<Desc/Clms Page number 1>
ten name van
ICOPOWER B. V. en
VISNO MACHINEFABRIEK B. V. voor : "Werkwijze en inrichting voor het verwerken van huishoudelijkof bedrijfsafval" Met recht van voorrang op de octrooiaanvrage ingediend in Nederland op 1 februari 1983, NO 8300376.
<Desc/Clms Page number 2>
EMI2.1
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor of bedrjfshet verwerken van huishoudelijk/arval, omvattende malen, ze-
EMI2.2
ven en scheiden naar rol-en/of stuiteigenschappen, bijvoor- beeld op een ballistische scheider of klasseerden. en op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.
Het is bekend om afvalstof-elf dat deel daarvan, waaruit grove bestanddelen zoals hoogwaardig papier, glas, ferromagnetische materialen en/of grove kunststofdelen, zijn afgescheiden, te malen en dan op een zogenaamde ballistische scheider of klasseerder gemakkelijk rollende en stuitende delen en eventueel de fijnste delen af te scheiden, terwijl het door de bewegende staven daarvan opgevoerde materiaal als brandstof wordt gebruikt. Na het vooraf bijvoorbeeld met de hand verwijderen van de grofste bestanddelen en het malen heeft het materiaal, dat aan de ballistische scheider wordt toegevoerd, een deeltjesgrootte van bijna zonder uitzondering niet groter dan bijvoorbeeld 120 mm.
De ballistische afscheider verwijderde harde, gemakkelijk rollende, relatief zware delen en de fijnste delen, die door het malen zijn ontstaan en veel gruis van mineraal materiaal omvatten. De verbrandingswaarde van die beide fracties is gering.
De ballistische scheider heeft zeefopeningen van 12-20 mm en de daardoor vallende delen worden als restafval verwin- derd. Alle delen groter dan die openingen, die door aard en vochtigheid niet over het schokkende hellende vlak van de bewegende staven of dergelijke van de ballistische scheider stotend en springend naar beneden bewegen, worden tot brandstof verwerkt.
Zulke bekende systemen hebben verschillende nadelen. De capaciteit van de ballistische scheider is, gemeten aan de hoeveelheid teruggewonnen brandbaar materiaal, gering en de zuiverheid van de scheiding laat veel te wensen over. Bij het door de zeef gevallen materiaal en bij het terugrollende en-stuitende materiaal bevindt zich nog veel brandbaar materiaal.
De uitvinding berust op het inzicht, dat dergelijke systemen in aanzienlijke mate verbeterd kunnen worden door
<Desc/Clms Page number 3>
EMI3.1
mechanisch *.... voorgemalen huisvuil doorzeven te scheiden In een fijnste :fractie tot 10 à 18 mm, een middenfractie tot 35 à 70 mm en een grovere fractie, de grofste fractie opnieuw door een slagmolen te malen en het maalprodukt met die middenfractie aan de ballistische afscheider toe te voeren.
Dit berust op het inzicht, dat bij het malen met slagmolens het harde, vooral anorganische en natte materiaal zeer sterk wordt verkleind, terwijl het zachtere, drogere en organische, veelal vezelige materiaal meer samenhang blijft vertonen, terwijl, wanneer op basis hiervan een fractie met minder grote delen en, voorzover er grote delen in aanwezig waren, na extra slagmaling waarbij vooral weer het nietbrandbare en hardere materiaal werd verkleind, aan de ballistische scheider wordt toegevoerd, een fractie daaruit kan worden afgescheiden, die als brandstof een veel groter deel van de brandbare bestanddelen uit het oorspronkelijke afval bevat, zodat minder stortafval ontstaat en een groter percentage. nuttig gebruikt kan worden.
Verder voorkomt het mechanisch zeven problemen, die juist zulke afvallen geven bij andere groottesorteringen zoals windzifters, waarin bijv. verschillen in vochtigheid der deeltjes een grote invloed op de scheiding hebben.
Past men dit principe volgens de uitvinding toe, dan blijkt het resultaat nog verder aanzienlijk verbeterd te kunnen worden door de doorvalopeningen in de bewegende staven of dergelijke van de ballistische scheider aanzienlijk kleiner te maken dan bij het bekende, en wel door openingen toe te passen van 5 à 8 mm doorsnede, bij voorkeur van 6 mm
EMI3.2
doorsnede, in plaats van bij de bedoelde op dit gebied bekende scheiders. Mede door de tweede maling bevat blijkbaar de fractie met deeltjes tussen 5 à 8 10 à 18 mm een grotere hoeveelheid vezelig, organisch brandbaar mate- riaal dan zonder deze maling.
Overigens bevat ook de door die kleinere openingen vallende fractie nog zoveel organisch materiaal, dat het aanbeveling verdient om deze met de fractie, die bij het vóór de tweede maling uitgevoerde zeven als fijnste fractie door het bewegende zeefvlak is gegaan, aan een anaerobe fermentatie-of compostingsbewerking te onderwerpen.
De inrichting voor het uitvoeren van de bedoelde werk-
<Desc/Clms Page number 4>
EMI4.1
wijze is volgens de uitvinding in de eerste plaats daardoor gekenmerkt, dat deze een voormaler voor het afval omvat,
EMI4.2
die door slagwerking de deeltjesgrootte-althans geheel mechanisch werkend onder 120 mm terugbrengt, een bewegendeeefvlak, waaraan het
EMI4.3
produkt van die voormaler wordt toegevoerd en die dit
EMI4.4
scheidt in fracties onder 10 à 18 mm, tussen 10 à mm en 35 a om die grovere fractie
EMI4.5
verder te malen en middelen om dat maalprodukt met die zeeffractie tussen 10 a 18 mm en 35 à 70 mm aan een ballistische scheider toe te voeren.
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Daarin is : fig. 1 een schema van een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding ; fig. 2 een zijaanzicht en fig. 3 een bovenaanzicht, beide met gedeeltelijk weggebro- ken huis, van een ballistische scheider ten ge- bruike in deze inrichting.
<Desc/Clms Page number 5>
De bedoelde inrichting voorzover in fig. 1 getekend sluit aan op een links daarvan aangebrachte stortplaats voor afvalstoffen, die op velerlei wijzen kan zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld als een open opvangruimte, waarin vrachtwagens hun lading storten, of als een opvangbunker, waaruit het afval direkt door eigen gewicht of door graafof schuifinrichtingen op een transportsysteem wordt gebracht.
Er kunnen daarbij leesbanden zijn aangebracht, waarlangs zich personeel bevindt, dat zeer grove delen met de hand verwijdert, bijvoorbeeld grote stukken papier, kartonnen dozen, grote kunststofdelen, grote glazen en metalen delen enzovoort Kan het afval zich (ten dele) in zakken bevinden, dan is een inrichting aangebracht om deze open te snijden. Voorts worden hier normaal magneetscheiders toegepast om ferromagnetische delen te verwijderen. Het aldus grof voorgereinigde afval komt op één of meer transporteurs 1. Er is slechts één zo'n transporteur getekend, maar er kunnen er enkele parallel werken. Elke transporteur voert het afval toe aan een slagmolen 2, die op bekende wijze op een horizontale as een aantal schijven 3 heeft met scharnierend daaraan aangebrachte metalen strippen 4, die als slaghamers werken.
Onderin deze molen, direkt om de buitenste baan der slaghamers 4, is een zeefvlak 5 aangebracht, dat openingen van bijvoor-
EMI5.1
beeld 90 mm heeft. Grove delen, die niet snel gemalen kunnen
EMI5.2
worden en dus ook niet door het zeefvlak 5 passeren, worden/ LOP op zichzelf bekende wijze door een transporteur 6 verwijderd, eventueel aan een mag-
EMI5.3
neetscheiding onderworpen en afgevoerd. Zulke molens 2 zijn in de praktijk overbekend en in allerlei uitvoeringen verkrijgbaar, bijvoorbeeld als zogenaamde Visno-molens.
Wat door het zeefvlak 5 passeert wordt door transportbanden 7 en 8 langs een magneetscheider 9 gevoerd en dan via transportbanden 10 en 11 in een roterende trommelzeef 12 gebracht, die door draaiing, eventueel met daarin aangebrachte meenemers, het afval doet rollen en onderling lossen om de zeefwerking optimaal te doen zijn. De trommelzeef 12 heeft een eerste gedeelte 13 met openingen van 15 mm en een tweede gedeelte 14 axiaal en stroomafwaarts na het eerste met openingen van 40 mm. Een transporteur 15 vangt de fijnste fractie (0-15 mm) op en voert deze naar een verwerkingsinrichting 16, bijvoorbeeld een anaerobe fermenterings-of com-
<Desc/Clms Page number 6>
posteringsinrichting.
Een transporteur 17 vangt de fractie van 15-40 mm op en voert deze via transportbanden 18,19 en 20 naar een stort-verdeelbak 21, die twee uitlaten 22, eventueel met een klep daarin, heeft om twee voedingstransporteurs 23 net afval te voeden en desgewenst met de klep één der uitlaten af te sluiten om alleen één der transporteurs 23 te voeden.
Bevinden zich meer transporteurs 1 naast elkaar, dan voeden zij bij voorkeur elk een eigen slagnolen 2, aansluitend op transportbanden 7,8, 10 en 11 met eigen magneetscheider 9 en een eigen trommelzeef 12. De drie fracties van elke trommelzeef worden dan verenigd, de fijnste fractie bij de afvoer van transporteur 15, de middelste fractie bij de afvoer van transporteur 17 en de grofste fractie op de nog te bespreken transporteur 25.
De grofste fractie uit de zeef trommel 12, omvattende delen van 40 mm en groter, in hoofdzaak tot 90 mn, wordt aan het axiale afvoereinde van de trommel 12 afgevoerd, bijvoorbeeld door schroeflijnvormige meenemers daarin, en gestort op een transportband 24, die deze fractie via de transporteurs 25 en 26 toevoert aan een verdere slagmolen 27, precies zo uitgevoerd als de slagmolen 2, maar net een zeefvlak 28 eronder met openingen van 40 mm. Een afvoer voor niet goed te maken delen als de transporteur 6 bij slagmolen 2 is hier niet getekend, maar kan in eenvoudiger vorm als beveiliging wel aanwezig zijn en kan uit een eenvoudige uitwerpopening met opvangtrechter bestaan, die periodiek, bijvoorbeeld aan het einde van de werkdag, geledigd wordt, daar zich nog slechts weinig van zulke delen in het materiaal kunnen bevinden.
Wat door het zeefvlak 28 valt komt op de genoemde transportband 19 en wordt dus ook aan de verdeelbak 21 toegevoerd.
Elke transporteur 23, eventueel als trilgoot voor een goede verdeling van het materiaal over de gehele breedte uitgevoerd, voedt een eigen ballistische scheider 29, die aan de hand van Fig. 2 en 3 nader in detail besproken zal worden. Elke transporteur 23 kan weggereden worden om het materiaal bij een storing in een scheider daar buitenom te kunnen afvoeren.
Harde en gemakkelijk rollende en stuitende delen verlaten het schuin staande bovenvlak daarvan aan de onderzijde bij 30 en deze delen worden als nutteloos afgevoerd. Door de zeefopeningen 31 in de nog te beschrijven bewegende staven 32 van de scheider, welke openingen een diameter van 5 a 8 mm, bij voorkeur van 6 mm, hebben, verlaten de fijnste delen de scheider, en wel vooral de door het malen fijngemaakte hardste en droge anorganische delen, bijvoorbeeld van zand, glas, as enzovoort, maar ook een deel van
<Desc/Clms Page number 7>
de fijnere organische delen zoals fijne hout-, papier-, karton-en kunststofdeeltjes. Een deel van vooral die laatste delen blijft echter in de door de vochtigheid en vezelige structuur samenhangende laag op het schuine werkvlak van de scheider, gevormd door de bovenvlakken der staven 32 en beweegt met die laag naar boven.
Die door die openingen 31 vallende fijnste delen worden bij 33 afgevoerd en tezamen met de door trommel 12 doorgelaten fijnste delen bij 15 naar de behandelingsinrichting 16 gevoerd.
De bedoelde naar boven bewegende laag materiaal op het werkvlak van elke scheider 29 wordt bij 34 afgevoerd en vormt een materiaal met een vrij hoge verbrandingswaarde. Heeft men daarvoor direkt, bijvoorbeeld in het eigen bedrijf, een gebruiksmogelijkheid, bijvoorbeeld in een stoomketel, dan kan men dit materiaal via verdeler 35 naar afvoer 36 voeren, die naar de gebruiksplaats voert. Desgewenst wordt dit materiaal nog gedroogd alvorens in die ketel of dergelijke te worden verbrand. Voor transport naar andere verbruiksplaatsen verdient het aanbeveling dit materiaal te pelletiseren of te briketteren.
Daartoe kan het via een transportbaan 37 naar een droogtrommel 38, die bijvoorbeeld roteert en met doorgevoerde hete lucht werkt, worden gevoerd en vandaar via de afvoer 39 uit trommel 38 naar een aantal pelletiseer-of briketteerpersen, schematisch aangegeven met 40 en in velerlei uitvoeringen bekend. Zulke pellets of briketten kunnen gemakkelijk opgeslagen, bewaard en over grote afstanden getransporteerd worden. Zij hebben bij een praktisch in aanmerking komend afval na behandeling volgens de uitvinding en na de bedoelde droging in trommel 38 bijvoorbeeld een vochtigheid van 8 a 12% en een asgehalte lager dan 10%.
In een praktisch geval heeft het ruwe afval bijvoorbeeld een vochtgehalte van 40%. Na de eerste maling in molen 2 zullen de in de zeeftrommel 12 afgescheiden fijnere delen een hoger vochtgehalte hebben dan de grovere delen, zodat de fijnste fractie, die uit zeeftrommel 12 in deel 13 wordt doorgelaten en op transporteur 15 komt, bijvoorbeeld een vochtgehalte heeft van 50%, terwijl al het overige, grovere materiaal, zowel dat doorvalt in trommeldeel 14 als dat in de trommel blijft, een totaal gemiddeld vochtgehalte heeft van bijvoorbeeld 30%. Dit betekent dat de droogtrommel 38 het
<Desc/Clms Page number 8>
EMI8.1
1 vochtgehalte van 30% tot10 15% moet verlagen.
Uit fig. 2 en 3 blijkt dat elke ballistische scheider 29 gevoed wordt door een opening 41, waardoor het materiaal van de bijbehorende voedingstrilgoot 23 valt op de onderste delen 42 van een aantal evenwijdige staven 32. Deze worden door een motor 44 aangedreven via een onbalans-of kruksysteem in kast 45, dat de staven, evenwijdig aan zichzelf blijvend, een rondlopende cirkelvormige of elliptische baan doet beschreven en wel voor aangrenzende staven in tegengestelde fase maar in dezelfde richting zodanig, dat elke staaf in de hoogste stand naar boven (naar links in fig. 2) beweegt en in de laagste stand naar beneden. Met 43 zijn steun-en geleidingsdelen voor de staven aangegeven.
Elke staaf 32 heeft in het onderste deel 42, dat steiler staat dan het grootste deel van de lengte, opstaande dwarsstroken 46 met getande bovenrand. Tussen elke twee zulke stroken bevinden zich lage meeneempennen 47. De staven 43 hebben over het grootste deel van hun lengte, buiten het steilere deel 42, een groot aantal perforaties 31, cirkelrond met een diameter van 6 mm. Midden over elke strook loopt een kam 48, die op de getekende wijze getrapt is met steile voorranden 49 en flauw aflopende delen 50 daarbeneden.
Bij voeding door opening 41 vormt zich op de staven 32 een enigszins samenhangende laag voorbehandeld afval, die door de kammen 48 naar boven wordt bewogen. Harde losse delen, die kunnen rollen of stuiten, zullen ten dele reeds op het steilere deel 42 van de staven 32 uit de massa loslaten en de scheider door afvoer 30 verlaten. Tijdens het naar boven bewegen van de laag door de kammen 48 worden de delen daarvan, hoewel er vooral door vochtigheid een samenhangende laag blijft, voldoende onderling bewogen om mogelijk te maken dat harde en gemakkelijk rollende delen alsnog loslaten en naar de afvoer 30 daarvoor rollen.
Fijne delen onder 6 mm zullen bij dit opvoeren van de laag loslaten en door de openingen 31 vallen, zodat zij via afvoer 33 onderin kunnen worden opgevangen en afgevoerd.
De aldus opgevoerde en behandelde laag verlaat de scheider door afvoer 34.