NL1013532C2 - Plukinrichting en plukwerkwijze. - Google Patents

Description

Plukinrichting en plukwerkwiize .

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting en een werkwijze voor het plukken van aan een hangtrans-porteur hangend gevogelte.

Het is bekend om te slachten gevogelte op te 5 hangen aan transporthaken van een hangtransporteur, het gevogelte te doden, uit te laten bloeden, enige tijd in een broeibak met verwarmd water te hangen en dan de veren er af te plukken. Dit laatste wordt bevorderd door het in de warmwaterbak laten hangen van het gevogelte, daar door 10 het warme water de haarzakjes open gaan staan en de huid soepeler wordt.

Een nadeel van deze methode is dat een broeibak van enige lengte en met veel water nodig is. Een compacte opstelling is hierdoor niet mogelijk. Een ander nadeel is 15 dat het water in de broeibak in contact komt met meerdere vogels, waardoor besmettingen kunnen worden overgedragen. Bij het uit de broeibak trekken van de vogels wordt bovendien mogelijk besmet water dat aan de vogel hangt (dit kan zoveel zijn als een halve liter) meegevoerd. Voorts bevor-20 derd het gebruik van een broeibak de groei van bacteriën.

Een doel van de uitvinding is hierin verbetering te brengen.

Een verder doel van de uitvinding is een inrichting en werkwijze van de in de aanhef genoemde soort te 25 verschaffen, die compact is.

^013532 2

Een verder doel is een inrichting en een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee kruisbesmetting zoveel mogelijk wordt voorkomea.

Een of meerdere van deze doelen worden volgens 5 de uitvinding bereikt middels een inrichting voor het plukken van gevogelte, omvattend een hangtransporteur voor het gevogelte en een plukker voor het plukken van de veren van het aan de hangtransporteur hangend gevogelte, waarbij stroomopwaarts van de plukker middelen opgesteld zijn voor 10 het op het gevogelte sproeien van verwarmd water en/oi een werkwijze voor het plukken van aan een hangtransporteur hangend gevogelte, omvattend het tijdens voortgaand transport met warm water besproeien van het hangend gevogelte en het daaropvolgend plukken daarvan.

15 Met behulp van het besproeien van het gevogelte wordt elke vogel behandeld voor verbetering van het plukken met "eigen" water, kruisbesmetting wordt hierdoor op vergaande wijze voorkomen, terwijl het water zo nuttig mogelijk gebruikt wordt.

20 Bij voorkeur zijn de sproeimiddelen opgesteld voor het besproeien van het gevogelte tijdens voortcaand transport daarvan. Hiermee wordt het transport van het gevogelte ononderbroken uitgevoerd en wordt geen tijd verloren en/of zijn bijzondere voorzieningen nodig voor 25 het stilhouden van het gevogelte.

Bij voorkeur zijn de sproeimiddelen opgesteld aan weerszijden van de hangtransporteur, voor een verbeterde werking.

Volgens een verdere ontwikkeling zijn ook ter 30 plaatse van de plukker middelen opgesteld voor het op het gevogelte sproeien van verwarmd water. Gebleken is dat hierdoor het plukken op zeer betrouwbare wijze kan plaatsvinden, zodat nabehandelingen bij het plukken zo goed als overbodig zijn.

35 Volgens een verdere ontwikkeling is de inrich ting volgens de uitvinding voorts voorzien van middelen voor opvang van gesproeid water en van middelen voor het 1013532 3 filteren of scheiden van het opgevangen water. Door het opvangen van het gesproeide water, dit te filteren of scheiden danwel te scheiden van in het bijzonder de veren, kan dit opnieuw gebruikt worden, waarbij niet alleen 5 bespaard wordt op het watergebruik, maar ook op verwarming.

Bij voorkeur zijn de sproeimiddelen aangebracht in een relatief afgeschermd trajectdeel. Het heeft daarbij de voorkeur indien dat trajectdeel naar boven toe afge-10 schermd is, naar de zijden en/of naar de bovenstroomse en benedenstroomse einden, bijvoorbeeld door deuren of flappen. Hierdoor kan voorafgaande aan en bij het plukken een voor het plukken gunstig klimaat gecreeerd/in stand gehouden worden. Voorts wordt ongewenste verspreiding van 15 vochtige lucht en nevel tegengegaan.

In een verdere uitvoering is de inrichting voorzien van middelen voor het verwarmen van het teruggevoerde water, die bij voorkeur een warmtewisselaar omvatten, die bij voorkeur ingericht is voor werking volgens 20 het tegenstroomprincipe. Aldus wordt het water tijdens recirculatie opnieuw verwarmd tot de gewenste temperatuur, die bij voorkeur ongeveer tussen 50 en 60°C ligt.

Bij voorkeur is de inrichting aangebracht op een gestel dat verplaatsbaar is.

25 Een compacte slachtinrichting wordt verkregen indien de inrichting voorts voorzien is van een station voor het verdoven van het gevogelte, dat eventueel met de hand kan gebeuren. Los daarvan kunnen middelen voorzien zijn voor het laten uitbloeden van het gevogelte, bij 30 voorkeur inbegrepen een bloedopvangbak.

Voorts is bij voorkeur voorzien in een wasinrichting voor omlopende onderdelen van de hangtranspor- teur, zodat de compacte inrichting in hoofdzaak zelfstandig is.

35 De uitvinding zal hieronder worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in: 1013532 4 figuur 1 een bovenaanzicht op een mogelijke uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding; figuur 2 een zij-aanzicht op een deel van de inrichting van figuur 1; 5 figuur 2A een detail van het aanzicht van figuur 2; en figuur 3 een schematische opzet van het water-circuit in de inrichting volgens de voorgaande figuren.

In het bovenaanzicht van figuur 1 is de voor-10 beeldinrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven, die een gestel 2 omvat, waarin diverse componenten bevestigd zijn. Het gestel 2 steunt op een ondergrond middels in-hoogte verstelbare poten 30. Het gestel 2 kan zonder bijzondere maatregelen getransporteerd en verplaatst 15 worden.

Met de inrichting 1 is een compacte inrichting verschaft die geschikt is om gebruikt te worden in klsine slachterijen of slagerijen. De inrichting biedt daartoe een volledige slachtlijnopstelling, waarbij gemakkeLijk 20 met de hand bepaalde bewerkingen uitgevoerd kunnen woreen.

In het gestel 2, dat in het bovenaanzicht van figuur 1 in hoofdzaak U-vormig is, is een bovengedeelte een hangtransporteur aangebracht, met een vaste buis 17, waaraan trolleys 18 op bekende wijze verrijdbaar aa:ige-25 bracht zijn, waarbij de trolleys 18 met elkaar verbonden zijn middels een ketting die aangedreven wordt.

De trolleys of hangers 18 worden achtereenvolgens langs deeltraject 3 gevoerd, waar nog levend gevogelte met de poten aan de aan de trolleys 18 bevestigde haken 30 36 gehangen worden. In het daaropvolgende deeltraject 4 wordt de vogel met een mes gedood, waarna het in deelura-ject 5 uit kan bloeden, waartoe daar beneden een bloedop-vangbak voorzien is. Het gevogelte is dan aangekomen bij de basis van de U, en loopt dan naar het andere been van 3 5 de U, alwaar zich een deeltraject 6 met sproeiers en een daarop direct aansluitend deeltraject 7 met sproeiers en plukborstels bevinden. Daarna loopt het gevogelte om naar 1013532 5 de andere zijde van het betreffende U-been om bij deeltra-ject 8 aan verdere bewerkingen te worden onderworpen, zoals het uithalen, het afsnijden van poten enzovoorts. In het deeltraject 9 worden de trolleys 18 tenslotte weer 5 naar het andere U-been getransporteerd, waar zij ook eventueel gewassen worden, om dan tenslotte weer in het deeltraject 3 terecht te komen voor een volgende omloop. De ketting loopt hierbij om schijven 10-16 om de gewenste baan te volgen. Een of meerdere van deze schijven kunnen 10 worden aangedreven.

Zoals weergegeven is in de figuren 1, 2 en 2A

omvatten de sproeimiddelen zich over deeltrajecten 6 en 7 uitstrekkende buizen 24, die met sproeiers 25 van beide zijden naar de karkassen K en neerwaarts gericht zijn en 15 om hun hartlijn verdraaibaar en instelbaar aangebracht zijn. In figuur 2A is nog weergegeven dat ook daar beneden nog sproeiers voorzien kunnen zijn, aangeduid met 26.

In het deeltraject 7 zijn beneden de buizen 24 een aantal plukborstels 20 opgesteld, die elk een roterend 20 aangedreven schijf omvatten, waarop borstels 21 geplaatst zijn. Met behulp van de borstels 21 worden de veren afge-veegd/afgeslagen van het karkas K.

Beneden de deeltrajecten 6 en 7 is een waterop-vangbak 40 geplaatst, die beneden het deeltraject 7 voor-25 zien is van een schuin tegen de werkrichting in aflopend opvangvlak, alwaar de van de karkassen K verwijderde veren opgevangen kunne worden, en middels het sproeiwater aldaar meegevoerd worden tot in de bak 40. Op het bovenst roomse eind van de bak 40 is een separator 42 aangesloten, alwaar 30 veren en water van elkaar gescheiden worden. De veren worden verwijderd via uitgang 43, en het water loopt via leiding 44 naar een verwarmingsbak 45, die een met stro-mingsrichting meehellende bodem bezit en waarin een warm-tewsisselaar 4 6 reikt, die U-vormig is en gevormd wordt 35 door een holle buis. Aan het eind van het buisbeen dat in het benedenstroomse einde van de waterbak 45 reikt, bevindt zich een gasbrander, door middel waarvan verhitte 1013532 6 lucht door de U-vormige buis gestuwd wordt en dan tegen de stromingsrichting van het water in naar het andere buis-been van de U stroomt om tenslotte aan het uiteinde van dat andere been vrij te komen.

5 Het benedenstroomse einde van de waterbak 45 is aangesloten op een pomp 47 die voor het aandrijven var het water in dit circuit zorgt. De pomp stuwt het water naar de sproeibuizen 24, alwaar het water, verwarmd tot een temperatuur van 50°-60°C, wordt afgegeven aan de karkassen 10 K. Hierdoor is het waterverbruik laag en wordt ook op energiekosten bespaard.

Bijzonder is nog dat de deeltrajecten 6 en 7 in een soort van tunnel aan het gestel 2 opgenomen zijn. Zoals te zien is in figuur 2A is de ruimte waar de spzoei-15 ers 25 en de borstels 20 gelegen zijn naar boven toe afgeschermd door langskappen 28, die boven aan een spleet 29 vrijlaten waardoorheen de trolleys 18 kunnen bewegen. Aan de einden, zoals weergegeven in figuur 1, is de betreffende tunnel begrensd door deurflappen 35, die door 20 het voortgedreven karkas kunnen worden geopend en vlak daarachter weer sluiten. Met deze middelen, in het bijzonder ook wanneer de deeltrajecten 6 en 7 begrensd zijn door zijwanden, kunnen de klimaatomstandigheden binnen de deeltrajecten 6 en 7 geraakkelijker anders dan de omgeving 25 gehouden worden, in het bijzonder kan daardoor een hoge vochtigheid en een verhoogde temperatuur aldaar gehandhaafd worden, hetgeen bevorderlijk is voor het plukken. Bovendien wordt hierdoor verspreiding van vochtige lacht tegengegaan, hetgeen bevorderlijk is voor de arbeidsom-30 standigheden en voor het terugwinnen van het sproeiwater.

1013532

Claims (27)

1. Inrichting voor het plukken van gevogelte, omvattend een hangtransporteur voor het gevogelte en een plukker voor het plukken van de veren van het aan de hangtransporteur hangend gevogelte, waarbij stroomopwaarts 5 van de plukker middelen opgesteld zijn voor het op het gevogelte sproeien van verwarmd water.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de sproeimiddelen opgesteld zijn voor het besproeien van het gevogelte tijdens voortgaand transport daarvan.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de sproeimiddelen opgesteld zijn aan weerszijden van de hangtransporteur.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij tevens ter plaatse van de plukker sproeimiddelen 15 opgesteld zijn voor het op het gevogelte sproeien van verwarmd water.

5. Inrichting volgens een der conclusies 1-4, voorts voorzien van middelen voor opvang van gesproeid water en van middelen voor het filteren of scheiden van 20 het opgevangen water.

6. Inrichting volgens conclusie 5, voorts voorzien van middelen voor het van de filtermiddelen naar de sproeimiddelen voeren van het gefilterde water.

7. Inrichting volgens conclusie 6, voorts voor- 25 zien van middelen voor het verwarmen van het teruggevoerde water.

8. Inrichting volgens conclusie 78, waarbij de verwarmingsmiddelen een warmtewisselaar omvatten.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de 30 warmtewisselaar ingericht is voor werking volgens het tegenstroomprincipe. 1013532

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de inrichting aangebracht is op een gestel, dat verplaatsbaar is.

11. Inrichting volgens een der voorgaande ;on-5 clusies, voorts voorzien van een station voor het verdDven van het gevogelte.

12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorts voorzien van middelen voor het laten uitbloeden van het gevogelte, bij voorkeur inbegrepen een 10 bloedopvangbak.

13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorts omvattend een of meer karkasbewerkingsmid-delen.

14. Inrichting volgens een der voorgaande oon-15 clusies, voorts omvattend een wasinrichting voor omlopende onderdelen van de hangtransporteur.

15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de sproeimiddelen aangebracht zijr in een relatief afgeschermd trajectdeel.

16. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij het genoemde trajectdeel naar boven toe afgeschermd is, naar de zijden en/of naar de bovenstroomse en benedenstroomse einden.

17. Inrichting volgens conclusie 16, waarbij de 25 einden zijn afgeschermd middels deuren of flappen.

18. Inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bij-gevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.

19. Werkwijze voor het plukken van aan een 30 hangtransporteur hangend gevogelte, omvattend het tijdens voortgaand transport met warm water besproeien van het hangend gevogelte en het daaropvolgend plukken daarvan.

20. Werkwijze volgens conclusie 19, waarbij het gevogelte vanaf beide zijden besproeid wordt.

21. Werkwijze volgens conclusie 19 of 20, wê.ar- bij ook tijdens het plukken verwarmd water op het gevogelte gesproeid wordt. 1013532

22. Werkwijze volgens conclusie 19, 2 0 of 21, waarbij het gesproeide water opgevangen wordt, gefilterd wordt en opnieuw voor het sproeien gebruikt wordt.

23. Werkwijze volgens een der conclusies 19-22, 5 waarbij het water verwarmd wordt tot ongeveer 50-60 graden C.

24. Werkwijze volgens een der conclusies 19-23, waarbij het teruggevoerde water verwarmd wordt in een warmtewisselaar, werkend met tegenstroom.

25. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij het water in de tegenstroom verwarmd wordt middels een gasbrander .

26. Werkwijze volgens een der conclusies 19-25, waarbij het traject waar besproeid wordt, voorafgaande aan 15 het plukken en eventueel ook bij het plukken, af geschermd wordt.

27. Werkwijze omvattend een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende stappen. -o-o-o-o-o-o-o-o- 1013532