NL1006376C1 - Inrichting voor het bufferen en stuksgewijs laten passeren van hangers. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: inrichting voor het bufferen en stuksgewijs laten passeren van hangers.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting volgens de aanhef van conclusie 1.

Bij een dergelijke inrichting wordt het meeneemorgaan in zijn geheel met een bij voorkeur constante snelheid 5 langs de ophangrail voortbewogen. Aldus kan het meeneemorgaan een hanger meenemen en toevoegen aan een eventuele buffer van eerder aangevoerde hangers. Het meeneemorgaan heeft een onder een hoek staand vlak en wanneer het met dit vlak tegen hetzij een stroomafwaarts gelegen andere hanger, 10 hetzij een in een tegenhoudstand staande tegenhouder aankomt wordt het meeneemorgaan als gevolg van wigwerking weggedrukt van de ophangrail en komt zo in zijn inactieve stand te staan. De voorste hanger van de buffer zal slechts door het meeneemorgaan worden meegenomen indien de tegen-15 houder in een doorlaatstand staat. De tegenhouder wordt hierbij van buitenaf bediend om hetzij in de doorlaat-hetzij in de tegenhoudstand te worden gebracht.

Nadelig bij deze bekende inrichting is dat in de doorlaatstand een ongecontroleerd aantal hangers wordt 20 doorgelaten. Op het moment dat een bediener de tegenhouder weer in de tegenhoudstand brengt is het onbekend of er een hanger is doorgelaten, en zo ja hoeveel hangers er zijn doorgelaten.

Het doel van de onderhavige uitvinding is een inrich-25 ting te verschaffen waarbij deze nadelen worden ondervangen .

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt door het kenmerk van conclusie 1. Indien de tegenhouder in een doorlaatstand is geplaatst zal het eerstvolgende meenee-3 0 morgaan een hanger mee - kunnen nemen tot voorbij de tegenhouder. Deze hanger kan de voorste van een buffer zijn, of als er nog geen buffer gevormd is een van een toevoerplaats aan het begin van de ophangrail meegenomen hanger. Zodra de 1006376 - 2 - hanger de hangerdetectiemiddelen passeert geeft deze een stuursignaal af aan de tegenhouder om deze weer in de tegenhoudstand te zetten. Hiermee wordt gewaarborgd dat een gecontroleerd aantal hangers de tegenhouder passeert en dat 5 er zich op het moment van naar de tegenhoudstand bewegen van de tegenhouder geen hanger ter plaatse van de tegenhouder bevindt.

Een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding is vastgelegd in conclusie 2.

10 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening, waarin:

Fig. 1 schematisch een uitvoeringsvorm van de inrichting voor het bufferen en stuksgewijs laten passeren van hangers volgens de uitvinding in een eerste fase toont; en 15 Fig. 2 de inrichting volgens fig. 1 in een tweede fase toont.

In fig. 1 is een buisvormige ophangrail 11 in langs-doorsnede getoond waaraan hangers hl-h9 met een haakvormig deel zijn opgehangen. De hangers worden bijvoorbeeld ge-20 vormd door op zichzelf bekende kledinghangers waarop kledingstukken zijn gehangen. In de ophangrail 11 is een bedienbare tegenhouder 12 aangebracht. De tegenhouder 12 kan bijvoorbeeld pneumatisch bedienbaar zijn en omvat een op en neer beweegbare pen die in een tegenhoudstand (fig. 25 1) of in een doorlaatstand (fig. 2) kan staan. In de tegen houdstand steekt de pen uit boven de ophangrail 11. De hangers hl-h9 kunnen glijdend worden verplaatst over de ophangrail ll. Het verplaatsen van hangers vindt plaats doordat ze worden meegenomen door meeneemorganen 15, 15' .

30 Deze meeneemorganen 15, 15' bewegen zich nabij de bovenzijde van de ophangrail, in de tekening van rechts naar links, met een bij voorkeur constante snelheid. De meeneemorganen 15, 15' zijn scharnierbaar tussen een actieve en een inactieve stand verbonden met een bovenrail 20. De bovenrail 20 35 is boven de ophangrail 11 aangebracht en kan worden aangedreven. De scharnierpunten 19, 19' waarmee de meeneemorganen 15, 15' met de bovenrail 20 zijn verbonden bevinden zich aan de linkerzijde van de meeneemorganen 15, 15'. Een 1006376 - 3 - aandrijving van de bovenrail 20 zorgt er aldus voor dat de meeneemorganen 15, 15' achter de respectieve scharnierpun ten 19, 19' aan worden gesleept. Als gevolg van de zwaartekracht zal het uiteinde van het meeneemorgaan 15 dat tegen-5 over het scharnierpunt 19 ligt aan komen te liggen tegen de ophangrail 11, dit is de zogenaamde actieve stand van het meeneemorgaan 15. Dit uiteinde wordt gevormd door een meeneemvinger 16 die in de in fig. 1 getoonde actieve stand achter het haakvormige deel van de hanger h9 grijpt. Het 10 meeneemorgaan 15 is verder voorzien van een uitsparing 18 die groot genoeg is om over de dwarsdoorsnede van het haakvormige deel van de hanger heen te vallen. Dankzij de invloed van de zwaartekracht staan de meeneemorganen bij voorkeur in de actieve stand zonder dat er een extra kracht 15 op uitgeoefend moet worden. De invloed van de zwaartekracht kan ook worden aangevuld met of worden vervangen door veerspanning.

In fig. 2 is te zien dat het meeneemorgaan 15 rond zijn scharnierpunt 19 tegen de klok in verdraaid is. De 20 meeneemvinger 16 is als gevolg hiervan zover omhoog getild dat het haakvormige deel van de hanger h9 niet langer wordt meegenomen. Het haakvormige deel is buiten de uitsparing 18 komen te liggen. Deze verdraaiing van het meeneemorgaan 15 naar de zogenaamde inactieve stand wordt veroorzaakt door-25 dat het vlak 17 aan de onderzijde van het meeneemorgaan 15, aan is komen te liggen tegen het haakvormige deel van de stroomafwaarts gelegen hanger h8. Deze inactieve stand zal het meeneemorgaan 15 blijven innemen zolang het niet de vrijheid krijgt om als gevolg van de zwaartekracht weer 30 naar beneden te vallen. Dit kan worden veroorzaakt doordat het meeneemorgaan 15 met zijn vlak 17 telkens stuit op stroomafwaarts gelegen andere hangers h2-h7 hetzij een in een tegenhoudstand staande tegenhouder 12. In fig. 2 staat de tegenhouder 12 echter in een doorlaatstand. Dit betekent 35 dat het meeneemorgaan 15 na het passeren van de hanger h3 met zijn meeneemvinger 16 weer naar beneden kan vallen en aldus achter het haakvormige deel van de hanger h2 zal haken en deze mee zal nemen. Indien echter de tegenhouder 1006376 - 4 - 12 in een tegenhoudstand had gestaan, dan zou het mee-neemorgaan 15 de hanger h2 over een zeer kleine afstand hebben meegenomen, te weten tot het vlak 17 tegen de tegen-houder 12 aan zou zijn gekomen en eerst na het passeren van 5 de tegenhouder 12 weer zijn actieve stand hebben ingenomen.

Stroomafwaarts van de tegenhouder 12 zijn volgens de uitvinding zijdelings van de ophangrail 11 hangerdetectie-middelen 24 aangebracht. De hangerdetectiemiddelen 24 dienen ertoe te registreren dat een hanger voorbijkomt. Met 10 voordeel werken de hangerdetectiemiddelen 24 zodanig samen met de bedienbare tegenhouder 12 dat zodra een hanger voorbij de hangerdetectiemiddelen 24 komt, een stuursignaal wordt afgegeven aan de tegenhouder 12 om deze in een tegenhoudstand te brengen. Eventuele volgende hangers kunnen dan 15 niet worden meegenomen door een volgend meeneemorgaan 15. Zolang de tegenhouder 12 in de tegenhoudstand staat zorgen de passerende meeneemorganen 15 er wel voor dat alle hangers een plaatsje opschuiven, namelijk een plaats die is vrijgemaakt door een meegenomen hanger. De hangerdetectie-20 middelen kunnen bijvoorbeeld worden gevormd door een elec-trisch oog of een sprietschakelaar.

Door de afstand tussen de hangerdetectiemiddelen 24 en de tegenhouder 12 kleiner te kiezen dan de afstand tussen twee elkaar opvolgende meeneemorganen 15, 15' wordt met 25 voordeel bereikt dat telkens maximaal één hanger per bedie-ningssignaal wordt doorgelaten. Dit bedieningssignaal is bijvoorbeeld afkomstig van een bediener of een stroomafwaarts gelegen station zoals een kledingsorteercarrousel, en zorgt ervoor dat de tegenhouder 12 in de doorlaatstand 30 wordt gebracht. Zonder een bedieningsignaal kan dus geen enkele hanger de tegenhouder passeren en na afgifte van een bedieningssignaal is door de samenwerking tussen de hangerdetectiemiddelen 24 en de tegenhouder 12 gewaarborgd dat slechts één hanger wordt doorgelaten.

35 In plaats van de getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn er vele varianten denkbaar die eveneens voldoen aan de uitvindingsgedachte zoals beschreven in de conclusies. Zo is het ook mogelijk 1006376 - 5 - om het meeneemorgaan zodanig uit te voeren dat het slechts in zijn geheel in verticale richting op en neer kan bewegen en waarbij het voorste deel van de onderzijde van het meeneemorgaan is afgeschuind.

5 Aldus is volgens de uitvinding een inrichting ver schaft waarop meerdere hangers kunnen worden gebufferd die gegarandeerd stuk voor stuk weer kunnen worden vrijgegeven. Het doorlaten van de hangers vindt zeer gecontroleerd plaats, waardoor tevens wordt voorkomen dat een hanger klem 10 kan komen te zitten tussen de tegenhouder en een meeneemorgaan.

1006376

Claims (2)

1. Inrichting voor het bufferen en stuksgewijs laten passeren van hangers (hl-h9), omvattende een ophangrail (11) waaraan de hangers met een haakvormig deel kunnen worden opgehangen en waarover de hangers glijdend kunnen 5 worden verplaatst, een bedienbare tegenhouder (12) die de hangers op de ophangrail kan tegenhouden, ten minste één langs de ophangrail beweegbaar meeneemorgaan (15) met een meeneemvinger (16) die achter het haakvormige deel van een op de ophangrail hangende hanger (h9) kan grijpen, welk 10 meeneemorgaan een vlak (17) heeft dat ten opzichte van de verplaatsingsrichting onder een hoek staat, waarbij het meeneemorgaan beweegbaar is tussen een actieve stand waarin een hanger door de meeneemvinger kan worden meegenomen en een inactieve stand waarin de meeneemvinger over hangers 15 heen kan glijden, en waarbij het vlak zodanig is uitgevoerd dat het meeneemorgaan in de inactieve stand wordt gedrukt als het vlak hetzij tegen een stroomafwaarts gelegen andere hanger (h2-h8), hetzij tegen een in een tegenhoudstand staande tegenhouder aankomt, met het kenmerk, dat stroomaf-20 waarts van de tegenhouder hangerdetectiemiddelen (24) zijn aangebracht die zijn ingericht om na detectie van een hanger een stuursignaal af te geven aan de tegenhouder om deze in de tegenhoudstand te brengen.

2. Inrichting volgens conclusie 1 waarbij meerdere elkaar opvolgende meeneemorganen zijn voorzien, met het kenmerk, dat de afstand tussen de hangerdetectiemiddelen (24) en de tegenhouder (12) kleiner is dan de afstand tussen twee elkaar opvolgende meeneemorganen (15, 15'). 30 1006376