"Sluiting".
De uitvinding heeft betrekking op een sluiting die ten minste twee sloten bevat die elk een slotkast, een
<EMI ID=1.1>
slotkast in een erbij horend slotgat kan uitspringen en een bedieningsmechanisme voor het verplaatsen van de nachtsch ieter bevatten.
<EMI ID=2.1>
dan sluitingen die slechts één slot en bijgevolg slechts één nachtschieter bevatten.
Bij de bekende sluitingen van deze soort zijn de sloten evenwel volledig onafhankelijk van elkaar en bezitten
ze elk een eigen bedieningsmechanisme dat door een uitwendig middel, zoals een sleutel, bedienbaar is. Hoogstens kunnen
de verschillende bedieningsmechanismen met dezelfde sleutel bediend worden maar in elk geval is elk van de sloten afzonderlijk te bedienen. Doordat elk slot een door een uitwendig middel bedienbaar bedieningsmechanisme moet bevatten, zijn
deze bekende sluitingen relatief kostelijk. Het vergrendelen en ontgrendelen met behulp van de sluiting, althans indien men al de nachtschieters wenst te gebruiken, is ook relatief tijdrovend.
Het laatstgedoelde nadeel wordt wel verholpen door sluitingen die slechts één enkel slot bevatten maar een daaraan gekoppelde schuiflat met tappen die bij het sluiten achter aanslagen haken, bezitten. Deze bekende sluitingen laten wel, door een enkele bediening, de vergrendeling van een deur of
een raam op verschillende plaatsen toe maar een vergrendeling me t tappen en aanslagen is op verre na niet zo veilig als een vergrendeling door nachtschieters. Deze latten met tappen worden dan ook eerder gebruikt om een tochtvrije sluiting
van de deur of het raam te bekomen dan om een veiliger sluiting te bekomen.
Bij nog andere bekende sluitingen is de schuiflat
met tappen vervangen door twee in de deur of het raam gemonteerde schuifbare stangen waarvan de einden in openingen die respectievelijk in de dorpel (of in een onderste profiellijst van het vaste kader van het raam of de deur) en in de bovenste profiellijst van het vaste kader aangebracht zijn.
Deze sluitingen bieden dezelfde nadelen, wat de veiligheid betreft,als de vorige aangezien de stangen niet
dik zijn en slechts over een relatief kleine afstand in de openingen kunnen dringen.
Daarenboven kan de opening onderaan door vuil dicht geraken of kan.wanneer zich in deze opening water bevindt, de
<EMI ID=3.1>
kader bevat waarvan de lijsten in de h oeken door hoekstukken met elkaar verbonden zi jn, moeten de stangen zich ook doorheen deze hoekstukken uitstrekken waardoor een verzwakking van
de hoekverbindingen optreedt.
De uitvinding heeft nu tot doel al deze nadelen te verhelpen en een sluiting te verschaffen die verschillende nachtschieters bevat en dus zeer veilig is, naar die toch eenvoudig van constructie en van bediening is.
Tot dit doel is enkel het bedieningsmechanisme van de nachtschieter van één van de sloten een door een uitwendig middel,zoals een sleutel,rechtstreeks bedienbaar bedieningsmechanisme, terwijl het bedieningsmechanisme
voor het verplaatsen van de nachtschieter van het andere slot een overbrenging bevat tussen de nachtschieter van dit slot en het eerstgedoelde bedieningsmechanisme zodat onder invloed van het uitwendig middel gelijktijdig de verplaatsing van de nachtschieters van al de sloten wordt veroorzaakt.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding verbindt de overbrenging de nachtschieters met elkaar en bedimt het door een uitwendig middel bedienbaar bedieningsmechanisme,dat de nachtschieter van een slot bedient,de nachtschieter van het andere slot onder tussenkomst van de eerstgenoemde nachtschieter.
Bij voorkeur zijn daarenboven de nachtschieters van de sloten tuimelschieters, terwijl de overbrenging tussen de tuimelnachtschieters rond een evenwijdig aan de tuimelas en excentrisch ten opzichte van deze as gelegen scharnieras,
<EMI ID=4.1>
is.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hier volgende beschrijving van een sluiting volgens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.
Figuur 1 is een vooraanzicht met gedeeltelijke wegsnijding van een gedeelte van een deur waarin een sluiting volgens de uitvinding gemonteerd is. Figuur 2 stelt een doorsnede voor volgens de lijn II-II uit figuur 1. Figuur 3 stelt een doorsnede voor volgens de lijn III-III uit figuur 1, maar op grotere sch aal getekend. Figuur 4 stelt een doorsnede voor volgens de li jn IV-IV uit figuur 1, op dezelfde schaal als figuur 3 getekend.
In de verschillende figure n hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.
De sluiting volgens de figuren is gemonteerd
in een aluminiumdeur van een op zichzelf bekende constructie waarvan in de figuren enkel het gedeelte voorgesteld is waarop de sluiting gemonteerd is.
Deze sluiting bevat in hoofdzaak drie sloten, namelijk een hoofdslot 1 op de gebruikelijke plaats en twee hulpsloten 2, respectievelijk bovenaan en onderaan de deur.
<EMI ID=5.1>
nachtschieter 3. Dergelijke sloten zijn op zichzelf bekend onder meer uit het Belgische octrooi nr. 871.413 van 20 oktober
1978 ten name van de aanvrager. Dit hoofdslot 1 wordt dan ook hierna slechts beschreven in zoverre nodig om de uitvinding duidelijk te maken.
De nachtschieter 3 omringt draaibaar de tuimelas 4 die tussen de twee zijwanden van een slotkast 5 is gemonteerd.
Deze slotkast 5 is ingebouwd in een opstaande profiellijst 8 van het kader van de deurvleugel en strekt zich uit tot in een opening 7 in de op de rand van de deurvleugel gelegen zijde van deze profiellijst 8. Aan de bu itenzijde is de slotkast 5 afgesloten door een frontplaat 6 die met haar uitstekende einden door middel van schroefjes 9 tegen de laatstgedoelde zijde van de profiellijst 8 is bevestigd.
In deze slotkast 5 is op de gebruikelijke manier een dagschieter 10, door een opening in de frontplaat 6 uitspringbaar, gemonteerd. Deze dagschieter 10 wordt op een bekende manier van buitenuit bediend zowel door een klink-
<EMI ID=6.1>
derslotmech anisme 12. Duidelijkheidshalve is in de figuren de klink van het klinkmechanisme 11 niet voorgesteld.
De nachtschieter 3 wordt eveneens op een bekende manier door het cilinderslotmechanisme 12 bediend.
Tegenover het hoofdslot 1 is op een opstaande profiellijst 13 van de vaste deuromlijsting een slotplaat 14, die van een opening 15 voor de dagschieter 10 en van een opening 16 voor de nachtschieter 3 is voorzien, door middel van schroeven 17 bevestigd. Zoals vooral blijkt uit de figuren 1 en 3 dringt de nachtschieter bij neergekantelde sluitstand tot in de profiellijst 13 die dan ook in haar buitenzijde van een passend�bpening 18 voo�eze schieter 3 is voorzien.
De twee hulpsloten 2 zijn identiek zodat eenvoudigheidshalve in de figuren enkel het onder het hoofdslot 1 gelegen hulpslot 2 voorgesteld is.
Elk hulpslot 2 bevat evenals het hoofdslot 1 een <EMI ID=7.1>
zijde van de profiellijst 8, afgesloten is door een langwerpige frontplaat 20 die met haar einden door middel van schroeven
21 is bevestigd op zulkdanigc manier dat een verschuiving van de frontplaat 20 in de langsrichting van de profiellijst 8 over een kleine afstand mogelijk is. Hiertoe bevestigt elke schroef 21 de frontplaat 20 tegen de profiellijst 8 onder
<EMI ID=8.1>
schroef verz onken is, welk plaatje verschuifbaar steekt in een langwerpige uitsparing 23 in de frontplaat 20. Ook de opening in de frontp laat 20 voor de steel van elke schroef is langwerpig z odat, zolang de schroeven 21 niet aangeschroefd zijn, de frontplaat 20 en dus de volledige slotkast 19 ten opzichte
van de schroeven 21 en dus ten opzichte van de profiellijst
8 over een kleine afstand kan verschoven worden.
In elke slotkast 19 is een nachtschieter 24 tuimelend rond een tuimelas 25 gemonteerd. Deze tuimelende n achtschieter 24 kan door een opening 26 in de frontplaat
20 buiten de slotkast 19 tuimelen en daarbij, doorheen een
<EMI ID=9.1>
lijst 13 gemonteerde slotplaat 29, door een opening 30 in de profiellijst 13 binnendringen.
Om praktische redenen is de nachtschieter 24 identiek aan de nachtschieter 3 van het hoofdslot 1 zodat
<EMI ID=10.1>
die bij de nachtschieter 3 noodzakelijk zijn voor zijn bediening door het slotmech anisme 12 en voor het begrenzen
<EMI ID=11.1>
verschillend zijn van de nachtschieter 3.
Kenmerkend voor de uitvinding is dat elk hulpslot
2 niet alleen geen dagschieter bezit maar vooral dat het bedieningsmechanisme van de nachtschieter 24 geen zelfstandig van buiten de deur uit rechtstreeks door een uitwendig middel, zoals een sleutel, bedienbaar bedieningsmechanisme is zoals
<EMI ID=12.1>
het tuimelen van een nachtschieter 24 is daarentegen wel gevormd door een mechanische overbrenging tussen deze nachtschieter 24 en de nachtschieter 3 van het hoofdslot 1 zodat
<EMI ID=13.1>
12 bedient en dit mechanisme de nachtschieter in of uit vergrendelingsstand brengt, tegelijker tijd ook de nachtschieter 24 in of uit de vergrendelingsstand wordt gebracht.
De overbrenging tussen de n achtschieter 24 van het onderste hulpslot 2 en de nachtschieter 3 van het hoofdslot 1 bestaat uit twee delen, namelijk een lat 31 en een eindplaat 32.
De lat 31 omringt met één einde, aan de buitenkant van de slotk ast 19, draaibaar een tap 33 die, excentrisch ten opzichte van de tuimelas 25, vast op de nachtschieter
24 staat en, door een uitsparing 34 in een zijwand van de slotkast 19, buite n deze slotkast uitsteekt. Het andere
<EMI ID=14.1>
verbonden met de eindplaat 32, welke eindplaat 32 zich naast de slotkast 5 uitstrekt en met een gleuf 36 haakt over een tap 37 die vast op de nachtschieter 3 staat en, door een gleuf 38 in de zijwand van de slotkast 5,buiten deze slotkast uitsteekt.
Nabij elk van haar einden is de lat 31 over
90[deg.] getorst zodat alleen de uiteinden van de lat 31 zich evenwijdig aan de zijwanden van de slotkast 19 uitstrekken
<EMI ID=15.1>
aan de tuimelas 25 uitstrekt.
Het cilinderslotmechanisme 12 strekt zich dwars door de eindplaat 32 uit, welke eindplaat 32 van een langwerpige uitsparing 39 voor dit cilinderslotmechanisme 12 voorzien is en bij het tuimelen van de nachtschieter 3 heen en weer over dit mechanisme 12 verschuifbaar is.
De overbrenging tussen de nachtschieter 24 van het bovenste hulpslot 2 en de nachtschieter 3 van het hoofdslot 1 is analoog van constructie aan de hiervoor beschreven overbrenging en gelijkaardige elementen zijn met hetzelfde verwijzingscijfer maar met een ' aangegeven. Deze laatstgedoelde overbrenging verschilt enkel van de hiervoor beschreven overbrenging doordat de lat 31' over gans haar lengte getorst is , terwijl de eindplaat 32'zich in hoofdzaak aan de bovenkant van de tap 37 uitstrekt en bijgevolg niet het cilindermechanisme 12 maar wel het klinkmechanisme 11 omringt. Deze eindplaat 32' is dan ook een weinig verschillend in lengte terwijl de uitsparing 39' voor het klinkrnechanisme
11 verschillend in vorm is van de uitsparing 39 voor het eilinderslotmechanisme 12. Het onderste einde van deze eindplaat 32' overlapt het bovenste einde van de eindplaat 32 en de gleuven 36 en 36' in deze eindplaten zijn juist tegenover elkaar gelegen. Deze gleuven 36 en 36' geven beide uit op
de aan de zijde van de frontplaat 6 gelegen rand van de eindplaten 32 en 32'. Met hun gleuf 36 of 36' zijn beide eindplaten
32 en 32' over dezelfde tap 37 geschoven. Deze tap 37 is
<EMI ID=16.1>
platen 32 en 32' niet zijdelings van de tap 37 kunnen schuiven.
Om de sluiting te monteren brengt men eerst de hulpsloten 2 aan vooraleer het hoofdslot 1 gemonteerd is. Hiertoe steekt men eerst het eindplaatje 32 of 32' met de eraan verbonden lat 31 of 31' in de profiellijst 8 door de opening die voor de slotk ast 19 voorzien is.
Dit inbrengen is gemakkelijk mogelijk doordat de lat 31 of
<EMI ID=17.1>
enigszins elastisch plooibaar is. Men bevestigt de frontplaten 20 voorlopig met de schroeven 21 zonder
evenwel deze schroeven aan te spannen. De twee eindplaatjes 32 en 32' zijn juist naast elkaar tegenover de opening 7 voor de slotkast 5 gelegen en men brengt nu door deze opening de
<EMI ID=18.1>
schuift. De opening 7 in de profiellijst 8 voor het inbrengen van de slotkast 5 is van een kleine uitsprong voorzien voor
de uitstekende tap 37. Men maakt de slotkat 5 aan de profiellijst 8 vast door h et aanschroeven van de schroefjes 9 en
men blokkeert de slotkasten 19 op de juiste afstand van de slotkast 5 door het aanspannen van de schroefjes 21. Uiteraard monteert men ook de slotplaten 14 en 29 op de profiellijst 13 en het cilinderslotmechanisme 12 op de slotkast 5.
Wanneer nu met behulp van een sleutel het cilinderslotmechanisme 12 bediend wordt zodat de nachtschieter 3
<EMI ID=19.1>
hulpsloten 2 in dezelfde zin en in dezelfde mate. De tuimeling van de nachtschieter 3 wordt.begrensd door het bedieningsmech anisme van deze schieter zelf, terwijl detuimeling van
de nachtschieters 24 begrensd is doordat de uitsparing 34
in de zijwand van de slotkast 19, waardoor de tap 33 steekt, in grootte begrensd is.
Wanneer de nachtschieters 24 zich samen met de nachtschieter 3 in sluitstand bevinden, kunnen deze nacht-
<EMI ID=20.1>
open stand worden getuimeld. Bij een poging tot opwaartse tuimeling van de n achtschieter 24 van het onderste hulpslot
<EMI ID=21.1>
een relatief lichte lat 31 elke tuimeling van deze nachtschieter 24 kan beletten indien ook de nachtschieter 3 niet meetuimelt.. Bij een poging tot opwaartse tuimeling van de nachtschieter 24 van het bovenste hulpslot 2 wordt de erbi j horende lat 31' op druk belast. Doordat deze lat 31' over gans haar lengte getorst is, is ze wel enigszins elastisch plooibaar voor het inbrengen van deze lat in de profiellijst 8 maar is ze toch voldoende stijf om bij deze belasting
<EMI ID=22.1>
De hiervoor besch reven sluiting biedt dus een zeer goede beveiliging. Toch is de constructie ervan relatief eenvoudig doordat de hulpsloten 2 geen afzonderlijk,
<EMI ID=23.1>
nachtschieter bevatten. Om dezelfde reden is ook de bediening van de sluiting zeer gemakkelijk aangezien d oor een enkel�sleutelbeweging tegeli jker tijd al de sloten worden bediend .
<EMI ID=24.1>
aanvrage kunnen aan de bescheen uitvoeringsvorm vele veranderingen aangebracht worden, onder meer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal \an de onderdelen die voor het verwezenlijken van de uitvinding gebruikt worden.
In het bijzonder moet de sluiting niet noodzakelijk op een aluminiumdeur gemonteerd zijn. Ze kan ook in een houten deur gemonteerd zijn.
Verder moet de sluiting niet noodzakelijk twee hulpsloten bezitten. Ze kan ook uitgevoerd worden met slechts een hulpslot.
De latten van de overbrengingen kunnen desgevallend in lengte instelbaar zijn.
De nachtschieter moet niet noodzakelijk de vorm hebben die voorgesteld is in de hieraan toegevoegde figuren. Deze nachtschieter kan ook bij voorbeeld haakvormig zijn,
in welk geval de sluiting ook kan gebruikt worden bij schuifdeuren of schuiframen.
Bij het slot met een door een uitwendig middel rechtstreeks bedienbaar bediening smechanisme moet dit bedienings-
<EMI ID=25.1>
me zijn. Het kan eender welk slotmechanisme of zelfs een klinkmechanisme of iets dergelijks zijn, in zoverre het mechanisme maar de nachtschieter in en uit vergrendelingsstand kan brenge n.
"Closure".
The invention relates to a closure comprising at least two locks, each of which is a lock case, one
<EMI ID = 1.1>
lock case in a corresponding lock hole can protrude and contain an operating mechanism for moving the deadbolt.
<EMI ID = 2.1>
then closures containing only one lock and consequently only one dead bolt.
In the known closures of this type, however, the locks are completely independent of each other and have them
they each have their own operating mechanism that can be operated by an external means, such as a key. At most can
the different operating mechanisms are operated with the same key, but in any case each of the locks can be operated separately. Because each lock must contain an actuating mechanism that can be actuated by an external means
these known closures are relatively expensive. Locking and unlocking with the aid of the closure, at least if one wishes to use all the night shooters, is also relatively time consuming.
The latter drawback is solved by closings which contain only a single lock but which have a coupled sliding bar with studs that hook behind stops when closing. These known closings allow, by a single operation, the locking of a door or
a window in different places but tapping a lock with taps and stops is not nearly as secure as a lock by night shooters. These slats with taps are therefore previously used for a draft-free closure
from the door or window than to obtain a safer closure.
In still other known closures, the sliding bar is
replaced with taps by two sliding rods mounted in the door or window, the ends of which end in openings which are respectively in the sill (or in a lower profile frame of the fixed frame of the window or door) and in the upper profile frame of the fixed frame are fitted.
These closures have the same safety drawbacks as the previous ones since the rods do not
be thick and can only penetrate the openings over a relatively short distance.
In addition, the opening at the bottom may become blocked by dirt or, if water is present in this opening, the
<EMI ID = 3.1>
frame, the strips of which are connected to each other in the corners by corner pieces, the bars must also extend through these corner pieces, thereby weakening
the corner joints occur.
The object of the invention is now to remedy all these drawbacks and to provide a closure which contains various deadbolts and is therefore very safe, yet simple in construction and operation.
For this purpose, only the dead bolt actuating mechanism of one of the locks is a directly actuated actuating mechanism by an external means, such as a key, while the actuating mechanism
for displacing the dead bolt from the other lock includes a transmission between the dead bolt of this lock and the first actuating mechanism so that, under the influence of the external means, the displacement of the dead bolts of all the locks is caused simultaneously.
In a particular embodiment of the invention, the transmission interconnects the deadbolts and, by means of an externally operable actuating mechanism operating the deadbolt of one lock, implies the deadbolt of the other lock through the aforementioned deadbolt.
In addition, the deadbolts of the locks are preferably tumblers, while the transmission between the tumblers is about a pivot axis parallel to the tumble axis and eccentrically relative to this axis,
<EMI ID = 4.1>
is.
Other details and advantages of the invention will become apparent from the following description of a closure according to the invention; this description is given by way of example only and does not limit the invention; the reference numbers refer to the accompanying drawings.
Figure 1 is a front view with partial cutaway of a portion of a door in which a closure according to the invention is mounted. Figure 2 represents a section according to the line II-II of figure 1. Figure 3 represents a section according to the line III-III of figure 1, but drawn on a larger scale. Figure 4 represents a section according to the line IV-IV of figure 1, drawn on the same scale as figure 3.
In the different figure n, the same reference numerals refer to the same elements.
The closure according to the figures is mounted
in an aluminum door of a construction known per se, in the figures of which only the part on which the closure is mounted is shown.
This closure mainly comprises three locks, namely a main lock 1 in the usual place and two auxiliary locks 2, respectively at the top and bottom of the door.
<EMI ID = 5.1>
night bolt 3. Such locks are known per se, inter alia from the Belgian patent no. 871,413 of 20 October
1978 in the name of the applicant. This main lock 1 is therefore only described below to the extent necessary to make the invention clear.
The dead bolt 3 rotatably surrounds the rocker shaft 4 which is mounted between the two side walls of a lock case 5.
This lock box 5 is built into an upright profile frame 8 of the frame of the door leaf and extends into an opening 7 in the side of this profile frame located on the edge of the door leaf. On the outside, the lock box 5 is closed by a front plate 6 which, with its protruding ends, is fastened by means of screws 9 to the latter side of the profile strip 8.
In this lock case 5 a latch bolt 10 is mounted in the usual manner, which can be projected through an opening in the front plate 6. This latch bolt 10 is operated from the outside in a known manner, both by a rivet
<EMI ID = 6.1>
lock mechanism 12. For the sake of clarity, the latch of the latch mechanism 11 is not shown in the figures.
The dead bolt 3 is also operated in a known manner by the cylinder lock mechanism 12.
Opposite of the main lock 1, on a upright profile strip 13 of the fixed door frame, a lock plate 14, which is provided with an opening 15 for the latch bolt 10 and with an opening 16 for the dead bolt 3, is fastened by means of screws 17. As is especially evident from figures 1 and 3, the dead bolt penetrates into the profile frame 13 when the closing position is tilted down, which is also provided with an appropriate bend 18 for this shooter 3 on its outside.
The two auxiliary locks 2 are identical so that, for the sake of simplicity, only the auxiliary lock 2 located under the main lock 1 is shown in the figures.
Each auxiliary lock 2, like the main lock 1, contains an <EMI ID = 7.1>
side of the profile strip 8, is closed by an elongated front plate 20 which is terminated by screws
21 is mounted in such a way that a sliding of the front plate 20 in the longitudinal direction of the profile strip 8 is possible over a small distance. To this end, each screw 21 fixes the front plate 20 to the profile strip 8 below
<EMI ID = 8.1>
the screw is slid, which plate slidably protrudes into an elongated recess 23 in the front plate 20. The opening in the front plate also leaves 20 for the shank of each screw, so that as long as the screws 21 are not screwed in, the front plate 20 and so the complete lock case 19 relative to
of the screws 21 and thus with respect to the profile strip
8 can be moved a short distance.
In each lock case 19, a dead bolt 24 is tumbled around a rocker shaft 25. This tumbling n tail bolt 24 can pass through an opening 26 in the front plate
20 tumbling outside the lock case 19 and passing through one
<EMI ID = 9.1>
frame 13 mounted lock plate 29, penetrate through an opening 30 in the profile frame 13.
For practical reasons, the dead bolt 24 is identical to the dead bolt 3 of the main lock 1 such that
<EMI ID = 10.1>
which are necessary with the dead bolt 3 for its operation by the lock mechanism 12 and for limiting
<EMI ID = 11.1>
are different from the dead bolt 3.
Characteristic of the invention is that each auxiliary lock
2 not only does not have a latch bolt, but most importantly that the actuation mechanism of the dead bolt 24 is not independently operated from outside the door directly by an external means, such as a key, actuable actuation mechanism such as
<EMI ID = 12.1>
however, the tumbling of a dead bolt 24 is formed by a mechanical transmission between this dead bolt 24 and the dead bolt 3 of the main lock 1 so that
<EMI ID = 13.1>
12 and this mechanism moves the dead bolt into or out of the locked position, at the same time also moves the dead bolt 24 into or out of the locked position.
The transmission between the n rear bolt 24 of the lower auxiliary lock 2 and the dead bolt 3 of the main lock 1 consists of two parts, namely a lath 31 and an end plate 32.
The lath 31 surrounds with one end, on the outside of the lock case 19, a pivot 33 which, eccentrically with respect to the rocker shaft 25, is rotatably fixed to the dead bolt
24 and, through a recess 34 in a side wall of the lock case 19, protrudes outside this lock case. The other
<EMI ID = 14.1>
connected to the end plate 32, which end plate 32 extends next to the lock case 5 and hooks with a slot 36 over a pin 37 which is fixed on the dead bolt 3 and, through a slot 38 in the side wall of the lock case 5, protrudes outside this lock case .
Bar 31 is left near each of its ends
90 [deg.] Twisted so that only the ends of the bar 31 extend parallel to the side walls of the lock case 19
<EMI ID = 15.1>
extends on the rocker shaft 25.
The cylinder lock mechanism 12 extends transversely through the end plate 32, which end plate 32 is provided with an elongated recess 39 for this cylinder lock mechanism 12 and is slid back and forth over this mechanism 12 when the dead bolt 3 is tumbled.
The transmission between the dead bolt 24 of the top auxiliary lock 2 and the dead bolt 3 of the main lock 1 is analogous in construction to the above described transmission and similar elements are indicated by the same reference numeral but with a '. This last-mentioned transmission differs from the above-described transmission only in that the slat 31 'is twisted along its entire length, while the end plate 32' extends substantially at the top of the pin 37 and consequently surrounds the cylinder mechanism 12 but the riveting mechanism 11 . This end plate 32 'is therefore slightly different in length while the recess 39' for the riveting mechanism
11 is different in shape from the recess 39 for the cylinder lock mechanism 12. The lower end of this end plate 32 'overlaps the upper end of the end plate 32 and the slots 36 and 36' in these end plates are just opposite each other. These slots 36 and 36 'both give out
the edge of the end plates 32 and 32 'located on the side of the front plate 6. With their groove 36 or 36 ', both are end plates
32 and 32 'slid over the same stud 37. This tap is 37
<EMI ID = 16.1>
plates 32 and 32 'cannot slide laterally from stud 37.
To install the lock, first install the auxiliary locks 2 before the main lock 1 is mounted. To do this, first insert the end plate 32 or 32 'with the lath 31 or 31' attached to it in the profile strip 8 through the opening provided for the lock collar 19.
This insertion is easily possible because the slat 31 or
<EMI ID = 17.1>
is slightly elastically pliable. The front plates 20 are provisionally fixed with the screws 21 without
however, tighten these screws. The two end plates 32 and 32 'are located just next to each other opposite the opening 7 for the lock case 5 and the opening is now passed through this opening.
<EMI ID = 18.1>
slides. The opening 7 in the profile strip 8 for the insertion of the lock case 5 is provided with a small projection at the front
the protruding stud 37. The lock cat 5 is fastened to the profile frame 8 by screwing on the screws 9 and
the lock cases 19 are blocked at the correct distance from the lock case 5 by tightening the screws 21. Naturally, the lock plates 14 and 29 are also mounted on the profile frame 13 and the cylinder lock mechanism 12 on the lock case 5.
Now when using a key the cylinder lock mechanism 12 is actuated so that the dead bolt 3
<EMI ID = 19.1>
auxiliary locks 2 in the same sense and to the same extent. The tumble of the dead bolt 3 is limited by the operating mechanism of this bolt itself, while the tumble of
the deadbolts 24 are bounded by the recess 34
in the side wall of the lock case 19, through which the stud 33 protrudes, is limited in size.
When the dead shooters 24 are in the closed position together with the dead bolt 3, they can
<EMI ID = 20.1>
open position are tumbled. When attempting to tumble up the n rear latch 24 of the lower auxiliary lock
<EMI ID = 21.1>
a relatively light slat 31 can prevent any tumbling of this dead bolt 24 if the dead bolt 3 does not tumble too. When attempting to tumble up the dead bolt 24 of the upper auxiliary lock 2, the associated slat 31 'is subjected to pressure. Because this slat 31 'is twisted over its entire length, it is somewhat elastically pliable for the insertion of this slat in the profile strip 8, but it is still rigid enough to withstand this load
<EMI ID = 22.1>
The closure described above therefore offers very good security. However, its construction is relatively simple because the auxiliary locks 2 do not have a separate,
<EMI ID = 23.1>
contain a dead bolt. For the same reason, the operation of the lock is also very easy, since all locks are operated simultaneously by a single key movement.
<EMI ID = 24.1>
Many changes can be made to the disclosed embodiment, including as to the shape, composition, arrangement, and number of components used to accomplish the invention.
In particular, the closure does not necessarily have to be mounted on an aluminum door. It can also be mounted in a wooden door.
Furthermore, the closure need not necessarily have two auxiliary locks. It can also be performed with only one auxiliary lock.
The slats of the transmissions can be adjusted in length if necessary.
The dead bolt should not necessarily have the shape shown in the attached figures. This dead bolt can also be hook-shaped, for example,
in which case the closure can also be used with sliding doors or sliding windows.
In the case of a lock with a control mechanism directly operable by an external means, this control
<EMI ID = 25.1>
be me. It can be any lock mechanism or even a latch mechanism or the like provided the mechanism can bring the dead bolt into and out of the locked position.