NL1009757C2 - Mediumtransmissie. - Google Patents

Mediumtransmissie. Download PDF

Info

Publication number
NL1009757C2
NL1009757C2 NL1009757A NL1009757A NL1009757C2 NL 1009757 C2 NL1009757 C2 NL 1009757C2 NL 1009757 A NL1009757 A NL 1009757A NL 1009757 A NL1009757 A NL 1009757A NL 1009757 C2 NL1009757 C2 NL 1009757C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
transmission
medium
rotor
stator
throughput
Prior art date
Application number
NL1009757A
Other languages
English (en)
Inventor
Augustinus Wilhelmus M Bertels
Original Assignee
Vogel Willi Ag
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Vogel Willi Ag filed Critical Vogel Willi Ag
Priority to NL1009757A priority Critical patent/NL1009757C2/nl
Priority to AU53727/99A priority patent/AU5372799A/en
Priority to PCT/EP1999/005495 priority patent/WO2000006909A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1009757C2 publication Critical patent/NL1009757C2/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04DNON-POSITIVE-DISPLACEMENT PUMPS
    • F04D29/00Details, component parts, or accessories
    • F04D29/02Selection of particular materials
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04DNON-POSITIVE-DISPLACEMENT PUMPS
    • F04D17/00Radial-flow pumps, e.g. centrifugal pumps; Helico-centrifugal pumps
    • F04D17/08Centrifugal pumps
    • F04D17/16Centrifugal pumps for displacing without appreciable compression
    • F04D17/165Axial entry and discharge
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04DNON-POSITIVE-DISPLACEMENT PUMPS
    • F04D25/00Pumping installations or systems
    • F04D25/02Units comprising pumps and their driving means
    • F04D25/04Units comprising pumps and their driving means the pump being fluid-driven
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04DNON-POSITIVE-DISPLACEMENT PUMPS
    • F04D29/00Details, component parts, or accessories
    • F04D29/18Rotors
    • F04D29/181Axial flow rotors
    • F04D29/183Semi axial flow rotors
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04DNON-POSITIVE-DISPLACEMENT PUMPS
    • F04D29/00Details, component parts, or accessories
    • F04D29/18Rotors
    • F04D29/22Rotors specially for centrifugal pumps
    • F04D29/2238Special flow patterns
    • F04D29/2255Special flow patterns flow-channels with a special cross-section contour, e.g. ejecting, throttling or diffusing effect

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structures Of Non-Positive Displacement Pumps (AREA)

Description

X Sch/SvW/Vogel-3
MEDIUMTRANSMISSIE
De uitvinding heeft betrekking op een mediumtransmissie en stelt zich ten doel een dergelijke transmissie, die in vele uitvoeringen bekend is, zodanig uit te voeren, dat hij een zeer hoog rendement paart aan 5 een zeer geringe slijtage en geluidproductie en bovendien een aanzienlijk vergroot werkgebied vertoont.
In verband met deze doelstellingen verschaft de uitvinding een roterende mediumtransmissie van het in conclusie 1 gespecificeerde type.
10 Ter toelichting met betrekking tot de Ί uitvinding moge de volgende beschrijving van de nieuwe rotatie-inrichting dienen, die in de mediumtransmissie volgens de uitvinding wordt toegepast.
Rotatie-inrichtingen zijn in vele uitvoeringen : 15 bekend.
Bekend is bijvoorbeeld een centrifugaalpomp met een axiale invoer en een te verpompen vloeistof radiaal onder invloed van centrifugale krachten naar buiten ~ slingerende rotor met schoepen en één of meer 20 bijvoorbeeld in hoofdzaak tangentiële afvoeren.
Verder is bekend een axiale compressor met in cascade gerangschikte groepen rotor- en statorschoepen.
De structuur omvat vele duizenden uiterst complex gevormde onderdelen, die bovendien aan hoge eisen van Ξ 25 maatnauwkeurigheid en mechanische sterkte moeten voldoen.
Een voorbeeld hiervan is een gasturbine, waarbij in dit geval gasvormig medium onder druk door een daarvoor " bestemde bron wordt afgegeven en wordt gericht op de schoepen van een rotor, zodanig dat deze rotor met kracht 30 wordt aangedreven voor bijvoorbeeld het roterend aandrijven van een machine, zoals een elektrische ~
generator. !T
Deze bekende inrichtingen vertonen stromings-instabiliteiten, in het bijzonder bij geringe debieten.
m1009757 f 2
Deze veroorzaken veelal een onbalans in de rotorbelasting, die aanleiding geeft tot zware trillingen, onbeheersbare toerentalvariaties en zeer zware mechanische belastingen van lagers, assen en 5 schoepen.
Alle bekende rotatie-inrichtingen bezitten nog verdere technische tekortkomingen.
Bijvoorbeeld is vaak het rendement relatief laag en sterk afhankelijk van het toerental.
10 Bovendien zijn de bekende inrichtingen meestal volumineus, zwaar en duur.
Bij het toepassen van giettechnieken voor het vervaardigen van een rotor moeten de schoepen een zekere minimale wanddikte bezitten, die aanleiding geeft tot 15 ongewenste verkleiningen van het effectieve doorstroomvolume en verliezen door loslating en zogvorming. Bovendien beperkt de schoepwanddikte en de noodzakelijke schoepenvorm het aantal te accommoderen schoepen. Verder lijdt de giettechniek onvermijdelijk tot 20 ongewenste oppervlakte-ruwheid en onbalans als gevolg van onbedoelde en onbeheersbare dichtheidsverschillen, bijvoorbeeld als gevolg van insluitsels.
Verder is de treksterkte van gegoten metalen en legeringen beperkt.
25 Bekende centrifugaalpompen lijden verder aan zogenaamde slip, het verschijnsel, dat de stroming slecht aanligt aan de zuigzijde van het stroomkanaal, dat wordt begrensd door naburige schoepen. Door de expansiehoek tussen de schoepen is er sprake van een slipgebied of een 30 gebied met "dood water", waarin zich een grootschalige stationaire wervel bevindt, waardoor de doorstroming in dat gebied nul is. Hierdoor is de uitgangsdruk van de centrifugaalpomp sterk pulserend.
Verder zijn bekende inrichtingen zodanig 35 opgebouwd, dat ze tijdens bedrijf veel lawaai produceren.
Alle als bijvoorbeeld waterpomp werkende bekende inrichtingen bezitten een beperkte drukcapaciteit. Bijvoorbeeld voor toepassingen als i »1009757 3 brandweerpomp worden daarom vaak pompen met elkaar in cascade geplaatst om de vereiste druk, ook wel uitgedrukt als opvoerhoogte van het te verpompen water, te realiseren.
5 Bij de bekende rotatie-inrichtingen wordt het verder soms als een nadeel ervaren, dat mediuminvoer en mediumuitvoer niet dezelfde richting vertonen, maar bijvoorbeeld haaks op elkaar gericht zijn. Onder bepaalde omstandigheden kan het gewenst zijn, althans de 10 mogelijkheid te hebben, de invoer en de uitvoer dezelfde richting te geven.
Bekende inrichtingen zijn verder niet in staat, te werken met media met sterk uiteenlopende viscositeiten.
15 Bij bekende inrichtingen lopen de stromingssnelheden van de doorstromende media tijdens het doorstromen door een inrichting zeer sterk uiteen. Als gevolg van de optredende versnellingen treedt geluidproductie en rendementsverlies op. In dit verband 20 zou het gewenst zijn, de doorstroomsnelheid van : doorstromend medium door een rotatie-inrichting onder alle omstandigheden bijvoorbeeld binnen gebied van 1 0,2-5 x een richtwaarde gelijk te houden.
Conclusie 2 heeft betrekking op een uitvoering, 25 waarin het toerental van de uitgangs-as regelbaar is.
Conclusie 3 heeft betrekking op een uitvoering, die in het bijzonder geschikt is voor toepassingen,
waarbij het medium gasvormig of een tweefasen-medium is. I
Het buffervolume is een expansievat, dat in staat is 30 drukfluctuaties te bufferen en aldus af te vlakken.
Ter wille van een goede dynamische regeling is I
de uitvoering volgens conclusie 4 geschikt als verfijning “ van de structuur volgens conclusie 3.
De specifieke keuze volgens conclusie 5 maakt 35 een vernuftig gebruik van de beschikbare loze ruimte. ij
De uitvoering volgens conclusie 6 heeft het I
voordeel, dat door de uitgelijnde opstelling van de = ingaande as en de uitgaande as de transmissie desgewenst *1009757 4 kan worden geplaatst in een omgeving, waarin hij dient te worden gekoppeld met gealigneerde roterende onderdelen.
De structuur volgens conclusie 7 heeft het voordeel van een geïntegreerde opbouw.
5 Conclusie 10 beschrijft in algemene termen een mogelijke vorm van de rotorkanalen.
De conclusies 11, 12 en 13 geven toenemende voorkeuren voor het aantal rotorkanalen.
Conclusie 14 betreft een opbouw van de rotatie-10 inrichting, die sterke periodieke drukpulsen tijdens bedrijf tegengaat. Door een dergelijke opbouw wordt een geluidsarme en gelijkmatige stroming verzekerd.
Conclusie 15 betreft de toepassing van een invoerpropeller in de mediuminvoer bij een rotatie-15 inrichting die als mediumpomp dienst doet. De invoerpropeller zorgt ervoor, dat het medium zonder loslating met een zekere druk en snelheid de rotorkanalen binnentreedt.
Een zeer praktische uitvoering, die een lichte 20 en gemakkelijk te vervaardigen rotor betreft, is beschreven in de conclusies 16 en 17.
Aangezien het van belang is, dat er in het gebied van de derde mediumdoorvoer geen discontinuïteit optreedt die aanleiding zou kunnen geven tot 25 grootschalige wervels en turbulenties, loslating en geluidsproductie, kan de structuur volgens conclusie 17 van voordeel zijn.
Conclusie 19 betreft een opbouw van de rotatie-inrichting, waarbij een relatief groot aantal schotten 30 kan worden toegepast, zonder dat de dikte van de schotten ter plaatse van de derde mediumdoorvoer de doortocht voor medium daar ter plaatse substantieel verkleint. Als gevolg van de zich in de radiale richting verbredende dwarsafmeting ten opzichte van de axiale richting van de 35 rotorkanalen is voor het verweven plaatsen van een tweede groep tweede schotten op afstand van de derde mediumdoorvoer extra ruimte beschikbaar. Voor zover noodzakelijk kan tussen de verweven geplaatste eerste en i *1009757 5 tweede schotten nog een derde groep schotten worden geplaatst. Deze schotten zijn op hun beurt korter dan de tweede schotten en strekken zich, in de richting van de derde naar de vierde mediumdoorvoeren uit op afstand van 5 het naar de derde mediumdoorvoer gerichte einde van de tweede schotten tot de vierde mediumdoorvoer. Deze opbouw maakt een zeer goede stromingsgeleiding mogelijk, zonder dat deze de effectieve doortocht van het medium in essentie nadelig beïnvloedt.
10 De conclusies 20 en 21 betreffen de vorm van de statorschoepen. Aangezien alle statorschoepen angulair equidistant zijn geplaatst, is hun onderlinge afstand in elke axiale positie steeds gelijk. Rheologisch is het ~ echter wezenlijk dat er gezien in de richting van de 15 vijfde mediumdoorvoer naar de zesde mediumdoorvoer een effectief uitwaaieren optreedt in een richting, gezien i langs een stromingslijn in een statorkanaal. Loodrecht op ~ een dergelijke stromingslijn kan een verloophoek op elke = positie langs deze stromingslijn tussen de schoepen 20 worden gedefinieerd. Het is deze hoek, waarop conclusie " 20 betrekking heeft. De structuur volgens conclusie 21 heeft het voordeel van een aanzienlijk verbeterd rendement.
Toepassing van plaatmateriaal voor 25 vervaardiging van de schotels en de schoepen volgens
conclusie 22 heeft het voordeel, dat de rotor zeer licht kan zijn. Plaatmateriaal kan verder zeer licht, glad en maatgetrouw zijn. De keuze van het materiaal zal verder I
worden bepaald door overwegingen van slijtvastheid 30 (afhankelijk van het passerende medium), buigstijfheid, mechanische sterkte, en dergelijke. Voor de rotor,
waarvan de schotels de beschreven dubbel-gekromde vorm I
vertonen, is het van belang, dat de hoofdvorm behouden blijft, ook als het materiaal aan centrifugale krachten “
35 wordt onderworpen als gevolg van hoge rotatiesnelheden. I
In dit verband wordt er de aandacht op gevestigd, dat de ^ schoepen, die tussen de schotels zijn aangebracht en “ daarmee star gekoppeld zijn, in aanzienlijke mate tot de ’f"Λ g 7 c 7 *id09757
J
6 verstijving van de rotor bijdragen. Ook om deze reden is het van belang, een groot aantal schoepen te gebruiken. Tevens kan een rotor met zeer hoge maatnauwkeurigheid en verwaarloosbare intrinsieke onbalans worden vervaardigd.
5 De conclusies 23, 24 en 25 geven opties met betrekking tot materiaalkeuzen onder specifieke condities.
Afhankelijk van de afmetingen van de rotor en het toerental kan het beschreven plaatmateriaal een 10 gewenste waarde bezitten. In het algemeen ligt een geschikte keuze in het in conclusie 26 aangeduide gebied. Het massatraagheidsmoment van de rotor is in verband met de mogelijkheid van een geringe onbalans bij voorkeur zo klein mogelijk, in het bijzonder bij media met geringe 15 dichtheid, zoals gassen. In verband daarmee verdient het de voorkeur, de technisch kleinst mogelijke dikte te kiezen.
Conclusie 27 beschrijft enkele mogelijke technieken, waarmee de rotorschotten met de schotels 20 gekoppeld kunnen zijn.
Conclusie 28 betreft de mogelijke materiaalkeuzen voor de statorschoepen. Grosso modo zijn de technische overwegingen die aan deze keuze ten grondslag liggen gelijk aan die voor de rotorschotten.
25 Conclusie 29 betreft de materiaalkeuzen van respectievelijk althans de materialen aan het binnenvlak van het huis en van de statorschoepen. Door de thermische dilatatiecoëfficiënten van deze materialen conform conclusie 29 aan elkaar gelijk te maken worden thermische 30 spanningen vermeden en wordt verzekerd, dat ook in geval van extreme temperatuurvariaties de onderling aansluiting en de correcte vorm van de statorkanalen behouden blijven.
Het gebruik van dun plaatmateriaal voor de 35 schoepen heeft in dit verband ook het voordeel, dat thermische spanningen effectief worden vermeden.
* Conclusie 30 geeft als specifieke uitwerking van het beschreven technische principe de mogelijkheid *1009757 7 aan, dat de materialen dezelfde zijn. Het zal duidelijk zijn, dat in een verdere uitwerking niet alleen het cilindervormige binnenvlak van het huis van het betreffende materiaal kan zijn, maar dat dit kan gelden 5 voor de gehele cilindervormige mantel van het huis, of zelfs het gehele huis.
Conclusie 31 richt zich op de vorm van de statorkanalen.
Zoals hiervoor reeds beschreven in verband met 10 de conclusies 23-26, is bij voorkeur het massatraagheidsmoment en daarmee de kans op een zekere onbalans van de rotor zo gering mogelijk.
Conclusie 32 heeft op dit zelfde aspect betrekking en geldt met name voor gas als medium, dat 15 immers geen noemenswaardige bijdrage tot het massatraagheidsmoment levert. Hoewel in verband met de geringe radiële afmetingen de as een aanzienlijk gewicht : zou moeten hebben om een massatraagheidsmoment te bezitten in dezelfde orde van grote als die van de rotor, 20 dient toch begrepen te worden, dat de betreffende bijdrage substantieel kan zijn in verband met de onder n omstandigheden relatief grote lengte van de as. Verder =
zal de rotor bij voorkeur zo licht mogelijk worden L
uitgevoerd, zodat op die grond zijn massatraagheidsmoment " 25 ook relatief gering zal zijn.
De conclusies 33 en 34 geven enkele mogelijkheden voor het vormen van de rotorschotels.
Conclusie 36 richt zich op een zeer specifieke - methode om een rotor te vormen.
30 In het bijzonder in het geval van een zeer heet _ of zeer koud medium is de structuur volgens conclusie 36 _ van belang.
De optie volgens conclusie 38 betreft een elegante mogelijkheid om de bewegingsrichting van de Ψ 35 uitgaande as om te keren, naar wensen van een gebruiker. _
Een variant is beschreven in conclusie 39.
Conclusie 40 betreft een specifieke uitvoering van de variant volgens conclusie 39. De beide genoemde *1009757 1 8 rotoren hebben elk een specifieke bewegingsrichting.
Aldus hebben ook de respectieve uitgangstandwielen hun eigen specifieke bewegingsrichting. Door middel van een uitgangs-overdrachtstandwiel volgens conclusie 40 wordt 5 een transmissie gevormd, die een uitgangsas heeft die naar keuze van de gebruiker een rotatie in de ene of in de andere richting kan vertonen.
Met betrekking tot de uitvoeringen volgens de conclusies 38, 39 en 40 wordt opgemerkt, dat de 10 rotatiesnelheden in beide richtingen in principe even groot kunnen zijn. De transmissie volgens de uitvinding in deze uitvoeringen heeft immers geen specifieke richtingsvoorkeur.
De uitvoering volgens conclusie 41 heeft het 15 voordeel van een eenvoudige synchronisatie van de uitgangstandwielen, waardoor de koppeling met het overdrachtstandwiel tijdens het schakelen van de ene inrichting naar de andere inrichting vloeiend en zonder schokken kan plaatsvinden. Als alternatief kunnen ook 20 compliantiemiddelen, een vloeistofkoppeling, een gaskoppeling, een wrijvingskoppeling, of dergelijke, worden toegepast.
De rotatie-inrichting, die de basis vormt van de mediumtransmissie volgens de uitvinding is zeer breed 25 inzetbaar. Als pomp vertoont hij een zeer vlakke druk- en rendementskarakteristiek en een min of meer monotone vermogenskarakteristiek, waardoor één pomp voor vele zeer uiteenlopende toepassingen geschikt is, terwijl bij gebruikelijke pompen voor verschillende toepassingen 30 verschillende dimensioneringen noodzakelijk zijn.
De genoemde monotone, in hoofdzaak lineaire karakteristieken bij elk toerental bieden de belangrijke mogelijkheid, door middel van een zeer eenvoudige regeling van het aandrijfvermogen een daarmee in 35 hoofdzaak ondubbelzinnig corresponderende uitgangsprestatie te bereiken. De stand der techniek vereist hiervoor een gecompliceerde en dure regeling op basis van de momentane waarden van een aantal relevante »1 0 097 5 7 9 parameters. Dit is de reden, waarom dergelijke regelingen in de praktijk niet worden toegepast.
Voor verpomping van media met zeer uiteenlopende viscositeiten is ook slechts een beperkt 5 aantal verschillende gedimensioneerde pompen noodzakelijk als gevolg van de geringe afhankelijkheid van de eigenschappen van de inrichting van de viscositeit van het medium.
Bij gebruik als pomp kan één inrichting een 10 zeer groot debiet en/of een zeer hoge druk realiseren, vergelijkbaar met een cascadering van een aantal pompen volgens de stand der techniek.
Voor het omkeren van de werking van een pomp tot een motor of omgekeerd, zal in het algemeen enige 15 aanpassing van de dimensionering van statorkanalen en rotorkanalen gewenst zijn.
De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. In de tekeningen tonen: " figuur 1 gedeeltelijk in dwarsdoorsnede, 20 gedeeltelijk in opengewerkt zijaanzicht, een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een rotatie-inrichting;
figuur 2 een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens figuur 1 dat geschematiseerd is voor het weergeven van de 25 ruimtelijke opbouw; I
figuur 3 een variant van een spruitstuk; figuur 4 een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een rotatie-inrichting; 30 figuur 5A een uitgeslagen aanzicht van een deel van een stator met statorkanalen begrenzende statorschoepen; ï; figuur 5B een uitgeslagen aanzicht van een statorschoep; 35 figuur 5C een met figuur 5A corresponderend
aanzicht van twee statorschoepen ter toelichting van de I
geometrische verhoudingen; ^ p1 0 097 5 7 i 10 figuur 5D een gerectilineariseerd aanzicht van het statorkanaal volgens figuur 5C; figuur 5E een grafiek van de kanaalbreedte als functie van de kanaalafstand; 5 figuur 5F de ingesloten hoek als functie van de kanaalafstand; figuur 6A een schematische dwarsdoorsnede van een derde uitvoeringsvoorbeeld van een rotatie-inrichting; 10 figuur 6B een met figuur 6A corresponderend aanzicht van een variant.
figuur 7 een perspectivisch plof-aanzicht vanaf de onderzijde van de interne structuur met rotor en stator van een vierde uitvoeringsvoorbeeld van een 15 rotatie-inrichting, met weglating van het huis en de onderste rotorschotel; figuur 8 vanaf de bovenzijde van de stator volgens figuur 7, met weglating van het huis en de rotor; figuur 9 een perspectivisch plof-aanzicht vanaf 20 de onderzijde, corresponderend met figuur 7, van de rotor; figuur 10A een met figuur 8 corresponderend perspectivisch aanzicht van het statordeel van een vijfde uitvoeringsvoorbeeld, waarbij het spruitstuk anders is 25 uitgevoerd; figuur 10B een met figuur 10A corresponderend aanzicht van een variant; figuur IOC een met figuur 10B corresponderend aanzicht van een variant; 30 figuur 10D een grafische weergave van het verband tussen de tangentiële afstand tussen twee schoepen en de axiale positie; figuur 10E de kanaalbreedte als functie van de kanaalpositie; 35 figuur 10F een grafische weergave van de ingesloten hoek als functie van de kanaalpositie; ! »10 097 5 7 11 figuur 11 een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van een deel van een zesde uitvoeringsvoorbeeld van een rotatie-inrichting; figuur 12A een gedeeltelijk schematisch 5 perspectivisch aanzicht van een matrijs voor het vormen van rotorschoepen; figuur 12B een dwarsdoorsnede volgens de lijn B-B in figuur 12A; figuur 12C een geschematiseerd plof-aanzicht 10 van een inrichting voor het vervaardigen van een statorschoep; figuur 12D een perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens figuur 12C; figuur 13A een sterk geschematiseerd plof-15 aanzicht van een inrichting voor het samenstellen van een rotor volgens figuur 9; figuur 13B een schematisch gedeeltelijk perspectivisch aanzicht van een opstelling van een aantal geleidingsblokken in de vervaardigingsfase van een 20 stator; figuur 13C een onder figuur 13B getekend, gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht van de volgens figuur 13B vervaardigde stator; figuur 13D een samenstel van warmte en 7 25 elektriciteit geleidende blokken conform figuur 13B; ^
figuur 14 een schematische grafiek ter vergelijking van het rendement als functie van het I
relatieve debiet van een bekende rotatie-inrichting en een inrichting volgens de onderhavige octrooiaanvrage; 30 figuur 15 de door een inrichting volgens de uitvinding te genereren druk als functie van het debiet bij verschillende toerentallen in vergelijking met een 7 bekende pomp; figuur 16 een met figuur 15 corresponderende 35 grafische weergave van een andere uitvoering; Γ figuur 17 een perspectivisch aanzicht van een 1 verder uitvoeringsvoorbeeld van de rotatie-inrichting volgens de uitvinding; P1009757 12 figuur 18 een opengewerkt perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens figuur 17; figuur 19 een plof-aanzicht van de inrichting volgens figuur 17; 5 figuur 20 een perspectivisch aanzicht van de motor; figuur 21 een perspectivisch aanzicht van de stromingskanalen-eenheid, die zich uitstrekken tussen de zesde mediumdoorvoer en de tweede mediumdoorvoer; en 10 figuur 22 een bovenaanzicht van de eenheid volgens figuur 21.
figuur 23A een schematische dwarsdoorsnede door een roterende mediumtransmissie volgens de uitvinding; en figuur 23B een met figuur 23A corresponderend 15 aanzicht van een alternatief.
Figuur l toont een rotatieinrichting 1. Deze omvat een huis 2 met een centrale, axiale eerste mediumdoorvoer 3 en drie axiale tweede mediumdoorvoeren 4, 5, 6. Verder omvat de inrichting 1 een zich in het 20 genoemde huis 2 en tot buiten dat huis 2 uitstrekkende as 7, die ten opzichte van het huis 2 roteerbaar gelagerd is en een in het huis 2 geaccomodeerde rotor 8 draagt, die hierna zal worden gespecificeerd. De rotor 8 sluit met een centrale derde mediumdoorvoer 9 aan de eerste 25 mediumdoorvoer 3 aan. De derde mediumdoorvoer 9 vertakt zich in een aantal angulair equidistante rotorkanalen 10, die zich elk in een respectief, althans min of meer radiaal hoofdvlak uitstrekken vanaf de derde mediumdoorvoer 9 naar een respectieve vierde 30 mediumdoorvoer 11. De eindzone van de derde mediumdoorvoer 9 en de eindzone van de vierde mediumdoorvoer 11 strekken zich elk in hoofdzaak in axiale richting uit. Zoals figuur 1 toont, vertoont elk rotorkanaal 10 een algemene flauwe S-vorm, ongeveer 35 correspondeerd met een halve cosinus-functie en vertoont een middendeel 12, dat zich in een richting uitstrekt met althans een aanzienlijke radiële component. Elk rotorkanaal vertoont een dwarsdoorsnede-oppervlak, dat *1009757 13 zich vergroot vanaf de derde mediumdoorvoer naar de vierde mediumdoorvoer.
Verder omvat de rotatie-inrichting 1 een in het huis 2 geaccomodeerde stator 13. Deze stator 13 omvat een 5 eerste centraal lichaam 14 en een tweede centraal lichaam 23.
Het eerste centrale lichaam 14 bezit aan zijn aan de rotor 8 grenzende zone een cilindervormig buitenvlak 15, dat samen met een cilindervormig 10 binnenvlak 16 van het huis 2 een algemeen cilindervormige mediumdoorvoerruimte 17 met een radiële afmeting van ten hoogste 0,2x de straal van het cilindervormige buitenvlak 15 begrenst, in welke mediumdoorvoerruimte 17 een aantal angulair equidistante, paarsgewijs statorkanalen 18 15 begrenzende statorschoepen 19 zijn geaccomodeerd, welke statorschoepen 19 elk aan hun naar de rotor 8 gerichte, een vijfde mediumdoorvoer 24 vormende eindzone 20 een substantieel, in het bijzonder ten minste 60° van de axiale richting 21 afwijkende richting bezitten, en aan 20 hun andere, een zesde mediumdoorvoer 25 vormende eindzone 22 een weinig, in het bijzonder ten hoogste 15°, van de axiale richting 21 afwijkende richting bezitten, welke vijfde mediumdoorvoeren 24 aansluiten aan de vierde mediumdoorvoeren 11, en welke zesde mediumdoorvoeren 25 25 in verbinding staan met de drie tweede mediumdoorvoeren : 4, 5, 6.
Het tweede centrale lichaam is zodanig uitgevoerd, dat zich tussen de zesde mediumdoorvoer 25 en Γ de tweede mediumdoorvoeren 4, 5, 6 drie, in de richting 30 vanaf de zesde mediumdoorvoeren 25 naar de tweede mediumdoovoeren 4, 5, 6 toelopende spruitstuk-kanalen 26 uitstrekken. Deze spruitstuk-kanalen worden tevens 1 begrensd door het buitenvlak 29 van het tweede centrale lichaam 23 en het cilindervormige binnenvlak 16 van het r 35 huis 2.
In figuur 1 is een algemene mediumdoorstromingsbaan 27 met pijlen aangeduid. Deze baan 27 is gedefinieerd tussen de eerste mediumdoorvoer 3 *1009757 1 14 en de tweede mediumdoorvoeren 4, 5, 6 door respectievelijk: de eerste mediumdoorvoer 3, de derde mediumdoorvoeren 9, de rotorkanalen 10, de vierde mediumdoorvoeren 11, de statorkanalen 18, de zesde 5 mediumdoorvoeren 25, de spruitstuk-kanalen 26, de tweede mediumdoorvoeren 4, 5, 6, met in hoofdzaak vloeiende overgangen tussen de genoemde delen. Opgemerkt wordt, dat in figuur 1 de stroming van het medium volgens pijlen 26 is weergegeven in overeenstemming met een pompwerking van 10 de inrichting 1, waartoe door niet-getekende motormiddelen de as 7 roterend wordt aangedreven. Zou via de mediumdoorvoeren 4, 5, 6 medium onder druk met kracht in de tweede mediumdoorvoeren 4, 5, 6 worden toegelaten, dan zou de mediumstroming omgekeerd zijn en zou door de 15 hierna te beschrijven opbouw van de inrichting l de rotor 8 roterend worden aangedreven, tevens onder roterende aandrijving van de as 7.
De opbouw van de inrichting is zodanig, dat er tijdens bedrijf een wederzijdse krachtkoppeling bestaat 20 tussen de rotatie van de rotor 8, en aldus de rotatie van de as, enerzijds, en de snelheid en druk in het de genoemde mediumdoorstromingsbaan 27 doorstromende medium.
In het algemeen kan derhalve de inrichting werken als pomp, in welk geval de as 7 wordt aangedreven 25 en het medium wordt verpompt volgens de pijlen 27, of als turbine/motor, in welk geval de mediumstroming omgekeerd is en het medium de drijvende kracht levert.
Figuur 2 toont in sterk geschematiseerd opengewerkt perspectief de inrichting 1. Duidelijk is, 30 dat de spruitstuk-kanalen 26 zijn gevormd door een tweede centraal lichaam 23, dat te beschouwen is als een inzetstuk, dat zich boven het eerste centrale lichaam 14 bevindt en drie de spruitstuk-kanalen 26 vormende uitsparingen 30 vertoont. Deze uitsparingen vertonen 35 afgeronde vormen en sluiten aan hun onderzijde aan aan de zesde mediumdoorvoeren 25 voor het naar de tweede mediumdoorvoeren 4, 5, 6 geleiden van het medium volgens de pijlen 27.
00975 7 15
Figuur 3 toont het inzetstuk 23 in gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht. In dit willekeurige uitvoeringsvoorbeeld is het inzetstuk 23 uit plaatmetaal gevormd. Het kan echter ook uit andere geschikte 5 materialen bestaan, zoals massieve, eventueel gewapende kunststof en dergelijke.
Figuur 4 toont een inrichting 31, die functioneel overeenstemt met de inrichting 1. De inrichting 31 omvat een aandrijfmotor 28.
10 Zoals in figuur 4 duidelijker dan in figuur 1 kan worden gezien, is in de als mediuminvoer dienende derde mediumdoorvoer 9 een invoerpropeller 32 met een aantal propellerbladen 33 aangebracht.
Vooruitlopend op de bespreking van de rotor 15 volgens figuur 9, die overeenkomt met de rotor 8 volgens figuur 1, wordt nu reeds opgemerkt, dat de rotor 34 in de inrichting 31 volgens figuur 4 een aantal additionele verstijvingsschoren 35 vertoont die in de rotor 8 ontbreken.
20 Zoals in figuur in 9 is getoond, omvat rotor 8 een aantal separate onderdelen, die op hierna te beschrijven wijze met elkaar zijn geïntegreerd. De rotor 8 omvat een onderschotel 36, een bovenschotel 37, twaalf relatief lange schotten 38 en twaalf daarmee verweven 25 geplaatste relatief korte schotten 39, die op de getoonde wijze equidistante begrenzingen vormen van respectieve rotorkanalen 10. De schotten 38, 39 vertonen elk een gebogen vorm en haaks omgezette randen 40, 41 voor mediumdichte koppeling met de schotels 36, 37. De 30 schotten 38, 39 zijn bij voorkeur door lassen met de schotels verbonden en vormen aldus een geïntegreerde rotor. In de centrale derde mediumdoorvoer 9 is de invoerpropeller 32 geplaatst. Deze vertoont twaalf bladen, die zonder rheologisch noemenswaardige overgang 35 aansluiten aan de lange rotorschotten 38. In het midden van de invoerpropeller 32 is een naar beneden toe toelopend stroomlijnelement 42 geplaatst.
»1009757 i 16
In het bijzonder figuur 4 toont duidelijk de werking van de als bijvoorbeeld vloeistofpomp werkende inrichting 31. Door aandrijving van as 7 met meeneming van rotor 34 wordt door de werking van propeller 32 5 vloeistof de rotorkanalen 10 ingeperst. Mede als gevolg van de optredende centrifugale versnelling wordt er een sterke pompwerking verkregen, die zich laat vergelijken met die van centrifugaalpompen. Centrifugaalpompen echter werken met fundamenteel anders gevormde rotorkanalen. De 10 uit de rotorkanalen 10 stromende vloeistof vertoont een sterke rotatie en heeft de vorm van een annulaire stroming met zowel een tangentiële of rotatie-richtingscomponent als een axiale richtingscomponent. De statorschoepen 19 nemen de rotatiecomponent weg en leiden 15 de aanvankelijk axiaal ingevoerde stroming weer in axiale richting de spruitstuk-kanalen 26 binnen, waar de deelstromen worden verzameld en worden toegevoerd respectieve mediumafvoeren 4, 5, 6. Desgewenst kan op de in figuur 2 getoonde wijze door middel van een vereniging 20 van de drie afvoeren 4, 5, 6 tot één leiding 43 het medium via één leiding verder worden verpompt. Vooruitgrijpend op figuur 10 wordt opgemerkt, dat ook andere uitvoeringen mogelijk zijn, waarbij ook de afvoer zich in nagenoeg exact axiale richting uitstrekt.
25 Figuur 5A toont, dat de statorschoepen 19 aan hun invoerzijde een omgebogen rand 44 vertonen. Deze rand heeft een rheologische functie. Hij zorgt voor een vloeiende, gestroomlijnde overgang van de door de snel roterende rotor 34 afgegeven sterk roterende 30 mediumstroming naar de statorkanalen 18.
De beschreven rotoren bestaan in deze uitvoering uit roestvaststalen onderdelen, met verwijzing naar figuur 9 de schotels 36, 37, de schotten 38, 39, de propeller 32.
. 35 Figuur 5A toont in uitgeslagen vorm het buitenvlak 15 van het eerste centrale lichaam en de j i statorschoepen 19.
*1009757 17
Figuur 5B toont volgens de gebroken lijn B-B in figuur 5a een aanzicht van een schot 19.
Figuur 5C toont een stel samen een statorkanaal 18 begrenzende statorschoepen 19.
5 Figuur 5D toont een uitslag van het kanaal 18 met de bepaling van de onderlinge hoeken conform de elkaar opvolgende lijnen 46, die, zoals figuur 5D toont, alle onderlinge afstanden langs de hartlijn bezitten van ongeveer 5mm, althans in deze uitvoering. De 10 uitloopbreedte van elk statorkanaal is, zoals in figuur 5C is aangegeven, ongeveer 15mm. Figuur 5D toont de verschillende posities met de daarbij behorende halve hoeken tussen de schoepen 19 op de aangegeven posities.
Figuur 5E toont de kanaalbreedte als functie 15 van de posities volgens de figuren 5C en 5D.
Figuur 5F toont de ingesloten hoek conform de weergave in figuur 5D. Het is van belang op te merken, - dat deze hoek nergens de rheologisch belangrijke waarde van circa 15° overschrijdt en zelfs onder de waarde van = 20 14° blijft.
In figuur 1 en figuur 4 is duidelijk te zien, dat de respectieve rotoren 8, 34 in het gebied van de I
derde mediumdoorvoer en de vierde mediumdoorvoer ten opzichte van het huis 2 zijn afgedicht door respectieve 25 labyrint-afdichtingen 45, 46. De as is ten opzichte van het huis gelagerd door middel van ten minste twee lagers, ~ waarvan in de figuren 1 en 4 er slechts één is getekend.
Dit lager is aangegeven met verwijzingsgetal 47.
Figuur 6A toont een rotatie-inrichting met een “ 30 iets andere opbouw. In deze structuur is er sprake van een continue eenheid van spruitstuk-kanalen, daar sprake ^ is van een ruimte 49 die door een tweede centrale lichaam 50 wordt begrensd samen met de wand 51 van het huis 52.
Aldus is er sprake van slechts één mediumafvoer 4.
35 Figuur 6B toont een rotatie-inrichting 48', j- waarvan de opbouw nagenoeg geheel overeenkomt met de =1 opbouw van de inrichting 48 volgens figuur 6A. Anders dan in de inrichitng 48 omvat de inrichting 48' een »1009757 : 18 elektromotor. Deze omvat een aantal met het verwijzingsgetal 90 aangeduide statorwikkelingen, die stationair zijn opgesteld, en een rotoranker 91, dat vast verbonden is met de bovenschotel 37 van rotor 8.
5 De aansluitdraden van de statorwikkelingen zijn niet getekend. Ze kunnen zich zeer geschikt omhoog uitstrekken via de ongebruikte ruimte binnen de statorschoepen 19 en op een gewenste geschikte positie uit de inrichting 48' uittreden.
10 Figuur 7 toont de interne structuur van rotor 8 met weglating van de onderste schotel 36. Verwezen wordt in dit verband naar figuur 9. Van belang in deze figuur is in het bijzonder de opbouw van het tweede centrale lichaam 53. In het bijzonder een vergelijking met figuur 15 2 maakt duidelijk, waarin deze uitvoering verschilt van de opbouw van inrichting 1. Het tweede centrale lichaam 53 is voorzien van drie inzetstukken 54 die uitsparingen 55 begrenzen, die de uitstroomopeningen van de statorkanalen 18 verbinden met mediumafvoeren 4, 5, 6. De 20 uitsparingen 55 zijn voorzien van stroomgeleidingsschotten, die weliswaar verschillende vormen hebben, maar gemakshalve alle met het verwijzingsgetal 56 zijn aangeduid. Door deze opbouw wordt eveneens een zeer rustige wervelingen-vrije 25 stroming gerealiseerd.
Figuur 8 toont de stator 57 volgens figuur 7 vanaf de andere zijde.
Figuur 10A toont een deel van een vijfde uitvoeringsvoorbeeld. De stator 61 is in hoge mate 30 regelmatig en symmetrisch opgebouwd en verschilt in die zin van de uitvoeringsvormen die in het bijzonder duidelijk zijn getekend in de figuren 2 en 7. In de uitvoering volgens de figuur 10A worden spruitstuk-kanalen 62 op analoge wijze gevormd aan de statorkanalen 35 18. De spruitstuk-kanalen 62 worden enerzijds begrensd door een in de richting van afvoer 4 toelopend vlak 63 van een tweede centraal lichaam 64 en anderzijds door het I binnenvlak van een niet-getekend huis. De kanalen 62 i »1009757 19 worden onderling van elkaar gescheiden door scheidingsschotten 65. Zoals getekend verenigen zich gemiddeld ongeveer 2,7 statorkanalen tot één spruitstuk-kanaal 62.
5 Figuur 10B toont een variant van figuur 10A. De stator 61' volgens figuur 10B is in zoverre afwijkend van de uitvoering volgens figuur 10A, dat de kanalen 62' van elkaar worden gescheiden door een vlak 63' en schotten 65' met andere vormen dan de betreffende onderdelen in de 10 stator 61. Het gevolg hiervan is, dat de mediumdoorvoer 93' volgens figuur 10B een grotere doortocht vertoont dan de mediumdoortocht 93 figuur 10A. Het snelheidsverschil over de kanalen 62' is derhalve kleiner dan het snelheidsverschil over de kanalen 62. Onder 15 omstandigheden kan dit gewenst zijn.
Figuur IOC toont een verdere variant, waarin de stator 61'' niet alleen de relatief lange schotten 19, maar ook daarmee verweven geplaatste kortere schotten 19' Γ omvat. Het effect hiervan zal worden uitgelegd aan de 20 hand van de hiernavolgende figuren 10D, 10E en 10F. Voor het overige komt de stator 61'' in hoofdzaak overeen met ï de stator 61'. Er wordt op gewezen, dat de onderste eindzones van de schotten 19 en 19' omgevouwen zijn. r
Hierdoor is een goede stroomlijnvorm met vergrote 25 stijfheid, sterkte en erosiebestendigheid verzekerd.
Figuur 10D toont de tangentiële afstand tussen de naburige schotten 19 en 19' volgens figuur IOC en de schotten 19 volgens de figuren 10A en 10B. De tangentiële afstand is weergegeven als functie van de axiale positie. ^ 30 De curven I en II corresponderen met naburige schotten. 1
Figuur 10E heeft betrekking op de uitvoering ^ volgens figuur IOC. De grafiek geeft de kanaalbreedte als functie van de kanaalpositie. Duidelijk is de invloed van “
de verweven plaatsing van relatief lange en relatief Z
35 korte schotten. Deze invloed is herkenbaar aan de sprong ï in de grafiek. Zou deze sprong niet aanwezig zijn, dan “ zou het met II aangeduide deel vloeiend aansluiten aan het met I aangeduide deel, waardoor de kanaalbreedte in *1 009757 1 20 het gebied II substantieel groter zou worden. Dit zou sterk ten koste gaan van het langwerpige karakter van de statorkanalen en daarmee de prestaties van de inrichting in kwestie beïnvloeden.
5 Figuur 10F toont de ingesloten hoek als functie van de kanaalpositie. Een vergelijking met figuur 5F toont aan, dat door de keuze van de verweven plaatsing van korte en lange schotten de ingesloten hoek die volgens figuur 5F bijna 14° bedraagt, in de structuur 10 volgens figuur IOC altijd kleiner is dan 10°.
Figuur 11 toont een zesde uitvoeringsvoorbeeld. De rotatie-inrichting 66 omvat een rotor 67 met een aantal rotorkanalen 68 die door plaatmetalen wanden worden begrensd. Deze rotor kan zijn gevormd door 15 explosief vervormen, door middel van interne medium druk, door middel van een rubberpers of andere geschikte bekende technieken. Spruitstuk-kanalen 69 worden begrensd door in het getekende gebied zich ongeveer schroeflijnvormig uitstrekkende schotten 70.
20 Figuur 12 toont, op welke wijze de ruimtelijk zeer gecompliceerd gevormde statorschoepen 19 kunnen worden vervaardigd uit respectieve stroken roestvaststaal.
Figuur 12A toont zeer schematisch een matrijs 25 71 voor het uit een platte strook staal van bepaalde lengte vormen van een statorschoep 19. De matrijs omvat twee ten opzichte van elkaar met kracht roteerbare matrijsdelen 72, 73, die in een gesloten rotatiestand twee naar elkaar gerichte scheidingvlakken vertonen, 30 waarvan de vormen in hoofdzaak identiek zijn, welke vormen overeenkomen met de vorm van een schoep 19. Het scheidingsvlak in kwestie bevindt zich op de met 74 aangeduide positie, waar conform de realiteit bij het vormen van een schoep 19 een dergelijke schoep is 35 ingetekend, waarbij de aangrenzende delen van de matrijsdelen 72, 73 weggebroken zijn getekend. Aan de onderzijde is het betreffende scheidingsvlak 75 zichtbaar, dat zich voortzet conform de vorm de schoep »1 009757 21 19. Pijlen 76 geven de relatieve roteerbaarheid van matrijsdelen 72, 73 weer. Geleidingsblokken 76, 77 dienen als geleiding van de matrijsdelen 72, 73 tijdens de rotatie. De genoemde middelen voor roterende aandrijving 5 van de matrijsdelen 72, 73 zijn niet getekend.
In de open stand van de matrijs, die in figuur 12A niet is getekend, wordt een rechte roestvaststalen strook ingelegd. Deze strook is geheel vlak en recht.
Vervolgens worden de matrijsdelen onderling geroteerd, 10 zodanig dat de vormvlakken elkaar naderen. Daardoor vindt een aangrijping van de strook plaats onder gelijktijdige vervorming daarvan. In dit verband wordt verwezen naar : figuur 12B, waar de met elkaar samenwerkende matrijsdelen "
72, 73 zijn getoond. Zoals duidelijk zal zijn, vertoont 15 matrijsdeel 73 aan zijn aan steuncilinder 77 grenzende onderzijde een uitsparing 78 overeenkomstig de omgezette onderrand 79 van strook 19, terwijl aan de bovenzijde een vergelijkbare uitsparing 80 aanwezig blijft tussen het bovenvlak van matrijsdeel 72 en matrijsdeel 73 bij het I
20 sluiten van de vormholte. De uiteindelijke sluiting van de vormholte wordt uitsluitend bepaald door de dikte van het metaal van schoep 19. De uitsparing 80 correspondeert Γ met de bovenste omgezette rand 81.
De figuren 12C en 12D tonen een alternatieve 25 inrichting of matrijs 871 voor het uit een platte strook staal 801 met de in figuur 12D getoonde gebogen vorm van bepaalde lengte vormen van een statorschoep 819. De matrijs 871 omvat twee ten opzichte van elkaar met kracht roteerbare matrijsdelen 872, 873, die in een gesloten 30 rotatiestand twee naar elkaar gerichte scheidingsvlakken vertonen, waarvan de vormen in hoofdzaak identiek zijn, welke vormen overeenkomen met de vorm van een schoep 819. "
De onderlinge rotatie van de genoemde matrijsdelen 872, = 873 kan plaatsvinden door rotatie van matrijsdeel 873 35 door middel van handgreep 802, waarbij matrijsdeel 872 stationair blijft, doordat het als één geheel is gevormd met een gestel 803, dat aan een werkblad is bevestigd.
Een tweede handgreep 804 is bevestigd aan een in »1009757 1 22 hoofdzaak cilindrisch element 805 dat van een min of meer driehoekige opening 806 is voorzien die dient voor het plaatsen van strook 801 en het uitnemen van een gevormde schoep 819. Door middel van een in een spiebaan 807 5 passende spie 808 zijn de respectieve onderdelen 805 en 814 voor rotatie met elkaar gekoppeld.
De genoemde scheidingsvlakken 810, 811 doen dienst voor het aan strook 801 verlenen van de dubbel gekromde hoofdvorm, echter zonder de omgezette randen 10 812, 813 die dienen voor het aan respectieve cilindrische lichamen verbinden van een schoepvervorming van een stator. Nadat deze vorm is verkregen door rotatie door middelhandgreep 802 kunnen de omgezette randen 812, 813 worden gevormd door een vervolgrotatie door handgreep 15 804. Tijdens deze vervolgrotatie vindt het bedoelde omzetten van de genoemde randen plaats door rotatie van centraal deel 814, dat zoals vermeld voor rotatie is gekoppeld met element 805 en is voorzien van een omzetrand 815. Een tweede omzetrand 816 is aangebracht 20 aan de binnenzijde van element 805.
Aldus kan door een zeer eenvoudige bewerking met de inrichting 871 uit de voorgevormde metalen strook 801 een schoep 819 worden vervaardigd.
Opgemerkt wordt dat strook 801 is vervaardigd 25 door lasersnijden. Hierdoor is een zeer nauwkeurig en spaan- en braamvrij plaatmetalen element te verkrijgen, dat vrij is van interne spanningen. De versmalde eindzone 820 kan conform pijl 823 worden omgebogen tot de met 820' aangeduide positie. Daarmee is schoep 819 gereed om te 30 dienen als onderdeel van een stator. Een dergelijke stator is bijvoorbeeld weergegeven in figuur 13C.
Figuur 13A toont een mogelijke en zeer praktische vervaardigingswijze van rotor 8. Uitgegaan wordt van onderschotel 36, bovenschotel 37 en de 35 daartussen te plaatsen en daarmee hecht te verbinden rotorschotten 38, 39 (zie ook figuur 9).
In het plof-aanzicht volgens figuur 13A is tevens weergegeven, dat in de driedimensionaal gevormde p10 097 5 7 23 schotten 38, 39 kettingen van corresponderend gevormde, elektriciteit en warmte geleidende blokken 82 kunnen worden opgenomen. Deze blokken zijn door draden 83 tot respectieve kettingen verenigd en kunnen dienen voor het 5 geleiden van de stroom, die via een bovenelektrode 84 en een onderelektrode 85 door respectievelijk schotel 37, blokken 82, schotten 38, 39, onderschotel 36 en onderelektrode 85 kunnen worden geleid door een elektrische voeding 86. Door middel van niet-getekende 10 aandrukmiddelen worden de schotelvormige elektroden 84, 85, waarvan de respectieve vormen overeenstemmen met respectievelijk bovenschotel 37 en onderschotel 36, met kracht naar elkaar gedrukt onder corresponderende aandrukking van de genoemde en in figuur 3A op afstand 15 van elkaar getekende onderdelen. Geprofileerde, als aandrukpunten dienende zones 86 zijn in bovenelektrode 84 aangebracht. Corresponderende zones 87 zijn in de onderelektrode aangebracht. Tijdens het doorleiden van een voldoend grote stroom zal via de aandrukzones 86, 87, 20 die met de schotten 38, 39 geregistreerd zijn, een grote stroom door de betreffende stroombaan worden geleid.
Hierdoor vindt een effectief puntlassen van de schotten 38, 39 aan schotels 36, 37 plaats. De bijvoorbeeld
koperen blokken 82 zijn essentieel voor een goede L
25 stroomgeleiding zonder nadelige thermische effecten voor de schotten 38, 39. Nadat aldus een puntlas-bewerking is voltooid, kunnen door aan de draden 83 te trekken de “ betreffende kettingen van blokken worden verwijderd. Na deze bewerking is de rotor in principe gereed. Zoals 30 figuur 1 toont, kan aan bovenschotel 37 nog een bevestigingschijf 90 worden vastgelast. Met kap 91 vormt deze de bevestiging van de rotor aan as 7. De rotor volgens figuur 4 is na de puntlas-bewerking als hiervoor 1 beschreven aan de hand van figuur 13 voorzien van schoren 35 35, waarna as 37 is bevestigd.
Figuur 13B toont sterk vereenvoudigd en met - weglating van een aantal onderdelen een opstelling 830 voor het vervaardigen van een stator 831 zoals p10 097 5 7 24 weergegeven in figuur 13C. Voor een goed begrip van de opstelling volgens figuur 13B wordt eerst verwezen naar figuur 13C. De stator 831 omvat een cilindrische binnenwand 832 en een cilindrische buitenwand 833. Deze 5 wanden zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld van roestvaststaal vervaardigd. De buitenwand 833 is relatief dik, terwijl de binnenwand 832 relatief dun is. De statorschoepen 819 (zie figuur 12) met relatief grote lengte en de daarmee verweven geplaatste schoepen 819' 10 met geringere lengte zijn in de gewenste stand geplaatst en zijn met de omgezette randen 812 en 813 door lassen bevestigd aan respectievelijk binnenwand 832 en buitenwand 833. Het zal daarmee duidelijk zijn, dat de vormen van deze omgezette randen 812 en 813 nauwkeurig 15 moeten aansluiten aan de betreffende cilindrische oppervlakken. De in figuur 12 getoonde inrichtingen zijn daarop speciaal ontworpen.
Figuur 13B toont, met weglating van de cilinders 832, 833 een opstelling van equidistant 20 geplaatste kettingen van koperen blokken, die gemakshalve alle met 834 zijn aangeduid en die de in figuur 13D getoonde vorm vertonen, overeenkomstig de vorm van schoepen respectievelijk 819 en 819'. Door middel van een veter 835 zijn de blokken mechanisch met elkaar verbonden 25 en elektrisch van elkaar gescheiden. Een rubberen kussen 836 vertoont een zodanige vorm, dat de totale structuur 837, bestaande uit blokken 834, veter 835 en kussen 836, nauwkeurig past tussen de schoepen 819, 819' van een stator 831. De blokken 834 vertonen een algemene U-vorm. 30 Hierdoor kunnen de randen 812, 813 elektrisch geleidend en thermisch geleidend met elkaar worden verbonden, zonder dat de elektrische geleiding plaatsvindt via de middenplaat van een schoep 819. Vergelijking van de figuren 13B en 13C toont de relatieve plaatsing van 35 blokken 834 en schoepen 819, 819' aan.
Figuur 13B is in die zin vereenvoudigd getekend, dat slechts de voorste groep kettingen 837 is getoond, terwijl bovendien de cilindrische mantels 832, p1 0 097 5 7 25 833 voor de duidelijkheid zijn weggelaten. Buiten de buitenmantel 833 is een buitenelektrode 838 geplaatst, terwijl binnen de binnenmantel 832 een binnenelektrode 839 is geplaatst. Deze elektroden zijn ingericht voor het 5 simultaan doorleiden van stromen door puntlaszones, die alle gemakshalve met 840 zijn aangeduid. Daartoe zijn de elektroden 838, 839 met een stroombron 841 verbonden. Na het rangschikken van de schoepen 819, 819' met tussenplaatsing van de kettingen 837 over de gehele 10 omtrek met plaatsing van zowel binnencilinder 832 als buitencilinder 833 worden de binnenelektroden 839 en buitenelektroden 838 geplaatst, waarna de stroomdoorgang wordt geëffectueerd, die ten gevolge heeft dat op de stroomdoorgangsplaatsen de omgezette randen 812, 813 15 worden gepuntlast aan binnencilinder 832 en ; buitencilinder 833. Vervolgens worden de respectieve kettingen 837 aan de bovenzijde aan veters 835 uit de structuur getrokken, waarna de stator 831 gereed is.
Figuur 14 toont een grafische weergave van het 20 rendement "EFF" uitgedrukt in een percentage als functie van het relatieve debiet Q van respectievelijk een inrichting volgens de stand der techniek (grafiek I), zoals gemeten aan een inrichting van het hiervoor beschreven type volgens figuur 1 (grafiek II) en 25 tenslotte volgens de figuren 7, 8, 9, 10. Het zal duidelijk zijn, dat de rendementskromme van de structuur volgens de uitvinding substantieel hoger ligt dan die volgens de stand der techniek en een aanzienlijk vlakker verloop vertoont. In het bijzonder is de verbetering bij 30 lagere toerentallen spectaculair. Deze verbetering verklaart, dat één inrichting voor vele zeer uiteenlopende toepassingen inzetbaar is. Bij de stand der techniek zijn voor verschillende toepassingen veelal andere inrichtingen vereist.
35 Figuur 15 toont eveneens de prestaties van een l
inrichting volgens de uitvinding die als pomp werkt. De I
in figuur 15 getekende grafieken betreffen de pompdruk als functie van het debiet van een inrichting volgens de = p10097 5 7 26 uitvinding, in vergelijking met een acht-traps standaard-centrifugaalpomp met een dimensionering die vergelijkbaar is met de dimensionering van de inrichting volgens de uitvinding. De met cirkelvormige meetpunten aangeduide 5 grafiek I betreft de meting aan een bekende pomp NOVA PS 1874. De overige grafieken betreffen metingen aan een pomp volgens de uitvinding met respectievelijk de volgende toerentallen: 1500, 3000, 4000, 5000, 5500, 6000 toeren per minuut.
10 Figuur 16 toont meetresultaten in een vergelijking tussen twee typen pompen volgens de uitvinding en twee typen pompen volgens de stand der techniek. De grafieken I en II hebben betrekking op een acht-traps centrifugaalpomp van gebruikelijk type bij 15 3000 toeren per minuut. Grafiek I betreft een inlaat van 58mm terwijl grafiek II een inlaat van 80mm betreft.
De getrokken grafieken met de indicaties respectievelijk 1500, 3000, 4000, 5000, 6000 toeren per minuut hebben betrekking op een één-traps inrichting 20 volgens de uitvinding met een behuizing van 170mm diameter, een rotordiameter van 152mm en een inlaatdiameter van 38mm. De met onderbroken lijnen getekende grafieken hebben eveneens betrekking op een één-traps inrichting volgens de uitvinding met een 25 behuizing met een diameter van 170mm, een rotordiameter van 155mm, en inlaatdiameter van 60mm.
De lijnen respectievelijk III en IV duiden de respectieve cavitatiegrenzen aan van het eerste type pomp volgens de uitvinding als beschreven en het tweede type 30 pomp volgens de uitvinding als beschreven.
Uit het voorgaande blijkt, dat de beschreven nieuwe structuur van een rotatie-inrichting substantieel betere resultaten levert dan vergelijkbare bekende inrichtingen. Met name onder verwijzing naar de figuren 35 15 en 16 wordt er nogmaals de aandacht op gevestigd, dat de vergelijkingen betrekking hebben op een één-traps inrichting volgens de uitvinding en een acht-traps p1 0 097 5 7 27 inrichting volgens de stand der techniek, dat wil zeggen acht in cascade geschakelde bekende rotatie-inrichtingen.
Figuur 17 toont een eenheid 901, omvattende een rotatie-inrichting 902 en een motor 903. De eenheid is 5 ontworpen om als pomp te werken. Aan de onderzijde bevindt zich een als invoer dienst doende eerste mediumdoorvoer 904 en aan de zijkant bevindt zich de als afvoer dienst doende tweede mediumdoorvoer 905.
Figuur 18 toont schematisch de opbouw van de 10 eenheid 901. In afwijking van de uitvoering volgens bijvoorbeeld figuur 4, waarin de eenheid bestaat uit een motor en een daarmee in principe onlosmaakbaar verbonden pomp, is de eenheid 901 opgebouwd uit twee separate componenten. Daartoe vertoont de motoras 906 een naar 15 buiten toe toelopend einde met aan het einde een konische schroefdraad 907, terwijl rotoras 908 een corresponderende complementaire vorm vertoont. Op deze wijze zijn motor 903 en pomp 902 losneembaar en krachten overbrengend met elkaar gekoppeld, terwijl niettemin een ; 20 zeer gemakkelijke losneembaarheid verzekerd is. In het " bijzonder op de structuur van een onderdeel van pomp 902 zal hierna nog worden ingegaan aan de hand van figuren 21 en 22.
Figuur 19 toont in plof-aanzicht, op welke 25 wijze de samenstellende hoofdcomponenten met elkaar 1 verbonden zijn en met elkaar samenhangen. Het is van i belang op te merken, dat de bovenste component 909 van pomp 902, waarin zich de stator bevindt, anders is ~ opgebouwd dan de betreffende onderdelen in de hiervoor f 30 beschreven en getoonde uitvoeringsvoorbeelden. Rotor 910 en invoercomponent 911 komen overeen met de eerder beschreven uitvoeringen. r
Figuur 20 toont motor 903 met aan de onderzijde een koppelstuk 912 voor koppeling met een 35 corresponderende koppelbus 913 aan uitvoercomponent 909. I
De figuren 21 en 22 tonen een onderdeel 914 van f uitvoercomponent 909. Onderdeel 914 omvat een plaatmetalen trechter 915 met een centrale opening 916. ^ p1 0 097 5 7 i 28
In de trechter 915 zijn stroomgeleidingsschotten tegen de wand aan gebracht, die op de in figuur en 21 22 getoonde wijze zijn gerangschikt en weliswaar verschillende vormen bezitten, maar gemakshalve alle met het 5 verwijzigingsgetal 917 zijn aangeduid. De schotten 917 zijn leden van één parametrische familie.
Binnen de trechter 915 bevindt zich een binnentrechter 918, eveneens van plaatmetaal, zodanig dat de stroomgeleidingsschotten 917 door de respectieve 10 trechters 915 en 918 worden begrensd en aldus stroomgeleidingskanalen 919 vormen. Deze stroomgeleidingskanalen 919 monden alle uit in afvoer 905 en verzekeren een beheerst stromingspatroon met zeer geringe wrijvingsverliezen. De stroomgeleidingsschotten 15 917 kunnen zijn vervaardigd op een wijze, die verwant is aan de wijze waarop de statorschoepen en/of de rotorschotten kunnen worden vervaardigd. Met betrekking tot mogelijke vervaardigingsmethoden wordt in dit verband verwezen naar de figuren 12 en 13.
20 De opbouw van de eenheid 901 behoeft niet verder te worden besproken. Aan de hand van bespreking van de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden zal zowel opbouw als werking duidelijk zijn.
Functioneel komen de stroomgeleidingskanalen 25 919 overeen met de spruitstukkanalen 62 en 62' volgens respectievelijk figuren 10A en 10B. In afwijking van figuur 10 is de opbouw van eenheid 903 zodanig, dat afvoer 905 zich aan de zijkant van de eenheid 903 uitstrekt. Dit vereenvoudigt de opbouw van de kritische 30 koppeling tussen motor 903 en pomp 902. Wel wordt nog opgemerkt, dat in dit verband ook de uitvoering volgens bijvoorbeeld de figuren 1, 2 en 4 zou kunnen worden toegepast.
Figuur 23A toont een roterende 35 mediumtransmissie (301), omvattende een door niet- getekende motormiddelen aandrijfbare ingangs-as (302) en j een uitgangs-as (303), alsmede hierna te omschrijven transmissiemiddelen voor het vergroten van de druk in een »1009757 29 mediumstroom (304) en het met die mediumstroom met vergrote druk aandrijven van een turbine (305), die een rotor (306) omvat die is verbonden met uitgaande as (303). De rotor (306) geeft via zijn derde mediumdoorvoer 5 (307) een mediumstroom (308) af aan een omloopleiding (309), die van twee smoorventielen (310,311) is voorzien.
Het andere einde (312) van de leiding (309) mondt uit in de derde mediumdoorvoer (313) van een als pomp werkende tweede rotatie-inrichting (314), waarvan de rotor (315) 10 wordt aangedreven via ingaande as (302). De opbouw van elk van de rotatie-inrichtingen correspondeert met de hiervoor gegeven beschrijvingen. Deze beschrijvingen zullen hier niet worden herhaald. De gedistribueerde spruitstuk-kanalen (316,317) van de respectieve 15 inrichtingen (314, 305) staan via een annulair verbindingskanaal (318) met elkaar in verbinding. De stroom (304) strekt zich uit door dit verbindingskanaal.
Aan de derde mediumdoorvoer (313) is een invoerpropeller (321) toegevoegd.
20 Door het naar wens instellen van de effectieve doortochten van smoorventielen (310,311) kan het debiet 1 van de mediumstroom (322) door leiding (309) worden geregeld. Deze mediumstroom is bepalend voor de overdracht van het aan as (302) beschikbare 25 ingangsvermogen naar de uitgaande as (303).
Figuur 23B toont een mediumtransmissie (301'), die ten dele overeenkomt met de transmissie (301) volgens I
figuur 17A. Hij verschilt daarvan echter in twee opzichten, namelijk het feit dat de inrichting (301') 30 voorzieningen omvat, waardoor de rotatierichting van uitgaande as (303) kan worden omgedraaid en ten tweede doordat in de hierna te beschrijven omloopleiding een buffervolume is opgenomen.
De transmissie (301') omvat een door 35 niet-getekende motormiddelen aadrijfbare ingangsas (302) r en een uitgangsas (303), alsmede hierna te omschrijven transmissiemiddelen voor het vergroten van de druk in de mediumstroom (304) en het met die mediumstroom met 1009757 30 vergrote druk aandrijven van een turbine (305') die twee rotoren (306'), (307') omvat die selectief koppelbaar zijn met uitgaande as (331). De rotoren (306'), (307') geven via hun derde mediumdoorvoeren (306"), (307") 5 (hierna te omschrijven) een mediumstrom (308) af aan een omloopleiding (309'), die een smoorventiel (310) bevat. Aan het andere einde van de omloopleiding (309') sluit een buffervolume (327) aan, dat op zijn beurt aansluit aan een tweede deel (309") van de omloopleiding, waarin 10 een tweede smoorventiel (311) is opgenomen. Het andere einde (312) van de leiding (309') mondt uit in de derde mediumdoorvoer (313) van een als pompwerkende tweede rotatie-inrichting (314), waarvan de rotor (315) wordt aangedreven via ingaande as (302). De basisopbouw van elk 15 van de rotatie-inrichtingen correspondeert met de hiervoor gegeven beschrijving. Tevens wordt verwezen naar figuur 17A. De gedistribueerde spruitstuk-kanalen (316'), (317') van respectieve inrichtingen (314), (305') staan via een annulair verbindingskanaal (318') met elkaar in 20 verbinding. De stroom (304) strekt zich uit door dit verbindingskanaal. Aan de derde mediumdoorvoer (313) is een invoerpropeller (321) toegevoegd.
De stator (323) van de stroomafwaartse inrichting (305') omvat twee statordelen die in axiale 25 zin enigszins versprongen en in hoodzaak onderling co-axiale relatie zijn geplaatst. De respectieve schoepen van deze deelstatoren (324), (325) vertonen, zoals getekend, onderling tegengestelde oriëntaties. Een klep (326) dient voor het naar keuze door de deelstator (324) 30 of de deelstator (325) leiden van de mediumstroom (304). De klepmiddelen (326) volgens figuur 17B zijn ingericht voor het selectief respectievelijk vrijgeven en blokkeren van de respectieve ingangen van de deelstatoren (324), (325). De annulaire kleplichamen (328), (329) zijn 35 daartoe verschuifbaar in axiale richting. In de in figuur 17B getoonde situatie stroomt mediumstroming (304) door de deelstator (324) en de rotor (307'). In de alternatieve situatie is kleplichaam (328) naar rechts *1009757 * 31 verschoven en kleplichaam (329) naar links verschoven.
Hierdoor wordt rotor (307') onwerkzaam gemaakt en wordt rotor (306') in rotatie gebracht. De uigangstandwielen van de rotoren (306'), (307'), namelijk respectievelijk 5 (341), die door co-axiaal gelagerde assen relatief roteerbaar zijn, zijn selectief koppelbaar met overdrachtstandwiel (330), dat schuifbaar op uitgaande as (331) is aangebracht. Door middel van bedieningsmiddelen (343), tevens gekoppeld zijn met omschakelmiddelen (344) 10 voor klep (329) kan tandwiel (330) selectief met tandwiel (341) of tandwiel (342) verbonden worden. Aangezien de rotoren (306'), (307') elk hun individuele rotatie-zin vertonen, die immers samenhangt met de oriëntatie van de respectieve statoren (325), (324), kan op de aangegeven : 15 wijze de rotatie-zin van uitgangsas (331) worden gewijzigd.
De gemeenschappelijke uitgangen van de mediumdoorvoeren (306"), (307") van de respectieve rotoren (306'), (307') sluiten aan aan de ingang van ? 20 omloopleiding (309').
De bedieningsinrichting (343) is extern Ξ bedienbaar. Niet zijn getekend synchronisatiemiddelen voor het tijdelijk synchroniseren van de rotaties van r tandwielen (341), (342) tijdens het overschakelen van ” 25 tandwiel (330) tussen de beide genoemde tandwielen. ~
Dergelijke synchronisatiemiddelen zijn op zich zelf 1 algemeen bekend, bijvoorbeeld uit de techniek van versnellingsbakken van automobielen. Een zeer eenvoudige :
uitvoering bestaat hierin, dat een vrijdraaiende rubberen I
30 rol korte tijd tegen beide tandwielen (341), (342) wordt
gedrukt. Hierdoor wordt het niet-aangedreven tandwiel I
gedwongen tot een rotatie met dezelfde snelheid als het 1 wel aangedreven tandwiel. Nadat de omschakeling is l geëffectueerd kan de koppeling tussen beide tandwielen 35 (341), (342) door de betreffende rubberen rol weer ongedaan gemaakt worden.
Door de aanwezigheid van de twee smoorventielen (310), (311) en de aanwezigheid van buffervolume (327) *1009757 32 kan een effectieve dynamische regeling worden gerealiseerd. De smoorventielen (310), (311) kunnen worden bestuurd vanuit opnemer-inrichtingen respectievelijk (332), (333) die de toerentallen van de 5 assen (303), (331) en (302) bewaken.
p10097 57

Claims (48)

  1. 2. Transmissie volgens conclusie 1, waarin in “ de mediumleiding een smoorventiel is opgenomen.
  2. 3. Transmissie volgens conclusie 2, waarin in 30 de mediumleiding een buffervolume is opgenomen. I
  3. 4. Transmissie volgens conclusie 3, waarin in de mediumleiding aan beide zijden van het buffervolume een smoorventiel is opgenomen.
  4. 5. Transmissie volgens conclusie 3, waarin het 35 buffervolume zich bevindt in de door de statoren Γ begrensde ruimte.
  5. 6. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de rotatie-inrichtingen zodanig zijn opgesteld, dat de I »1009757 ingaande as en de uitgaande as in eikaars verlengde liggen.
  6. 7. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de huizen van de beide rotatie-inrichtingen tot één huis 5 verenigd zijn.
  7. 8. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de as (7) voor aandrijving met een motor (28) gekoppeld is en de eerste mediumdoorvoer de mediuminvoer is en de tweede mediumdoorvoer de mediumafvoer is.
  8. 9. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de tweede mediumdoorvoer de mediuminvoer is en is gekoppeld met een bron voer medium onder druk, en de eerste mediumdoorvoer de mediumafvoer is.
  9. 10. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de 15 axiale doorsnede van elk rotorkanaal een vorm bezit, die min of meer correspondeert met een halve cosinus-functie.
  10. 11. Transmissie volgens conclusie 1, waarin het aantal rotorkanalen ten minste 10 bedraagt.
  11. 12. Transmissie volgens conclusie 11 waarin het 20 aantal rotorkanalen ten minste 20 bedraagt.
  12. 13. Transmissie volgens conclusie 12, waarin het aantal rotorkanalen ten minste 40 bedraagt.
  13. 14. Transmissie volgens conclusie 1, waarin het aantal rotorkanalen zodanig afwijkt van het aantal 25 statorkanalen, dat positie-coïncidentie van de vierde mediumdoorvoeren en de vijfde mediumdoorvoeren tijdens rotatie absent is en aldus daarmee samenhangende periodieke drukfluctuaties in het de rotatie-inrichting doorstromende medium worden voorkomen.
  14. 15. Transmissie volgens conclusie 2, waarin in de als mediuminvoer dienende derde mediumdoorvoer een invoerpropeller met een aantal propellerbladen is aangebracht.
  15. 16. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de 35 rotor twee schotels omvat, die samen met tevens als afstandhouders dienende schotten de rotorkanalen begrenzen. p10 097 57 * 37
  16. 17. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de schotten zich uitstrekken vanaf de derde mediumdoorvoer tot een zone op afstand van de de vierde mediumdoorvoeren mede begrenzende eindzones van de schotels.
  17. 18. Transmissie volgens conclusies 15 en 16, waarin elk propellerblad aansluit aan een schot.
  18. 19. Transmissie volgens conclusie 16, waarin een eerste groep eerste schotten zich vanaf de derde mediumdoorvoer naar de vierde mediumdoorvoer uitstrekt en 10 ten minste één tweede groep tweede schotten daarmee verweven is geplaatst, welke tweede schotten zich ~ uitstrekken van een positie op afstand van de derde mediumdoorvoer naar de vierde mediumdoorvoer.
  19. 20. Transmissie volgens conclusie 16, waarin de 15 hoek tussen een stel samen een statorkanaal vormende statorschoepen in een gebied tussen de vijfde mediumdoorvoer en de zesde mediumdoorvoer een maximale waarde bereikt van ten hoogste 20°.
  20. 21. Transmissie volgens de conclusies 19 en 20 20, waarin de genoemde hoek een maximale waarde bereikt van ten hoogste 10°.
  21. 22. Transmissie volgens conclusie 16, waarin de I schotels en de schotten uit plaatmateriaal bestaan, bijvoorbeeld eventueel met vezels gewapende kunststof, 25 aluminium (legering), roestvaststaal of verenstaal.
  22. 23. Transmissie volgens conclusie 1, waarin alle met medium in aanraking komende oppervlakken tegen chemische en/of mechanische inwerking door het medium resistent zijn.
  23. 24. Transmissie volgens conclusie 1, waarin z alle met medium in aanraking komende oppervlakken van zodanige materialen zijn vervaardigd en met elkaar elektrisch geleidend zijn verbonden, dat vonkvorming = effectief is voorkomen. =
  24. 25. Transmissie volgens conclusie 1, waarin alle oppervlakken die met medium in aanraking komen := vooraf zijn glad gemaakt, bijvoorbeeld door slijpen, polijsten, honen of het aanbrengen van een deklaag van p1 0097 57 * 38 bijvoorbeeld een carbide, een nitride (bijvoorbeeld titaniumnitride of boriumnitride), glas, een silicaat, hoogwaardige kunststoffen, zoals een polyimide.
  25. 26. Transmissie volgens conclusie 22, waarin de 5 verhouding tussen de rotordiameter en de dikte van het plaatmateriaal een waarde bezit van 50-1600.
  26. 27. Transmissie volgens conclusie 16, waarin de schotten met de schotels zijn gekoppeld door (punt)lassen, lijmen, solderen, magnetische krachten, 10 door middel van schroefverbindingen, lip-/gatverbindingen, of dergelijke.
  27. 28. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de statorschoepen uit plaatmateriaal bestaan, bijvoorbeeld eventueel met vezels gewapende kunststof, aluminium 15 (legering), roestvaststaal of verenstaal.
  28. 29. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de thermische dilatatiecoëfficiënten van de materialen van het cilindervormige binnenvlak van het huis en van de statorschoepen in hoofdzaak gelijk zijn.
  29. 30. Transmissie volgens conclusie 29, waarin althans het cilindervormige binnenvlak van het huis uit hetzelfde materiaal bestaat als de statorschoepen.
  30. 31. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de statorkanalen zodanig gevormd zijn, dat de afstanden 25 tussen hun tegenover elkaar gelegen wanden in een zich dwars op de axiale richting uitstrekkend omtreksvlak op elke axiale positie in hoofdzaak gelijk zijn.
  31. 32. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de as massief is en aldus een substantiële bijdrage levert 30 tot het massatraagheidsmoment van de deze as en de genoemde rotor omvattende roteerbare eenheid. i
  32. 33. Transmissie volgens conclusie 16, waarin de schotels zijn gevormd van metaal door dieptrekken, walsen, forceren, hydrovormen, explosief vervormen, door 35 middel van een rubberpers, of dergelijke.
  33. 34. Transmissie volgens conclusie 16, waarin de schotels zijn gevormd van kunststof door spuitgieten, thermovormen, thermovacuümvormen of dergelijke. ' »1009757
  34. 35. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de · rotor is vervaardigd uit plaatmetaal, dat in ten minste twee lagen op elkaar is gelegd in een matrijs met een vormholte met een met de gewenste vorm van de rotor 5 overeenkomende vorm, tussen welke twee lagen medium onder druk is toegelaten voor het onder plastische vervorming doen expanderen van het plaatmateriaal tegen de wand van de genoemde vormholte voor vorming van de rotor.
  35. 36. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de 10 as ten opzichte van het huis roteerbaar gelagerd is in lagers, die op zodanig grote afstand van de mediumdoorstromingsbaan zijn gelegen, dat een eventueel sterk verhoogde of verlaagde temperatuur van het ~ doorstromende medium geen of slechts een verwaarloosbare ~ 15 invloed op de temperatuur van die lagers heeft.
  36. 37. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de rotor ten opzichte van het huis is afgedicht door ten minste twee labyrint-afdichtingen, waarvan de ene zich in = het gebied van de derde mediumdoorvoer bevindt en de 20 ander zich in het gebied van de vierde mediumdoorvoer _ bevindt.
  37. 38. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de Γ stator van de tweede rotatie-inrichting twee deelstatoren omvat, waarvan de respectieve schoepen onderling 25 tegengestelde oriëntaties vertonen, en waarin van buiten af bestuurbare klepmiddelen aanwezig zijn om de mediumstroom selectief door de ene deelstator of door de andere deelstator te voeren, zodanig dat de rotatierichting van de uitgangsas gekozen kan worden. I
  38. 39. Transmissie volgens conclusie 38, waarin i: aan elk van beide uitgangen van de statoren een individuele rotor is toegevoegd, welke rotoren elk tijdens hun individuele bedrijf een met de oriëntatie van de betreffende stator overeenkomende rotatierichting ~ 35 bezitten.
  39. 40. Transmissie volgens conclusie 39, waarin de “ rotoren met respectieve uitgangstandwielen gekoppeld ^ p1 009757 I 40 zijn, welke uitgangstandwielen selectief koppelbaar zijn met een overdrachtstandwiel.
  40. 41. Transmissie volgens conclusie 40, waarin de genoemde uitgangstandwielen door synchronisatiemiddelen 5 tijdelijk voor rotatie met elkaar koppelbaar zijn.
  41. 42. Transmissie volgens conclusie 1, waarin het aantal statorschoepen ten minste 10 bedraagt.
  42. 43. Transmissie volgens conclusie 42, waarin het aantal statorschoepen ten minste 20 bedraagt.
  43. 44. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de verhouding tussen het totale dwarsdoorsnede-oppervlak van alle vierde mediumdoorvoeren en de derde mediumdoorvoer ten minste 1 bedraagt.
  44. 45. Transmissie volgens conclusie 44, waarin de 15 verhouding tussen het totale dwarsdoorsnede-oppervlak van alle vierde mediumdoorvoeren en de derde mediumdoorvoer ten minste 3 bedraagt.
  45. 46. Transmissie volgens conclusie 45, waarin de verhouding tussen het totale dwarsdoorsnede-oppervlak van 20 alle vierde mediumdoorvoeren en de derde mediumdoorvoer ten minste 10 bedraagt.
  46. 47. Transmissie volgens conclusie 1, waarin de verhouding tussen de diameter van de krans van de vierde mediumdoorvoeren en de diameter van de derde 25 mediumdoorvoer ten minste 1,5 bedraagt.
  47. 48. Transmissie volgens conclusie 47, waarin de verhouding tussen de diameter van de krans van de vierde mediumdoorvoeren en de diameter van de derde mediumdoorvoer ten minste 10 bedraagt.
  48. 49. Transmissie volgens conclusie 48, waarin de verhouding tussen de diameter van de krans van de vierde mediumdoorvoeren en de diameter van de derde mediumdoorvoer ten minste 20 bedraagt. , »1009757 35 ★★* * *
NL1009757A 1998-07-28 1998-07-28 Mediumtransmissie. NL1009757C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1009757A NL1009757C2 (nl) 1998-07-28 1998-07-28 Mediumtransmissie.
AU53727/99A AU5372799A (en) 1998-07-28 1999-07-28 Medium transmission
PCT/EP1999/005495 WO2000006909A1 (en) 1998-07-28 1999-07-28 Medium transmission

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1009757 1998-07-28
NL1009757A NL1009757C2 (nl) 1998-07-28 1998-07-28 Mediumtransmissie.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1009757C2 true NL1009757C2 (nl) 2000-02-01

Family

ID=19767576

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1009757A NL1009757C2 (nl) 1998-07-28 1998-07-28 Mediumtransmissie.

Country Status (3)

Country Link
AU (1) AU5372799A (nl)
NL (1) NL1009757C2 (nl)
WO (1) WO2000006909A1 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE967862C (de) * 1944-09-18 1957-12-19 British Thomson Houston Co Ltd Diagonalverdichter mit beschaufelter Leitvorrichtung zunehmenden Querschnitts fuer gasfoermige Stroemungsmittel
FR1533760A (fr) * 1967-08-08 1968-07-19 Grundfoss Bjerringbro Pumpefab Pompe centrifuge
US4355951A (en) * 1980-05-02 1982-10-26 Internorth, Inc. Full admission pitot pump

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE967862C (de) * 1944-09-18 1957-12-19 British Thomson Houston Co Ltd Diagonalverdichter mit beschaufelter Leitvorrichtung zunehmenden Querschnitts fuer gasfoermige Stroemungsmittel
FR1533760A (fr) * 1967-08-08 1968-07-19 Grundfoss Bjerringbro Pumpefab Pompe centrifuge
US4355951A (en) * 1980-05-02 1982-10-26 Internorth, Inc. Full admission pitot pump

Also Published As

Publication number Publication date
AU5372799A (en) 2000-02-21
WO2000006909A1 (en) 2000-02-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1009759C2 (nl) Rotatie-inrichting.
EP2282062B1 (en) Supersonic compressor comprising radial flow path
EP0037432B1 (en) Flow-adjusted hydraulic rotary machine
KR101184952B1 (ko) 터빈 휠
CN1997810B (zh) 旋转式机械的叶片或轮叶
CN109356868A (zh) 一种具有三元流叶轮的高速磁悬浮鼓风机
NL1009757C2 (nl) Mediumtransmissie.
CN209228688U (zh) 叶轮转子组件和包括其的离心泵
NL1009755C2 (nl) Gascompressor.
US6126391A (en) Fluid flow machine
RU2539954C2 (ru) Насос с осевым балансировочным устройством
NL1009758C2 (nl) Rotatie-inrichting met aandrijfmotor.
US6425732B1 (en) Shrouded rotary compressor
NL1009760C2 (nl) Inrichting voor het vergroten van de druk in een mediumstroom.
EP0016819B1 (en) Turbomachine
NL1009754C2 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van een schoep of schot van plaatmetaal.
CN101208519B (zh) 水泵
NL1018333C1 (nl) Pompwaaier met verminderde schoepinlaatslijtage.
NL1009756C2 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van een rotatie-inrichting alsmede met die werkwijze verkregen inrichting.
WO2018047018A2 (en) Boundary layer turbomachine
CN111980971A (zh) 泵装置
US7082755B2 (en) Torque converter with a thin torus turbine
WO2002020947A1 (en) Fluid flow machine
RU2109171C1 (ru) Устройство для формирования потока текучей среды
WO2020005184A2 (en) Pump body

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20030201