Handgereedschap voor het buigen van pijpen
De uitvinding heeft betrekking op een handgereedschap voor het buigen van pijpen.
<EMI ID=1.1>
gen van pijpen verkrijgbaar. Een van deze handgereedschappen, kortweg genoemd pijpenbuigtang, bestaat in hoofdzaak uit een tweetal scharnierbaar aan elkaar gekoppelde hefbomen, net vast aan de eerste hefboom een
<EMI ID=2.1>
noemde scharnieras opnemen, en een met de tweede hefboom gekoppelde tweede buitensteun voor de te buigen pijp.
Bij deze bekende pijpenbuiger moet de te buigen pijp gestoken worden tussen de eerste buitensteun en het vrije oatrekceinde van het
<EMI ID=3.1>
steun van de tweede hefboom.
Om de pijp, zoals hierboven is aangegeven, gemakkelijk in de pij-
<EMI ID=4.1>
<EMI ID=5.1>
en de gebruiker behalve het in opgelijnde stand houden van genoemde
<EMI ID=6.1>
de kans zeer groot dat genoemde onderdelen uit de opgelijnde stand geraken, tengevolge waarvan het inschuiven van de pijp zeer lastig gaat.
<EMI ID=7.1>
Een tweede nadeel van de bekende pijpenbuigtang is, dat wanneer de pijp (nadat deze ingeschoven is) gebogen moet worden, de buitensteun van de tweede hefboom langs de pijp schuift om de pijp de door het cirkelschijfsegment bepaalde binnenbocht te geven. Behalve de kracht, die nodig is on de pijp te buigen, moet ook de wrijvingskracht tengevolge van het schuiven overwonnen worden. De gebruiker dient derhalve een
<EMI ID=8.1>
Om tijdens het buigen van een pijp ervoor te zorgen dat in de binnenbocht van een pijp geen ribbelvorming ontstaat, muet zowel de straal van het cirkelschijfsegment als het dwarsprofiel van de sleuf
in het cirkelschijfsegment zoveel mcgelijk aangepast zijn aan de diameter van de pijp. Het is derhalve duidelijk dat wanneer pijpen van verschillende diameter moeten wurden gebogen, in het algemeen een verschillend cirkelschijfsegment moet worden aangewend.
Wanneer men nu met de bekende pijpenbuigtang pijpen wil buigen met diameters, gelegen tussen bijvoorbeeld 10, 11, 12 ........ 20 mm, zal men in het algemeen moeten beschikken over tien verschillende cirkelschijfsegmenten; dus in het algemeen tien verschillende pijpenbuigtangen.
Een ander bezwaar van deze bekende pijpenbuigtang is dat een
<EMI ID=9.1>
Het doel van de uitvinding is aan de hierboven genoemde bezwaren tegemoet te komen door te voorzien in een pijpenbuigtang voor
het buigen van een pijp waarbij het inleggen van de pijp zeer eenvoudig uitgevoerd kan worden en waarbij de aan te wenden kracht tot een minimum wordt teruggebracht, en waarbij het verder mogelijk is met behulp
<EMI ID=10.1>
gen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de gebogen pijp, en waarmee het tevens mogelijk is pijpen te buigen over een hoek van
<EMI ID=11.1>
waardoor deze relatief goedkoop te vervaardigen is.
Het doel wordt bereikt doordat volgens een eerste voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding een van de beide vorkarmen ten opzichte van de andere vorkarm verlengd is, en op het vrije uiteinde van zijn armverlengstuk de tweede buitensteun draagt; dat het armverlengstuk <EMI ID=12.1>
zodanig gebogen is dat, in de richting van het vrije uiteinde van dit ' verlengstuk, dit verlengstuk ten opzichte van de richting die tegengesteld is aan de richting van de buigwerkgang een wijkend verloop heeft;
en dat de tweede buitensteun op een afstand van de scharnieras ligt ten' ! bedrage van tenminste de diameter van de toegepaste pijp en de straal van het cirkelschijfsegment.
<EMI ID=13.1>
<EMI ID=14.1>
<EMI ID=15.1>
! buigen. Met een tweede voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding
<EMI ID=16.1>
scharnierasopneempunten en de tweede buitensteun, in het vlak van elk
<EMI ID=17.1>
<EMI ID=18.1>
buitensteun op een afstand van de scharnieras ligt ten bedrage van
<EMI ID=19.1>
Aangezien in de beide voorkeursuitvoeringsvormen de tweede bui-
<EMI ID=20.1>
is, is de pijp zeer eenvoudig tussen deze tweede buitensteun en het cir kelschijfsegment om te leggen.
Om volgens de uitvinding de pijp op de juiste wijze te buigen is
<EMI ID=21.1>
gering van groot belang. Bij proefnemingen heeft men gevonden dat wanneer
<EMI ID=22.1>
tweede hefboom en gaande door de scharnieras, het buigen van de pijp gepaard gaat met ribbelvorming in de binnenbocht daarvan, terwijl, wanneer de tweede buitensteun in de richting van de verlengde hartlijn geplaatst wordt een grotere kracht moet worden uitgeoefend om de pijpte !buigen. Deze kracht wordt des te groter naarmate de tweede buitensteun 'dichter bij de verlengde hartlijn komt. Volgens de uitvinding wordt de ;juiste afstand van de tweede buitensteun tot de scharnieraslegering dan
<EMI ID=23.1>
<EMI ID=24.1>
gaande door het middelloodvlak van het cirkelschijfsegment, de schar- inieras snijdt in het punt A, en een buitenoppervlakraaklijn van de pijp loodrecht in B snijdt, en door de afstand van een lijnstuk BC, welk lijnstuk de buitenoppervlakraaklijn is die gaat door het aanrakingspunt C van de tweede buitensteun en pijp, als de pijp,nadat deze is ingelegd zowel raakt aan de tweede buitensteun in het punt C als drukt tegen het bodemprofiel van de sleuf van het cirkelschijfsegment, waarbij de ver-
<EMI ID=25.1>
Om volgens de uitvinding met een en hetzelfde cirkelschijfsegment pijpen te buigen waarvan de diameters verschillend zijn, bestaat het cirkelschijfsegment ten opzichte van zijn middelloodvlak uit twee helften, welke helften door afstandsmiddelen op afstand van elkaar kunnen worden geplaatst.
Afhankelijk van de diameter van de te buigen pijp bestaan de af-
<EMI ID=26.1>
vormige elementen. De vorm van deze elementen wordt zodanig gekozen dat de randoppervlakken daarvan, die grenzen aan het bodemprofiel van de 'sleuf, ten opzichte van het bodemprofiel inspringen, teneinde te voor- komen dat een aanrakingsvlak ontstaat tussen een te buigen pijp in de randen van de nchijfvormige elementen.
<EMI ID=27.1>
;nieras draaibaar te maken. Om te voorkomen dat de te buigen pijpen door de hoeken van de beide helften van het cirkelschijfsegment, die grenzen aan de bodem van de sleuf, op ongewenste wijze worden ingedrukt, worden deze hoeken, die als drukpunten dienen, afgerond.
Volgens de uitvinding heeft het dwarsprofiel van de sleuf nabij de bodem, in de aangrenzende helften in hoofdzaak een kromming, die overeenkomt met de straal van de pijp van de kleinste diameter uit de groep van pijpen van genoemde verschillende diameters, waarbij in de richting naar de buitenrand van de sleuf het dwarsprofiel in hoofdzaak gelijk blijft en rust tegen de te buigen pijp.
Verder verdient het de voorkeur de pijpenbuigtang volgens de uitvinding zodanig in te richten dat de aan de eerste hefboom bevestig-' de scharnieras in, naar de omtreksrand toe open uitsparingen van de vorkarmen gelegerd is.
Om de aan te wenden kracht verder te beperken is het van voordeel dat de tweede buitensteun een in hoofdzaak rechte cilinder is,
die draaibaar is rond zijn as, die loodrecht. stbAt op de beide vorkarmen, en waarbij ter geleiding van een te buigen pijp, langs de uitein-
<EMI ID=28.1>
Aangezien de tweede buitensteun dienst doet als tegcnhoudorgaan voor het geleiden van de te buigen pijpen dient deze tweede buitensteun, ten opzichte van de pijpen gecentreerd te liggen. Hieraan kan worden voldaan wanneer deze rol glijdend langs zijn draaiingsas is aangebracht.
Voor het buigen van pijpen met verschillende diameters is het van voordeel de pijpenbuigtang te voorzien van tenminste één verder exemplaar van een eerste hefboom met cirkelschijfsegment en eerste buitensteun, geschikt voor het buigen van pijpen van een andere-groep van diameters, waarbij voor dat verdere exemplaar in de tweede hefboom is voorzien in een tweede scharnieraslegering, bestaande uit een verder tweetal, naar de rand toe open uitsparingen in de beide vorkarmen, een en ander zodanig dat de genoemde verhouding tussen deze uitsparingen
en de tweede buitensteun gehandhaafd blijft.
Uit het bovenstaande volgt, dat met de constructie volgens de uitvinding het zeer eenvoudig is geworden de pijp in de pijpenbuiger in
<EMI ID=29.1>
uit-elkaar-neembaar uitvoeren enerzijds en het vrije, open inbrengen
<EMI ID=30.1>
De uitvinding zal onderstaand aan de hand van een tweetal uit- voeringsvormen en onder verwijzing naar de tekening nader worden uiteengezet.
<EMI ID=31.1> in een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding; Fig. 2 toont een bovenaanzicht van de pijpenbuigtang volgens fig. 1 in twee standen, waarbij de eerste stand aangeeft hoe de pijp is ingelegd en de tweede stand aangeeft hoe de pijp gebogen wordt; Fig. 3 toont een perspectivisch aanzicht van de pijpenbuigtang in een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, waarmee het mogelijk is pijpen te buigen tot onder een hoek van 1800, en waarin bij wijze van voorbeeld het gedeelde cirkelschijfsegment is toegepast; <EMI ID=32.1> fig. 3, volgens de lijnen IV-IV. Fig. 5 toont een zijaanzicht van het gedeelde cirkel schijf seg- <EMI ID=33.1> <EMI ID=34.1> waarbij een der delen draaibaar is rond de scharnieras; Fig. 7 toont een perspectivisch aanzicht van een knikijzer.
In de figuren zijn identieke elementen voorzien van dezelfde verwijzingscijfers.
In de figuren 1 en 2 zijn twee scharnierbaar met elkaar verbonden hefbomen 1 en 2 aangegeven. De eerste hefboom 1 bevat een hefboomstang 3 met aan een uiteinde daarvan een loodrecht op deze stang staan-
<EMI ID=35.1>
men 14 en 15 van de nog nader te omschrijven tweede hefboom 2. Coaxiaal aan deze scharnieras 4 en in het verlengde van de hefboomstang 3 is een cirkelschijfsegment 5 aangebracht dat de binnenbocht van een te buigen pijp 6 (fig. 2) bepaalt.
Het cirkelschijfsegment 5 is over zijn cirkelomtrek voorzien
<EMI ID=36.1>
i boven- respektievelijk ondervlak van het cirkelschijfsegment, en waar-
<EMI ID=37.1>
een deel om de te buigen pijp kan grijpen.
Bij het omtrekseinde 10 van het cirkelschijfsegment 5 is een
<EMI ID=38.1> tot haak omgebogen eerste buitensteun 11 aangebracht waarvan het einde
<EMI ID=39.1>
omtrekseinde 10 is bevestigd, en waarvan het vrije uiteinde van het omgebogen haakgedeelte 12 wijst in de richting van de onderrand 8 van 'het segment. De buitensteun 11 staat in hoofdzaak loodrecht op de hefboomstang 3.
<EMI ID=40.1>
12 aan te brengen, dat wil zeggen vrij in te leggen, is nabij de opening van de haak in de onderrand 8 vanaf het omtrekseinde 10 een zodanig gedeelte van deze rand 8 weggehaald dat de pijp tussen de haak en het
<EMI ID=41.1>
te vergemakkelijken is de haak 12 aan zijn uiteinde schuin afgesneden, zoals in fig. 4 goed te zien is. De haak 12 is daarbij verder zodanig gevormd dat deze de te buigen pijp omgrijpt.
Door de haak voldoende breed te maken bereikt men, dat, wanneer een pijp tussen de haak 12 en de sleuf 7 wordt aangebracht, het door de haak omvatte pijpgedeelte, tijdens het buigen, niet beschadigd wordt.
<EMI ID=42.1>
de buiggang tegen de haak wordt gedrukt en door de haak wordt vastgehouden, als gevolg van de wrijvingskracht tussen de pijp en de haak, zodat de pijp met betrekking tot het cirkelschijfsegment niet verschuift.
<EMI ID=43.1>
De beide uiteinden van de scharnieras 4 zijn scharnierbaar in een tweetal tegenover elkaar liggende uitsparingen 13 nabij de rand in
<EMI ID=44.1>
<EMI ID=45.1>
' het cirkelschijfsegment 5 vrijelijk.. tussen deze vorkarmen kan bewegen. De haak 12 van het cirkelschijfsegment wijst daarbij in de richting ivan de tweede vorkarm 15. De uitsparingen 13 zijn in de richting van de
<EMI ID=46.1>
gemakkelijk uit de tweede hefboom 2 verwijderd kan worden. De tweede hefboom 2 is voorzien van een hefboomstang 16.
Verder bevat de tweede arm 15 van de tweede hefboom 2 een aangevormd verlengstuk 15a waarvan het uiteinde 15b U-vormig gebogen is, <EMI ID=47.1>
vlak van de eerste vorkarm 14. Tussen de benen van het U-vormige gedeelte is de tweede buitensteun 17 aangebracht, die als tegenhoudorgaan dienst doet voor de te buigen pijp 6 (fig. 2). De tweede buitensteun is bij voorkeur een rond zijn as draaibare rechte cilinder, waarbij de aseinden gelegerd zijn in de beide U-vormige benen. De as staat lood-
<EMI ID=48.1>
zijn langs de uiteinden van de cilindermantel 17a radiaal naar buiten uitstekende randen 17b en c aangebracht. De te buigen pijp wordt derhalve tussen de randen 17b en c en langs de cilindermantel geleid. Het is duidelijk dat tussen de pijp in de cilindermantel steeds één aanrakingsdrukpunt C (fig. 2) is. Op grond hiervan, en op grond van het feit dat de tweede buitensteun draaibaar is, is de kracht, die nodig is om de pijp langs deze.tweede buitensteun te doen gaan, uitermate gering. Omdat pijpen van verschillende diameters kunnen worden toegepast, is een goede centrering van de tweede buitensteun met betrekking tot de toegepaste pijp gewenst. De tweede buitensteun is daartoe glijdend langs zijn as 17d (fig. 4) uitgevoerd.
Zoals reeds in het begin is aangegeven, is uit proefnemingen gebleken dat voor het op de juiste wijze buigen van de pijp en het met de minste kracht buigen van de pijp, de positie van de tweede buiten- ; steun ten opzichte van de scharnieras van groot belang is. De afstand tussen de tweede buitensteun en de scharnieras dient tenminste gelijk te zijn aan de straal van het cirkelschijfsegment en de diameter van de te buigen pijp, ten einde tenminste de pijp tussen de tweede bui- tensteun en het cirkelschijfsegment in te leggen. Meer exact is de . positie van de tweede buitensteun te bepalen met behulp van de recht- ; hoekige driehoek ABC, aangegeven in fig. 2, waarbij hoek B een rechte '
<EMI ID=49.1>
volgt te bepalen (hefboomarmen in stand I). Nadat de te buigen pijp 6 is aangebracht tussen de tweede buitensteun 17 en in de sleuf 7 van het cirkelschijfsegment 5; en de pijp zowel rust tegen de tweede buiten-
<EMI ID=50.1>
<EMI ID=51.1> langs het buitenoppervlak van de pijp getrokken in de richting van het cirkelschijfsegment. Vanuit de scharnieras wordt in het middelloodvlak
<EMI ID=52.1>
houding is de positie van de tweede buitensteun te bepalen.
In fig. 3 is een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding aangegeven. Deze tweede uitvoeringsvorm vertoont veel overeenkomst met de in fig. 1 aangegeven eerste uitvoeringsvorm. Uit een vergelijking van de figuren 1 en 3 blijkt o.a. dat de hefboomstang 16 van fig. 1 en fig. 3 (hefboomstang 16a) verplaatst is naar de zijde van de tweede buitensteun, zodat derhalve de tweede buitensteun 17 aangebracht is tussen de vorkarmen 14 en 15, en tussen de hefboomstang 16a en het cirkelschijfsegment 5. Met deze opstelling is het mogelijk dat tijdens de buigwerkgang de hefboomstang 3 van de hefboom 1 tussen de vorkarmen <EMI ID=53.1>
over een hoek van 180 te buigen.
<EMI ID=54.1>
vangspositie van de buigwerking, niet in elkaar verlengde liggen, zijn
<EMI ID=55.1>
vanaf de scharnieras zodanig gebogen dat in de aanvangspositie de hefboomstangen ten opzichte van elkaar een hoek vormen die kleiner is dan
180[deg.], teneinde minder buigkracht te hoeven uitoefenen en bovendien handelbaarder wordt. Verder is het duidelijk dat ook bij deze tweede uitvoeringsvorm de plaatsing van de tweede buitensteun 17 ten opzichte van de scharnieras 4 van belang is. Voor wat betreft de plaatsing van deze tweede buitensteun ten opzichte van de scharnieras wordt verwezen naar hetgeen bij fig. 1 is aangegeven.
Zoals in de inleiding is aangegeven dient de straal van het cirkelschijfsegment 5 en het dwarsprofiel van de sleuf 7 aangepast te zijn aan de diameter van de te buigen pijp; met andere woorden wil men pijpen buigen met diameters van bijvoorbeeld 10, 11, 12 ......... 19 en
20 mm dan moet men derhalve beschikken over tien verschillende cirkelschijfsegmenten. Evenwel is uit experimenten gebleken dat het cirkelschijfsegment 5, dat geschikt is voor bijvoorbeeld een 10 mm pijp <EMI ID=56.1>
te worden) tevens geschikt is om pijpen te buigen met een diameter van bijvoorbeeld 11, 12, 13, 14 en 15 mm, zonder dat in de binnenbocht van genoemde pijpdiameters ribbelvorming ontstaat, mits daartoe het dwarsprofiel van de sleuf zo goed mogelijk aangepast wordt aan de diameters van genoemde groep van pijpen. Verder is gebleken dat het cirkelschijfsegment, dat geschikt is voor het buigen van bijvoorbeeld een 15 mm pijp (eveneens zonder de straal var. het segment te wijzigen) geschikt
is om pijpen te buigen met een diameter van bijvoorbeeld 16, 17, 18,
19 en 20, zonder dat ribbelvorming in de binnenbocht van laatst genoemde groep van pijpen ontstaat, mits ook hier het dwarsprofiel van de sleuf zo goed mogelijk aangepast wordt aan de diameters van de betrokken pijpen. Uit deze twee voorbeelden is het duidelijk dat een bepaald cirkelschijfsegment geschikt is voor een bepaalde groep van pijpen.
Om, zoals hierboven is gezegd, het dwarsprofiel van de sleuf 7 aan te passen, wordt het cirkelschijfsegment 5 ten opzichte van zijn middelloodvlak in twee helften 5a en 5b gedeeld. (zie fig. 4 en 5). Deze beide helften zijn in hoofdzaak spiegelsymmetrisch en zeker voor wat betreft het dwarsprofiel van de sleuf. Door tussen deze beide helften een of meerdere schijfvormige elementen 5c, 5d aan te brengen, waarbij elk schijfvormig element in hoofdzaak de vorm heeft van het doorsneden vlak van het middelloodvlak zoals in fig. 5 is aangegeven, ! wordt het dwarsprofiel van de sleuf 7 vergroot. De beide cirkelschijf- i segmenthelften 5a en 5b alsmede de schijfvormige elementen 5c, 5d wor- den ten opzichte van elkaar gecentreert en bij elkaar gehouden met be- hulp van door deze beide helften en elementen gaande bouten en moeren '
i 5e, (zie figuren 3 en 5.
I
De randoppervlakken 5c', 5d' van de schijfvormige elementen, grenzend aan het bodemoppervlak van de sleuf 7, zullen, wanneer het vlak
<EMI ID=57.1>
delloodvlak oorzaak zijn dat het bodemoppervlak van de sleuf vlak is. Dit vlak wordt groter naarmate meer elementen worden toegepast. Het is duidelijk dat wanneer een pijp wordt gebogen, de pijp tegen het vlakke i oppervlakgedeelte rust, waardoor de kwaliteit van de gebogen pijp
<EMI ID=58.1> schijfvormige elementen zodanig te kiezen dat de randoppervlakken 5c',
<EMI ID=59.1>
<EMI ID=60.1>
<EMI ID=61.1>
sleuf 7 eruit ziet. Dit dwarsprofiel bestaat nabij het bodemgedeelte. uit twee cirkelvormige gedeelten 7a, en 7b in respektievelijk de cir- :
kelschijfsegmenthelften 5a en 5b. De straal van de beide cirkelvormige gedeelten is aangepast aan bijvoorbeeld de kleinst te buigen pijpdiame-: ter van 10 mm, van bijvoorbeeld de groep van pijpen met diameters van
10 t/m 15 mm. Volgens dit voorbeeld zullen bij het buigen van een pijp van 10 mm (dus zonder toepassing van schijfvormige elementen) de beide cirkelvormige gedeelten 7a, volledig tegen de pijp rusten. De evenwijdig aan elkaar verlopende randen 8 en 9 die op de cirkelvormige ge-
<EMI ID=62.1>
buigen pijp, en wel in twee diametraal tegenoverelkaar liggende drukpunten 8a en 9a van de pijp.
<EMI ID=63.1>
gen worden, moet of moeten, afhankelijk van de pijpdiameter, een of meerdere schijfvormige element(en) 5c, 5d tussen de beide cirkelschijf-
<EMI ID=64.1>
<EMI ID=65.1>
<EMI ID=66.1>
<EMI ID=67.1>
enkele punten daarvan, zoals bijvoorbeeld in de steunpunten 7c en 7d en in de twee diametraal tegenover elkaar liggende drukpunten 8a en 9a
<EMI ID=68.1>
Uit experimenten is gebleken dat de cirkelvormige gedeelten 7a en Tb weinig of geen invloed uitoefenen op de kwaliteit bij het buigen
<EMI ID=69.1>
vormige gedeelten in het bodemgedeelte van het aleufprofiel afgerond zijn, omdat deze beide punten als steunpunt dienen voor de te buigen
<EMI ID=70.1>
pijpen, die tegen de randen 8 en 9 liggen, en die vel van groot belang
<EMI ID=71.1>
der ribbelvorming en zonder dat de pijp afgeplat wordt, te buigen. Als gevolg van het feit dat pijpen van verschillende diameters slechts rusten op de beide steunpunten en beide drukpunten is het mogelijk met een
<EMI ID=72.1>
elementen pijpen in een bepaalde groep van diameters te buigen.
In plaats dat de beide cirkelschijfsegmenthelften 5a en 5b door i ! middel van schijfvormige elementen 5c, 5d op afstand van elkaar worden
<EMI ID=73.1>
stand vergrendeld worden met behulp van de bouten en moeren 5e.
<EMI ID=74.1>
<EMI ID=75.1>
<EMI ID=76.1>
i sparing 18, die in de beide vorkarmen 14 en 15 zijn aangebracht, welke uitsparingen op grotere afstand liggen van de tweede buitensteun. Het is duidelijk dat deze uitsparingen 18 op een zodanige plaats in de vorkarmen aangebracht worden dat de bij de in fig. 2 beschreven verhouding
<EMI ID=77.1>
makkelijk worden verkregen door de vorkarmen, gezien vanaf de tweede buitensteun in de richting van de uitsparingen op een geschikte wijze te krommen.
Afhankelijk van.het toegepaste cirkelschijfsegment kunnen meerde
<EMI ID=78.1>
voorkomen dat tijdens de buigwerkgang de scharnieras 4 uit de uitsparingen 13 of 18 glijdt, zijn in de bodem daarvan, zoals bijvoorbeeld in
<EMI ID=79.1>
Bij wijze van voorbeeld zijn in de figuren 1, 2 en 3 slechts twee stellen uitsparingen gegeven. Het is duidelijk dat het aantal uitsparingen naar wens kan toenemen..
Uit oogpunt van materiaalbeaparing is de verbinding tussen de hefboomstang 3 van de eerste hefboom 1 en het cirkelschijfsegment 5 een schroefdraadverbinding 19 (fig. 2). Wanneer men een pijp van een-andere
<EMI ID=80.1>
!ment los te schroeven en te vervangen door een andere.
! Door nu ook de verbinding tussen de hefboomstang 16 of 16a van
<EMI ID=81.1>
j vervangen door langere of kortere stangen.
<EMI ID=82.1>
'schroefdraad op de hefboomstang 2, 16 of 16a bevestigd kan worden. In
<EMI ID=83.1>
<EMI ID=84.1>
;deze doorboring is in fig. 7 duidelijk aangegeven. Het dwarsprofiel van ; deze doorboring is zodanig dat bijvoorbeeld pijren met diameters van [bijvoorbeeld 10-20 mm hierin passen. De bedoeling van dit knikijzer is,
<EMI ID=85.1>
; enigszins na-te buigen.
<EMI ID=86.1>
daarbij duidelijk dat zowel een massieve als een holle pijp bedoeld is.
Hand tools for bending pipes
The invention relates to a hand tool for bending pipes.
<EMI ID = 1.1>
gen of pipes available. One of these hand tools, called pipe bending pliers for short, consists essentially of a pair of pivotally coupled levers, just fixed to the first lever and one
<EMI ID = 2.1>
said pivot axis, and a second outer support coupled to the second lever for the pipe to be bent.
In this known pipe bender, the pipe to be bent has to be inserted between the first outer support and the free end of the pipe.
<EMI ID = 3.1>
support of the second lever.
To easily insert the pipe into the pipe as shown above.
<EMI ID = 4.1>
<EMI ID = 5.1>
and the user in addition to maintaining said one in alignment
<EMI ID = 6.1>
there is a very great chance that said parts will get out of alignment, as a result of which the insertion of the pipe is very difficult.
<EMI ID = 7.1>
A second drawback of the known pipe bender is that when the pipe has to be bent (after it has been pushed in), the outer support of the second lever slides along the pipe to give the pipe the inner bend defined by the circular disk segment. In addition to the force required to bend the pipe, the frictional force due to sliding must also be overcome. The user must therefore submit a
<EMI ID = 8.1>
To ensure that no rippling occurs in the inner bend of a pipe when bending a pipe, both the radius of the circular disc segment and the cross section of the slot must be used.
in the circular disk segment are so much adapted to the diameter of the pipe. It is therefore clear that when pipes of different diameter are to be bent, generally a different circular disk segment must be employed.
If it is now desired to bend pipes with the known pipe bending pliers with diameters ranging, for example, between 10, 11, 12 ........ 20 mm, it will generally be necessary to have ten different circular disc segments; so in general ten different pipe bending pliers.
Another drawback of this known pipe bender is that a
<EMI ID = 9.1>
The object of the invention is to overcome the above-mentioned drawbacks by providing a pipe bending pliers
bending a pipe in which the insertion of the pipe can be carried out very easily and in which the force to be applied is reduced to a minimum, and in which it is further possible with the help of
<EMI ID = 10.1>
without compromising the quality of the bent pipe, and with which it is also possible to bend pipes over an angle of
<EMI ID = 11.1>
making it relatively cheap to manufacture.
The object is achieved in that according to a first preferred embodiment according to the invention one of the two fork arms is extended relative to the other fork arm and carries the second outer support on the free end of its arm extension piece; that the arm extension <EMI ID = 12.1>
is bent such that, in the direction of the free end of this extension piece, this extension piece deviates from the direction opposite to the direction of the bending process pass;
and that the second outer support is spaced from the pivot axis. amount of at least the diameter of the pipe used and the radius of the circular disk segment.
<EMI ID = 13.1>
<EMI ID = 14.1>
<EMI ID = 15.1>
! bow. With a second preferred embodiment according to the invention
<EMI ID = 16.1>
pivot shaft receptacles and the second outer support, in the plane of each
<EMI ID = 17.1>
<EMI ID = 18.1>
outer support is spaced from the pivot axis by an amount of
<EMI ID = 19.1>
Since in both preferred embodiments the second outer
<EMI ID = 20.1>
the pipe is very easy to lay around between this second outer support and the disc segment of the disc.
In order to bend the pipe correctly according to the invention
<EMI ID = 21.1>
minor of great importance. Experiments have found that when
<EMI ID = 22.1>
second lever and passing through the pivot axis, bending of the pipe is associated with rippling in its inner bend, while when the second outer support is placed in the direction of the extended axis, greater force must be applied to bend the pipe. This force increases as the second outer support comes closer to the extended center line. According to the invention, the correct distance from the second outer support to the pivot shaft bearing is then determined
<EMI ID = 23.1>
<EMI ID = 24.1>
going through the perpendicular bisector of the circular disk segment, the hinge axis intersects at point A, and an outer surface tangent line of the pipe intersects perpendicular to B, and through the distance of a segment BC, which segment is the outer surface tangent line passing through the point of contact C of the second outer support and pipe, as well as the pipe, after being laid in, both touches the second outer support at the point C and presses against the bottom profile of the slot of the circular disk segment, whereby the displacement
<EMI ID = 25.1>
In order to bend pipes according to the invention with one and the same circular disk segment, the diameters of which are different, the circular disk segment consists of two halves with respect to its perpendicular plane, which halves can be spaced apart by spacer means.
Depending on the diameter of the pipe to be bent, the differences
<EMI ID = 26.1>
shaped elements. The shape of these elements is chosen such that the edge surfaces thereof, adjacent to the bottom profile of the trench, are recessed with respect to the bottom profile, in order to prevent a contact surface between a pipe to be bent in the edges of the disk-shaped elements.
<EMI ID = 27.1>
make kidney shaft rotatable. In order to prevent the pipes to be bent from being pressed undesirably by the corners of the two halves of the circular disk segment adjacent to the bottom of the trench, these corners, which serve as pressure points, are rounded.
According to the invention, the transverse profile of the trench near the bottom, in the adjacent halves substantially has a curvature corresponding to the radius of the pipe of the smallest diameter from the group of pipes of said different diameters, in the direction towards the outer edge of the slot, the cross section remains substantially the same and rests against the pipe to be bent.
It is further preferred to arrange the pipe bender according to the invention in such a way that the pivot shaft attached to the first lever is mounted in recesses of the fork arms open towards the peripheral edge.
In order to further limit the force to be applied, it is advantageous that the second outer support is a substantially straight cylinder,
which is rotatable about its axis, which is perpendicular. stbAt on the two fork arms, and where to guide a pipe to be bent, along the ends
<EMI ID = 28.1>
Since the second outer support serves as a retaining member for guiding the pipes to be bent, this second outer support should be centered with respect to the pipes. This can be satisfied when this roller is slidably arranged along its axis of rotation.
For bending pipes of different diameters, it is advantageous to provide the pipe bending pliers with at least one further example of a first lever with circular disk segment and first outer support, suitable for bending pipes of a different group of diameters, for that further example in the second lever, a second pivot bearing is provided, consisting of a further two recesses in the two fork arms that open towards the edge, all this such that the aforementioned relationship between these recesses
and the second outer support is retained.
From the above it follows that with the construction according to the invention it has become very simple to enter the pipe into the pipe bender
<EMI ID = 29.1>
On the one hand, it can be disassembled and the insertion is free, open
<EMI ID = 30.1>
The invention will be explained in more detail below on the basis of two embodiments and with reference to the drawing.
<EMI ID = 31.1> in a first embodiment of the invention; FIG. 2 shows a top view of the pipe bender of FIG. 1 in two positions, the first position indicating how the pipe is laid and the second position indicating how the pipe is bent; FIG. 3 shows a perspective view of the pipe bender in a second embodiment according to the invention, with which it is possible to bend pipes to an angle of 1800, and in which, by way of example, the divided circular disk segment is used; <EMI ID = 32.1> Fig. 3, along the lines IV-IV. FIG. 5 shows a side view of the divided circle disk segment <EMI ID = 33.1> <EMI ID = 34.1> with one of the parts being rotatable about the pivot axis; FIG. 7 shows a perspective view of a folding iron.
In the figures identical elements are provided with the same reference numerals.
Figures 1 and 2 show two levers 1 and 2 pivotally connected to each other. The first lever 1 comprises a lever rod 3 with at one end thereof a perpendicular to this rod
<EMI ID = 35.1>
14 and 15 of the second lever 2 to be described in more detail. Coaxial to this pivot axis 4 and in line with the lever rod 3, a circular disc segment 5 is arranged which defines the inner bend of a pipe 6 to be bent (Fig. 2).
The circular disk segment 5 is provided along its circumference
<EMI ID = 36.1>
i top and bottom face of the circular disk segment, respectively, and where-
<EMI ID = 37.1>
can grip a part around the pipe to be bent.
At the circumferential end 10 of the circular disk segment 5 is a
<EMI ID = 38.1> first outer support 11 bent to hook, fitted at the end
<EMI ID = 39.1>
peripheral end 10 is attached, and of which the free end of the bent hook portion 12 points towards the lower edge 8 of the segment. The outer support 11 is substantially perpendicular to the lever rod 3.
<EMI ID = 40.1>
12, that is to say freely insertable, near the opening of the hook in the bottom edge 8 from the circumferential end 10, such a part of this edge 8 has been removed that the pipe between the hook and the
<EMI ID = 41.1>
For ease of use, the hook 12 is cut obliquely at its end, as can be clearly seen in FIG. The hook 12 is further formed in such a way that it grips around the pipe to be bent.
By making the hook sufficiently wide, it is achieved that when a pipe is placed between the hook 12 and the slot 7, the pipe portion enclosed by the hook is not damaged during bending.
<EMI ID = 42.1>
the bend is pressed against the hook and held by the hook, as a result of the frictional force between the pipe and the hook, so that the pipe does not shift with respect to the circular disk segment.
<EMI ID = 43.1>
The two ends of the pivot shaft 4 are pivotable in two opposite recesses 13 near the edge in
<EMI ID = 44.1>
<EMI ID = 45.1>
the circular disk segment 5 can move freely between these fork arms. The hook 12 of the circular disk segment points in the direction of the second fork arm 15. The recesses 13 are in the direction of the
<EMI ID = 46.1>
can be easily removed from the second lever 2. The second lever 2 is provided with a lever bar 16.
Furthermore, the second arm 15 of the second lever 2 comprises an integral extension 15a, the end 15b of which is bent U-shaped, <EMI ID = 47.1>
plane of the first fork arm 14. Between the legs of the U-shaped part, the second outer support 17 is arranged, which serves as a retaining member for the pipe 6 to be bent (fig. 2). The second outer support is preferably a straight cylinder rotatable about its axis, the shaft ends being journalled in the two U-shaped legs. The axis is plumb
<EMI ID = 48.1>
radially outwardly projecting edges 17b and c are provided along the ends of the cylinder barrel 17a. The pipe to be bent is therefore guided between the edges 17b and c and along the cylinder jacket. It is clear that there is always one contact pressure point C between the pipe in the cylinder jacket (fig. 2). For this reason, and because the second outer support is rotatable, the force required to pass the pipe along this second outer support is extremely small. Because pipes of different diameters can be used, good centering of the second outer support with respect to the pipe used is desirable. For this purpose the second outer support is designed to slide along its axis 17d (Fig. 4).
As already indicated at the outset, experiments have shown that in order to bend the pipe correctly and bend the pipe with the least force, the position of the second outside; support with respect to the pivot axis is of great importance. The distance between the second outer support and the pivot axis should be at least equal to the radius of the circular disk segment and the diameter of the pipe to be bent, in order to lay at least the pipe between the second outer support and the circular disk segment. More exact is the. determine the position of the second outer support with the aid of the right; angular triangle ABC, indicated in fig. 2, where angle B is a straight line '
<EMI ID = 49.1>
to determine (lever arms in position I). After the pipe 6 to be bent has been arranged between the second outer support 17 and in the slot 7 of the circular disk segment 5; and the pipe both rests against the second outer
<EMI ID = 50.1>
<EMI ID = 51.1> drawn along the outside surface of the pipe in the direction of the circular disk segment. From the hinge axis it is placed in the perpendicular bisector
<EMI ID = 52.1>
posture is to determine the position of the second outer support.
Fig. 3 shows a second embodiment according to the invention. This second embodiment is very similar to the first embodiment shown in Fig. 1. A comparison of Figures 1 and 3 shows, inter alia, that the lever bar 16 of Figures 1 and 3 (lever bar 16a) has been moved to the side of the second outer support, so that the second outer support 17 is therefore arranged between the fork arms 14 and 3. 15, and between the lever bar 16a and the circle disc segment 5. With this arrangement, it is possible during the bending pass that the lever bar 3 of the lever 1 between the fork arms <EMI ID = 53.1>
to bend over an angle of 180.
<EMI ID = 54.1>
catching position of the bending action, not in line with each other
<EMI ID = 55.1>
bent from the pivot axis such that in the initial position the lever rods form an angle with respect to each other that is less than
180 [deg.], In order to have to exert less bending force and also become more manageable. It is further clear that the positioning of the second outer support 17 relative to the pivot axis 4 is also important in this second embodiment. With regard to the placement of this second outer support relative to the pivot axis, reference is made to what is indicated in Fig. 1.
As indicated in the introduction, the radius of the circular disk segment 5 and the transverse profile of the slot 7 must be adapted to the diameter of the pipe to be bent; in other words, one wants to bend pipes with diameters of, for example, 10, 11, 12 ......... 19 and
20 mm then one must have ten different circular disk segments. However, experiments have shown that the circular disc segment 5, which is suitable for e.g. a 10 mm pipe <EMI ID = 56.1>
) is also suitable for bending pipes with a diameter of, for example, 11, 12, 13, 14 and 15 mm, without corrugation forming in the inner bend of the said pipe diameters, provided that the transverse profile of the slot is adapted as well as possible the diameters of said group of pipes. Furthermore, it has been found that the circular disk segment, which is suitable for bending, for example, a 15 mm pipe (also without changing the radius of the segment).
is to bend pipes with a diameter of for example 16, 17, 18,
19 and 20, without the formation of ripples in the inner bend of the latter group of pipes, provided that here, too, the transverse profile of the slot is adapted as well as possible to the diameters of the pipes involved. From these two examples it is clear that a particular circular disk segment is suitable for a particular group of pipes.
In order, as stated above, to adjust the transverse profile of the slot 7, the circular disk segment 5 is divided into two halves 5a and 5b with respect to its perpendicular bisector. (see fig. 4 and 5). These two halves are substantially mirror-symmetrical and certainly as regards the transverse profile of the slot. By arranging one or more disc-shaped elements 5c, 5d between these two halves, each disc-shaped element essentially having the shape of the cross-sectional plane of the perpendicular median plane as shown in FIG. the transverse profile of the slot 7 is increased. The two circular disk segment halves 5a and 5b as well as the disk-shaped elements 5c, 5d are centered with respect to each other and held together by means of bolts and nuts passing through these two halves and elements.
i 5e, (see Figures 3 and 5.
I.
The edge surfaces 5c ', 5d' of the disc-shaped elements, adjacent to the bottom surface of the slot 7, when the plane
<EMI ID = 57.1>
the perpendicular plane cause the bottom surface of the trench to be flat. This area increases as more elements are used. Obviously, when a pipe is bent, the pipe rests against the flat surface portion, reducing the quality of the bent pipe
<EMI ID = 58.1> choose disc-shaped elements such that the edge surfaces 5c ',
<EMI ID = 59.1>
<EMI ID = 60.1>
<EMI ID = 61.1>
slot 7 looks like. This transverse profile exists near the bottom part. of two circular portions 7a, and 7b respectively in the circle:
disc segment halves 5a and 5b. The radius of the two circular sections is adapted to, for example, the smallest pipe diameter of 10 mm to be bent, for example of the group of pipes with diameters of
10 to 15 mm. According to this example, when bending a pipe of 10 mm (i.e. without using disc-shaped elements) the two circular portions 7a will rest completely against the pipe. The parallel edges 8 and 9 which are on the circular area
<EMI ID = 62.1>
bending the pipe, namely in two diametrically opposite pressure points 8a and 9a of the pipe.
<EMI ID = 63.1>
must or must, depending on the pipe diameter, have one or more disc-shaped element (s) 5c, 5d between the two circular discs
<EMI ID = 64.1>
<EMI ID = 65.1>
<EMI ID = 66.1>
<EMI ID = 67.1>
some points thereof, such as, for example, in the support points 7c and 7d and in the two diametrically opposite pressure points 8a and 9a
<EMI ID = 68.1>
Experiments have shown that the circular portions 7a and Tb exert little or no influence on bending quality
<EMI ID = 69.1>
shaped parts in the bottom part of the aluminum profile are rounded, because these two points serve as support for the bending
<EMI ID = 70.1>
pipes, which lie against the edges 8 and 9, and which are of great importance
<EMI ID = 71.1>
the corrugation and without flattening the pipe. Due to the fact that pipes of different diameters only rest on the two support points and both pressure points, it is possible with one
<EMI ID = 72.1>
elements to bend pipes in a specific group of diameters.
Instead of dividing the two circular disk segment halves 5a and 5b through i! are spaced apart from each other by means of disc-shaped elements 5c, 5d
<EMI ID = 73.1>
position can be locked using the bolts and nuts 5th.
<EMI ID = 74.1>
<EMI ID = 75.1>
<EMI ID = 76.1>
recess 18, which are provided in the two fork arms 14 and 15, which recesses are at a greater distance from the second outer support. It is clear that these recesses 18 are arranged in such a place in the fork arms that the ratio described in fig.
<EMI ID = 77.1>
easily obtained by curving the fork arms in a suitable manner, viewed from the second outer support, in the direction of the recesses.
Depending on the circular disk segment used, several
<EMI ID = 78.1>
prevent the pivot shaft 4 from slipping out of the recesses 13 or 18 during the bending operation, are in the bottom thereof, as for example in
<EMI ID = 79.1>
By way of example, only two sets of recesses are given in Figures 1, 2 and 3. Obviously, the number of cutouts can be increased as needed.
From the point of view of material saving, the connection between the lever rod 3 of the first lever 1 and the circular disk segment 5 is a threaded connection 19 (Fig. 2). When one pipe from another
<EMI ID = 80.1>
! ment and replace it with another one.
! By now also the connection between the lever rod 16 or 16a of
<EMI ID = 81.1>
j replace with longer or shorter rods.
<EMI ID = 82.1>
screw thread on the lever rod 2, 16 or 16a. In
<EMI ID = 83.1>
<EMI ID = 84.1>
this penetration is clearly indicated in fig. The cross section of; this penetration is such that, for example, pipes with diameters of [for example 10-20 mm] fit into it. The purpose of this iron is,
<EMI ID = 85.1>
; to bend slightly.
<EMI ID = 86.1>
it is clear that both a solid and a hollow pipe are intended.