NL1006734C2 - Inrichting voor het mengen van veevoer. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET MENGEN VAN VEEVOER

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het mengen van veevoer.

Dergelijke inrichtingen zijn bekend en veelal 5 bestaan deze uit een reservoir dat ofwel stationair kan zijn, ofwel transportabel waarin twee soorten voer gemengd kunnen worden. Vervolgens kan het gemengde voer naar de plaats waar het door de dieren, zoals koeien, wordt gegeten, getransporteerd worden.

10 Deze bekende inrichtingen hebben verschillende nadelen. Eén nadeel is dat de boer twee handelingen moet verrichten, namelijk eerst de voersoorten in de menginrich-ting brengen en vervolgens het gemengde voer vanuit de menginrichting in de voergoot brengen. Ook kan het soms als 15 een nadeel worden beschouwd, dat de bekende inrichting niet goed benut kan worden om voer uit een voergoot, wat nog niet opgegeten is, met nieuw voer te mengen.

Het doel van de uitvinding is een inrichting te verschaffen waarmee het voer in de stal zelf gemengd kan 20 worden.

Volgens de uitvinding kan de inrichting door een trekker of een dergelijk voertuig of door een eigen motor worden voortbewogen en omvat de inrichting ten minste een aangedreven mengwerktuig, dat aan de zijkant van het voertuig 25 uitsteekt en waarmede tijdens het voortbewegen van het voertuig veevoer liggend naast het voertuig kan worden gemengd.

Volgens een ander aspect van de uitvinding kan de inrichting door een trekker of dergelijk voertuig of door een 30 eigen motor in een stal worden voortbewogen en omvat de inrichting een voorraadruimte voor veevoer en ten minste een mengwerktuig dat het veevoer uit de voorraadruimte met een andere hoeveelheid veevoer mengt, welk mengwerktuig zich 1006734 2 buiten de voorraadruimte bevindt.

Volgens een verder aspect van de uitvinding bezit de inrichting mechanisch aangedreven mengwerktuigen om het veevoer in een voergoot te mengen, welke inrichting een 5 sensor bezit om de plaats van het mengwerktuig ten opzichte van de voergoot te bepalen. Met deze constructie wordt bereikt, dat de positie van het mengwerktuig vanaf de bestu-ringsplaats, hetzij een trekker, hetzij elders, bepaald kan worden.

10 De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het mengen van veevoer, waarbij althans een deel van het veevoer aan een voergoot wordt toegevoerd en in de voergoot wordt gemengd door middel van een machinaal aangedreven werktuig.

15 De uitvinding zal aan de hand van een aantal uitvoeringsvoorbeelden nader worden toegelicht.

In figuur 1 is een bovenaanzicht van de stal afgebeeld waarin een menginrichting volgens de uitvinding zich bevindt; 20 Figuur 2 is een dwarsdoorsnede door een stal van figuur 1 met een achteraanzicht op de daarin bevindende menginrichting volgens een tweede uitvoeringsvorm;

Figuur 3 is een bovenaanzicht op een ander uitvoe-ringsvoorbeeld waarbij mengwerktuigen van de menginrichting 25 om opstaande assen draaien;

Figuur 4 is een bovenaanzicht op een andere uitvoering van de mengwerktuigen van de menginrichting welke werktuigen elk om een horizontale as draaien;

Figuur 5 is een bovenaanzicht van een uitvoerings- 30 voorbeeld, waarbij een menginrichting geschikt is voor het mengen van vast en vloeibaar voer;

Figuur 6 is een bovenaanzicht van een menginrichting, een reservoir voor verschillende voersoorten en met een mengwerktuig achter het reservoir.

35 De stal 1 volgens de figuren 1 en 2 bezit een tweetal rijen boxen 2, bijvoorbeeld voor koeien. Langs elke rij boxen is een voergoot 3 aanwezig, waarin voer wordt 1006734 3 neergelegd, zodat de koeien uit de voergoot kunnen eten.

Tussen de voergoten 3 is een strook of middenpad 4 aanwezig.

Deze strook of middenpad 4 wordt normalerwijze als looppad benut, bijvoorbeeld voor het vullen van de voergoten, 5 al dan niet met een trekker.

In figuur 1 is in de stal op de strook 4 een trekker 5 met een menginrichting 6 volgens de uitvinding geplaatst.

Deze menginrichting 6 omvat een reservoir 7, dat 10 door middel van een driepuntskoppeling 8 met een hefinrich-ting van de trekker 5 kan worden gekoppeld. Het reservoir 7 bezit twee ruimten, namelijk een ruimte 9 voor grof voer, zoals hooi en een ruimte 10 voor ander voer, zoals krachtvoer .

15 De ruimte 9 heeft aan beide zijden een afvoerin- richting 11, bijvoorbeeld een afvoerhand, waarmede het voer uit de ruimte 9 aan de voergoten 3 kan worden toegevoerd. Op dezelfde wijze bezit de ruimte 10 aan de linker- en rechterzijde een af voerinrichting 12, waarmede het voer uit de 20 ruimte 10 aan de voergoten 3 wordt toegevoerd. De menginrichting 6 bezit verder twee mengwerktuigen 13 door middel waarvan het aan de voergoten 3 toegevoerde voer wordt gemengd. Deze mengwerktuigen worden door middel van een niet afgeheelde, aan de achterzijde van het reservoir 7 aange-25 brachte aftakas via een overbrenging 14 aangedreven en draaien elk om een dwars op de rijrichting A verlopende as 15. De aftakas wordt achter het reservoir 7 - op op zichzelf bekende wijze - via de aftakas van de trekker aangedreven.

De aandrijving kan middelen bezitten om het toeren-30 tal van de mengwerktuigen te wijzigen. Verder kunnen er middelen zijn om één van de mengwerktuigen onafhankelijk van het andere stil te zetten. Ook kan de inrichting middelen bezitten om de mengwerktuigen uit de voergoot te heffen en in een transportstand te plaatsen waarbij de totale breedte van 35 de werktuigen binnen de toelaatbare transportbreedte van 3 meter komt.

Bij voorkeur bezitten de mengwerktuigen een niet afgebeelde sensor zodat de trekkerbestuurder vanaf de trekker 1006734 4 kan controleren of de mengwerktuigen goed zijn geplaatst.

In dit uitvoeringsvoorbeeld is de menginrichting aan de achterzijde 16 van een trekker geplaatst. Het kan echter ook gewenst zijn om de menginrichting aan de voorzijde 5 van de trekker aan te brengen wanneer de trekker een aftakas en een hefinrichting aan de voorzijde bezit.

De trekker kan voorzien zijn van een antenne 17 voor het radiografisch openen en sluiten van staldeuren 18.

In figuur 2 is de achterzijde van een menginrich-10 ting 19 volgens de uitvinding weergegeven. De inrichting bezit twee zijdelings uitstekende armen 20 aan elk waarvan een om een horizontaal in de rijrichting A van de inrichting zich uitstrekkende as roterend mengwerktuig 21 is aangebracht. Dit mengwerktuig 21 kan een aantal niet afgeheelde 15 naar buiten uitstekende tanden hebben. Het mengwerktuig is in de voergoot aangebracht en bezit speling ten opzichte van de zijwanden van de voergoot.

De zijwanden en de bodem van de voergoot kunnen afgerond zijn. Het zijdelings verstellen van de werktuigen 20 kan door middel van een hydraulische cilinder 22 plaatsvinden, die voorzien is van een accumulator 23 voor spoorcorrec-tie. De verstelling kan vanaf de trekker 5 worden bediend.

De aandrijving van de mengwerktuigen vindt plaats via een overbrenging vanaf de aftakas van de trekker.

25 Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 3 is de menginrichting 24 rechtstreeks aan de hefinrichting van de trekker 5 gekoppeld, hoewel de menginrichting desgewenst ook aan het reservoir, bijvoorbeeld het reservoir 7, kan worden bevestigd.

30 De menginrichting 24 heeft in dit geval om opwaart se assen 25 draaiende mengwerktuigen 26 met niet afgebeelde naar beneden uitstekende tanden.

De mengwerktuigen 26 worden via een overbrenging om de opstaande as aangedreven. Bij voorkeur roteren de meng-35 werktuigen 26 ten opzichte van elkaar in tegengestelde richtingen. In dit uitvoeringsvoorbeeld kan de boer het nieuwe grove voer bijvoorbeeld met de hand aan de voergoot toevoeren en de menginrichting kan het nieuwe voer met nog in 1006734 5 de goot liggend voer mengen.

De menginrichting 26 bezit middelen 27 om de afstand tussen de mengwerktuigen te wijzigen. Opgemerkt wordt, dat het gewenst is dat de wand 28 van de voergoot die 5 aan de zijde van de boxen 2 is gelegen hoger is uitgevoerd dan de wand die aan de zijde van de strook 4 is gelegen.

De menginrichting 29 volgens figuur 4 stemt op een aantal punten over een met de menginrichting volgens figuur 3 en overeenstemmende delen zijn dan ook met overeenstemmende 10 verwijzingscijfers aangegeven.

De menginrichting 29 bezit mengwerktuigen 30 die om een horizontale as 31 roteren, bij voorkeur in een zodanige richting, dat de onderzijde van het mengwerktuig in de rijrichting A van de trekker 5 beweegt. De mengwerktuigen 30 15 zij via een overbrenging 32 met de hef inrichting van de trekker 5 gekoppeld. Aan deze overbrenging 32 zijn steunwie-len 33 aangebracht, die op rails 34 aan de binnenzijde van de voergoten kunnen afsteunen. De steunwielen 33 kunnen in dit uitvoeringsvoorbeeld vrij draaien, maar desgewenst zouden ze 20 ook bij een gewijzigde constructie aangedreven kunnen worden.

Bij de uitvoeringsvorm van figuur 5 kan vloeibaar en vast voer worden gemengd.

In figuur 5 is een menginrichting 35 afgebeeld met een reservoir 36 voor vast voer en een tank 37 voor vloeibaar 25 voer, zoals mineralen.

Het reservoir 36 bezit afvoerinrichtingen 11 zoals bij figuur 1 is beschreven, terwijl de tank 37 afvoerleidin-gen 38 bezit die bij de afvoerleidingen 11 uitmonden. Op deze wijze kan het vloeibare voer bij het vaste voer gemengd 30 worden. Desgewenst kan aan het einde van de afvoerinrichting eventuele mengwerktuigen, zoals hiervoor beschreven, worden aangebracht.

De uitvoeringsvorm van figuur 6 vertoont een menginrichting 39 met een reservoir 40 voor verschillende 35 soorten voer. Het voer kan via leidingen 41 naar een aan de achterzijde van het reservoir 40 aangebracht mengwerktuig 42 worden toegevoerd.

Vanaf het mengwerktuig 42 zijn er afvoerleidingen 1006734 6 43 om het gemengde voer vanuit het mengwerktuig 42 aan de voergoten 3 toe te voeren.

In de afvoerleidingen 43 kunnen niet afgebeelde transportmiddelen, bijvoorbeeld een draaiende verplaatsings-5 schroef, aanwezig zijn om het voer in de leiding in de richting van de voergoot te verplaatsen.

De uitvinding is niet beperkt tot de uitvindings-vormen en desgewenst kunnen elementen van de ene uitvoeringsvorm bij de andere worden toegepast.

1006734

Claims (25)

1. Inrichting voor het mengen van veevoer, met het kenmerk, dat de inrichting door een trekker of een dergelijk voertuig of door een eigen motor kan worden voortbewogen en 5 ten minste een aangedreven mengwerktuig omvat, dat aan de zijkant van het voertuig uitsteekt en waarmede tijdens het voortbewegen van het voertuig veevoer liggend naast het voertuig kan worden gemengd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 10 dat de inrichting een voorraadruimte voor veevoer omvat en ten minste een mengwerktuig dat het veevoer uit de voorraadruimte met een andere hoeveelheid veevoer mengt, welk mengwerktuig zich buiten de voorraadruimte bevindt.

3. Inrichting voor het mengen van veevoer, met het 15 kenmerk, dat de inrichting door een trekker of dergelijk voertuig of door een eigen motor in een stal kan worden voortbewogen en dat de inrichting een voorraadruimte voor veevoer omvat en ten minste een mengwerktuig dat het veevoer uit de voorraadruimte met een andere hoeveelheid veevoer 20 mengt, welk mengwerktuig zich buiten de voorraadruimte bevindt.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting ten minste een mechanisch aangedreven mengwerktuig bezit om het veevoer in een voergoot 25 te mengen welke inrichting een sensor bezit ora de plaats van het mengwerktuig ten opzichte van de voergoot te bepalen.

5. Inrichting voor het mengen van veevoer, met het kenmerk, dat de inrichting mechanisch aangedreven mengwerk-tuigen bezit om het veevoer in een voergoot te mengen, welke 30 inrichting een sensor bezit om de plaats van het mengwerktuig ten opzichte van de voergoot te bepalen.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting een sensor bezit om de plaats van het mengwerktuig ten opzichte van de voergoot te 35 bepalen.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het mengwerktuig vanaf de trekker of een 1006734 ! dergelijk voertuig wordt aangedreven.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting middelen bezit om de snelheid van de mengwerktuigen te regelen.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting een tweetal mengwerktuigen bezit die in de voortbewegingsrichting gerekend aan weerszijden van de inrichting zijn gelegen.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, 10 dat de afstand tussen de mengwerktuigen kan worden ingesteld.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de instelling van de afstand vanaf de trekker kan geschieden .

12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 9 15 - 11, met het kenmerk, dat de afstand van de mengwerktuigen kan worden ingesteld op een maat die overeenstemt met de afstand van twee voergoten waartussen de inrichting kan bewegen, zodanig dat indien gewenst het voer in beide goten gelijktijdig kan worden gemengd.

13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het mengwerktuig om een opwaartse as aandrijfbaar is.

14. Inrichting volgens een der conclusies 1 - 12, met het kenmerk, dat het mengwerktuig om een liggende as aan- 25 drijfbaar is.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het mengwerktuig om een althans ten minste ongeveer in de voortbewegingsrichting van de inrichting verlopende as aandrijfbaar is. 30

16, Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het mengwerktuig om een dwars op de voortbewegingsrichting van de inrichting verlopende as aandrijfbaar is.

17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat het mengwerktuig een geleidingselement, bijvoorbeeld een 35 wiel, heeft dat over een in de voortbewegingsrichting verlopende ondersteuning zoals een rail kan afrollen en dat dient ter ondersteuning van het mengwerktuig.

18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 1006734 met het kenmerk, dat de inrichting voorzien is van een driepuntsbok waarmee deze aan een trekker kan worden gekoppeld.

19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat de inrichting ten minste een voorraadbak voor veevoer heeft.

20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de voorraadbak ten minste een uitlaat heeft voor het toevoeren van het veevoer aan een voergoot.

21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de uitlaat in de voortbewegingsrichting van de inrichting gerekend voor het mengwerktuig is gelegen.

22. Inrichting volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat de voorraadbak ten minste twee compartimenten 15 bezit en elk compartiment ten minste een uitlaat heeft, terwijl in de voortbewegingsrichting van de inrichting gerekend de uitlaat van het ene compartiment voor de uitlaat van het andere compartiment is gelegen.

23. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 20 met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een mengwerktuig en dat dit ten minste uit twee voorraadbakken veevoer krijgt toegevoerd, welk veevoer uit het mengwerktuig aan ten minste één afvoergoot wordt toegevoerd.

24. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de inrichting radiografische middelen heeft die kunnen samenwerken met radiografische middelen van een gebouw waarin het veevoer moet worden neergelegd, een en ander zodanig dat door de inrichting de deuren van het gebouw automatisch geopend en/of gesloten kunnen worden.

25. Werkwijze voor het mengen van veevoer, met het kenmerk, dat althans een deel van het veevoer aan een voergoot wordt toegevoerd en in de voergoot wordt gemengd door middel van een machinaal aangedreven werktuig. 10G6734