NL1006794C2 - Inrichting voor het snijden van knolgewassen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het snijden van knolgewassen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het snijden van knolgewassen, zoals aardappels, voorzien van een gestel en 5 een door het gestel ondersteunde leiding waardoorheen tijdens bedrijf met behulp van een pomp vloeistof met daarin aanwezige knolgewassen kan worden verpompt, terwijl nabij een uiteinde van de leiding een snijmechanisme is opgesteld voor het snijden van de knolgewassen.

Dergelijke inrichtingen zijn bijvoorbeeld bekend uit het 10 Europese octrooi 0 566 176 en de Duitse octrooiaanvrage 1186673. Met betrekking tot de opbouw van dergelijke inrichtingen wordt dan ook naar bovengenoemde publicaties verwezen en wordt aangenomen, dat het voor een goed begrip van de uitvinding niet noodzakelijk zal zijn in onderhavige aanvrage nogmaals een uitvoerige beschrijving van 15 dergelijke inrichtingen op te nemen. Bij deze bekende inrichting heeft de leiding een gladde binnenwand.

Bij gebruik van dergelijke inrichtingen is nu in de praktijk gebleken, dat bijvoorbeeld kleine en/of lichte aardappelen of dergelijke gewassen bij beweging door de leiding te weinig 20 bewegingsenergie hebben om op effectieve wijze door het snijmechanisme te worden gestuwd, waardoor een dergelijke aardappel voor het snijmechanisme kan vastlopen en een storing kan veroorzaken in het continu snijden van de met behulp van een vloeistof, in het algemeen water, achtereenvolgende door de leiding getransporteerde 25 knolgewassen. Het zal duidelijk zijn, dat dergelijke storingen in de doorvoer van de knolgewassen de productiviteit van de inrichting nadelig beïnvloed.

Volgens de uitvinding is nu tenminste een op het snijmechanisme aansluitende gedeelte van de leiding aan zijn 30 binnenomtrek voorzien van zich in hoofdzaak in lengterichting van de leiding uitstrekkende geleidingsorganen, die tussen de geleidingsorganen gelegen kanalen begrenzen, welke kanalen tenminste over het grootste gedeelte van hun lengte in open verbinding staan met het inwendige van de leiding.

35 Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan rondom door de leiding getransporteerde knolgewassen door de 1006?s4 2 kanalen extra vloeistof worden getransporteerd, waardoor een grotere snelheid aan de knolgewassen kan worden meegedeeld dan bij de gebruikelijke gladwandige leidingen, waarvan de doortocht in aanzienlijke mate door de getransporteerde knolgewassen kan worden 5 afgesloten. In de praktijk is dan ook gebleken, dat door toepassing van de constructie volgens de uitvinding ook lichtere resp. kleinere knolgewassen met voldoend grote snelheid kunnen worden getransporteerd om een effectief door het snijmechanisme stuwen van dergelijke knolgewassen te kunnen bewerkstelligen.

10 De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.

Figuur 1 toont een aanzicht op een leiding voor het transporteren van vloeistof en knolgewassen in een inrichting volgens de uitvinding.

15 Figuur 2 toont een aanzicht op figuur 1 gezien volgens de pijl II in figuur 1.

In figuur 1 is een leiding 1 weergegeven, die is voorzien van flenzen 2 en 3 voor montage in een inrichting voor het snijden van knolgewassen zoals bijvoorbeeld beschreven in het bovengenoemde 20 Europese octrooi 0 566 176 of de bovengenoemde Duitse octrooiaanvrage 1186673. Daarbij worden, zoals in bovengenoemde publicaties uiteengezet te snijden knolgewassen, zoals aardappelen samen met door een pomp verplaatste vloeistof, veelal water, in de richting volgens pijl A door de leiding 1 verpompt naar een niet nader weergegeven 25 snijmechanisme, waarop het gezien in figuur 1 rechter einde van de leiding 1 is aangesloten.

Zoals uit figuur 1 blijkt omvat de leiding 1 een eerste leidinggedeel te 4, dat overgaat in een in de beoogde verplaatsingsrichting van de knolgewassen volgens pijl A geleidelijk 30 in diameter afnemend leidinggedeelte 5. Aan zijn van het leidinggedeelte 4 afgekeerde uiteinde sluit het leidinggedeelte 5 aan op een in hoofdzaak constante doorsnede bezittend leidinggedeelte 6. Aan zijn binnenomtrek is het leidinggedeelte 6 voorzien van zich in de lengterichting van het leidinggedeelte 6 uitstrekkende, in hoofdzaak 35 radiaal gerichte ruggen 7, die in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld uit één stuk zijn vervaardigd met het overblijvende deel van het •1 Λ A ^ ·- ? 3 1eidinggedeelte 6. Tussen deze ruggen zijn zich in de lengterichting van het leidinggedeelte uitstrekkende kanalen 8 gevormd, die over hun gehele lengte in open verbinding staan met het resterende deel van de inwendige doortocht van het leidinggedeelte 6.

5 Zoals verder nog uit figuur 1 duidelijk zal zijn neemt de hoogte van een rug 7 vanaf het bovenstroomse einde van het leidinggedeelte 6 over een deel van de lengte van dit leidinggedeelte 6 van nul geleidelijk toe tot de uiteindelijk over het overige deel van het leidinggedeelte constant blijvende hoogte. De uitvoering is 10 daarbij bij voorkeur zodanig, dat de begrenzingsrand 9 van het schuin oplopende gedeelte van een rug 6 tenminste nagenoeg in het verlengde ligt van de binnenwand van het in stroomafwaartse richting taps toelopende leidinggedeelte 5.

Tijdens bedrijf van een inrichting voor het snijden van 15 knolgewassen, waarin bovenbeschreven leiding 1 is opgenomen, zullen de te snijden knolgewassen, zoals aardappelen, samen met de vloeistof in de richting volgens pijl A worden verplaatst. Daarbij worden de knolgewassen in de leiding 1 zodanig gericht, dat zij zich bij voorkeur met een lange as in de richting van de lengte-as van de 20 leiding 1 uitstrekken. Door de bovenbeschreven uitvoering van het taps toelopende leidinggedeelte 5 en het daarop aansluitende uiteinde van het leidinggedeelte 6 met de geleidelijk in hoogte groter wordende ruggen 7 wordt een geleidelijke overgang van de knolgewassen vanuit het leidinggedeelte 4 in het een kleinere diameter bezittende 25 leidinggedeelte 6 bewerkstelligd. Door toepassing van de kanalen 8, die tussen de geleidingsorganen voor de knolgewassen vormende ruggen 7 zijn gelegen wordt, ook indien de in hoofdzaak door de vrije uiteinden van de ruggen 7 begrensde doortocht van de leiding 6 voor een groot deel door knolgewassen in beslag is genomen, toch een zodanig grote 30 hoeveelheid vloeistof door het leidinggedeelte verplaatst, dat de knolgewassen met voldoend grote snelheid door het leidinggedeelte naar het benedenstroomse, en gezien in figuur 1 rechts van de leiding 1 opgesteld snijmechanisme worden bewogen om een effectief door het snijmechanisme verplaatsen van ook kleine resp. lichte knolgewassen 35 onder een effectief snijden van deze knolgewassen te kunnen waarborgen.

j6794

Claims (6)

1. Inrichting voor het snijden van knolgewassen, zoals aardappelen, voorzien van een gestel en een door het gestel 5 ondersteunde leiding waardoorheen tijdens bedrijf met behulp van een pomp vloeistof met daarin aanwezige knolgewassen kan worden verpompt, terwijl nabij een uiteinde van de leiding een snijmechanisme is opgesteld voor het snijden van de knolgewassen, met het kenmerk, dat tenminste een op het snijmechanisme aansluitende gedeelte van de 10 leiding aan zijn binnenomtrek is voorzien van zich in hoofdzaak in de lengterichting van de leiding uitstrekkende geleidingsorganen, die tussen de geleidingsorganen gelegen kanalen begrenzen, welke kanalen tenminste over het grootste gedeelte van hun lengte in open verbinding staan met het inwendige van de leiding.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de geleidingsorganen worden gevormd door zich in de lengterichting van de leiding uitstrekkend en in hoofdzaak radiaal naar binnen gerichte ruggen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat 20 de geleidingsorganen zijn aangebracht in een leidinggedeelte, dat aan zijn bovenstroomse uiteinde aansluit op een verder leidinggedeelte, dat gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van de knolgewassen tijdens bedrijf geleidelijk in doorsnede afneemt.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de hoogte van de geleidingsmiddelen vanaf hun stroomopwaartse uiteinden over een deel van hun lengte geleidelijk toeneemt en vervolgens constant blijft.

5. Inrichting volgens conclusies 3 en 4, met het kenmerk, dat de begrenzingsranden van de geleidelijk in hoogte toenemende delen van 30 de geleidingsorganen in het verlengde liggen van de binnenwand van het in doorsnede geleidelijk kleiner wordende leidinggedeelte.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat gemeten in omtreksrichting de breedte van de geleidingsorganen ongeveer gelijk is aan de breedte van de tussen de 35 geleidingsorganen gelegen kanalen. . j o ' ! /1