kleiner dan een tweevoud van deze dikte, maar bij voorkeur anderhalf keer deze dikte. De hoogte van de holwandige 15 ringen kunnen per trommel verschillen, bijvoorbeeld afhankelijk van de voor een trommel bepaalde minimale overlengte.
Eventueel in reserve te houden extra kabeloverlengte kan bij geschikte dimensionering van de container worden 20 opgenomen in het eerste compartiment en/of in het tweede compartiment, bij voorkeur in de holwandige ringen.
Afhankelijk van de toepassingsomgeving zijn de invoer- en/of doorvoeropeningen 17 en 20, respectievelijk, voorzien van afdichtingsringen om het binnendringen van 25 ongewenste stoffen uit de omgeving tegen te gaan.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de voor verplaatsing van de trommels naar buiten en terug naar binnen benodigde duw- en/of trekkrachten te realiseren, een en ander afhankelijk van gewicht en omvang van de 30 inrichting. Bij kleine en lichte trommels kan uitwendig mankracht voldoende zijn. Bij grotere en zwaardere inrichtingen kunnen trek of takelmiddelen worden toegepast, bijvoorbeeld vanaf een monteursvoertuig, die aangrijpen op ' ü ? ; ‘ V.· q.
19 de bovenring van de binnenste trommel. Deze bovenring kan voor dat doel zijn voorzien van een of meer trekringen. Voor het inwendig opduwen van de trommels kan bijvoorbeeld een elektromechanisch of pneumatisch bedienbaar 5 krikmechanisme of telescopisch uitschuifbaar stangmechanisme, dat in de centrale holle ruimte van de binnenste trommel is aangebracht tussen de tussenwand van de container en de bovenring van de binnenste trommel.
7 ö ? ? . r , f· M i y

Claims (15)

1. Inrichting voor het doorverbinden van kabels, omvattende: 5. een container voorzien van tenminste één invoeropening voor het invoeren van kabels tot in de container, - verbindingsmiddelen, opgenomen in de container, voor het doorverbinden van aders van een of meer kabels, 10 welke middelen buiten de container kunnen worden gebracht, met het kenmerk, dat de container een holle trommel omvat, welke verplaatsbaar is tussen een eerste positie in het inwendige van de container en een tweede positie, waarin de trommel althans 15 gedeeltelijk buiten de container uitsteekt, waarbij de verbindingsmiddelen in het inwendige van de trommel zijn opgenomen, welke trommel is voorzien van tenminste één buitenwand die in hoofdzaak parallel is aan de richting van verplaatsing tussen de eerste en tweede posities van de 20 trommel, en die is voorzien van toegangsopeningen voor toegang tot de verbindingsmiddelen in genoemde tweede positie van de trommel.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 25 dat de tenminste ene buitenwand van de trommel cilindrisch is met een centrale as die overeenkomt met de verplaatsingsrichting van de trommel tussen de eerste en tweede posities.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de trommel dubbelwandig is met een binnenwand en genoemde cilindrische buitenwand, welke concentrisch zijn gelegen ten opzichte van de centrale as, en dat de i Ü i .· ,, verbindingsmiddelen zijn opgenomen in de holle tussenruimte tussen de binnen- en buitenwand van de trommel.
4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, 5 dat de container tenminste een verdere cilindrische trommel omvat soortgelijk aan en in een geneste positie met de eerst genoemde trommel, welke trommels ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de container verplaatsbaar zijn in de richting van de centrale as tussen een eerste positie 10 waarin de trommels in het inwendige van de container zijn gelegen, en een tweede positie, waarin althans één der trommels althans gedeeltelijk buiten de container uitsteekt, waarbij de verbindingsmiddelen van de althans éne trommel via de toegangsopeningen toegankelijk zijn. 15
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de trommels ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de container verplaatsbaar zijn in de richting van de centrale as tussen de eerste positie en een derde positie, in welke 20 derde positie een trommel met een kleinere cilinder diameter althans gedeeltelijk uitsteekt buiten een trommel met een grotere cilinder diameter, en de trommel met de grotere cilinder diameter uitsteekt buiten de container, waarbij de verbindingsmiddelen zowel van de trommel met de 25 kleinere, als van de trommel met de grotere cilinder diameter via de desbetreffende toegangsopeningen toegankelijk zijn.
6. Inrichting volgens een der conclusies 3,-,5, met het 30 kenmerk, dat overlengte van op de verbindingsmiddelen van een trommel afgewerkte kabels althans voor een deel is opgenomen in de holle tussenruimte tussen de binnen- en In·?- * **-·' · t buitenwand van de desbetreffende trommel, wanneer deze zich in de eerste positie bevindt.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat 5 in de eerste positie van een trommel de overlengte van genoemde kabels althans voor een deel ligt gewikkeld rondom de cilindrische binnenwand van de desbetreffende trommel, en dat is voorzien in geleidingsmiddelen welke zodanig zijn ingericht dat de in hoofdzaak langs de centrale as gerichte 10 verplaatsing van een trommel wordt gecombineerd met een draaiing rondom de centrale as, welke draaiing een draairichting heeft tegengesteld aan de wikkelrichting van de kabeloverlengte bij verplaatsing van een trommel van de eerste naar de tweede of de derde positie. 15
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen zodanig zijn ingericht dat onder de met de draaiing gecombineerde verplaatsing van een trommel ieder punt op de trommel een baan beschrijft, die in een 20 cilindervlak rondom de verticale as ligt, en die, bij uitgerold zijn van dit cilindervlak in een platvlak, overeenkomt met een cirkelboog met een straal die een functie is van de hoek en de afstand, waarover respectievelijk de draaiing en de verplaatsing plaats 25 vinden, en van de diameter van genoemd cilindervlak.
9. Inrichting volgens een der conclusies 1,-,8, met het kenmerk, dat tenminste één trommel is voorzien van middelen voor aangrijpen van uitwendige trekmiddelen waarmee althans 30 de tenminste ene trommel vanuit de eerste in de tweede of derde positie kan worden getrokken. 1 01 7 4 5 4
10. Inrichting volgens een der conclusies 1,-,8, met het kenmerk, dat tenminste één trommel is voorzien van middelen voor het aangrijpen van inwendige duwmiddelen waarmee althans de tenminste ene trommel vanuit de eerste in de 5 tweede of derde positie kan worden geduwd.
11. Inrichting volgens een der conclusies 1,-,8, met het kenmerk, dat de container twee, door een tussenwand van elkaar gescheiden compartimenten omvat, waarvan een eerste 10 compartiment de trommel, c.q. de trommels insluit, en waarvan het tweede compartiment is voorzien van de tenminste éne invoeropening voor het invoeren van een of meer kabels tot in het tweede compartiment, en waarbij de tussenwand is voorzien van doorvoeropeningen voor het 15 doorvoeren van de een of meer kabels vanuit het tweede naar het eerste compartiment, welke doorvoeropeningen zodanig zijn gepositioneerd, dat een doorgevoerde kabel direct uitkomt in de holle tussenruimte van de trommel met de verbindingsmiddelen waarop de doorgevoerde kabel is 20 afgewerkt.
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de container in het eerste compartiment per trommel en concentrisch daarmee is voorzien van een holwandige 25 cilindrische ring die aan een zijde is bevestigd aan de tussenwand en aan de andere zijde open is en zich uitstrekt tot in de holle tussenruimte van een desbetreffende trommel, in welke holwandige ring althans in eerste positie van de desbetreffende trommel de overlengten van de in de 30 laatst genoemde trommel afgewerkte kabels zijn opgenomen.
13. Inrichting volgens een der conclusies 1,-,12, met het kenmerk, dat de container is voorzien van 10 1/ /: - 4 kabelgeleidebuizen, waardoorheen op de verbindingsmiddelen af te werken of afgewerkte kabels worden geleid van de tenminste ene invoeropening naar de desbetreffende verbindingsmiddelen. 5
14. Inrichting volgens een der conclusies 1,-,13, met het kenmerk, dat de container althans gedeeltelijk ondergronds is gepositioneerd met een in hoofdzaak verticale verplaatsingsrichting, waarbij de tweede positie 10 overeenkomt met een althans gedeeltelijk bovengrondse positie.
15. Inrichting volgens een der conclusies 1,-,13, met het kenmerk, dat de container althans gedeeltelijk in een 15 plafond van een ruimte in een gebouw is gepositioneerd met een in hoofdzaak verticale verplaatsingsrichting, waarbij de tweede positie overeenkomst met een althans gedeeltelijk van het plafond naar beneden uitstekende positie. * - Ί
NL1017454A 2001-02-27 2001-02-27 Kabeldoorverbindingsinrichting. NL1017454C2 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1017454A NL1017454C2 (nl) 2001-02-27 2001-02-27 Kabeldoorverbindingsinrichting.
PCT/EP2002/001558 WO2002069468A1 (en) 2001-02-27 2002-02-12 Cable connection apparatus
US10/466,003 US6869296B2 (en) 2001-02-27 2002-02-12 Cable connection apparatus
EP02726111.4A EP1366551B1 (en) 2001-02-27 2002-02-12 Cable connection apparatus

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1017454A NL1017454C2 (nl) 2001-02-27 2001-02-27 Kabeldoorverbindingsinrichting.
NL1017454 2001-02-27

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1017454C2 true NL1017454C2 (nl) 2002-08-29

Family

ID=19772968

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1017454A NL1017454C2 (nl) 2001-02-27 2001-02-27 Kabeldoorverbindingsinrichting.

Country Status (4)

Country Link
US (1) US6869296B2 (nl)
EP (1) EP1366551B1 (nl)
NL (1) NL1017454C2 (nl)
WO (1) WO2002069468A1 (nl)

Families Citing this family (13)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA2532644C (en) * 2003-07-17 2014-03-18 Teraspan Networks Inc. Surface inlaid fibre optic network installations
US7333320B2 (en) * 2005-05-25 2008-02-19 Adc Telecommunications, Inc. Systems and methods for lifting a terminal enclosure in below ground applications
US7341463B2 (en) * 2006-08-04 2008-03-11 Li-Chun Lai Extension socket structure
US7922269B2 (en) * 2006-10-17 2011-04-12 Adc Telecommunications, Inc. Cabinet assembly including a scissors lift
US20090072685A1 (en) * 2007-09-19 2009-03-19 Alcatel Lucent. Flush to grade underground cabinet
US20090175588A1 (en) * 2007-10-30 2009-07-09 Adc Telecommunications, Inc. Lifting a Terminal Enclosure in Below Ground Applications
EP2506052A1 (en) * 2011-03-31 2012-10-03 British Telecommunications Public Limited Company Optical fibre management cap coupling box
FR2985389B1 (fr) * 2012-01-03 2014-12-05 Lefebure Dispositif de raccordement a au moins un reseau de donnees, un reseau electrique et/ou un reseau fluidique, comprenant une borne de raccordement retractable
FR2996069B1 (fr) * 2012-09-26 2015-12-11 Lefebure Borne retractable de raccordement a un reseau
US9851523B2 (en) 2015-09-22 2017-12-26 Go!Foton Holdings, Inc. Apparatus for cable routing
US10310206B2 (en) 2017-05-22 2019-06-04 Go!Foton Holdings, Inc. Apparatus for cable routing
WO2021024058A1 (en) 2019-08-06 2021-02-11 Smart Locking Logic (Pty) Ltd A cable management system and assembly
US20230136498A1 (en) * 2021-11-01 2023-05-04 Preformed Line Products Co. Expandable closure system

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3646244A (en) * 1970-08-21 1972-02-29 Cole & Co Inc C W Adjustable floor receptacle mount
US3794956A (en) * 1972-06-30 1974-02-26 R Dubreuil Recessible electric floor or the like outlet assembly
DE4140701C1 (en) * 1991-12-10 1992-12-10 Siemens Ag, 8000 Muenchen, De Buried container e.g. for fibre=optic cable junction - is partially held in shaft and has removable lid and lifting arrangement to allow easy working access e.g. for further splicing
GB2277812A (en) * 1993-05-07 1994-11-09 Siemens Ag Underground container for optical cables and connector

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5160809A (en) * 1991-03-11 1992-11-03 Yang Chin Hui Structure of wire conduit terminal assembly

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3646244A (en) * 1970-08-21 1972-02-29 Cole & Co Inc C W Adjustable floor receptacle mount
US3794956A (en) * 1972-06-30 1974-02-26 R Dubreuil Recessible electric floor or the like outlet assembly
DE4140701C1 (en) * 1991-12-10 1992-12-10 Siemens Ag, 8000 Muenchen, De Buried container e.g. for fibre=optic cable junction - is partially held in shaft and has removable lid and lifting arrangement to allow easy working access e.g. for further splicing
GB2277812A (en) * 1993-05-07 1994-11-09 Siemens Ag Underground container for optical cables and connector

Also Published As

Publication number Publication date
US20040063076A1 (en) 2004-04-01
WO2002069468A1 (en) 2002-09-06
EP1366551B1 (en) 2015-07-08
US6869296B2 (en) 2005-03-22
EP1366551A1 (en) 2003-12-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1017454C2 (nl) Kabeldoorverbindingsinrichting.
US11838051B2 (en) Rapid deployment indexing terminal arrangement
US11002932B2 (en) Multi-positionable telecommunications tray
US11002931B2 (en) Telecommunications tray with a cable routing path extending through a pivot hinge
US5142607A (en) Splice box for optical wave guide
US7418184B1 (en) Fiber optic categorization and management tray
US7693386B2 (en) Parallel path cable routing system
CN103534187B (zh) 可变形电缆卷筒和相关总成和方法
CZ3160U1 (cs) Nosné lože k uložení spojek kabelů s optickými vlákny
CZ20032664A3 (cs) Řadič optických vláken
JPH08508348A (ja) 光ファイバ編成器
JP2005055748A (ja) 光接続箱
WO2016175407A1 (en) Batten device having built-in driver
CN102792205B (zh) 用于多层住宅单元的光纤配给网
EP3485307B1 (en) Hauling grip for optical cables comprising pre-connectorized optical fibers
US20240195505A1 (en) Rapid deployment indexing terminal arrangement
WO2016188971A1 (en) Telecommunications wall box
CZ218592A3 (cs) Nosné lože k uložení spojek kabelů s optickými vlákny

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20150901