<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING neergelegd tot staving van een aanvraag voor
BELGISCH OCTROOI geformuleerd door
CHICAGO METALLIC CONTINENTAL N. V. voor
EMI1.1
"Ophanginrichting voor plafondstrukturen" als UITVINDINGSOCTROOI.
<Desc/Clms Page number 2>
"Ophanginrichting voor plafondstrukturen" Deze uitvinding heeft betrekking op een ophanginrichting voor plafondstrukturen, met andere woorden de samenbouw van verbindings-en bevestigingselementen om draagliggers voor plafondstrukturen en dergelijke aan te brengen onder een dragende plafondkonstruktie.
Men kent reeds ophanginrichtingen voor plafondstrukturen die er in hoofdzaak in bestaan dat in één richting bepaalde draagliggers op een relatief korte afstand van mekaar aangebracht worden en waarbij kabelgoten en dergelijke tussen zulke op een relatief korte afstand ten opzichte van elkaar aangebrachte draagliggers bevestigd kunnen worden, terwijl de dwarsgerichte draagliggers eenvoudig tussen de voornoemde langsgerichte draagliggers worden aangebracht. Indien men met de voornoemde bekende inrichtingen zowel in dwarsrichting als in langsrichting kabelgoten en dergelijke wil aanbrengen, treedt onder andere het nadeel op dat de langsgerichte draagliggers een belemmering vormen voor de vrije doortocht van het kanaal gevormd door de dwarsgerichte draagliggers.
De voornoemde uitdrukkingen dwarsgericht en"langsgericht", die ook nog in de verdere beschrijving voorkomen, worden louter gebruikt om het verschil aan te duiden tussen de twee haaks op elkaar staande richtingen van de draagliggers.
Deze uitvinding heeft dan ook een ophangrichting voor plafondstrukturen als voorwerp die het voornoemd en andere voor-
<Desc/Clms Page number 3>
delen van deze bekende inrichtingen systematisch uitsluiten.
Tot dit doel bestaat de ophanginrichting volgens de uitvinding in de kombinatie van een brugstuk en twee op zichzelf bekende ruitervormige koppelstukken waaraan draagliggers, als samenstellende elementen van een plafondrooster, bevestigd zijn, en waardoor verkregen wordt dat er volgens twee haakse ten opzichte van elkaar geplaatste richtingen tussen de plafondrooster, doorlopende kanalen worden gevormd.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven met verwijzingen naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur l in perspektief een principeschets weergeeft van de ophanginrichting ; figuur 2 een zicht is gelijkaardig aan dit van figuur 1 doch van een mogelijke uitvoeringsvorm ; figuur 3 een vooraanzicht weergeeft van het brugvormig koppelstuk dat deel uitmaakt van de ophanginrichting ; figuur 4 een zijaanzicht van figuur 3 weergeeft ; figuur 5 het bovenaanzicht van figuur 3 weergeeft ; figuur 6 een doorsnede weergeeft volgens lijn VI-VI in figuur 2 ; figuur 7 een doorsnede weergeeft volgens lijn VII-VII in figuur 2.
Zoals in figuur l wordt weergegeven, bestaat deze ophanginrichting voor plafondstrukturen in hoofdzaak in de kombinatie van één brugstuk 1, twee ruitervormige koppelstukken 2, en een aantal hieraan bevestigde roosters die elk samengesteld zijn uit vier draagliggers 3 en evenveel hoekverbindingsstukken 4.
Het geheel wordt aan een hanger 5 vastgemaakt, die bevestigd is aan een dragende konstruktie.
<Desc/Clms Page number 4>
Figuur l toont duidelijk aan dat er bij het gebruik van deze ophanginrichting zowel in de langsrichting L als in de dwarsrichting D vrije doorlopende kanalen blijven bestaan, die geschikt zijn om technische leidingen in aan te brengen.
Het brugstuk l bestaat uit een horizontaal gericht gedeelte 6 waarop in het midden een vertikaal gericht bevestigingsgedeelte 7 staat. Dit bevestigingsgedeelte 7 heeft de vorm van een U-profiel, waarvan elk van de beide zijdelingse flenzen 8 voorzien is van een vertikaal gerichte rij perforaties 9. De perforaties in de beide flenzen 8 zijn overeenliggend uitgevoerd zodanig dat ze in samenwerking met de gaten 10 van een zogenaamde noniushanger 11 twee bevestigingspennen 12 of dergelijke kunnen opnemen. Om effektief van de noniushanger gebruik te kunnen maken zijn de perforaties 9 zodanig uitgevoerd dat de onderlinge afstand van de gaten iets kleiner is dan de onderlinge afstand van de gaten 10 van de noniushanger 11.
Het bruggedeelte 6 bestaat hoofdzakelijk uit een vertikale plaat 13 die met de rugwand 14 van het U-vormig bevestigingsgedeelte 7 één doorlopend vlak vormt. De bovenrand 15 aan de vertikale plaat 13 is twee maal over 900 omgebogen.
Het voorste vlak 16 van deze ombuiging en de vertikale plaat 13 zijn aan hun vertikaal gerichte randen 17 en 18 voorzien van rijen gaten 19 en 20, één en ander zodanig dat er door middel van bevestigingspennen 21 verbindingen tot stand kunnen komen met de ruitervormige koppelstukken 2.
Het brugstuk l biedt voldoende stevigheid tegen vervorming doordat het bevestigingsgedeelte 7 U-vormig is en doordat de bovenrand 15 van het bruggedeelte 6 omgebogen is. Andere verstevigingen zijn de over 900 omgebogen onderrand 22 en de indrukking 23 die in het overgangsgedeelte 24 tussen het bevestigingsgedeelte 7 en het bruggedeelte 6 is aangebracht.
<Desc/Clms Page number 5>
Het ruitervormig koppelstuk 2, dat reeds uitvoerig beschreven werd in een andere oktrooiaanvrage van dezelfde Aanvraagster, vormt een verbinding tussen het brugstuk 2 en de draagliggers 3, en dient hoofdzakelijk om deze draagliggers 3 evenwijdig aan elkaar te bevestigen en om technische leidingen te ondersteunen.
De benen van het ruitervorm koppelstuk 2 zijn voorzien van neuzen 25 die door de gleuven 26 in de draagliggers 3 gestoken zijn. Elke neus 25 heeft twee uit zijn vlak gebogen, verende, achter het lijf 27 van een draagligger 3 hakende lippen 28.
De dwarsgerichte draagliggers 3A zijn aan hun uiteinden bevestigd aan de uiteinden van langsgerichte draagliggers 3B door middel van de hoekverbindingsstukken 4.
Elk hoekverbindingsstuk 4 bestaat uit een winkelhaakvormig plaatje dat voorzien is van weerhaken 29 en boringen 30.
Aan de uiteinden van elke draagligger zijn doordrukkingen 31 aangebracht, die toelaten dat, de dwarsgerichte draagliggers 3A eenvoudig aan elkaar kunnen bevestigd worden met de langsgerichte draagliggers 3B door middel van voornoemde hoekverbindingsstukken 4.
De boringen 30 in het hoekverbindingsstuk 4 vormen één doorlopend geheel met de gaten 32 van de draagliggers 3, en bieden de mogelijkheid een supplementair bevestigingselement, bijvoorbeeld een klinknagel 33 (figuur 6), aan te brengen.
Bij voorkeur worden alle konstruktie-onderdelen verwezenlijkt uit gegalvaniseerd staal.
De gebruikelijke doch niet beperkende werkwijze bij de montage wordt hiernavolgend beschreven.
<Desc/Clms Page number 6>
Aan een brugstuk l worden twee ruitervormige koppelstukken 2 bevestigd. Dan wordt dit driedelig geheel vastgemaakt aan een noniushanger 11 die reeds aan de draagkonstruktie hangt. Als er meerdere zulke gehelen bevestigd zijn aan de draagkonstruktie worden de langsgerichte draagliggers 3B gemonteerd op de benen van de ruitervormige koppelstukken 2.
De uiteinden van alle dwarsgerichte draagliggers 3A worden voorzien van hoekverbindingsstukken 4 en worden hiermee bevestigd aan de uiteinden van de langsgerichte draagliggers 3B.
Als de technische leidingen en eventuele andere bijhorigheden bevestigd zijn kan men de plafondplaten 34 en de sluitstrip 35 aanbrengen. Deze sluitstrip 35 haakt zich door middel van verende randen 36 (figuur 7) vast achter de flenzen 37 van de draagliggers 3.
Normaal worden bij de ophanginrichting volgens de uitvnding de plafondplaten 34, de sluitstrip 35, en allerhande technische bijhorigheden uitsluitend bevestigd door middel van de beschreven konstruktie. Dit neemt niet weg dat er eventueel bijkomende ophangpunten 38 (figuur l) kunnen aangebracht worden die slechts en alleen bestaan uit één ruitervormig koppelstuk.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoering, doch zulke ophanginrichting alsmede de samenstellende delen ervan kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.
Ook is het duidelijk dat de onderlinge verbindingen tussen de verschillende delen op andere dan de beschreven manieren kunnen uitgevoerd worden.
Een van de mogelijke varianten op de uitvoeringsvorm is een
<Desc/Clms Page number 7>
ophanginrichting waarbij het brugstuk l, de ruitervormige koppelstukken 2 en/of de hoekverbindingsstukken 4 één geheel vormen, zodat de opbouw van een plafondstruktuur nog vlugger kan gebeuren.