BE851076A - Aanhangwagentje - Google Patents

Description

  "Aanhangwagentje" /

  
Deze uitvinding heeft betrekking op een aanhangwagentje voor het verplaatsen van lasten dat meer speciaal bedoeld is om achter een personenwagen gehangen te worden, waarbij zulk aanhangwagentje in een zeer bijzondere uitvoeringsvorm zal gevormd zijn om een motorfiets of dergelijke te vervoeren.

  
Het aanhangwagentje volgens de uitvinding is echter niet enkel bedoeld om op zeer eenvoudige, doeltreffende en veilige wijze een motorfiets of dergelijke te vervoeren, waarbij het laden en lossen eenvoudig door op- en afrijden gebeurt zonder dat de motorfiets tot op een bepaalde hoogte moet opgeheven worden en waarbij deze motorfiets tijdens het transport op uiterst eenvoudige wijze stevig verbonden wordt met het aanhangwagentje.

  
Volgens de uitvinding is dit aanhangwagentje zodanig gekonstrueerd dat de bodem ervan, voor het op- en afrijden

  
van de motor, tot op de grond kan geplaatst worden terwijl voor het vervoer de bodem van dit wagentje op een grotere hoogte boven de vloer wordt geplaatst en waarbij nog, wanneer aan zulke motor werkzaamheden moeten uitgevoerd worden, de bodem van dit wagentje in een hoge stand kan gebracht worden ten einde alzo te verkrijgen dat het werk aan de motor op de geschikte hoogte boven de grond geschiedt.

  
Nog een ander bijzonder kenmerk van het aanhangwagentje volgens de uitvinding is dat het geraamte ervan als luchtreservoir is uitgevoerd zodanig dat steeds een hoeveelheid lucht onder druk wordt meegevoerd die voor allerlei doeleinden kan gebruikt worden, bijvoorbeeld om banden op te pompen, om de motor te reinigen door afblazen en dergelijke.

  
Het is duidelijk dat zulk wagentje uitermate geschikt

  
is voor het vervoeren van een motorfiets achter een personenwagen, doch niets belet zulk wagentje te voorzien van een bodem waardoor het mogelijk wordt hierop andere ladingen aan te brengen door eenvoudig oprijden of opschuiven en deze ladingen vervolgens op een geschikte hoogte boven de grond te plaatsen voor het vervoer of het werken eraan.

  
Het aanhangwagentje volgens de uitvinding bestaat hoofdzakelijk uit twee geraamten, namelijk een eerste geraamte dat rust op wielen en een tweede geraamte dat vertikaal verplaatsbaar is ten opzichte van het eerste en dat bedoeld is om de last te dragen, waarbij middelen zijn voorzien die de voornoemde verplaatsing van het tweede geraamte bevelen en kontroleren en middelen die de twee geraamten in bepaalde relatieve standen ten opzichte van elkaar kunnen vergrendelen.

  
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van zulk aanhangwagentje volgens de uitvinding met verwijzing naar de bijgaande tekeningen waarin :
figuur 1 een zijaanzicht weergeeft van het aanhangwagentje volgens de uitvinding waarbij dit laatste zich in laad- of losstand bevindt; figuur 2 een achteraanzicht weergeeft van het wagentje volgens figuur 1; <EMI ID=1.1>  figuur 4 een zicht is gelijkaardig aan dit van figuur 1, doch met het aanhangwagentje in rijstand; figuur 5 een achteraanzicht weergeeft van figuur 4; figuur 6 een zicht is gelijkaardig aan dit van figuur 1, doch met het wagentje in de hoge stand; figuur 7 een schematisch perspektiefzicht weergeeft van de aandrijving van de beweegbare delen van het aanhangwagentje volgens de uitvinding.

  
Het aanhangwagentje volgens de uitvinding bestaat in deze uitvoering hoofdzakelijk uit twee geraamten, respektieve- <EMI ID=2.1> 

  
tweede vertikaal verschuifbaar is opgehangen in het eerste.

  
Het geraamte 1 wordt in dit geval gevormd door een Uvormig geplooide stevige buis 4 die aan de achteruiteinden luchtdicht is gemaakt en die vooraan voorzien is van een koppelinrichting 5 die toelaat zulk aanhangwagentje te bevestigen met een personenwagen of dergelijke.

  
Op de voornoemde buis 4 zijn een ventiel 6 en bijvoorkeur

  
 <EMI ID=3.1> 

  
buis 4 konstant te vullen met lucht onder druk. Men verkrijgt aldus dat steeds een hoeveelheid lucht onder druk wordt meegevoerd die via het voornoemd ventiel 6 kan afgenomen worden bij voorbeeld om een lekke band op te pompen; om het vervoerd produkt zoals bij voorbeeld een motor, te reinigen, enz.

  
Deze buis 4 is aan iedere zijde bevestigd op een geschik-

  
 <EMI ID=4.1> 

  
noemde wielen 3 vrij draaibaar gelagerd zijn.

  
Aan de binnenzijde van het aldus gevormd buisvormig geraamte 4 zijn vertikale geleidingen, respektievelijk 10,
11, 12 en 13 aangebracht die in dit geval gevormd worden door een U-profiel waarvan de vrije randen 14, 15 naar elkaar zijn omgeplooid ten einde een toegang tot het profiel te vormen waarvan de breedte kleiner is dan de inwendige breedte van het profiel zelf.

  
In deze geleidingen 10 tot 13, die paarsgewijs tegenover elkaar staan opgesteld, zijn glijstukken aangebracht, respektievelijk 16, 17., 18 en 19, die in dit geval gevormd worden door een U-profiel, waarbij deze glijstukken, onderaan, twee aan twee met elkaar verbonden zijn door middel van in dit geval buisvormige liggers, respektievelijk 20, 21 en 22, 23, die in het midden van het aanhangwagentje bevestigd zijn met een gemeenschappelijke langsligger 24 die bij voorbeeld-ge-1

  
vormd wordt door een omgekeerd U-profiel. Deze langsligger 24 vertoont achteraan een omlaaggericht gedeelte 25 dat het oprijden, respektievelijk afrijden van bij voorbeeld een motor vergemakkelijkt, terwijl vooraan op deze langsligger een holle

  
 <EMI ID=5.1> 

  
aangebracht.

  
De voornoemde liggers 20 en 21 zijn nog verbonden door

  
 <EMI ID=6.1> 

  
noemde steun 26 waarbij de plaats en de verbinding tussen de bovenuiteinden van deze buizen of stangen 28 en 29 met de steun
26 zodanig gekozen zijn dat, wanneer men een motor vervoert, deze bevestigingsplaatsen ten opzichte van de bovenwand van

  
de langsligger 24 ongeveer op een hoogte liggen die gelijk is aan de halve diameter van het wiel van zulke motor.

  
 <EMI ID=7.1> 

  
geval nog een profiel bevestigd, respektievelijk 30, 31, 32,

  
33, dat bovenaan voorzien is van een gleuf en waarmede bouten kunnen samenwerken, respektievelijk 34, 35, 36 en 37 ten einde de lippen, respektievelijk 38, 39 en 40, 41 van twee geleidingsstangen, respektievelijk 42 en 43, op geschikte onderlinge afstanden ten opzichte van elkaar te kunnen bevestigen met het vertikaal verplaatsbaar geraamte.

  
De voornoemde glijstukken 16 tot 19 zijn ieder nog voorzien van minstens één oog, respektievelijk 44, 45, 46 en 47, waarmede een riem, kabel, koord of dergelijke kan verbonden worden om een motor of ander te vervoeren last stevig vast te sjorren op het vertikaal verplaatsbaar geraamte.

  
De verbinding tussen de twee geraamten wordt in dit geval verkregen door kabels. De opstelling van deze kabels is schematisch in figuur 7 aangeduid.

  
Met de voornoemde geleidingen 10 en 12 is bovenaan één uiteinde verbonden van kabels, respektievelijk 48 en 49, waar-van het tweede uiteinde verbonden is bovenaan aan de geleidin-

  
 <EMI ID=8.1> 

  
baar aangebrachte wieltjes, respektievelijk 50, 51, 52, 53 en 54,
55, 56, 57 waarbij de wieltjes 50, 53, 54, 57 vrij draaibaar zijn aangebracht in het onderste uiteinde van het betrokken glijstuk, 16, 17, 18 en 19, terwijl de wieltjes 51, 52, 55, 56 vrij draaibaar zijn aangebracht in het voornoemd profiel 24.

  
In het midden van de inrichting zijn deze kabels 48, 49 U-vormig samengetrokken tot U-vormige lussen, respektievelijk 58 en
59, die zijn aangebracht aan een bevestigingspunt, respektievelijk 60 en 61. Met het bevestigingspunt 60 is tenslotte nog het uiteinde verbonden van een kabel 62 die over een vrij draaibaar in de langsligger 24 bevestigd loopwieltje 63 loopt en die verbonden is met bij voorbeeld een blokje 64 waarmede eveneens het bevestigingspunt 61, door middel van een kabeltje 65 is verbonden. Het blokje 64 is verder, door middel van een kabel 66 verbonden met de voornoemde lier 27 en passeert hiertoe over een vrij draaibaar in de voornoemde steun 26 aangebracht loopwieltje
67.

  
 <EMI ID=9.1> 

  
eveneens zou kunnen verkregen worden door middel van bijvoorbeeld een hydraulisch of pneumatisch drukcilinder.

  
Het gebruik van het aanhangwagentje zoals hiervoor beschreven is zeer eenvoudig en als volgt.

  
Wanneer men een motor met zulk wagentje wil verplaatsen volstaat het deze motor, tussen de geleidingen 42 en 43 op

  
de langsligger 24 te rijden, waarbij deze geleidingen 42 en

  
43 op voorhand ten opzichte van elkaar zijn ingesteld afhankelijk van de banddikte van de motor, en dit tot wanneer het voorwiel van de motor geklemd wordt tussen de bovenuiteinden

  
 <EMI ID=10.1> 

  
doel voorziene koorden, banden of dergelijke vastsjorren door deze te verbinden met de voornoemde ogen 44 tot 47. Het is duidelijk dat eveneens op voorhand zulke banden kunnen bevestigd zijn met de voornoemde ogen.

  
 <EMI ID=11.1> 

  
waardoor verkregen wordt dat de bevestigingspunten 60 en 61 naar elkaar worden getrokken wat als gevolg heeft dat de glijstuk 16, 17, 18 en 19 naar boven worden getrokken in de geleidingen 10 tot 13. Men kan aldus de langsligger 24 waarop de motor rust in de stand brengen zoals weergegeven in figuur

  
4, een en ander zodanig dat de motor zich op een normale hoogte boven de grond bevindt om hem door middel van een aanhangwagen te verplaatsen.

  
Wanneer men aan zulke motor op een eenvoudige en gemakkelijke wijze werkzaamheden wil uitvoeren, zal men de motor

  
bij voorkeur hoger plaatsen. Hiertoe volstaat het door middel

  
 <EMI ID=12.1> 

  
tot in de stand te komen zoals weergegeven in figuur 6.

  
Het is duidelijk dat in de standen zoals weergegeven in figuur 4 of 6 de lier 27 op geschikte wijze zal vergrendeld worden.

  
Om de motor of dergelijke terug te laten zakken, volstaat het de voornoemde vergrendeling vrij te maken waar-

  
 <EMI ID=13.1> 

  
gewicht omlaag zal zakken.

  
Het is duidelijk dat in de plaats van de voornoemde geleidingstangen 42 en 43 op de langsligger 24, respektievelijk op de steunen 20 tot 23, een plaat of dergelijke kan bevestigd worden, bijvoorbeeld door middel van de bouten 34 tot 37, ten einde aldus een relatief grote laadvloer te verkrijgen.

  
Eveneens is het duidelijk dat zulk aanhangwagentje op allerlei wijzen zal vervolledigd worden, bijvoorbeeld door middel van lichtsignalen en dergelijke.

Claims (1)

1. De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoering, doch zulk aanhangwagentje kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.

   EISEN

   1. Aanhangwagentje, met het kenmerk dat het hoofdzakelijk bestaat uit twee geraamten, namelijk een eerste geraamte dat rust op wielen en een tweede geraamte dat vertikaal verplaatsbaar is ten opzichte van het eerste en dat bedoeld

   is om de last te dragen, waarbij middelen zijn voorzien die

   de voornoemde verplaatsing van het tweede geraamte bevelen

   en kontroleren en middelen die de twee geraamten in bepaalde relatieve standen ten opzichte van elkaar kunnen vergrendelen.

   2. Inrichting volgens eis 1, met het kenmerk dat het voornoemd eerste geraamte in hoofdzaak gevormd wordt in stevige luchtdicht gesloten buis waarop een luchtventiel is geplaatst waarbij deze buis als reservoir voor lucht onder druk dienst kan doen.

   3.- Aanhangwagentje volgens eis 2, met het kenmerk dat

   de voornoemde buis U-vormig is geplooid, waarbij op ieder

   been een steun is bevestigd die vrij draaibaar een wiel lagert terwijl aan het gesloten uiteinde van de U een koppelinrichting is aangebracht die toelaat zulk aanhangwagentje achter een persenenwagen te hangen.

   4. Aanhangwagentje volgens een der voorgaande eisen,

   met het kenmerk dat op ieder been of langsligger van het voornoemd eerste geraamte twee vertikale geleidingen zijn aangebracht waarbij deze twee geleidingen twee aan twee tegenover elkaar zijn opgesteld.

   5. Aanhangwagentje volgens eis 4, met het kenmerk dat ieder der voornoemde geleidingen gevormd wordt door een U-profiel waarvan de vrije randen naar elkaar toe zijn omgeplooid.

   6. Aanhangwagentje volgens een der voorgaande eisen, met het kenmerk dat het voornoemd tweede geraamte in hoofdzaak gevormd wordt door een centrale langsligger die door middel van horizontale dwarsliggers verbonden is met glijstukken

   die ieder samenwerken met een voornoemde vertikale geleiding van het eerste geraamte.

   7. Aanhangwagentje volgens eis 6, met het kenmerk dat

   de voornoemde glijstukken gevormd worden door U-profielen.

   8. Aanhangwagentje volgens eis 6, met het kenmerk dat

   de voornoemde centrale langsligger gevormd wordt door een U-profiel waarvan het achteruiteinde naar onder toe is afgeschuind, waarbij de opening van het profiel naar onder is gericht.

   9. Aanhangwagentje volgens een der voorgaande eisen, met het kenmerk dat de voornoemde horizontale dwarsliggers gevormd worden door buizen.

   10. Aanhangwagentje volgens een der voorgaande eisen,

   met het kenmerk dat op het voorste uiteinde van de voornoemde centrale langsligger een vertikale steun is aangebracht. die door middel van twee stangen, buizen of dergelijke bijkomend verbonden is met de twee meest nabij gelegen horizontale dwarsliggers.

   11. Aanhangwagentje volgens eis 10, met het kenmerk dat de voornoemde vertikale steun gevormd wordt door een buis.

   12. Aanhangwagentje volgens een der voorgaande eisen,

   met het kenmerk dat op de centrale langsligger middelen zijn voorzien waarmede, op het betrokken geraamte hetzij geleidingen voor de wielen van een motorfiets, hetzij een vloer, instelbaar kan bevestigd worden. 13. Aanhangwagentje volgens één der voorgaande eisen, met het kenmerk dat de middelen die voorzien zijn voor de verplaatsing van het tweede geraamte, ten opzichte van het eerste geraamte, te bevelen en te kontroleren gevormd worden door twee kabels, één per paar tegenover elkaar geplaatste geleidingen, waarvan de uiteinden verbonden zijn met

   de bovenuiteinden van het betrokken paar vertikale geleidingen en waarbij iedere kabel over vier loopschijven wordt gevoerd waarvan één die onderaan op ieder betrokken glijstuk is gelagerd, en twee die op de voornoemde centrale langsligger van het tweede geraamte zijn geleverd, en waarbij iedere kabel in het midden verbonden in met een bevestigingspunt.

   14. Aanhangwagentje volgens eis 13, met het kenmerk

   dat de voornoemde lusvormige middendelen van de voornoemde kabels naar elkaar zijn gericht.

   15. Aanhangwagentje volgens eis 14, m�t het kenmerk

   dat tussen de in de naar elkaar gerichte lussen van de voornoemde kabels aangebrachte bevestigingspunten, middelen zijn voorzien die deze lussen een relative verplaatsing ten opzichte van elkaar kunnen laten ondergaan.

   16. Aanhangwagentje volgens eis 15, met het kenmerk

   dat deze middelen gevormd worden door een lier die vooraan het wagentje is bevestigd en waarvan de opwindkabel verbonden is met het bevestigingspunt in de lus van de achterste kabel waarbij op deze kabel, tussen de voornoemde twee lussen, een vierde kabel is bevestigd die naar achter loopt en over een loopschijf terugkomt om verbonden te worden met <EMI ID=14.1>

   17. Aanhangwagentje volgens eis 15, met het kenmerk dat tussen de bevestigingspunten van de voornoemde naar elkaar /

   gerichte lussen een drukcilinder is aangebracht die bij voorbeeld door een handpomp wordt bevolen.

   18. Aanhangwagentje, hoofdzakelijk zoals voorafgaand beschreven en weergegeven in de bijgaande tekeningen.