NL1004791C2

NL1004791C2 - Werkwijze en matrijs voor het vormen van een uit een afdichtring en vasthoudring bestaand afdichtsamenstel.

Info

Publication number: NL1004791C2
Application number: NL1004791A
Authority: NL
Inventors: Peter Evert Jacobus De Greef; Arnoldus Franciscus Co Kanters
Original assignee: Wavin Bv
Priority date: 1996-12-16
Filing date: 1996-12-16
Publication date: 1998-06-17
Also published as: WO1998026916A1; DE69717306T2; EP0944465A1; PL185671B1; DK0944465T3; DE69717306D1; AU5346498A; PL334101A1; EP0944465B1; ATE228051T1

Description

965212/Iem

Korte aanduiding: Werkwijze en matrijs voor het vormen van een uit een afdichtring en vasthoudring 5 bestaand afdichtsamenstel.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een matrijs voor het vormen van een in hoofdzaak binnenin een mofeind van een buisverbinding te plaatsen afdichtsamenstel, 10 omvattende een afdichtring uit een elastomeer materiaal en een vasthoudring uit relatief stijf thermoplastisch kunststof materiaal, waarbij de afdichtring en de vasthoudring vast met elkaar zijn verbonden en in het algemeen coaxiaal in het verlengde van elkaar liggen.

15 Een dergelijk afdichtsamenstel is beschreven in de niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 1 000 584. Het betreffende afdichtsamenstel bleek met bekende technieken niet op bevredigende wijze te kunnen worden gevormd.

20 De uitvinding heeft daarom tot doel een werkwijze en matrijs te verschaffen waarmee op een doelmatige wijze een afdichtsamenstel van het beschreven type kan worden gevormd dat aan alle daaraan te stellen eisen kan voldoen.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door de 25 werkwijze volgens conclusie l en de matrijs volgens conclusie 6.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de werkwijze en matrijs volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand 30 van de tekening, waarin: fig. 1 een axiale doorsnede is van een gedeelte van een mofeind van een buisverbinding waarin een volgens de uitvinding gevormd afdichtsamenstel is aangebracht, en fig. 2 in axiale doorsnede een gedeelte van een matrijs 35 volgens de uitvinding weergeeft met daarin het gevormde afdichtsamenstel .

In fig. 1 is een gedeelte van een gedeelte van een mofeind 1 van een buisdeel weergegeven. Het mofeind 1 is aan de binnenzijde voorzien van een afzonderlijk afdichtsamen- 1004791 2 stel 2. In het mof eind kan een spie-eind 3 van een ander buisdeel worden gestoken teneinde een verbinding tussen deze twee buisdelen te vormen. In het bijzonder zijn de buisdelen gevormd uit kunststofmateriaal, zoals polyvinylchloride 5 (PVC) of polypropeen (PP) of uit een ander voor buizen geschikt materiaal.

Het afdichtsamenstel 2 omvat een afdichtring 4 uit een elastomeer materiaal en een vast daarmee verbonden vasthoud-ring 5 uit een stijf materiaal. De afdichtring 4 is bestemd 10 om bij in het mofeind 1 gestoken spie-eind 3 te zorgen voor de afdichting tussen het mofeind 1 en het spie-eind 3. De vasthoudring is bij voorkeur vervaardigd uit een stijf kunststofmateriaal, bijvoorbeeld polypropeen.

Het afdichtsamenstel 2 wordt bij voorkeur vervaardigd 15 door co-injectie, waarbij tijdens het vormproces de afdichtring 4 en de vasthoudring 5 vast met elkaar worden verbonden. De afdichtring 4 bestaat daarom bij voorkeur uit een thermoplastisch elastomeer dat zich gemakkelijk hecht aan het materiaal van de vasthoudring 5.

20 In de weergegeven uitvoeringsvorm is het afdichtsamen stel aan de buitenzijde voorzien van een rondlopende, naar buiten uitstekende ribbe 6. Deze ribbe 6 valt, bij voorkeur passend, in een aan de binnenzijde van het mofeind 1 aangebrachte groef 7. Op deze wijze wordt bereikt dat het af-25 dichtsamenstel 2 in axiale richting zeer goed is gepositioneerd ten opzichte van het mofeind 1.

De vasthoudring 5 is aan de van de afdichtring 4 afgekeerde zijde voorzien van een naar buiten uitstekende rand 8. Deze rand 8 ligt tegen het kopse einde 9 van het mofeind 30 1 aan of op een geringe afstand daarvan, als het afdichtsa menstel 2 in het mofeind 1 is aangebracht. De rand 8 dient ervoor om de spleet 10 tussen de vasthoudring 5 en het mofeind 1 te camoufleren. De rand 8 is niet noodzakelijk voor de positionering van het afdichtsamenstel 2 in het 35 mofeind l.

In de niet-voorgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 1· 000 584 zijn een aantal andere mogelijke uitvoerings- 1 C'Cl 47 b 3 vormen van een afdichtsamenstel van het bovengenoemde type nader beschreven, die met de hierna beschreven werkwijze kunnen worden gevormd.

De werkwijze voor het vormen van het bovenbeschreven 5 afdichtsamenstel 2 wordt beschreven aan de hand van fig. 2, waarin in axiale doorsnede een gedeelte van een matrijs is weergegeven met daarin het gevormde afdichtsamenstel 2.

Allereerst wordt de vasthoudring 5 door spuitgieten gevormd in een eerste martijsholte van een matrijs (niet 10 weergegeven). Vervolgens wordt de matrijs geopend, waarbij de vasthoudring 5 op een eerste kern 11 blijft vastzitten, en wordt de eerste kern 11 met de vasthoudring 5 verplaatst naar een positie waarin de afdichtring 4 door spuitgieten wordt gevormd in een tweede matrijsholte 10. Deze situatie 15 is weergegeven in fig.2.

De tweede matrijsholte 10 wordt begrensd door een tweede kern 12 en een ringvormig buitendeel 13 van de matrijs en een gedeelte van de reeds gevormde vasthoudring 5.

Ter plaatse van de overgang tussen de vasthoudring 5 en 20 de in de tweede matrijsholte 10 te vormen afdichtring 4 ligt de vasthoudring 5 klemmend tegen de in de vasthoudring 5 stekende en iets taps toelopende kern 12 aan en dicht daar ter plaatse de tweede matrijsholte 10 af. De conische vorm van de kern 12 is gewenst opdat bij het sluiten van de 25 matrijs, waarbij de kern 12 en het buitendeel in axiale richting ten opzichte van de kern 11 met daarop de vasthoudring 5 bewegen, er voldoende speling is tussen de voorzijde van de kern 12 en de vasthoudring 5, zodat de kern 12 gemakkelijk langs de vasthoudring 5 kan lopen, en bij gesloten 30 matrijs de vasthoudring 5 klemmend op de kern 12 zit om ten opzichte daarvan goed af te dichten. Door aan het vrije einde van de vasthoudring 5 nog een afronding 15 aan te brengen, wordt het inlopen van de kern 12 in de vasthoudring 5 nog verder vereenvoudigd.

35 Het buitendeel 13 is ringvormig om te voorkomen dat er op de afdichtring 4 naden ontstaan, die de oorzaak van lekkage zouden kunnen zijn. Het gedeelte van het buitendeel 1 004791 4 13 dat tegen de vasthoudring 5 aanligt, is eveneens conisch uitgevoerd om een stevige klemming op de vasthoudring 5 te bewerkstelligen en daardoor een goede afdichting daar ter plaatse.

5 Tijdens het inspuiten van het materiaal van de afdicht- ring 4 in de tweede matrijsholte 10, via een aanspuitdeel 16, wordt door de stroming en de druk van het ingespoten materiaal de afdichting tussen de vasthoudring 5 en de kern 12 nog versterkt. Voor het geleiden van de stroming van het 10 ingespoten materiaal heeft de vasthoudring aan de naar het aanspuitdeel 16 gerichte zijde een speciale vorm, zoals te zien is in fig. 2.

Tussen de vasthoudring 5 en de kern 12 is een ruimte 17 aanwezig. Deze ruimte 17 is aangebracht om te voorkomen dat 15 na het spuiten van de afdichtring 4 er een rand aan de binnenzijde van de vasthoudring 5 zou ontstaan, die bij het in het mofeind 1 met afdichtsamenstel 2 brengen van een (niet aangeschuind of afgebraamd) spie-eind 3 problemen zou kunnen opleveren. De minimale rand die nu overblijft, geeft 20 bij het inbrengen van het spie-eind 3 geen montageproblemen, aangezien deze rand in de bewegingsrichting van het spie-eind 3 niet storend is.

In de matrijs liggen de vasthoudring 5 en de tweede matrijsholte 10 in axiale richting vrijwel in het verlengde 25 van elkaar om het ontvormen van het gevormde afdichtsamenstel 2, in het bijzonder de afdichtring 4 ervan, mogelijk te maken zonder dat beschadigingen optreden. Na het afkoelen krijgt de afdichtring 4 zijn gewenste conische vorm.

Bij het ontvormen van het afdichtsamenstel 2 wordt 30 eerst de kern 12 uitgetrokken, hetgeen met een lineaire beweging kan, aangezien in de matrijs de gevormde afdichtring 4 zich in hoofdzaak in axiale richting uitstrekt. Hierdoor kan ook het aanspuitdeel 16 (hot runner) van een bekende constructie zijn. Er is daarbij voldoende ruimte 35 tussen het buitendeel 13 en de kern 12 om de afdichtring 4 onbeschadigd te houden. Dit wordt verder bevorderd door een afronding 18 aan het buitendeel 13 en daarmee aan de af- 1004791 5 dichtring 4, die verhindert dat bij het uittrekken van de kern de afdichtring 4 ingesneden of beschadigd wordt.

Vervolgens wordt het buitendeel 13 in axiale richting bewogen terwijl een matrijsdeel 14 nog niet beweegt en de 5 vasthoudring 5 vasthoudt op de kern ll. Daardoor wordt gewaarborgd dat het afdichtsamenstel 2 niet in het buitendeel 13 blijft hangen. Bij het verder openen van de matrijs, waarbij ook het matrijsdeel 14 wordt bewogen, wordt het afdichtsamenstel 2 van de kern 11 kan worden getrokken.

10 De kern 12 en het buitendeel 13 zijn opgebouwd uit een aantal platen. Ter plaatse van de deelvlakken tussen de platen zijn ontluchtingen 21, 21a, 21b, 21c, enz. aange bracht. Door de plaats van deze ontluchtingen zullen de daardoor eventueel op de afdichtring 4 achterblijvende 15 aftekeningen geen risico van lekkage geven, omdat de aftekeningen niet op kritische plaatsen zitten.

I 4731

Claims

1. Werkwijze voor het vormen van een in hoofdzaak binnenin een mofeind (1) van een buisverbinding te plaatsen afdicht- 5 samenstel (2), omvattende een afdichtring (4) uit een elastomeer materiaal en een vasthoudring (5) uit relatief stijf thermoplastisch kunststofmateriaal, waarbij de afdichtring (4) en de vasthoudring (5) vast met elkaar zijn verbonden en in het algemeen coaxiaal in het verlengde van elkaar liggen, 10 welke werkwijze de stappen omvat van het vormen van de vasthoudring (5) in een eerste matrijsholte van een matrijs, het daarna vormen van de afdichtring (4) in een tweede matrijsholte (10) die gedeeltelijk wordt begrensd door een gedeelte van de vasthoudring (5), waarbij de tweede matrijsholte (10) 15 ter plaatse van de overgang tussen de vasthoudring (5) en de andere binnenwanddelen van de tweede matrijsholte (10) wordt afgedicht doordat de vasthoudring (5) aan de binnenzijde op een in de vasthoudring (5) stekend en de binnenzijde van de afdichtring (4) vormend kerndeel (12) van de matrijs wordt 20 geklemd en een de buitenzijde van de afdichtring (4) vormend buitendeel (13) van de matrijs tegen de buitenzijde van de vasthoudring (5) wordt geklemd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij bij het vormen 25 van de vasthoudring (5) de rand van de vasthoudring (5) aan de binnenzijde ter plaatse van de overgang naar de te vormen afdichtring (4) wordt voorzien van een afronding (15).

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij bij het 30 vormen van de vasthoudring (5) de binnendiameter van een op de overgang naar de te vormen afdichtring (4) aansluitend gedeelte van de vasthoudring (5) enigszins groter wordt gemaakt dan de binnendiameter van de rest van de vasthoudring (5). 35

4. Werkwijze volgens een der conclusies 1-3, waarbij het gevormde afdichtsamenstel (2) wordt ontvormd doordat eerst /“· / • W' h L 'i,' L de afdichtring (4) wordt ontvormd, waarbij het afdichtsamen-stel (2) in de matrijs wordt vastgehouden, en vervolgens het afdichtsamenstel (2) uit de matrijs wordt geworpen.

5. Werkwijze volgens een der conclusies 1-4, waarbij bij het ontvormen van de afdichtring (4) eerst de binnenzijde wordt ontvormd door het in axiale richting uittrekken van het kerndeel (12) en daarna de buitenzijde wordt ontvormd door het in axiale richting wegtrekken van het buitendeel 10 (13).

6. Matrijs voor het vormen van een in hoofdzaak binnenin een mofeind (1) van een buisverbinding te plaatsen afdichtsamenstel (2), omvattende een afdichtring (4) uit een elas- 15 tomeer materiaal en een vasthoudring (5) uit relatief stijf thermoplastisch kunststofmateriaal, waarbij de afdichtring (4) en de vasthoudring (5) vast met elkaar zijn verbonden en in het algemeen coaxiaal in het verlengde van elkaar liggen, welke matrijs een eerste kerndeel (11) omvat dat de binnen-20 vorm van een deel van de vasthoudring (5) bepaalt, alsmede een tweede kerndeel (12), een om het tweede kerndeel (12) te plaatsen ringvormig buitendeel (13) en een om het buitendeel (13) te plaatsen vierde matrijsdeel (14), waarbij in de toestand van de matrijs waarin de afdichtring (4) wordt 25 gevormd de op het eerste kerndeel (11) geplaatste vasthoudring (5), het tweede kerndeel (12), het buitendeel (13) en het vierde matrijsdeel (14) zodanig ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd, dat deze een tweede matrijsholte (10) voor het vormen van de afdichtring (4) begrenzen, die zich 30 in hoofdzaak in het axiale verlengde van de vasthoudring (5) uitstrekt, waarbij het tweede kerndeel (12) afdichtend aansluit de binnenzijde van de vasthoudring (5), het buitendeel (13) afdichtend aansluit op de buitenzijde van de vasthoudring (5) en het vierde matrijsdeel (14) de vasthoud-35 ring op het eerste kerndeel (11) vasthoudt.

7. Matrijs volgens conclusie 6, waarin het op de binnen- 1004791 zijde van de vasthoudring (5) aansluitende deel van het tweede kerndeel (12) taps toelopend is uitgevoerd.

8. Matrijs volgens conclusie 6, waarin het op de buiten-5 zijde van de vasthoudring (5) aansluitende deel van het buitendeel (13) conisch is uitgevoerd.

9. Matrijs volgens een der conclusies 6-8, waarin het buitendeel (13) ter plaatse van de overgang naar het tweede 10 kerndeel(12) is voorzien van een afronding (18). 1004791