<Desc/Clms Page number 1>
Gevelaansluiting voor een verwarmingsinrichting.
De uitvinding heeft betrekking op een gevelaans @iting voor een verwarmingsinrichting, in het bijzonder voor een chel. bestaande uit een, zich door de gevel uitstrekkende, buis. @@arbinnen een toevoer- leiding voor het toevoeren van de verbrandingslucht vanai de buitenzijde van de gevel naar de verwarmingsinrichting, alsmede een afvoerleiding voor het afvoeren van de verbrandingsassen vanaf de verwarmingsinrichting naar de buitenzijde van de gevel, zijn gevormd, waarbij een tussenwand zich tussen deze toevoerleiding en deze afvcerleiding uitstrekt.
Bij een bekende uitvoering van een dergelijke gevelaansluiting voor een gaskachel bestaat de tussenwand uit een cilindrisohe, over zijn gehele oppervlak ondoorlaatbare wand, waarbij de ruimte tussen de buis en de tussenwand de toevoerleiding vormt, terwijl de tussenwand de afvoer- leiding omgeeft.
Aan deze bekende gevelaansluiting zijn verschillende bezwaren
<Desc/Clms Page number 2>
EMI2.1
"feh'ij1,'Mtan" In de eerste plaats heerst, bij het ontsteken van de gaskachel, een praktisch gelijke druK ih ée tëvoefle1diht M ia de afvoerleiding, . ..''\...T.':.':t-'....#. , , , , daar de verbrandingaga8ëe!i nog geen hoge temperatuur.bezitten, terwijl hun afvbersnelh'èid slechts gering ie:' erhave bestaat het gevaar, dat do eFbraadingagaasen, bi=t ki vér2aïéri van de afoerl14iA; onaiddellijk de sangrensende toevberieiding weer zullen binnehatroaen, waardoor de toeeoerdvn' effeotié'vo1 verbrandingslucht wordt verminderd op een tijdstip, ....'i" '"'<'' iie1 n '..r. 1\""" f #':'. .. , t .. ' yr n0: dat juist een grote behoefte aMi deze verbrsndingalueht bestaat.
Dele ..-.-;'<" '"'- .-"-Lr".')'!i'!.".;U"''. -" ..i< E;; c, ' ' .L ?.,; " M Yezmindering van de verbrandingaluohttoevoer kan dan ook tot een doven van .,4 ",..;.:.:...!;",,.J '\1'1'.;: : .,;;',; ' : 7 -1 \........r:l;'\ nri.':l1"." 4-.: de pas ontstok'?*! vlam, xespeotieveli3k tot CO-vorming aanleiding geven.
<.l, ;=:. >.i '..I\"11:..1t 1. "'.:IC....).. t t . " . .... ,!"'l 9ok bij praktisch windstil weer, waarbij slechts een zeer geringe trek t . ,"'.'' ... '., ..." 'I in de afvoerleiding opgewekt wordt, kan een reaircüiabie van de ver- .i, ;1.;,; ""'n brandingagaasen optreden.
: Indien voorts tijdens het branden van de gaskachol, bij een
EMI2.2
.<.:; .. j,. ,,1" '''.)t'' : ;I": windaanval, door bijzondere omstandigheden, zoals wervelingen, een hogere winddruk op de uitlaatloiding dan op de inlaatleiding uitgeoefend wordt, kan de afvoer van de verbrandingsgassen uit de afvoerleiding zodanig belemmerd worden, dat de vlammen doven.
De uitvinding beoogt, een gevelaansluiting voor een verwarmings- inrichting, in het bijzonder voor een gaskaohel, te verschaffen, waarbij de genoemde bezwaren op doeltreffende wijze opgeheven zijn.
EMI2.3
Hiertoe wordt de gevelaansluiting.volgens de uitvinding daar- door gekenmerkt, dat de tussenwand is samengesteld uit een ondoorlaatbaar wanddeel, dat op enige afstand voor het einde van de afvoerleiding eindigt en uit een aantal evenwijdige leidsohotten, die verbindingskanalen tussen de toevoerleiding en de afvoerleiding begrenzen er die schuin naar de buitenzijde van de gevel en naar het inwendige van de afvoerleiding zijn gericht, waarbij het ene uiteinde van het ondoorlaatbaar wanddeel op het. het verst van de buitenzijde van de gevel verwijderde, leidschot aansluit.
<Desc/Clms Page number 3>
Volgens de uitvinding zullen de leidschotten in het algemeen de neiging bezitten, de, door de afvoerleiding stromende, verbrandings- gassen enigszins van de toevoerleiding af te leiden, waardoor een re- circulatie van de verbrandingsgassen, zowel onmiddellijk na het ontsteken der verbrandingsinrichting als bij praktisch windstil weer, op doeltreffende wijze verhinderd wordt.
Indien evenwel, tijdens een windaanval. de afvoer van de verbrandingsgassen naar buiten belemmerd wordt, doordat een hogere winddruk op de uitlaatleiding uitgeoefend wordt dan op de inlaatleiding, zullen deze verbrandingsgassen, geheel of gedeeltelijk, via de genoemde ver- bindingskanalen, naar de toevoerleiding kunnen ontwijken en, in dat geval, dus juist wel gerecirculeerd worden, terwijl onder de betreffende omstandig- heden een zodanige overmaat verbrandingslucht toegevoerd wordt, dat, ondanks de recirculatie van althans een gedeelte der verbrandingsgassen, de ver- branding in de verwarmingsinrichting ongestoord zal kunnen plaatsvinden.
Teneinde de genoemde werking van de gevelaansluiting volgens de uitvinding, tijdens het optreden van een windaanval, te bevorderen, kan het onder omstandigheden van voordeel zijn, dat aan het einde van de afvoer- leiding een, binnen de buis gelegen, zioh loodrecht op de langsrichting van de afvoerleiding uitstrekkende, stootplaat is aangebracht.
Op deze wijze wordt bereikt, dat ook tijdens abnormaal hoge windsnelheden een wegstromen van de verbrandingsgassen door de verbindings- kanalen zal optreden.
De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening, die enige uitvoeringsvoorbeelden van de gevelaansluiting volgens de uitvinding weergeeft.
Fig. 1 is een verticale langsdoorsnede van een eerste uitvoering van de gevelaansluiting volgens de uitvinding voor een gaskaohel.
Fig. 2 is een verticale langsdoorsnede op kleinere schaal van een gewijzigde uitvoering van de gevelaansluiting volgens de uitvinding
<Desc/Clms Page number 4>
voor een gaakachel.
Fig. 3 is een zijaanzicht van de gevelaansluiting vol ens fig. 2.
In fig. 1 is een uitvoering van de gevelaansluiting v@lgens de uitvinding voor een gaskachel weergegeven, welke een, zich door @e gevel 1 uitstrekkende, metalen buis 2 omvat, die, door middel van een ;!laat- metalen, ondoorlaatbaar, cilindrisch wanddeel 3 en een aantal metalen, conische ringen 4, 5,6 is onderverdeeld in een ringvormige toevoerleiding 7 voor het toevoeren van de verbrandingslucht vanaf de buitenzijte van de gevel naar de verwarmingsinrichting, en een, daarbinnen gelegen, afvoer- leiding 8 voor het afvoeren van de verbrandingsgassen vanaf de verwarmings- inrichting naar de buitenzijde van de gevel 1. De conische ringel 4 - 6 fungeren als leidschotten en begrenzen verbindingskanalen 9 tussen de toevoerleiding 7 en de afvoerleiding 8.
De oonische ringen 4 - E zijn schuin naar de buitenzijde van de gevel 1 en naar het inwendige van de afvoerleiding 8 gericht, terwijl het ene uiteinde van het cilindrische wand-
EMI4.1
deel 3 op de, het verst van de buitenzijde van de gevel 1 verwijderde, conische ring 4 aansluit.
Aan het einde van de afvoerleiding 8 is een, zich recht op de langsrichting van de afvoerleiding 8 uitstrekkende, centrale ronde stootplaat 10 aangebracht, die zich, binnen de buis 2, in het v ik van de, het dichtst bij de buitenzijde van de gevel 1 gelegen, rand van 3 buitenste conische ring 6 uitstrekt en met strippen aan deze rand bevesti 1 ie.
De toevoerleiding 7 en de afvoerleiding 8 zijn aan d buiten- zijde van de gevel door een rooster li afgedekt, dat voorkomt, t van buitenaf voorwerpen in de toevoerleiding 7 of de afvoerleiding kunnen geraken. Het rooster 11 bezit een, in dwarsdoorsnede L-vormig i iddeel 12, waarvan het ene been tegen de buitenzijde. van de gevel 1 rust, het andere been zich passend binnen do buis 2 uitstrekt.
Aan de binnenzijde van het rooster 11 zijn een aanti1 draag-
<Desc/Clms Page number 5>
EMI5.1
1>u<j>n 13 bevestigd, die van draadgaten zijn voorzien. Deze draagbuosen k f3 .ljn over een oilinderotrkT8r4eld en strekken zich in de langeriehting .pi; de afvoerleiding 8 uit. De vrije uiteinden van do draagbusson 13 riten tegen de buitenzijde van de buitenste conische ring 6. In lijn met
EMI5.2
I draagbus8en 13 zijn atstandobus8en 14 tussen de opvolgende oon8Qb. ngen 4 6 6 aangebracht, terwijl de conische ringen 4 - 6 gaten bezitten, e met de draadgaten in de draagb-ansen 13 in lijn liggen. Xot elke dtaag- la 13 ligt voorts een controorbus 15 in lijn, die aan het inwendige van oilindriooha wanddeel 3 raakt en tegen de, het verst van do buitenzijde da gevel 1 verwijderde, coniecho ring 4 rust.
In elke draagbus zon )ut 16 gesohroefd, die zich door de betreffende at3tandobu8.en 14, de treffende gaten in de QQnieche ringen 4 - b, a18.d. de belr*ffond* enbrerbua 15, uitstrekt en die de oonieche ringen 4 - 6 derhalve .tij! et het rooster 11 verbindt,
Een, in dwarsdoorsnede t-vormige, buitenste bevestiging-rins 17 @rust met zijn been 18 tegen de binnenzijde van de gevel 1, terwijl zijn ene
EMI5.3
lijfsedeelte 19 zich passend in de buis 2 uitstrekt en zijn andere lijf" edeelte 20 op de buitenwand 21 van de verbrandingsluohttoevoer van do verwarmingsinrichting aansluit.
Door middel van een aantal strippen 22 is een binnenste b*-
EMI5.4
veatigingaring 23 aan de buitenste bevestigingering 17 bevestigd. Deze binnenste bevestigingsring 23 strekt zich met een vernauwd gedeelte 24 passend binnen het oilindrische wanddeel 3 uit en sluit met een wijder
EMI5.5
gedeelte 25 passend op de scheidingswand 26 tussen de verbrandlngzluoht- toevoer en de verbrandingsgasatvoer van de verwa=ingeinrichtirig aan,
De binnenste beveatigingsring 23 draagt door middel van verdere strippen 27 aen inwendig opsluitblok 28, dat een gat 29 bezit, dat in lijn @igt met een draadgat in een, aan de binnenzijde van het rooster 11 bo-
EMI5.6
vestigd'blok 30. Een opsluitbout 31 is door het gat 29 in hot opsluitblok 28 gevoerd en in het draadgat in het blok 30 geschroefd.
Het opsluitblok 28
<Desc/Clms Page number 6>
bezit Toorts een draadgat 32, waarin een, met de verwarmingsinrichting verbonden,, bout 33 ia geschroefd.
Door de beschreven constructie wordt het mogelijk, de gevel- aansluiting geheel vanaf de binnenzijde van de gevel 1 te monteren. Hiertoe wordt, eerst een gat in de gevel 1 gehakt, dat groot genoeg is om het rooster 11 door te laten. Vervolgens wordt het rooster 11, waarop reeds de conische ringen 4, 5 en 6 zijn gemonteerd, door hot gat in de gevel 1 ge- voerd, de buis 2 geplaatst en het gat in de gevel 1 zodanig afgewerkt, dat het passend op de buis 2 aansluit.
Daarna wordt het cilindrische wanddeel 3 gemonteerd, waarbij dit wanddeel 3 tegen de centreerbussen 15 komt te rusten:. Vervolgens wordt de door de buitenste bavestigingsring 17, de binnenste bovestigingsring 23 en het opsluitblok 28 gevormde eenheid gemonteerd en de opsluitbout 31 aangebracht, waardoor een stevige ver- binding tussen het rooster 11 met de oonische ringen 4 - 6 enerzijds en het cilindrische wanddeel 3 tot stand gebracht wordt. Tenslotte wordt door het aanbrengen van de bout 33 de verwarmingsinrichting met de gevelaan- sluiting verbonden.
Tijdens de werking van de gevelaansluiting volgens de uitvinding zal in het bijzonder de binnenste conische ring 4 de, door de afvoerleiding
8 stromende, verbrandingsgassen in het algemeen enigszins van de toevoer- leiding 7 afleiden. Hierdoor wordt een recirculatie van de verbrandings- gassen, zowel onmiddellijk na het ontsteken der verbrandingsinrichting als bij praktisch windstil weer, voorkomen. De verbrandingsgassen treden door de ringvormige opening tussen het buitenste uiteinde van de conische ring
6 en de stootplaat 10 uit.
Tijdens ean windaanval zal de, in de afvoerleiding 8 opgewekte, stuwdruk, tengevolge van de aanwezigheid van de stootplaat 10, niet zo hoog kunnen zijn, dat de verbrandingsgassen naar de verbrandingsinrichting teruggestuwd zullen worden. Wel is de, in de afvoerleiding 8 heersende druk dan hoger dan die in de toevoerleiding 7, zodat de verbrandingsgassen hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, via de verbindingskanalen 9 naar de
<Desc/Clms Page number 7>
toevoerleiding 7 stromen en weer naar de verwarmingsinrichting teruggevoerd worden. Daar de overmaat verbrandingslucht onder deze omstandigheden even- wel zeer groot is, wordt de verbranding in de verwarmingsinrichting door deze recirculatie der verbrandingsgassen niet nadelig beinvloed.
Hoewel in de tekening het wanddeel 3 en de oonische ringen 4 - 6 een ronde dwarsdoorsnede bezitten, is het uiteraard eveneens mogelijk deze onderdelen met een andere, bijvoorbeeld een ovale of vier- kante, doorsnede uit te voeren.
In de fig. 2 en 3 is een enigszins gewijzigde uitvoering van de gevelaansluiting volgens de uitvinding weergegeven. Hierbij strekt zich in de buis 2 een vlakke, metalen, ondoorlaatbare scheidingswand 34 uit, waarop de vlakke leidschotten 35, 36, 37 aansluiten. Het buitenste leidschot 37 draagt hierbij de stootplaat 38. De leidschotten 35 - 37 zijn wederom schuin naar de buitenzijde van de gevel en naar het inwendige van de afvoerleiding 8 gericht. De werking van deze gevelaansluiting komt geheel met die volgens fig. 1 overeen.
De uitvinding is niet beperkt tot de in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden, die op verschillende manieren binnen het kader der uitvinding kunnen worden gevarieerd.
<Desc / Clms Page number 1>
Facade connection for a heating device.
The invention relates to a facade connection for a heating device, in particular for a chel. consisting of a tube extending through the facade. A supply pipe for supplying the combustion air from the outside of the facade to the heating device, as well as a discharge pipe for discharging the combustion ashes from the heating device to the outside of the facade, are formed inside, with a partition between extends this supply line and this exhaust line.
In a known embodiment of such a facade connection for a gas stove, the partition wall consists of a cylindrical wall, impermeable over its entire surface, the space between the tube and the partition wall forming the supply line, while the partition wall surrounds the discharge line.
There are several drawbacks to this known facade connection
<Desc / Clms Page number 2>
EMI2.1
"feh'ij1, 'Mtan" In the first place, when the gas stove is ignited, there is a practically equal pressure in the discharge pipe,. .. '' \ ... T. ':.': t -'.... #. Since the combustion temperatures are not yet high, while their heating speed is only low, ie there is a risk that the roasting gauze may cause the fires to burn off; will immediately re-enter the boundary admission, reducing the supply of "effeotié" combustion air at a time, .... "i" "" <"iie1 n '..r. 1 \ "" "f # ':'. .., t .. 'yr n0: that there is a great need aMi this verbrsndingalueht exists.
Dele ..-.-; '<"'" '- .- "- Lr".') '! I'!. "; U" "'. - "..i <E ;; c," .L?.,; "M Yez reduction of the combustion fuel supply can therefore lead to extinguishing of., 4", ..;.:.: ...!; " ,,. J '\ 1'1'.;::., ;; ',; ': 7 -1 \ ........ r: l;' \ nri. ': L1 "." 4- .: the new ignition '? *! flame, xespeotieveli3k lead to CO formation.
<.1; = :. > .i '..I \ "11: .. 1t 1."'.: IC ....) .. t t. Even in practically windless weather, with only a very low draft. , "'.' '...'., ..." 'I is generated in the discharge line, a reaction flow of the heat can be generated. "" a branding event.
: If furthermore during the burning of the gas stove, at a
EMI2.2
. <.:; .. j ,. "1" "".) T '':; I ": wind attack, due to special circumstances, such as eddies, a higher wind pressure on the exhaust pipe than is exerted on the inlet pipe, the discharge of the combustion gases from the exhaust pipe can be so obstructed that the flames go out.
The object of the invention is to provide a facade connection for a heating device, in particular for a gas boiler, in which the said drawbacks are eliminated in an effective manner.
EMI2.3
To this end, the facade connection according to the invention is characterized in that the partition is composed of an impermeable wall part which ends at some distance before the end of the discharge pipe and of a number of parallel pipe hots, which delimit connecting channels between the supply pipe and the discharge pipe. there which are oriented obliquely towards the outside of the facade and towards the interior of the discharge pipe, with one end of the impermeable wall part on the. the lead bulkhead furthest from the outside of the facade.
<Desc / Clms Page number 3>
In accordance with the invention, the baffles will generally tend to divert the combustion gases flowing through the discharge line somewhat away from the supply line, thereby allowing recirculation of the combustion gases, both immediately after ignition of the combustion device and in practical cases. windless weather is effectively prevented.
If, however, during a wind attack. the discharge of the combustion gases to the outside is obstructed, because a higher wind pressure is exerted on the exhaust pipe than on the inlet pipe, these combustion gases will be able to escape, in whole or in part, via the said connecting channels, to the supply pipe and, in that case, that is, it is precisely recirculated, while under the relevant circumstances such an excess of combustion air is supplied that, in spite of the recirculation of at least a part of the combustion gases, combustion in the heating device can take place undisturbed.
In order to promote the said action of the facade connection according to the invention, during the occurrence of a wind attack, it may be advantageous under certain circumstances that at the end of the discharge pipe a pipe, located within the pipe, is perpendicular to the longitudinal direction. a baffle plate extending from the discharge pipe.
In this way it is achieved that even during abnormally high wind speeds, a flow of the combustion gases through the connecting channels will occur.
The invention will be explained below with reference to the drawing, which shows some exemplary embodiments of the facade connection according to the invention.
FIG. 1 is a vertical longitudinal section of a first embodiment of the facade connection according to the invention for a gas boiler.
FIG. 2 is a vertical longitudinal section on a smaller scale of a modified embodiment of the facade connection according to the invention
<Desc / Clms Page number 4>
for a gaakachel.
FIG. 3 is a side view of the facade junction according to FIG. 2.
Fig. 1 shows an embodiment of the facade connection according to the invention for a gas stove, which comprises a metal tube 2 extending through the facade 1, which is impermeable by means of an impermeable metal. cylindrical wall part 3 and a number of metal conical rings 4, 5, 6 is subdivided into an annular supply pipe 7 for supplying the combustion air from the outside of the facade to the heating device, and a discharge pipe 8 located inside it for the discharge of the combustion gases from the heating device to the outside of the facade 1. The conical annulus 4-6 function as baffles and delimit connecting channels 9 between the supply pipe 7 and the discharge pipe 8.
The oonic rings 4 - E face obliquely towards the outside of the facade 1 and towards the interior of the discharge pipe 8, while one end of the cylindrical wall
EMI4.1
part 3 connects to the conical ring 4 furthest from the outside of the facade 1.
At the end of the discharge pipe 8, a central round baffle 10 extending perpendicularly to the longitudinal direction of the discharge pipe 8 is arranged, which, inside the pipe 2, in the vI of the nearest to the outside of the facade. 1, edge of outer conical ring 6 extends and is attached to this edge with strips.
The supply line 7 and the discharge line 8 are covered on the outside of the facade by a grate 1, which prevents objects from entering the supply line 7 or the discharge line from the outside. The grid 11 has an L-shaped cross-sectional id part 12, one leg of which is against the outside. of the gable 1, the other leg extends fittingly inside the tube 2.
On the inside of the grid 11 there are a number of supporting
<Desc / Clms Page number 5>
EMI5.1
1> u <j> n 13, which are provided with threaded holes. These carrier tubes travel over an oil barrier field and extend in the longitudinal direction. from the discharge pipe 8. The free ends of the carrier bush 13 rite against the outside of the outer conical ring 6. In line with
EMI5.2
I carrier bus 8 and 13 are atstand bus 8 and 14 between the successive bus 8 Qb. The conical rings have 4-6 holes, and are aligned with the threaded holes in the bearing bands 13. At each day la 13, a check sleeve 15 is further in line, which touches the interior of oilindriooha wall part 3 and rests against the conecho ring 4 furthest from the outside of the facade 1.
Screwed into each support bush 16, which extends through the appropriate ato and 14, the striking holes in the Qnieche rings 4 - b, a18.d. the belr * ffond * enbrerbua 15, and which the oonieche rings 4 - 6 therefore .tij! he grid 11 connects,
A cross-sectional T-shaped outer fastening ring 17 @ rests with its leg 18 against the inner side of the gable 1, while its one
EMI5.3
body portion 19 extends fittingly into the tube 2 and its other body portion 20 connects to the outer wall 21 of the combustion air supply of the heater.
By means of a number of strips 22 an inner b * -
EMI5.4
ring 23 attached to the outer mounting ring 17. This inner fastening ring 23 extends with a narrowed portion 24 fittingly within the oil-induced wall part 3 and closes with a wider
EMI5.5
part 25 fitting on the partition wall 26 between the combustion fluid supply and the combustion gas supply of the heating device,
The inner securing ring 23 carries by means of further strips 27 an inner retaining block 28 which has a hole 29 which is aligned with a threaded hole in one, on the inside of the grid 11 above.
EMI5.6
block 30. A retaining bolt 31 is passed through hole 29 in retaining block 28 and screwed into the threaded hole in block 30.
The confinement block 28
<Desc / Clms Page number 6>
Torch has a threaded hole 32 into which a bolt 33, connected to the heater, is screwed.
The construction described makes it possible to mount the facade connection entirely from the inside of the facade 1. To this end, a hole is first cut in the facade 1, which hole is large enough for the grid 11 to pass through. Subsequently, the grille 11, on which the conical rings 4, 5 and 6 have already been mounted, is passed through the hole in the facade 1, the tube 2 is placed and the hole in the facade 1 is finished in such a way that it fits on the pipe. 2 connect.
The cylindrical wall part 3 is then mounted, whereby this wall part 3 comes to rest against the centering sleeves 15. Subsequently, the unit formed by the outer fixing ring 17, the inner fixing ring 23 and the retaining block 28 is mounted and the retaining bolt 31 is fitted, thereby providing a tight connection between the grille 11 with the ionic rings 4 - 6 on the one hand and the cylindrical wall part 3 to 3. is established. Finally, the heating device is connected to the facade connection by applying the bolt 33.
During operation of the facade connection according to the invention, in particular the inner conical ring 4 will pass through the discharge pipe
8 generally divert flowing combustion gases to some extent from the supply line 7. This prevents recirculation of the combustion gases, both immediately after ignition of the combustion device and in virtually no wind. The combustion gases pass through the annular gap between the outer end of the conical ring
6 and the baffle plate 10 out.
Due to the presence of the baffle plate 10, the thrust pressure generated in the discharge pipe 8 cannot be so high during a wind attack that the combustion gases will be pushed back to the combustion device. However, the pressure prevailing in the discharge pipe 8 is then higher than that in the supply pipe 7, so that the combustion gases, either wholly or partly, through the connecting channels 9 to the
<Desc / Clms Page number 7>
supply line 7 and be returned to the heating device. Since the excess combustion air is, however, very large under these conditions, the combustion in the heating device is not adversely affected by this recirculation of the combustion gases.
Although in the drawing the wall part 3 and the oonic rings 4-6 have a round cross-section, it is of course also possible to design these parts with a different, for example an oval or square, cross-section.
Figures 2 and 3 show a slightly modified embodiment of the facade connection according to the invention. In this case, a flat, metal, impermeable partition wall 34 extends in the tube 2, to which the flat baffles 35, 36, 37 adjoin. The outer baffle 37 carries the baffle plate 38 in this case. The baffles 35 - 37 are again directed obliquely towards the outside of the facade and towards the interior of the discharge pipe 8. The operation of this facade connection is entirely the same as that shown in fig.
The invention is not limited to the exemplary embodiments shown in the drawing, which can be varied in various ways within the scope of the invention.