<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het geleidelijk remmen of tot stilstand brengen van een bewegend voorwerp, b. v. een vallend gewicht of een vallende liftkooi.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het geleidelijk remmen of tot stilstand brengen van een be- wegend voorwerp, b.v. een vallend gewicht of een vallende liftkooi, met behulp van tussen dat.voorwerp en een stilstaand of met geringere snelheid bewegend lichaam te schakelen mid- delen, die de relatieve kinetische energie van dat voorwerp door plastische vervorming in warmte kunnen omzetten.
Zulk een inrichting is reeds bekend voor het opvangen van het contragewicht van een liftkooi, wanneer dit gewicht komt te
<Desc/Clms Page number 2>
vallen. Deze bekende inrichting bestaat uit een tweetal stalen stijlen, waartussen een aantal horizontale staande stroken zijn aangebracht. Bij kabelbreuk valt het gewicht tussen de stijlen door en vernielt de stroken, zodat de rinetische ener- gie van het vallend gewicht door plastische vervorming van de @ stroken in warmte wordt omgezet. Na herstel van de kabel moet deze inrichting worden vernieuwd, aangezien de stroken slechts plaatselijk worden vervormd, is de hoeveelheid vormveranderings- arbeid, verkregen uit een hoeveelheid strookmateriaal, gering.
Deze inrichting is voorts slechts geschikt voor korte remwegen.
Voor het afremmen van een liftkooi is zij bovendien niet bruik- baar, omdat zulk een kooi moet worden opgevangen, voordat zij na kabelbreuk op de grond komt en dus een te grote snelheid heeft verkregen.
Voor de kooi van een lift kent men reeds de in het Neder- landse octrooischrift No. 117.333 beschreven velligheidsin- richting, waarbij de kooi onder tussenkomst van een met wrij- ving werkende schokbreker is verbonden met een aan de,lift- kabel hangend veiligheidsorgaan met klemmen of klauwen, die in geval van nood automatisch in de vaste geleidingen voor de kooi slaan. Zodra dit orgaan zich vastgrijpt, glijdt de kooi door haar traagheid met remschoenen langs aan dat orgaan be- vestigde leibanen verder, totdat zij door de wrijving tot stilstand komt. Deze inrichting vergt grote krachten voor het opwekken van de benodigde wrijvïngskrachten en daarom een zware constructie van de tot die inrichting behorende delen der lift- kooi.
Bovendien moet men de wrijvingsvlakken voortdurend con- troleren om zeker te zijn van betrouwbare wrijvingsoppervlak- ken. Het is moeilijk, de werking van met wrijving werkende schokbrekers constant te houden. De wrijving hangt geheel af van de hoedanigheid van de glijvlakken. Het arbeidsdiagram van de met wrijving werkende 'schokbreker of rem is onregelmatig en ongunstig, aangezien de wrijving plaatselijke verschillen kan
<Desc/Clms Page number 3>
vertonen en na het in beweging komen van de over elkander glijdende delen sterk afneemt.
De uitvinding beoogt een reminrichting, meer in het bijzonder een schokbreker voor liftkooien, te verschaffen, die de nadelen van de bekende constructies mist. Zij is in beginsel hierin belichaamd, dat de remmiddelen bestaan uit staven, platen of stroken van plastisch vervormbaar mate- riaal, b.v. staal, en uit leiorganen, die tijdens het werken der inrichting zodanig worden bewogen ten opzichte van die staven of dergelijke, dat deze plaatselijke, maar achtereen- volgens in alle delen van het werkzame gedeelte plastisch worden vervormd. Deze inrichting heeft het voordeel, dat bij toepassing van vervormbare staven, stroken of dergelijke delen van constante doorsnede het arbeidsdiagram rechthoekig is, zodat de remkracht constant-en voor het leveren van een bepaalde remarbeid minimaal is. De inrichting kan daardoor licht en eenvoudig van constructie zijn.
Voorts werkt zij uit- sluitend door materiaalvervorming. Eventuele wrijvingskrachten tussen samenwerkende delen, welke krachten sterk afhankelijk zijn van de toestand, waarin de over elkander glijdende opper- vlakken zich bevinden, vallen in het niet bij de vormver- anderingskrachten. De schokbreker volgens de uitvinding is daarom steeds betrouwbaar en vergt geen onderhoud, zolang hij niet in werking is getreden.
Volgens de uitvinding kan het te remmen voorwerp (b.v. de liftkooi) met een plotseling tot stilstand te brengen li- chaam (b.v. een houder met organen, welke zich bij het breken van de liftkabel aan de vaste geleidingen voor de kooi vast- klemmen) zijn gekoppeld door aan dat lichaam bevestigde metalen stroken, die zich uitstrekken in de bewegingsrichting van, en zijn gestoken tussen leiorganen aan dat voorwerp, welke leior- ganen tijdens hun beweging langs die stroken deze plastisch ver-
<Desc/Clms Page number 4>
vormen. Deze vervorming kan een heen- en terugbuiging zijn.
Zij kan ook een torsie, eventueel een heen- en terugtorderen, zijn.
Een zeer voordelige constructie wordt verkregen, als de te vervormen stroken U-vormig zijn en deze stroken elk met haar ene einde aan het plotseling tot stilstand te brengen lichaam (de klem- of klauwhouder boven de liftkooi) en met haar andere einde aan het geleidelijk te remmen voorwerp (de liftkooi) zijn bevestigd, voorts zijn gestoken in een passen- de leischacht aan dat voorwerp. In elke leischacht kunnen ook twee of meer U-vormige stroken of staven, in één vlak naast elkander liggend, zijn aangebracht.
Om bij deze U-vormige uit- voering der staven of stroken een verbuiging naar binnen toe tegen te gaan, verdient het. aanbeveling, tussen de benen van elke U-vormige strook in en/of nabij de bocht daarvan leior- ganen, b.v. leirollen aan te brengen, die de strook na plaat- selijke buiging in de bocht terugbuigen en knikken van het op druk belaste been te voorkomen.
Ter toelichting dient de tekening ; vertoont in: fig. 1 schematisch een aanzicht van een liftkooi met een noodreminrichting volgens de uitvinding in bedrijfsklare toe- stand, fig. 2 de liftkooi volgens fig. 1, nadat de noodrem heeft gwwerkt, fig. 3 schematisch een aanzicht van een liftkooi met een andere noodreminrichting volgens de uitvinding bedrijfsklare toestand, en in fig. 4 de liftkooi volgens fig. 3, nadat de reminrichting in werking is getreden.
In de tekening zijn met 1 de vaste geleidingen aangeduid, waarlangs de liftkooi 2 beweegt. Boven de liftkooi bevindt zich op bekende wijze een deel 3, de z.g. klem-of klauwhouder, die
<Desc/Clms Page number 5>
voorzien is van klemkaken of klauwen 4, welke bij het breken van de liftkabel 5, of bij het slap hangen tengevolge van een te grote daalsnelheid daarvan, om of in de geleidingen 1 slaan en de klauwhouder 3 ten spoedigste totstilstand brengen. De liftkooi 2 is met deze houder 3 gekoppeld door middel van metalen staven 6, die met haar ene einden aan de houder 3 zijn bevestigd en tussen leirollen 7 en geleidingen @ aan de liftkooi zijn ge- plaatst. Door de rollen 7 worden de staven 6 gebogen.
Wordt bij het dalen van de liftkooi de klauwhouder 3 plot- seling tot stilstand gebracht, dan zal de liftkooi door haar traagheid verder vallen en zal zij met de rollen 7 langs de staven 6 bewegen. Daardoor worden die staven plaatselijk heen- en teruggebogen, wordt energie opgenomen en wordt deze energie in warmte omgezet. Door de vervormingsarbeid komt de liftkooi geleidelijk tot stilstan d. De laagste stand, die de kooi 2 ten opzichte van de houder 3 kan bereiken is in fig. 2 aangegeven.
Het zal duidelijk zijn, dat het arbeidsdiagram vrijwel recht- hoekig zal zijn, d. w.z. dat de remkracht vrijwel constant is, De wrijving in de rollen 7 kan ten opzichte van die remkracht (de vervormingskracht) worden verwaarloosd. Bij deze inrichting is de remweg ongeveer gelijk aan de hoogte van de liftkooi.
Heeft de noodreminrichting gewerkt, dan moeten de staven 6 door nieuwe worden vervangen, daar zij door het heen-en te- rugbuigen hun verdere vervormbaarheid grotendeels verloren heb- ben.
Bij deuitvoeringsvorm volgens fig. 3 en 4 is de lift- kooi 2 aan de klem- of klauwhouder 3 bevestigd door middel van paren tussen geleidingen 9 geplaatste U-vormige staven 10. Het ene been van elk dier staven is met zijn einde bevestigd aan de houder 3, het andere been met zijn einde aan het boveneinde der liftkooi 2. Tussen de benen van elke U-vormige staaf 10 bevinden zich leirollen 11. Deze zitten aan een ten opzichte van de liftkooi 2 en de klauwhouder 3 los raamwerk 12.
Grijpt bij het dalen de klauwhouder 4 zich plotseling aan @
<Desc/Clms Page number 6>
EMI6.1
de 1 1 vast, lan SC::,,=1;::e 2 2 100r "'!1 ',vardt van -?lk taaf het ne boen 1 ,or f1 " >c it i"r w -, tz.o¯-¯'¯l i .;., z. )1:W.l.Sp.¯.C, ':a*2' 1C:ZreAn'TO T ¯S in 0111' ile:1 vxn iat b'-.
ers-:; iiTe;- en dan i.. .rLi=eGO> ;:. '5i '='. 4 :'.J(;, jat '3' =e- Py hij iüzp ',Zl.y.V;]9i¯mS'IJ=.. ,.1r;e,J.O, 'i.P."'T.Iaa zo 1=ooz 15 .11..:: die ji.1 due inrichting vJl j;ns ±1.#. 3n 2. Je OTJ de geleiJi:l3"e '1 a?e'JP'enG'8 .1" ¯n;.3e r43C¯?' n tijdens het: 'verken, aer rem zijn kleiner dar. de remhracnt, zodat il .Liftkooi en de :;e1ei- din :en 9 geen extra zware uitvoering behoeven. De totaal op
EMI6.2
de liftkooi uitgeoefende horizJr.1:ale ,uaC;11:en zijn gelijk aan :1'll, CQ:xT. ?een :-1ei:;i!1'::; ror scheef zaan oes-caat. Je rellen 11 doen slechts dienst als beveiliging tegen het '.1i tknikken van het gedr-ike been. -''a het '.'''erken der inrichting Tioetfn de sta- ven 10 vernieuwd worden.