NL1007733C2

NL1007733C2 - Afvalinzamelvoertuig voorzien van beveiligingsmiddelen.

Info

Publication number: NL1007733C2
Application number: NL1007733A
Authority: NL
Inventors: Heinrich Johannes Elbrink
Original assignee: Geesink Bv
Priority date: 1997-12-08
Filing date: 1997-12-08
Publication date: 1999-06-09
Also published as: EP0928756A1

Description

97518l/Iem/mke

Korte aanduiding: Afvalinzamelvoertuig voorzien van beveiligingsmiddelen.

De uitvinding heeft betrekking op een afvalinzamelvoertuig omvattende een chassis, een op het chassis gemonteerde laadbak en een beladingsinrichting voor het legen van afvalcontainers in de laadbak, waarbij het voertuig is 5 voorzien van beveiligingsmiddelen voor het voorkomen van onveilige situaties, welke beveiligingsmiddelen ten minste één aanrakingsvrij detectieorgaan met een bepaald aftastge-bied omvatten dat verbonden is met besturingsmiddelen van het voertuig.

10 Een dergelijke afvalinzamelvoertuig is in verschillende uitvoeringsvormen beschreven in de niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 1003535 ten name van aanvraagster. Het beschreven afvalinzamelvoertuig is voorzien van meerdere detectieorganen die tot doel hebben het werkgebied · 15 van beweegbare delen van het voertuig doelmatig te beveiligen, zodanig dat zich geen onveilige situaties kunnen voordoen. Het aftastgebied van de detectieorganen kan twee-of driedimensionaal zijn.

De uitvinding heeft tot doel de veiligheid van een 20 afvalinzamelvoertuig van het beschreven type verder te verhogen door de mogelijkheid te bieden de juiste werking van het detectieorgaan of de detectieorganen tijdens bedrijf te controleren, zodat er geen onveilige situaties kunnen ontstaan als gevolg van een niet goed werkend of defect 2 5 detectieorgaan.

Dit doel wordt bereikt doordat het detectieorgaan vanuit een normale werkstand naar een controlestand beweegbaar is en het voertuig is voorzien van een meetvoorwerp dat zich in het aftastgebied van het detectieorgaan bevindt of daarin 30 gebracht kan worden wanneer het detectieorgaan zich in de controlestand bevindt, en van controlemiddelen waarmee kan worden gecontroleerd of het meetvoorwerp door het detectieorgaan in de controlestand wordt gesignaleerd.

10 077 3 3^ -2-

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het tijdens bedrijf controleren van de werking van een van beveiligingsmiddelen van een afvalinzamelvoertuig deel uitmakend aanrakingsvrij detectieorgaan met een bepaald 5 aftastgebied, waarbij het detectieorgaan in een van de normale werkstand afwijkende controlestand wordt gebracht en een meetvoorwerp in het aftastgebied van het detectieorgaan wordt gebracht, in de controlestand van het detectieorgaan gecontroleerd wordt of het meetvoorwerp door het detectieor-10 gaan wordt gesignaleerd en het detectieorgaan weer in de werkstand wordt gebracht.

Voorkeursuitvoeringsvormen van het afvalinzamelvoertuig en de werkwijze volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de afhankelijke conclusies.

15 De uitvinding zal in de hiernavolgende beschrijving van een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin:

Fig. 1 een zijaanzicht is van een afvalinzamelvoertuig volgens de uitvinding van het type met achterlader, 20 Fig. 2 het achterste gedeelte van het afvalinzamelvoer tuig van fig. 1 weergeeft, dat voorzien is van een detectieorgaan .

In fig. 1 is in zijaanzicht een afvalinzamelvoertuig van het type met achterlader weergegeven. Het voertuig omvat een 25 chassis 1 en een op het chassis gemonteerde laadbak 2. Aan de laadbak is een achterlader 3 gemonteerd, die in de punten 7 scharnierbaar is verbonden met de laadbak 2. De achterlader 3 is scharnierbaar door middel van cilinders 8, die tussen de laadbak 2 en de achterlader 3 zijn aangebracht.

30 Aan de achterlader 3 is een beladingsinricht ing 4 bevestigd, waarmee afvalcontainers kunnen worden geleegd door hun inhoud in een trog 5 van de achterlader 3 te storten. Ook kan handmatig afval in de trog 5 worden geworpen. De achterlader 3 is voorzien van een persmechanisme 9 waarmee het 35 afval vanuit de trog 5 in de laadbak 2 wordt geperst.

Het werkgebied van de beladingsinrichting 4, in het bijzonder van de bewegende delen ervan, dient te worden beveiligd, in de zin dat zich geen onveilige situaties kunnen voordoen als een persoon, voorwerp of dergelijke zich in dit 1007733* -3- werkgebied bevindt. De beladingsinrichting 4 mag dan niet bewegen. Onder het werkgebied van de beladingsinrichting dient te worden verstaan het gebied waarin zich de beweegbare delen van de beladingsinrichting kunnen bewegen, maar 5 eveneens het daaromheen liggende gebied, dat vrij dient te zijn van personen, voorwerpen of dergelijke om een veilig bewegen van deze delen te kunnen garanderen. Het werkgebied van de beladingsinrichting 4 bevindt zich bij het weergegeven afvalinzamelvoertuig aan de achterzijde van het voertuig.

10 Om dit gebied te beveiligen is, zoals in fig. 2 is te zien, aan de achterzijde van het voertuig ten minste één aanrakingsvrij detectieorgaan 11 aangebracht, dat gekoppeld is met besturingsmiddelen (niet weergegeven) van het voertuig. Het detectieorgaan 11 is zodanig afgesteld en gericht 15 dat een twee- of driedimensionaal aftastgebied 12 kan worden afgetast, zoals in fig. 2 is weergegeven met onderbroken lijnen, met een vensterlengte 1 en een vensterhoek a. Door dit aftastgebied 12 wordt het bewegingsgebied van de beladingsinrichting en een door de beladingsinrichting te 20 behandelen afvalcontainer beveiligd. Als tijdens het (automatisch) bewegen van de beladingsinrichting een persoon met delen van zijn lichaam of een voorwerp in het aftastgebied 12 komt, zal de beladingsinrichting 4 stoppen met bewegen, waardoor het gevaar is geweken.

25 Om de juiste werking van het detectieorgaan 11 te kunnen controleren, is het detectieorgaan vanuit de normale werk-stand A, waarbij het aftastgebied zich vanaf het detectieorgaan in hoofdzaak horizontaal naar achteren uitstrekt, naar een controlestand B, waarin het aftastgebied zich in hoofd-30 zaak vertikaal naar boven toe uitstrekt. Het voertuig is in de weergegeven uitvoeringsvorm verder voorzien van een beweegbaar meetvoorwerp 13 dat in het aftastgebied 12 van het detectieorgaan 11 gebracht kan worden, wanneer dit zich in de controlestand B bevindt. De afstand tussen het meetvoor-35 werp 13 en het detectieorgaan 11 komt in hoofdzaak overeen met de maximale detectieafstand van het detectieorgaan 11.

In de hier weergegeven uitvoeringsvorm wordt het beweegbare meetvoorwerp gevormd door een draaibare plaat 13 1007733«* -4- die in het aftastgebied 12 van het zich in de controlestand B bevindende detectieorgaan 11 gedraaid kan worden.

Het meetvoorwerp kan ook vast zijn uitgevoerd, zodanig dat het zich in het aftastgebied van 12 van het detectieor-5 gaan bevindt, wanneer het detectieorgaan zich in de controlestand B bevindt.

Het voertuig is verder voorzien van in de tekening niet weergegeven controlemiddelen waarmee kan worden gecontroleerd of het meetvoorwerp 13 door detectieorgaan 11 in de controle-10 stand B wordt gesignaleerd.

Het detectieorgaan 11 is gekoppeld met een schakelaar (niet weergegeven) voor het bepalen van de stand, werkstand A of controlestand B, van het detectieorgaan 11. Indien het meetvoorwerp beweegbaar is uitgevoerd, is het meetvoorwerp 15 gekoppeld met een schakelaar (niet weergegeven) voor het bepalen van de stand van het meetvoorwerp.

Een controlecyclus zou in het geval van een beweegbaar meetvoorwerp als volgt kunnen worden uitgevoerd.

Vóór de start van de beladingsinrichting 4 wordt het 20 detectieorgaan in de controlestand B gebracht waarin het detectieorgaan 11 omhoog gericht staat. Deze stand B wordt door de met het detectieorgaan gekoppelde schakelaar gesignaleerd. Het detectieorgaan zou in deze stand, als de bestu-ringsmiddelen van het voertuig daartoe opdracht geven, het 25 meetvoorwerp 13 kunnen gaan signaleren.

Nadat het meetvoorwerp 13 in het aftastgebied 12 is gedraaid, controleren de besturingsmiddelen of het detectieorgaan 11 het meetvoorwerp 13 ook daadwerkelijk signaleert. Als dit correct wordt bevonden, wordt het detectieorgaan 11 30 weer naar zijn horizontale werkstand A gedraaid. Daarbij moet het detectieorgaan dan eerst onbediend geraken, omdat het aftastgebied 12 voorbij het meetvoorwerp 13 draait. Pas als het detectieorgaan 11 in zijn werkstand A is gekomen, hetgeen gecontroleerd wordt door de met het detectieorgaan 11 35 gekoppelde schakelaar, wordt de beladingsinrichting 4 vrijgegeven voor automatische belading.

De controle van het detectieorgaan zou ook met een vast meetvoorwerp kunnen plaatsvinden. Bij een vast meetvoorwerp zou er sabotage gepleegd kunnen worden door een vast voorwerp 10 0 773 3 1 -5- dicht bij het detectieorgaan 11 op te stellen. Door het meetvoorwerp 13 beweegbaar te maken, zodat het meetvoorwerp zich bij de aanvang van de controle niet in het aftastgebied 12 van het detectieorgaan 11 bevindt, wordt dit voorkomen.

5 Als de besturingsmiddelen het detectieorgaan 11 controleren, dient eerst niets te worden gesignaleerd. Als echter een sabotagevoorwerp of een hand of iets dergelijks wordt gesignaleerd, schakelt de beladingsinrichting 4 over op handmatige bediening.

10 Naast het hier beschreven controlesysteem van het detectieorgaan kunnen ook nog andere controlesystemen voor het controleren van de juiste verlening van het detectieorgaan worden toegepast.

De controle van de juiste werking van het detectieorgaan 15 is in het hier weergegeven voorbeeld voor één bepaald detectieorgaan 11 beschreven. In de niet vóórgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 1003535 ten name van aanvraagster, naar de inhoud waarvan hier wordt verwezen, zijn verschillende typen afvalinzamelvoertuigen beschreven met 20 verschillende detectieorganen ter beveiliging van het werkgebied van de beladingsinrichting van de verschillende voertuigen. Het zal duidelijk zijn dat de juiste werking van elk van de in de genoemde octrooiaanvrage beschreven en weergegeven detectieorganen kan worden gecontroleerd op een 25 wijze zoals hierboven met betrekking tot fig. 2 is beschreven. Daarbij dient te worden opgemerkt, dat de detectieorganen en daarbij behorende meetvoorwerpen niet noodzakelijkerwijs draaibaar hoeven te zijn, maar eventueel ook verschuifbaar .

30 Aanrakingsvrije detectieorganen die bij een afvalinza- melvoertuig volgens de uitvinding kunnen worden toegepast, zijn in de techniek bekend en kunnen van verschillende typen zijn.

Bij een sonartype detectieorgaan wordt een persoon of 35 voorwerp door geluidreflectie gesignaleerd. Hierbij wordt afhankelijk van het beoogde toepassing geluid gebruikt met een frequentie van circa 100 tot 500 kHz.

Ook bestaan er opto-elektrische detectieorganen, die werken met lichtreflectie. Hierbij wordt veelal licht 1007733^ -6- gebruikt met een frequentie van circa 1012 tot 1014 kHz (infrarood).

Een bijzondere vorm van opto-elektrisch detectieorgaan is een detectieorgaan, waarmee met behulp van een laserstraal 5 een vooraf ingegeven gebied kan worden afgetast. Een sector van bijvoorbeeld 180° kan worden bestreken door de laserstraal bij hoekstappen van bijvoorbeeld 0,1° uit te zenden. Omdat het aftastgebied van de laserstraal snel is te wijzigen, kan voor elke zendhoek of uitzending van een laserstraal 10 de aftastafstand worden aangepast en vooraf ingesteld. Door de laserstraal bij een uitzendhoek van 0° onder een afstand van 1 meter te laten aftasten, de aftastafstand daarna te laten toenemen tot ί 5 meter bij een uitzendhoek van circa 63,5°, de aftastafstand daarna te laten afnemen tot 2 meter 15 bij een uitzendhoek van 90°, en de aftastafstand daarna weer te laten toenemen resp. afnemen bij uitzendhoeken van 116,5° en 180°, zoals eerder beschreven, kan een vierkant gebied worden beveiligd van 2 bij 2 meter.

41 p Π “? -M' ·’> ó-

5 t· b f , =·;< c. «Q

Claims

1. Afvalinzamelvoertuig omvattende een chassis, een op het chassis gemonteerde laadbak en een beladingsinrichting voor het legen van afvalcontainers in de laadbak, waarbij het voertuig is voorzien van beveiligingsmiddelen voor het 5 voorkomen van onveilige situaties, welke beveiligingsmiddelen ten minste één aanrakingsvrij detectieorgaan met een bepaald aftastgebied omvatten dat verbonden is met besturingsmiddelen van het voertuig, waarbij het detectieorgaan vanuit een normale werkstand naar een controlestand beweegbaar is en het 10 voertuig is voorzien van een meetvoorwerp dat zich in het aftastgebied van het detectieorgaan bevindt of daarin gebracht kan worden wanneer het detectieorgaan zich in de controlestand bevindt, en van controlemiddelen waarmee kan worden gecontroleerd of het meetvoorwerp door het detectieor-15 gaan in de controlestand wordt gesignaleerd.

2. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 1, waarbij de afstand tussen het meetvoorwerp en het detectieorgaan in hoofdzaak overeenkomt met de maximale detectie-afstand van 20 het detectieorgaan.

3. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 1 of 2, waarbij het detectieorgaan is gekoppeld met een schakelaar voor het bepalen van de stand (werkstand of controlestand) van het 25 detectieorgaan.

4. Afvalinzamelvoertuig volgens een der conclusies 1-3, waarbij het meetvoorwerp beweegbaar is en in het aftastgebied van het zich in de controlestand bevindende detectieorgaan 30 gebracht kan worden.

5. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 4, waarbij het beweegbare meetvoorwerp wordt gevormd door een draaibare plaat die in het aftastgebied van het zich in de controle- 35 stand bevindende detectieorgaan gedraaid kan worden. * ^ f) .< -i "-"i , '«f O' d i, -8-

6. Afvalinzamelvoertuig volgens conclusie 4 of 5, waarbij het meetvoorwerp is gekoppeld met een schakelaar voor het bepalen van de stand van het meetvoorwerp.

7. Werkwijze voor het tijdens bedrijf controleren van de werking van een van beveiligingsmiddelen van een afvalinzamelvoertuig deel uitmakend aanrakingsvrij detectieorgaan met een bepaald aftastgebied, waarbij het detectieorgaan in een van de normale werkstand afwijkende controlestand wordt 10 gebracht en een meetvoorwerp in het aftastgebied van het detectieorgaan wordt gebracht, in de controlestand van het detectieorgaan gecontroleerd wordt of het meetvoorwerp door het detectieorgaan wordt gesignaleerd en het detectieorgaan weer in de werkstand wordt gebracht. 15

8. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij het meetvoorwerp op de maximale detectie-afstand van het detectieorgaan in het aftastgebied wordt gebracht.

9. Werkwijze volgens conclusie 7 of 8, waarbij het meet voorwerp beweegbaar is en in het aftastgebied van het zich in de controlestand bevindende detectieorgaan wordt gebracht.

10. Werkwijze volgens een der conclusies 7-9, waarbij de 25 verschillende controles worden uitgevoerd door op het afvalinzamelvoertuig aangebrachte besturingsmiddelen. s. n r> ' ;T · '