NL1002155C2 - Inrichting voor het ondersteunen van meerdere achter elkaar opgestelde planten. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het ondersteunen van meerdere achter elkaar opgestelde planten.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het 5 ondersteunen van meerdere achter elkaar opgestelde planten.

In vele gevallen worden planten vanaf de kwekerijen aan verkooppunten, zoals tuincentra, toegevoerd in bakken of dergelijke waarin meerdere planten bevattende potten of dergelijke in naast en achter elkaar gelegen rijen zijn opgesteld. Tijdens transport van 10 dergelijke planten zijn in het bijzonder bij 1 angstengelige planten de planten bijeengebonden met behulp van een om de zich omhoog uitstrekkende stengels of stelen, takken of dergelijke van de planten geslagen touw. Bij het verkooppunt wordt dit touw doorgesneden om de planten gemakkelijk toegankelijk te maken voor verkoop. In het bij-15 zonder bij zelfbedieningszaken, waar de klanten zelf een een plant bevattende pot uit de bak of dergelijke houder kunnen uitnemen bestaat daarbij het gevaar, dat de planten met potten omvallen en/of dat de lange zich omhoog uitstrekkende stengels, takken of dergelijke op ongewenste wijze ombuigen, hetgeen niet alleen schadelijk voor de 20 planten is, maar ook een aantrekkelijk tentoonstellen van de planten verhindert.

Met de uitvinding wordt beoogd dit probleem op te lossen.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt met behulp van een inrichting voor het ondersteunen van meerdere achter elkaar 25 opgestelde planten, welke is voorzien van middelen, die een zijdelingse beweging van de planten tegengaan, terwijl tussen een tweetal achter elkaar opgestelde planten een verwijderbaar steunorgaan is aangebracht.

Door toepassing van de inrichting volgens de uitvinding 30 wordt een zijdelings omvallen van de potten bevattende planten en/of een zijdelings ombuigen of omknikken van zich omhoog uitstrekkende stengels, takken of dergelijke van de planten tegengegaan. Ook met behulp van een tussen een tweetal achter elkaar opgestelde planten aangebracht steunorgaan wordt een ongewenste beweging van de planten 35 bevattende potten en/of van zich omhoog uitstrekkende stengels, takken en dergelijke verhinderd. Verder kan na verwijdering van een voor een 100 2 1 55 2 steunorgaan staande plant het steunorgaan worden verwijderd, zodat dan de achter dit steunorgaan staande plant gemakkelijk toegankelijk wordt.

Een verder voordeel van deze constructie is nog, dat een 5 meer naar achteren opgestelde plant eerst toegankelijk wordt na uitnemen van een meer naar voren opgestelde plant, zodat een willekeurig uitnemen van de planten door de afnemers wordt tegengegaan.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuur schematisch weergegeven uitvoerings-10 vorm van een inrichting volgens de uitvinding.

Zoals in de figuur is weergegeven worden in potten 1 opgekweekte planten 2 veelal in bakken of kratten 3 vanaf de kweker naar de verkooppunten getransporteerd. Daarbij staan in de kist of krat veelal enige potten in een rij naast elkaar, terwijl meerdere 15 rijen van naast elkaar gelegen potten achter elkaar in de krat zijn opgesteld. In de figuur is slechts een rij van enige naast elkaar opgestelde potten 1 weergegeven, maar het zal duidelijk zijn, dat in de krat 3 meerdere van dergelijke rijen achter elkaar kunnen worden opgesteld.

20 Voor transport worden in het bijzonder bij planten met lange stengels of lange takken, zoals bijvoorbeeld bij klimplanten, de stengels, takken of dergelijke van in een krat staande planten omgeven door een touw om de stengels, takken of dergelijke bijeen te houden. Bij het verkooppunt wordt dit touw doorgesneden om afnemers in staat 25 te stellen een een plant 2 bevattende pot 1 uit de krat 3 uit te nemen.

Om nu de stengels, takken of dergelijke in een rechtopstaande stand te ondersteunen wordt gebruik gemaakt van de in de figuur weergegeven inrichting 4 volgens de uitvinding. Deze inrichting 30 omvat aan zijn onderzijde een rechthoekig raam 5 waarvan de afmeting is aangepast aan de gebruikelijke afmeting van de bovenste be-grenzingsrand van de krat 3, zodat het raam 5 op de weergegeven wijze op de bovenrand van de krat 3 kan worden geplaatst en het voetstuk van de inrichting vormt.

35 Met het raam 5 zijn enige zich vanaf het raam 5 omhoog uitstrekkende staven 6 verbonden, met behulp waarvan een tweetal op 100 2 1 55 3 enige afstand boven het raam 5 gelegen balken 7 en 8 met het raam 5 zijn verbonden. Deze zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende balken 7 en 8 zijn in de gebruiksstand van de inrichting 4 ten minste nagenoeg verticaal boven een tweetal zich evenwijdig aan elkaar uitstrekkende 5 randen van de bak 3 gelegen, waarbij de lengte van de balken 7 en 8 ten minste nagenoeg gelijk is aan de lengte van deze randen van de bak 3, zoals uit de figuur duidelijk zal zijn.

Aan een uiteinde zijn de beide balken 7 en 8 verbonden door een zich tussen de desbetreffende uiteinden van de balken 7 en 8 10 uitstrekkende balk 9.

Zoals verder uit de figuur blijkt zijn in de beide, in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld door hoekijzers gevormde balken 7 en 8 op regelmatige afstand van elkaar gaten 10 aangebracht.

Verder omvat de inrichting een aantal staven 11 waarvan de 15 uiteinden 12 en 13 ten opzichte van het overige deel van de staven 11 haaks zijn omgebogen en zich daarbij nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken. Verder is in iedere staaf 11 op korte afstand van het omgebogen uiteinde 12 een aanslag 14 aangebracht, bijvoorbeeld gevormd door een pen, die is gestoken in een in de staaf 11 aangebracht gat.

20 Zoals in de figuur is weergegeven is iedere staaf 11 gestoken door een in de balk 8 aangebracht gat 10 en kan daarbij een stand innemen, waarbij de staaf 11 ten minste nagenoeg recht onder de desbetreffende balk 8 hangt en waarbij de aanslag 14 op de bovenzijde van de balk 8 rust. Door het aanbrengen van de aanslag 14 wordt 25 verhinderd, dat de staaf 11 ten opzichte van de balk 8 zo ver naar beneden kan bewegen, dat de gebogen aansluiting tussen de staaf 11 en het omgebogen uiteinde 12 ter hoogte van het in de balk 8 aangebrachte gat 10 komt te liggen. In dat laatste geval zou de staaf 11 de neiging hebben om zich ten opzichte van de balk 8 schuin naar beneden in de 30 richting van de tegenover liggende zijkant van de inrichting te gaan uitstrekken. Door het aanbrengen van de aanslag 14 wordt bewerkstelligd, dat de staaf 11, indien hij onder de balk 8 hangt, bij normaal gebruik van de inrichting zich nagenoeg verticaal uitstrekt.

Zoals verder in de figuur is weergegeven is de punt van het 35 omgebogen uiteinde 13 afgeplat, zodanig, dat het uiteinde 13 niet uit het desbetreffende gat kan worden getrokken.

100 2 1 55 4

Vanuit de onder de balk 8 hangende stand van de staaf 11 kan de staaf 11 omhoog worden bewogen en in zijn hoogste stand, waarin het omgebogen uiteinde 13 ter hoogte van de balk 8 is gelegen, over 90° worden verzwenkt om het omgebogen uiteinde 12 in een in de balk 7 5 aangebracht gat 10 te steken, zoals in de figuur voor de meest linkse staaf 11 is weergegeven. Het zal duidelijk zijn, dat in deze stand de staaf 11 een steunorgaan vormt voor de stengels, takken of dergelijke van de in de figuur weergegeven planten en de planten, die in de bak 3 in een rij voor de weergegeven rij staan opgesteld. Het zal duidelijk 10 zijn, dat zo tussen de in de bak geplaatste achter elkaar gelegen rijen planten steunorganen 11 kunnen zijn opgesteld, die evenals het door de achterste balk 9 gevormde steunorgaan en de door de balken 7 en 8 gevormde steunmiddelen bewerkstelligen, dat de zich omhoog uitstrekkende stengels, takken of dergelijke van de planten 2 niet op 15 ongewenste wijze ombuigen of afknikken en tevens een scheiding bewerkstelligen tussen de achter elkaar geplaatste planten.

Het uitnemen van de in de bak geplaatste planten bevattende potten zal na het vanuit de horizontale stand in de weergegeven verticale stand brengen van de gezien in de figuur meest rechtse stang 20 11 plaatsvinden vanuit het in de figuur weergegeven rechter einde van de bak. Na verwijdering van de planten uit de voorste rij kan, gerekend in de figuur de tweede staaf 11 van rechts vanuit de horizontale stand in de weergegeven verticale stand worden gebracht, waarop de in de tweede rij staande planten gemakkelijk toegankelijk 25 worden, enzovoorts.

Het door de balken 7-9 gevormde de steunorganen of staven ondersteunende gesteldeel is in hoofdzaak U-vormig uitgevoerd, zodat de planten aan de open zijde van dit gesteldeel zonder moeite kunnen worden uitgenomen.

30 De afstand tussen de in horizontale stand opgestelde staven 11 en het door het raam 5 gevormde voetstuk zal aangepast zijn aan de lengte van de stengels, takken en dergelijke van de op te nemen planten.

Het zal duidelijk zijn, dat er binnen de geest en be-schermingsomvang van de uitvinding variaties en/of aanvullingen op de 35 weergegeven uitvoeringsvorm denkbaar zijn. Zo kan de inrichting bijvoorbeeld aan de zijkanten zijn voorzien van zich in de lengte- 100 2 1 55 5 richting van de bak uitstrekkende schotten of schermen, terwijl ook de tussen de achter elkaar gelegen rijen planten aangebrachte steun-organen in plaats van door de staven 11 bijvoorbeeld ook kunnen worden gevormd door zich in hun werkzame stand verticaal uitstrekkende 5 schermen of schotten, die gemakkelijk verwijderbaar zijn.

100 2 1 55

Claims (8)

1. Inrichting voor het ondersteunen van meerdere achter elkaar opgestelde planten, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van 5 middelen, die een zijdelingse beweging van de planten tegengaan, terwijl tussen een tweetal achter elkaar opgestelde planten een verwijderbaar steunorgaan is aangebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het steunorgaan wordt gevormd door een staaf, die zich in zijn werkzame 10 stand ten minste nagenoeg horizontaal tussen achter elkaar opgestelde planten uitstrekt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de staaf in zijn lengterichting verschuifbaar is geleid door een aan een zijkant van de inrichting gelegen orgaan en ten opzichte van de 15 steun kan worden verschoven vanuit de werkzame althans nagenoeg horizontale stand in een nagenoeg verticale stand.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de staaf in zijn werkzame stand op enige afstand boven een voetstuk van de inrichting is gelegen.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de steunorganen worden ondersteund door een in hoofdzaak U-vormig gesteldeel.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een staaf is voorzien van omgebogen uiteinden, die in de 25 werkzame stand van de staaf zijn ingestoken in openingen, die zijn aangebracht in een tweetal zich in hoofdzaak evenwijdige aan elkaar uitstrekkende gestelbalken van de inrichting.

7. Inrichting volgens conclusies 3 en 6, met het kenmerk, dat een staaf op korte afstand van een omgebogen uiteinde is voorzien van 30 een aanslag, die in een verticale stand van de staaf op een gestelbalk rust ter begrenzing van de verschuiving van de staaf.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een raamvormig voetstuk, dat geschikt is om op de rand van een krat of dergelijke te rusten. 100 2 1 5 5