NL1008108C2 - Fluidum transportsysteem. - Google Patents
Fluidum transportsysteem. Download PDFInfo
- Publication number
- NL1008108C2 NL1008108C2 NL1008108A NL1008108A NL1008108C2 NL 1008108 C2 NL1008108 C2 NL 1008108C2 NL 1008108 A NL1008108 A NL 1008108A NL 1008108 A NL1008108 A NL 1008108A NL 1008108 C2 NL1008108 C2 NL 1008108C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- riser
- hose
- tower
- vessel
- disconnected
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E21—EARTH DRILLING; MINING
- E21B—EARTH DRILLING, e.g. DEEP DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
- E21B19/00—Handling rods, casings, tubes or the like outside the borehole, e.g. in the derrick; Apparatus for feeding the rods or cables
- E21B19/002—Handling rods, casings, tubes or the like outside the borehole, e.g. in the derrick; Apparatus for feeding the rods or cables specially adapted for underwater drilling
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B63—SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; RELATED EQUIPMENT
- B63B—SHIPS OR OTHER WATERBORNE VESSELS; EQUIPMENT FOR SHIPPING
- B63B21/00—Tying-up; Shifting, towing, or pushing equipment; Anchoring
- B63B21/50—Anchoring arrangements or methods for special vessels, e.g. for floating drilling platforms or dredgers
- B63B21/507—Anchoring arrangements or methods for special vessels, e.g. for floating drilling platforms or dredgers with mooring turrets
- B63B21/508—Anchoring arrangements or methods for special vessels, e.g. for floating drilling platforms or dredgers with mooring turrets connected to submerged buoy
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E21—EARTH DRILLING; MINING
- E21B—EARTH DRILLING, e.g. DEEP DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
- E21B17/00—Drilling rods or pipes; Flexible drill strings; Kellies; Drill collars; Sucker rods; Cables; Casings; Tubings
- E21B17/01—Risers
- E21B17/015—Non-vertical risers, e.g. articulated or catenary-type
Description
Fluidum transportsysteem.
Eén type offshore systeem omvat een vaartuig dat als een windvaan kan draaien rond een toren, waarbij de toren af gemeerd is door middel van een stijgbuis die zich naar beneden uitstrekt tot nabij de zeebodem en die op die 5 plaats verankerd is aan de zeebodem. Gewoonlijk worden kettingen gebruikt om de stijgbuis te verankeren, en een dergelijk systeem wordt in het Engels gewoonlijk aangeduid als een CAM (chain articulated mooring), ofwel ketting-scharnierend afmeren. Het boveneinde van de stijgbuis is 10 met de toren verbonden door middel van een cardankoppeling (een verbinding die zwenken rond twee horizontale assen toestaat) om de stijgbuis toe te staan te kantelen wanneer het vaartuig wegdrijft van haar rustpositie. In de meeste installaties moet fluidum getransporteerd worden tussen 15 koolwaterstofbronnen of een pijplijn op de zeebodem, naar het vaartuig. Dit werd vroeger uitgevoerd met een slang die zich uitstrekte vanaf een basis op de zeebodem naar het ondereinde van een pijp die binnenin de stijgbuis lag en zich naar boven toe uitstrekte door de stijgbuis. Een 20 korte lengte aan slang verbond het boveneinde van de pijp in de stijgbuis met een pijp op de toren. Het Amerikaanse octrooi 4.637.335 toont een opstelling van dit type.
In bepaalde weersomstandigheden kan het vaartuig aanzienlijk afdrijven van zijn rustpositie, hetgeen erin 25 resulteert dat de stijgbuis aanzienlijk kantelt ten op- 1008108 2 zichte van de verticaal. De cardankoppeling staat dit zonder problemen toe. Een dergelijk zwenken resulteert er echter in dat een slang die zich uitstrekt van de bovenzijde van de stijgbuis tot een pijp op de toren, een 5 aanzienlijke buiging ondergaat. Dergelijke slangen bezitten gewoonlijk een grote diameter om verscheidene kleinere slangen op te nemen binnenin hun buitenste slangomhulsel, en kunnen niet gemakkelijk buigen tot een kleine buigings-radius, in het bijzonder wanneer zij onderworpen zijn aan 10 herhaaldelijk buigen en rechtbuigen. Het Amerikaanse octrooi 4.708.178 beschrijft een mechanisme voor het transporteren van fluïdum over de ruimte ingenomen door een cardankoppeling, die het buigen van een relatief korte lengte aan slang minimaliseert (bijvoorbeeld een slang-15 lengte minder dan honderd maal zijn diameter). Een dergelijk mechanisme is echter onhandelbaar en vatbaar voor storingen. Een fluidumleidingopstelling die eenvoudig en betrouwbaar zou zijn, voor gebruik in een offshoresysteem waarbij een stijgbuis zich uitstrekt van een vaartuigtoren 20 tot nabij de zeebodem, zou van waarde zijn.
In overeenstemming met één uitvoering van de onderhavige uitvinding is een offshore fluidumtransport-systeem verschaft, van het type dat een in hoofdzaak verticale stijgbuis omvat met een boveneinde dat door 25 middel van een cardankoppeling verbonden is met een toren op een vaartuig, dat een relatief eenvoudige en betrouwbare slangopstelling bezit. Een fluidumkoppeling ligt op de toren, op een plaats die tenminste horizontaal op afstand staat van de cardankoppeling, en een flexibele slang 30 strekt zich vanaf de f luidumkoppeling naar de basis op de zeebodem uit. De slang is vrij van bevestiging aan de stijgbuis. Als resultaat hiervan is het kantelen van de stijgbuis en van de slang onafhankelijk van elkaar, maar met de slang zodanig geconstrueerd dat deze onder alle 35 ontwerpweersomstandigheden interferentie met de stijgbuis vermijdt. De lange slang, waarvan de lengte veel groter is dan honderd maal zijn gemiddelde buitendiameter, ondergaat 1008108 3 slechts een buiging over een grote buigingsradius, zodat zij een lange gebruikslevensduur bezit.
De stijgbuis kan gemaakt worden om loskoppelbaar te zijn, zodat wanneer een ijsberg of zeer zwaar weer 5 dicht nadert, het boveneinde van de stijgbuis losgekoppeld kan worden van de cardankoppeling om naar een vooraf bepaalde onderwaterdiepte te zinken. De fluidumkoppeling die het boveneinde van de slang met de toren verbindt, kan ook geconstrueerd zijn om los te koppelen zodat de slang 10 vrij kan drijven op een onderwaterdiepte, met een ring bij de bovenkant van de slang die deze op een vooraf bepaalde onderwaterdiepte ondersteunt. De slang en de stijgbuis zijn separaat loskoppelbaar. Als resultaat hiervan kan, wanneer gevaar nadert maar nog verscheidene uren weg is, 15 aan de slang gewerkt worden en deze losgekoppeld worden, aangezien het verscheidene uren kost om dit te doen. Slechts wanneer het gevaar zeer nabij is wordt de stijgbuis losgekoppeld, aangezien dit slechts verscheidene minuten duurt. Indien het potentiële gevaar aan het sys-20 teem voorbij gaat, nadat de slangopstelling ontkoppeld is maar terwijl de stijgbuis verbonden blijft, zal het vaartuig afgemeerd gebleven zijn zodat het slechts een gematigde periode aan tijd kost om de slang weer te bevestigen.
25 De nieuwe kenmerken van de uitvinding zijn in het bijzonder in de toegevoegde conclusies uiteengezet. De uitvinding zal het beste begrepen worden uit de volgende beschrijving wanneer gelezen samen met de begeleidende tekeningen.
30 Figuur 1 is een vereenvoudigd zij-aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een offshore fluidumtrans-portsysteem volgens een eerste uitvoering van de uitvinding met het vaartuig in rustpositie.
Figuur 2 is een aanzicht gelijksoortig aan dat 35 van figuur 1, waarbij het vaartuig ver afgedreven is van zijn rustpositie.
Figuur 3 is een aanzicht gelijksoortig aan dat 1 008 1 08 4 van figuur 1, maar waarbij zowel de stijgbuis als de slangopstelling losgekoppeld zijn van de toren van het vaartuig.
Figuur 4 is een gedeeltelijke dwarsdoorsnede van 5 een gedeelte van het systeem van figuur 1, tonend de stijgbuis- en fluidumconnectoren.
Figuur 5 is een gedeeltelijke dwarsdoorsnede van een offshore fluidumtransportsysteem geconstrueerd in overeenstemming met een andere uitvoering van de uitvin-10 ding, waarbij de stijgbuis en de slangopstelling niet gemakkelijk loskoppelbaar zijn.
Figuur 6 is een zij-aanzicht gedeeltelijk in dwarsdoorsnede, van een offshore fluidumtransportsysteem geconstrueerd in overeenstemming met een andere uitvoering 15 van de uitvinding, getoond in zijn rustpositie en met de slang en de stijgbuis verbonden met het vaartuig.
Figuur 7 is een aanzicht gelijksoortig aan dat van figuur 6, maar met het boveneinde van de slang losgekoppeld van de toren van het vaartuig en gedeeltelijk 20 gedaald.
Figuur 8 is aanzicht gelijksoortig aan dat van figuur 6, met zowel de slangopstelling als de stijgbuis losgekoppeld van het vaartuig, en met slechts een omlaag-brenglijn die de stijgbuis verbindt met het vaartuig.
25 Figuur 1 toont een offshore fluidumtransportsys teem 10 dat bruikbaar is om koolwaterstoffen te produceren vanuit onderwaterbronnen zoals 12, 14. Het systeem omvat een vaartuig 20, met een toren 22 die in een moonpool in het vaartuig ligt (een toren kan anderzijds buiten boord 30 van het vaartuig liggen). Het vaartuig is onbegrensd draaibaar rond de torenas 24, met veranderende winden en stromingen. Het vaartuig is afgemeerd door middel van een afmeeropstelling 30 die verbonden is met de toren, welke een stijgbuis 32 omvat. De stijgbuis bezit een boveneinde 35 34 dat door middel van een cardankoppeling 36 met de toren verbonden is, om de stijgbuis toe te staan te zwenken rond twee loodrechte horizontale assen. De stijgbuis bezit een 1008108 5 ondereinde 36 dat door kettinglijnen 40 gekoppeld is met de zeebodem 42. In de specifieke installatie die getoond wordt is de zeediepte B negentig meter en is de vaartuig-bodemhoogte C vijfenzeventig meter boven de zeebodem. Een 5 gewicht 44 hangt vanaf een kettingtafel aan het ondereinde van de stijgbuis, zodat de stijgbuis als een slinger werkt die energie opslaat wanneer het vaartuig afdrijft, en de onderduikdiepte van de stijgbuis begrenst wanner deze van het vaartuig losgemaakt wordt. Dit type systeem is bekend, 10 en is beschreven in de eerdere Amerikaanse octrooien 4.637.335, 4.645.467, 4.802.431 en 5.025.743. Figuur 1 toont de stijgbuis in een rustpositie waarin de stijgbuis zich in hoofdzaak verticaal uitstrekt (een helling van minder dan 5 graden vanaf de verticaal).
15 Zeebodembases 50, 58 zijn verbonden met de bronnen 12, 14 (en andere bronnen) en iedere zeebodembasis is door een slang of slangopstelling 70, 71 verbonden met de toren 22. In de stand der techniek was een zeebodembasis zoals M met de toren verbonden door middel van een 20 slangopstelling N waarvan het einde tegenover de basis met een locatie P verbonden was die lag nabij het onderste einde van de stijgbuis. Pijpen die zich naar boven toe door de stijgbuis uitstrekten verbonden de fluidumleidin-gen met pijpen op de toren. Een fluidumverbindingsopstel-25 ling moest echter altijd de cardankoppeling 36 passeren. Figuur 4 toont, in onderbroken lijnen, één voorbeeld van een bekende fluidumverbindingsopstelling die gevormd werd door een overbruggingsslang Q (getoond met de stijgbuis gekanteld tot 32A) met een onderste slangeinde verbonden 30 met het boveneinde 34 van de stijgbuis en met een bovenste slangeinde verbonden met de toren 22. Aangezien dit boveneinde 34 van de stijgbuis dicht bij de hoogte van de toren ligt, kon een overbruggingsslang Q met slechts een beperkte lengte gebruikt worden. Dit resulteerde in sterke 35 buiging van de slang wanneer de stijgbuis kantelde. Zoals beschreven in Amerikaans octrooi nummer 4.708.178 resulteert een dergelijke sterke, herhaalde slangbuiging voor 1008108 6 een overbruggingsslang van de beperkte lengte (minder dan honderd maal zijn dikte) in een gereduceerde overbrug-gingsslanglevensduur, in het bijzonder wanneer de overbruggingsslang fluida onder hoge druk doorleidt die de 5 neiging hebben het buigen van de slang te beïnvloeden. Ook moesten stappen genomen worden om de sterk gebogen slang voor beschadiging te behoeden. Hoewel het bovengenoemd Amerikaanse octrooi 4.708.178 een alternatieve fluidumver-bindingsopstelling beschrijft, was die opstelling onhan-10 delbaar en niet erg betrouwbaar.
In overeenstemming met de onderhavige uitvinding construeert aanvraagster het slangelement of de slang 70 voor een aanzienlijke buiging van de slang wanneer het vaartuig afdrijft, door de slang te construeren zodat deze 15 zich uitstrekt vanaf de basis 50 naar de toren 22 zonder contact met de stijgbuis 32. In plaats daarvan strekt de slang zich uit vanaf een fluidumkoppeling 73 op de toren, waarbij de koppeling 73 over een aanzienlijke afstand A op afstand staat vanaf de cardankoppeling 36. De slang strekt 2 0 zich over een gekromde baan uit naar de zeebodembasis 50, zonder contact te maken met de stijgbuis. Drijflichamen 72 (figuur 1) regelen de vorm van de slang.
Figuur 2 toont het systeem wanneer er een sterke wind en/of stroming is die het vaartuig dwingt een aan-25 zienlijke afstand D af te drijven zodat zijn as 24 naar de afgedreven positie 24A beweegt. De stijgbuis is gekanteld bij de cardankoppeling 36 naar de gekantelde positie 32A, waarbij die kettingen die zich van de afdrijfrichting vandaan uitstrekken, van de zeebodem opgelicht zijn. Met 30 de stijgbuis gekanteld naar 32A slaat de slang bij 70A niet tegen de stijgbuis, omdat de slang 70A recht getrokken is, hetgeen er in resulteert dat de bovenste tien procent 74 van de slanglengte zich onder een grotere hoek met de verticaal uitstrekt dan in de rustpositie, en 35 derhalve op in hoofdzaak dezelfde wijze gekanteld is als de stijgbuis. De andere siangopstelling of slang 71A bezit een bovenste tien procent lengte 75 die zich meer naar de 1008108 7 verticaal uitstrekt en zelfs nog verder weg is van contact met de stijgbuis. Contact met de stijgbuis is ongewenst, aangezien het de slang kan beschadigen. De lengte van de slang is bij voorkeur tussen 1,2 maal en drie maal de 5 hoogte C van de scheepsrompbodem boven de zeebodem, om ongeveer dezelfde toename in kanteling van het boveneinde van de slang te verkrijgen als de stijgbuis.
Figuur 3 toont het boveneinde 34 van de stijgbuis en de slang 70, die ieder losgekoppeld zijn van de 10 toren 22. De stijgbuis valt tot een vooraf bepaalde diepte, waarbij zijn gewicht 44 op de zeebodem rust. De boveneinden van de slangen 70, 71 zijn aangebracht op een ringhouder 80 die drijvend is. De ring 80 zinkt tot een vooraf bepaalde diepte, bepaalt door het gewicht van de 15 slangen zoals 70 en het drijfvermogen van de drijflichamen 72 en van de ringhouder 80. Figuur 1 toont de houder 80 in zijn verbonden positie en in onderbroken lijnen in zijn losgekoppelde en gedaalde positie terwijl hij rond de nog verbonden stijgbuis ligt.
20 Indien gevaar het systeem nadert, zoals een ijsberg of zware weersomstandigheden, en het vaartuig 20 wegbewogen moet worden vanaf de plaats op zee, moeten beide slangen 70, 71 en de afmeeropstelling 30 losgekop peld worden van het vaartuig. Vroeger waren de afmeerop-25 stelling en de slangen met elkaar verbonden en werden zij samen losgemaakt van het vaartuig. De aanvraagster heeft echter het feit in overweging genomen dat veel naderende potentiële gevaren de locatie van het offshore fluidum-transportsysteem niet werkelijk bereiken. Een bepaling of 30 het gevaar de plaats al dan niet zal bereiken wordt slechts op een later tijdstip bekend, wanneer er minder tijd is om te handelen. Het vereist bijvoorbeeld vier uur om de slangen 70, 71 en de toren op juiste wijze los te koppelen. Deze periode is vereist om tijd te verschaffen 35 om de bronnen af te sluiten, isolatiekleppen te roteren, ontkoppelde stromingslijnconnectoren te isoleren en onder-waterlijnen te verwijderen. Een lier wordt gebruikt om de 1008108 8 ringhouder 80 waarop de boveneinden 82 van de slangen aangebracht zijn, langzamerhand te laten zakken. Het loskoppelen van de stijgbuis van de toren vereist slechts ongeveer tien minuten, gedurende welke het boveneinde van 5 de stijgbuis losgekoppeld wordt van de cardankoppeling en de stijgbuis langzaam naar beneden getakeld wordt totdat het gewicht op de zeebodem rust.
Zolang de stijgbuis met de toren verbonden is door de cardankoppeling 36 wordt het vaartuig in positie 10 gehouden, en is het relatief simpel de ringhouder 80 omhoog te trekken en de boveneinden 82 van de slangen weer met de fluidumkoppelingen 73 op de toren te verbinden. Indien echter de stijgbuis losgekoppeld is, is het waarschijnlijk dat het vaartuig wegdrijft vanaf een positie 15 boven de stijgbuis. In dat geval moet een tijdrovend proces gevolgd worden, waarbij het personeel op het vaartuig drijflichamen aan de bovenzijde van boodschapperlij-nen op kan pikken, één of meer kabels aan een uitstekend oog of ogen 104 op de stijgbuis kan bevestigen, en de 20 stijgbuis (met inbegrip van zijn zware contragewicht 44) langzaam op kan tillen naar de cardankoppeling, waar verbindingen gemaakt worden.
Wanneer een ijsberg, zwaar weer, of een ander gevaar de locatie nadert, zodat het de locatie binnen bij-25 voorbeeld vier uur kan naderen, geeft aanvraagster er de voorkeur aan het loskoppelen van de slangopstelling te starten, zodat indien het gevaar doorzet, stappen genomen kunnen worden om de boveneinden 82 van de slangen los te koppelen (en eventueel de gehele slang te verwijderen) 30 zodat de loskoppeling gecompleteerd kan worden in bijvoorbeeld dertig minuten voordat het gevaar zal arriveren. Indien het gevaar nog altijd doorzet, worden dan stappen genomen om de stijgbuis los te koppelen en wordt deze naar de zeebodem neergelaten. In veel gevallen kan het perso-35 neel bepalen dat het gevaar niet bij de locatie zal arriveren, en indien dit gebeurt voordat de stijgbuis losgekoppeld is van de cardankoppeling, dan is het vaartuig 1008108 9 niet weggedreven van de stijgbuis, en kan het opnieuw verbinden van de stijgbuis en de slangen in bijvoorbeeld enkele uren plaatsvinden, in plaats van in enkele dagen.
Figuur 4 toont details van de boveneinden van de 5 stijgbuis en de slangen. Fluidumconnectoren 100, die hydraulisch, electrisch, etcetera bediend kunnen worden, kunnen de fluidumkoppelingen 73 van de toren loskoppelen. Lierlijnen die verbonden zijn met uitstekende ogen op de ringhouder 80 kunnen deze en de boveneinden 82, 110 van de 10 slangen laten zakken. De houder 80 blijft geplaatst rond de stijgbuis 34 om hem gemakkelijk omhoog te trekken, zolang de stijgbuis niet losgekoppeld is. De stijgbuis kan losgekoppeld worden door een stel stijgbuisconneccoren 102 die ook hydraulisch, electrisch, etcetera bediend kunnen 15 worden. Een lier en dergelijk voor het langzamerhand laten zakken van de stijgbuis 34 of het weer omhoog trekken kan verbonden worden met een groot uitstekend oog 104, of met een groep uitstekende ogen 106 op de stijgbuis. Opgemerkt wordt dat de slang 70 stijve delen kan omvatten zoals een 20 stijve pijp bij 82 en een buigbegrenzer 112, hoewel de slang 70 flexibele slanggedeelten omvat die zich uitstrekken langs meer dan de helft van de totale lengte van de slang.
Figuur 5 toont een gedeelte van een offshore 25 fluidumtransportsysteem 120 volgens een andere uitvoering van de uitvinding, waarbij de stijgbuis 122 en de slangen 124, 126 niet loskoppelbaar zijn van de toren 130. De toren is aangebracht op druklagers en radiale lagers 132, 134 op een vaartuigromp 136 en ligt in een moonpool 140 in 30 de romp. Het zee-oppervlak is getoond bij 142 waarbij het vaartuig voor ongeveer vijftig procent geladen is. Een cardankoppeling 144 voor het verbinden van de toren met de stijgbuis, en fluidumkoppelingen 146 voor het verbinden van de slangen met de toren, kunnen boven het zee-opper-35 vlak gelokaliseerd zijn onder alle behalve bijna volledige laadcondities van het vaartuig. Opgemerkt wordt dat de fluidumkoppelingen 146, 148 horizontaal op grote afstand 1008108 10 geplaatst zijn van de car dankoppeling 148 en zich onder een helling van de verticaal vandaan uitstrekken, zodat de slangen zich in toenemende mate van de as 150 van de stijgbuis vandaan uitstrekken. Indien de stijgbuis zou 5 kantelen naar de positie 122A, zal aan de slang 124 getrokken worden om de positie 124A in te nemen, om nog altijd contact met de stijgbuis te vermijden. De moonpool 14 0 bezit een af geschuind lager gedeelte 152 die het de stijgbuis en de slangopstellingen toestaat te kantelen 10 zonder in contact te komen met de romp, tot de maximale ontworpen kanteling (bijvoorbeeld dertig graden) van het systeem. Opgemerkt wordt dat gewoonlijk een groep fluidum-zwenkorganen 154 verschaft is om fluida die op- en/of neerlopen door de slangen te distribueren, welke slangen 15 ieder verscheidene kleinere slangen kunnen omvatten.
Figuur 6 toont een systeem 160 volgens een andere uitvoering van de uitvinding, waarbij een stijgbuis 162 en slangen 164, 166 losneembaar zijn van een toren 170 aangebracht op een vaartuig 172. Figuur 7 toont een ring-20 houder 174 bij de boveneinden van de slangen, en nadat de ringhouder losgekoppeld is van de toren en bezig is naar beneden gelaten te worden door lierlijnen 176. De stijgbuis 162 blijft door een cardankoppeling 180 verbonden met de toren.
25 De stijgbuis bezit een stop 182 die ver beneden zijn bovenzijde gepositioneerd is, waarop de ringhouder 174 kan rusten, wanneer de ring volledig naar beneden gebracht is naar de positie 174A.
Figuur 8 toont een systeem waarbij de ring bij 30 174A volledig neergelaten is op de stop 182, en waarbij een neerlaatlijn 184 die zich uitstrekt vanaf een lier 186 de stijgbuis 162 op de zeebodem neerlaat. Nadat de stijgbuis 162 volledig neergelaten is, wordt de toren losgekoppeld van de stijgbuis en kan het vaartuig vertrekken.
3 5 Zo lang het systeem in de toestand van figuur 7 is, waarbij de stijgbuis 162 door middel van de cardankop-peling 186 met de toren 170 verbonden is, blijft het 1008108 11 vaartuig veilig afgemeerd. Zelfs hoewel de slangen 164, 166 losgekoppeld zijn, kan opnieuw verbinden in een aantal uren uitgevoerd worden. Zoals hierboven besproken is kan, indien een naderend gevaar voorbij gaat en zich van de 5 locatie verwijderd, een dergelijk opnieuw koppelen gemakkelijk uitgevoerd worden. Het neerlaten van de stijgbuis getoond in figuur 8 neemt slechts enkele minuten, en kan "op het laatste moment" uitgevoerd worden, zoals wanneer een ijsberg de basis blijft naderen en slechts verscheide-10 ne honderden meters weg is. De inrichting voor het verbinden van de stijgbuis en de slangopstellingen kan soortgelijk zijn aan die van figuur 4.
De uitvinding verschaft aldus een offshore flui-dumtransportsysteem van het type dat een eerste verticale 15 stijgbuis omvat met een boveneinde dat door middel van een cardankoppeling verbonden is met een toren op een vaartuig, en één of meer slangen voor het doorlaten van fluïdum tussen een zeebasis en het vaartuig, die de noodzaak voor een fluidumkoppeling die loopt over de cardankoppe-20 ling van de stijgbuis, vermijdt. Het boveneinde van iedere slang is verbonden met een fluidumkoppeling die aangebracht is op de toren en die tenminste horizontaal op afstand staat van de cardankoppeling. Het grootste gedeelte van de lengte van de bovenste helft van de slang is 25 flexibel, en bij voorkeur is bijna de gehele {meer dan 80%) lengte van de slang flexibel, zodat wanneer het vaartuig afdrijft en de stijgbuis kantelt, de slang rond lange buigingsradii buigt en contact met de stijgbuis vermijdt. Het boveneinde van de slang kan verbonden zijn 3 0 met een ringhouder die loskoppelbaar is van de toren. De ringhouder kan een boei omvatten die het toestaat dat de ring drijft op een vooraf bepaalde onderwaterdiepte. In een andere opstelling bezit de stijgbuis een stop en kan de ringhouder neergelaten worden rond de stijgbuis totdat 35 de ringhouder op de stop van de stijgbuis ligt en daardoor ondersteund wordt.
Hoewel bepaalde uitvoeringen van de uitvinding 1008108 12 hier beschreven en getoond zijn, wordt onderkend dat modificaties en variaties gemakkelijk op kunnen komen bij deskundigen, en dientengevolge is het de bedoeling dat de conclusies geïnterpreteerd worden om dergelijke modifica-5 ties en equivalenten te dekken.
1 0081 Π 8
Claims (8)
1. Offshore fluidumtransportsysteem (10, 120, 160. omvattend een vaartuig (20, 136, 172), een toren (22, 13 0, 170) die op het vaartuig is aangebracht om vaartuig-rotatie mogelijk te maken rondom een in hoofdzaak vertica- 5 le as (24, 150) rond de toren, en een afmeeropstelling (30) die een stijgbuis (32, 122, 162) omvat met een boveneinde (34) dat door een cardankoppeling (36, 144, 180) verbonden is met de toren om het boveneinde van de stijgbuis toe te staan ten opzichte van de toren te zwenken 10 rond twee in hoofdzaak horizontale assen, waarbij de stijgbuis een ondereinde (36) bezit dat aan de zeebodem verankerd is, waarbij het systeem bruikbaar is voor het transporteren van fluïdum tussen een zeebodembasis (50, 58) en de toren, en waarbij een fluidumkoppeling (73, 146, 15 148) op de toren aangebracht is en een slang (71, 72, 124, 126, 164, 166) zich uitstrekt vanaf de fluidumkoppeling naar de zeebodembasis, met het kenmerk, dat de fluidumkoppeling aangebracht is op de toren op een plaats die op afstand is van de cardankoppeling; en 20 de slang vrij is van verbinding met de stijg buis .
2. Systeem volgens conclusie 1, waarbij het vaartuig een rustpositie bezit waarin de stijgbuis zich in hoofdzaak verticaal uitstrekt, en de slang een lengte 25 bezit tussen 1,2 en drie maal de afstand tussen de bodem van de toren en de zeebodem, waardoor de kanteling van het boveneinde van de slang toeneemt met toenemende kanteling van de stijgbuis vanaf de verticaal, wanneer het vaartuig afdrij ft.
3. Systeem volgens conclusie 1, omvattend een stijgbuisconnector (102) die bedienbaar is om de stijgbuis 1008108 van de toren los te koppelen, waarbij de stijgbuis ontworpen is om tot een vooraf bepaald diepte te zinken wanneer hij losgekoppeld is van de toren, waarbij de fluidumkoppe-ling een connector (100) omvat die bedienbaar is om de 5 slang los te koppelen onafhankelijk van de bediening van de stijgbuisconnector, waarbij de slang ontworpen is om op een vooraf bepaalde diepte te liggen wanneer hij losgekoppeld is van de toren, waardoor loskoppeling van de slang mogelijk gemaakt wordt terwijl de stijgbuis verbonden 10 blijft.
4. Systeem volgens conclusie l, omvattend een stijgbuisconnector (102) die bedienbaar is om de stijgbuis van de toren los te koppelen, waarbij de stijgbuis geconstrueerd is om tot een vooraf bepaalde diepte te zinken 15 wanneer hij losgekoppeld is van de toren, waarbij de fluidumkoppeling een connector (100) omvat die bedienbaar is om de slang los te koppelen onafhankelijk van de bediening van de stijgbuisconnector, en omvattend een ringhou-der (80, 174) die zich uitstrekt rond de as en die een 20 grotere binnendiameter bezit dan het boveneinde (34) van de stijgbuis, waarbij de slang een boveneinde (82, 110) bezit dat verbonden is met de ringhouder, waardoor wanneer de slang losgekoppeld is de ringhouder rond de stijgbuis kan liggen.
5. Systeem volgens conclusie 4, waarbij de stijgbuis een stop (182) bezit die gepositioneerd is om de daling van de ringhouder te stoppen zodat de ringhouder op de hoogte van de stop gehouden wordt wanneer de slang losgekoppeld is en de ringhouder vrij is om te dalen.
6. Systeem volgens conclusie 4, waarbij de ring houder drijvend is en geconstrueerd is om op een vooraf bepaald onderwaterniveau te liggen wanneer hij belast is door het gewicht van de slang.
7. Offshore fluïdum transportsysteem (10) omvat-35 tend een vaartuig (20, 172) dat op het zee-oppervlak drijft, een afmeeropstelling (30) die een boveneinde (34) bezit dat verbonden is met het vaartuig en een ondereinde 1008108 (36) bezit dat verankerd is aan de zeebodem, en een flui-dumslangops tel ling die een slang (71, 72, 164, 166) omvat die zich uitstrekt vanaf een basis (50, 58) bij de zee, waarbij de afmeeropstelling een stijgbuis (32, 162) omvat 5 die zich vanaf het vaartuig naar beneden uitstrekt langs een verticale as, waarbij de stijgbuis een boveneinde (34) bezit dat losneembaar verbonden is met het vaartuig, met het kenmerk, dat de slangopstelling een ringvormige houder (80, 10 174) omvat die een grotere binnendiameter bezit dan het boveneinde van de stijgbuis, waarbij de houder zich uit-strekt rond de as, waarbij de slang een boveneinde (82, 110) bezit dat bevestigd is aan de houder, waarbij de houder losneembaar is van het vaar-15 tuig, onafhankelijk van de stijgbuis.
8. Systeem volgens conclusie 7, waarbij de ringvormige houder (80, 174) een verticale as bezit en de slangopstelling een aantal slangelementen omvat, met inbegrip van de genoemde slang, waarbij de slangelementen 20 bovenste slangeinden (82, 110) bezitten die verbonden zijn met de ringvormige houder op plaatsen op afstand rond de as, en de slangelementen onderste slangeinden bezitten die gekoppeld zijn aan plaatsen op de zeebodem die op afstand gelegen zijn rond de as. 25 -o-o-o-o-o-o-o-o- 1008108
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
US78970597 | 1997-01-27 | ||
US08/789,705 US5794700A (en) | 1997-01-27 | 1997-01-27 | CAM fluid transfer system |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL1008108C2 true NL1008108C2 (nl) | 1998-07-29 |
Family
ID=25148444
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL1008108A NL1008108C2 (nl) | 1997-01-27 | 1998-01-23 | Fluidum transportsysteem. |
Country Status (7)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US5794700A (nl) |
CA (1) | CA2219175C (nl) |
DK (1) | DK174803B1 (nl) |
GB (1) | GB2321631B (nl) |
NL (1) | NL1008108C2 (nl) |
NO (1) | NO313185B1 (nl) |
RU (1) | RU2139219C1 (nl) |
Families Citing this family (27)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP0962384A1 (en) * | 1998-06-05 | 1999-12-08 | Single Buoy Moorings Inc. | Loading arrangement |
US6561735B1 (en) * | 1998-07-06 | 2003-05-13 | Seahorse Equipment Corporation | Well riser lateral restraint and installation system for offshore platform |
FR2790054B1 (fr) * | 1999-02-19 | 2001-05-25 | Bouygues Offshore | Procede et dispositif de liaison fond-surface par conduite sous marine installee a grande profondeur |
NO310986B1 (no) * | 1999-09-09 | 2001-09-24 | Moss Maritime As | Anordning for overhaling av hydrokarbonbronner til havs |
US6536527B2 (en) * | 2000-05-16 | 2003-03-25 | Abb Vetco Gray Inc. | Connection system for catenary riser |
US8579547B2 (en) * | 2000-11-13 | 2013-11-12 | Single Buoy Moorings Inc. | Vessel comprising transverse skirts |
NO315284B1 (no) * | 2001-10-19 | 2003-08-11 | Inocean As | Stigerör for forbindelse mellom et fartöy og et punkt på havbunnen |
US6742594B2 (en) * | 2002-02-06 | 2004-06-01 | Abb Vetco Gray Inc. | Flowline jumper for subsea well |
NO315909B1 (no) * | 2002-06-11 | 2003-11-10 | Statoil Asa | Stigerorsystem for opptak av store mengder kaldt sjovann fra stort dyp |
NO317230B1 (no) * | 2002-11-12 | 2004-09-20 | Nat Oilwell Norway As | Todelt teleskopisk strammer for stigeror ved en flytende installasjon for olje- og gassproduksjon |
US7063158B2 (en) * | 2003-06-16 | 2006-06-20 | Deepwater Technologies, Inc. | Bottom tensioned offshore oil well production riser |
US7191836B2 (en) * | 2004-08-02 | 2007-03-20 | Kellogg Brown & Root Llc | Dry tree subsea well communications apparatus and method using variable tension large offset risers |
US20060162933A1 (en) * | 2004-09-01 | 2006-07-27 | Millheim Keith K | System and method of installing and maintaining an offshore exploration and production system having an adjustable buoyancy chamber |
GB0421795D0 (en) | 2004-10-01 | 2004-11-03 | Baross John S | Full weathervaning bow mooring and riser inboarding assembly |
US7793723B2 (en) * | 2006-01-19 | 2010-09-14 | Single Buoy Moorings, Inc. | Submerged loading system |
WO2008008877A2 (en) * | 2006-07-12 | 2008-01-17 | Deep Sea Technologies, Inc. | Diverless connector for bend restrictors and/or bend stiffeners |
AP2009005067A0 (en) * | 2007-05-16 | 2009-12-31 | Statoil Asa | Method for liquid control in multiphase fluid pipelines |
US7770532B2 (en) * | 2007-06-12 | 2010-08-10 | Single Buoy Moorings, Inc. | Disconnectable riser-mooring system |
US8418639B2 (en) * | 2007-09-07 | 2013-04-16 | Apl Technology As | Mooring system for a vessel |
NO20080956L (no) * | 2008-02-05 | 2009-08-06 | Moss Maritime As | Isforsterket skip for boring og produksjon i arktiske farvann |
EP2303680B1 (en) * | 2008-05-19 | 2012-01-18 | Single Buoy Moorings Inc. | Disconnectable turret mooring system with optional rotation between turret and manifold |
FR2935679B1 (fr) | 2008-09-05 | 2010-09-24 | Saipem Sa | Support flottant comprenant un touret equipe de deux bouees d'amarrage de lignes d'ancrage et de conduites de liaison fond/surface |
US8573305B2 (en) * | 2009-07-24 | 2013-11-05 | Deep Sea Technologies, Inc. | Pull-head release mechanism for bend stiffener connector |
AU2012101942A4 (en) | 2011-04-28 | 2015-11-19 | Bp Corporation North America Inc. | Offshore fluid transfer systems and methods |
US9562399B2 (en) | 2014-04-30 | 2017-02-07 | Seahourse Equipment Corp. | Bundled, articulated riser system for FPSO vessel |
US9528329B2 (en) * | 2014-06-24 | 2016-12-27 | Vetco Gray Inc. | Marine riser tensioner with load transferring centralization |
GB2553320B (en) | 2016-09-01 | 2019-02-06 | Statoil Petroleum As | Marine installation |
Family Cites Families (13)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US3111692A (en) * | 1960-12-14 | 1963-11-26 | Shell Oil Co | Floating production platform |
GB994040A (en) * | 1961-12-07 | 1965-06-02 | Shell Int Research | Installation for gathering production fluid from underwater wells |
US3602175A (en) * | 1969-07-02 | 1971-08-31 | North American Rockwell | Oil production vessel |
AR192712A1 (es) * | 1970-07-08 | 1973-03-14 | Snam Progetti | Dispositivo de anclaje para boyas de amarre |
US3791442A (en) * | 1971-09-28 | 1974-02-12 | Regan Forge & Eng Co | Coupling means for a riser string run from a floating vessel to a subsea well |
FR2470845A1 (fr) * | 1979-11-30 | 1981-06-12 | Inst Francais Du Petrole | Colonne montante reliee par un pied articule et des conduits helicoidaux a une installation immergee, pour la production d'hydrocarbures en mer |
US4436451A (en) * | 1980-02-20 | 1984-03-13 | Anderson Harold E | Self-standing marine riser |
US4397357A (en) * | 1981-04-20 | 1983-08-09 | Vetco Offshore, Inc. | Disconnectable production riser assembly |
US4576516A (en) * | 1984-11-28 | 1986-03-18 | Shell Oil Company | Riser angle control apparatus and method |
US4708178A (en) * | 1985-06-21 | 1987-11-24 | Amtel, Inc. | Fluid coupling system |
US4668126A (en) * | 1986-02-24 | 1987-05-26 | Hydril Company | Floating drilling rig apparatus and method |
US5046896A (en) * | 1990-05-30 | 1991-09-10 | Conoco Inc. | Inflatable buoyant near surface riser disconnect system |
NO303533B1 (no) * | 1995-05-16 | 1998-07-27 | Marotec As | Anordning for overf°ring av et fluidum |
-
1997
- 1997-01-27 US US08/789,705 patent/US5794700A/en not_active Expired - Lifetime
- 1997-10-27 CA CA002219175A patent/CA2219175C/en not_active Expired - Fee Related
- 1997-11-11 GB GB9723809A patent/GB2321631B/en not_active Expired - Lifetime
-
1998
- 1998-01-23 NL NL1008108A patent/NL1008108C2/nl not_active IP Right Cessation
- 1998-01-26 RU RU98102158A patent/RU2139219C1/ru not_active IP Right Cessation
- 1998-01-26 NO NO19980340A patent/NO313185B1/no not_active IP Right Cessation
- 1998-01-27 DK DK199800111A patent/DK174803B1/da not_active IP Right Cessation
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
CA2219175A1 (en) | 1998-07-27 |
DK174803B1 (da) | 2003-11-24 |
NO980340L (no) | 1998-07-28 |
NO313185B1 (no) | 2002-08-26 |
GB2321631A9 (en) | 1999-03-11 |
GB9723809D0 (en) | 1998-01-07 |
DK11198A (da) | 1998-07-28 |
GB2321631A (en) | 1998-08-05 |
RU2139219C1 (ru) | 1999-10-10 |
GB2321631B (en) | 1999-05-19 |
CA2219175C (en) | 1999-11-02 |
US5794700A (en) | 1998-08-18 |
NO980340D0 (no) | 1998-01-26 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL1008108C2 (nl) | Fluidum transportsysteem. | |
US5823131A (en) | Method and apparatus for disconnecting and retrieving multiple risers attached to a floating vessel | |
RU2196701C2 (ru) | Система для загрузки судов в море | |
EP0167226B1 (en) | Offshore hydrocarbon production terminal | |
US5582252A (en) | Hydrocarbon transport system | |
EP2074015B1 (en) | Loading system | |
AU2007358652B2 (en) | A mooring system for a vessel and a method of mooring a vessel | |
US5041038A (en) | Offshore loading system | |
JPS619387A (ja) | 船係留装置 | |
PL170090B1 (pl) | Zespól do przeladunku substancji plynnych do lub ze statku plywajacego PL | |
RU2198110C2 (ru) | Погрузо-разгрузочный терминал для погрузки или выгрузки нефтепродуктов | |
US11708132B2 (en) | Mooring assembly and vessel provided therewith | |
US4396046A (en) | Buoy-to-yoke coupling system | |
AU714622B2 (en) | Method and apparatus for disconnecting and retrieving multiple risers attached to a floating vessel | |
CN100384691C (zh) | 锚泊系统 | |
EP0820927A2 (en) | Mooring systems | |
AU2012200596B2 (en) | A mooring system for a vessel and a method of mooring a vessel | |
GB2484031A (en) | A mooring system for a vessel and a method of mooring a vessel |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
PD2B | A search report has been drawn up | ||
V1 | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20140801 |