BE1030252A1 - Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten - Google Patents

Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten Download PDF

Info

Publication number
BE1030252A1
BE1030252A1 BE20215957A BE202105957A BE1030252A1 BE 1030252 A1 BE1030252 A1 BE 1030252A1 BE 20215957 A BE20215957 A BE 20215957A BE 202105957 A BE202105957 A BE 202105957A BE 1030252 A1 BE1030252 A1 BE 1030252A1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
horstia
mites
mite
predatory
prey
Prior art date
Application number
BE20215957A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1030252B1 (nl
Inventor
Samuel Ngugi Mwaura
William Nzioka Mutinda
Marcus Vinicius Alfenas Duarte
Edward Mwangi Kimani
Felix Leopold Wäckers
Dominiek Vangansbeke
Karel Jozef Florent Bolckmans
Original Assignee
The Real Ipm Co Kenya Ltd
Biobest Group N V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by The Real Ipm Co Kenya Ltd, Biobest Group N V filed Critical The Real Ipm Co Kenya Ltd
Priority to BE20215957A priority Critical patent/BE1030252B1/nl
Publication of BE1030252A1 publication Critical patent/BE1030252A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1030252B1 publication Critical patent/BE1030252B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K67/00Rearing or breeding animals, not otherwise provided for; New or modified breeds of animals
    • A01K67/033Rearing or breeding invertebrates; New breeds of invertebrates

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Agricultural Chemicals And Associated Chemicals (AREA)

Abstract

Deze uitvinding heeft betrekking op werkwijzen voor het massaal kweken van roofmijten, mijtensamenstellingen en het gebruik ervan voor biologische bestrijding. In het bijzonder heeft deze uitvinding betrekking op het gebruik van prooimijten van het geslacht Horstia voor het massaal kweken van roofmijten en voor het bestrijden van een plaag in een gewas.

Description

Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten
Vakgebied van de uitvinding
Deze uitvinding heeft betrekking op het gebruik van prooimijten van het geslacht
Horstia als voedsel voor roofmijten, die gebruikt kunnen worden voor het bestrijden van een plaag in een gewas.
Achtergrond van de uitvinding
Roofmijten worden traditioneel gebruikt in het ruime vakgebied van plaagbestrijding in de landbouw. Er werd een ruim gamma roofmijtsoorten voorgesteld of gecommercialiseerd voor de biologische bestrijding van schadelijke fytofage mijten en plagen van insecten zoals witte vliegen en trips.
Recentelijk werden de voornaamste geleedpotige plaagsoorten voornamelijk bestreden met chemische middelen, i.e. pesticiden. Vandaag zijn veel nieuwe pesticiden die beschikbaar zijn geworden op de markt meer selectief en minder gevaarlijk dan de oudere verbindingen. Maar zelfs de nieuwste pesticiden vertonen verscheidene grote problemen, nl. de ontwikkeling van resistentie bij doelwitplaagsoorten; de afnemende aanvoer van bruikbare, geregistreerde insecticiden en acariciden; de afzetting van ongewenste residu's; het nadelige effect op soorten die niet tot de doelwitsoorten behoren, wat resulteert in secundaire plaaguitbraken; de fytotoxische reacties bij behandelde planten. Zo wordt het steeds duidelijker dat het probleem van de plaagbestrijding in de landbouw niet zal worden opgelost door alleen te vertrouwen op chemische bestrijding Om deze reden onderzoeken en gebruiken veel landbouwers werkwijzen om het gebruik van pesticiden verminderen.
Eén alternatief voor het gebruik van chemische stoffen is biologische bestrijding.
Biologische bestrijding is de opzettelijke manipulatie van populaties van levende nuttige organismen (natuurlijke vijanden) om de ongediertepopulatie te beperken. Natuurlijke vijanden van mijten bijvoorbeeld omvatten predatoren, parasitaire insecten, nematoden en pathogenen.
Vrijwel elke plaag heeft immers natuurlijke vijanden en een geschikte aanpak van dergelijke natuurlijke vijanden kan vele soorten plagen doeltreffend bestrijden.
Het doel van biologische bestrijding is niet om een plaag uit te roeien, maar om ze op aanvaardbare niveaus te houden, waarop ze geen beduidende schade veroorzaken. Als dusdanig kan biologische bestrijding doeltreffend, goedkoop en veilig zijn.
Roofmijtenpopulaties worden al vele jaren gebruikt om plagen te bestrijden. In het bijzonder worden tegenwoordig hoofdzakelijk phytoseiidae roofmijten gebruikt om plagen zoals fytofage mijten, trips en witte vliegen te bestrijden Neoseiulus cucumeris (Oudemans)
wordt bijvoorbeeld commercieel gebruikt voor de bestrijding van triplarven en spintmijten. In de context van biologische bestrijding van plagen wordt er ook een bijzondere aandacht besteed aan andere roofmijtensoorten, in het bijzonder Mesostigmata en Prostigmata soorten, en sommige ervan worden nu al gecommercialiseerd.
Er is derhalve een toenemende belangstelling voor de ontwikkeling van doeltreffende massakweeksystemen om roofmijtenpopulaties te produceren op een commercieel relevante schaal, en aan een aanvaardbare prijs. Commerciële kweeksystemen maken tegenwoordig gebruik van levende prooien in een cultuur op een drager om roofmijten te kweken.
WO2006/071107 en WO2013/103295 beschrijven bijvoorbeeld een mijtensamenstelling omvattende een populatie van individuen van een roofmijtensoort, een prooimijtenpopulatie als voedselbron voor de roofmijtindividuen en een drager. De samenstellingen in overeenstemming met deze documenten uit de stand van de techniek zijn geschikt voor het kweken van mijtensoorten en voor de biologische bestrijding van plagen.
Massakweeksystemen voor roofmijten zijn sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikte prooien voor de predatoren. Gezien hun rol in het kweken van roofmijten, neemt de commerciële relevantie van het kweken van prooimijten toe.
WO2006/057552, WO2008/015393, WO2008/104807 en WO2007/075081 tonen het potentieel van het gebruik van astigmatid mijten als prooimijten bij de massakweek van roofmijten. Tot vandaag worden er echter slechts enkele astigmatid prooimijtensoorten gebruikt in massakweekmethodes, nl. Tyrophagus putrescentiae (Schrank), Thyreophagus entomophagus (Laboulbéne & Robin) en Carpoglyphus lactis L. WO2008/015393 A2 beschrijft vergelijkende proeven tussen deze drie commerciële prooimijten en ontdekte dat
Thyreophagus entomophagus zowel T. putrescentiae als C. lactis overtreft.
Het identificeren van nieuwe prooimijten die gebruikt kunnen worden voor de biologische bestrijding van plagen, die tegelijk goedkoop en gemakkelijk te kweken zijn, blijft een uitdaging. De meeste mijten waarop roofmijten in de natuur jagen, werden nadien ongeschikt bevonden voor de massakweek van deze roofmijten, bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende dichtheden bereiken of verdedigingsmechanismen tegen roofmijten hebben (zie bv. Massaro, M., Martin, J.P.l. and de Moraes G.J. Exp Appl Acarol (2016) 70: 411; Barbosa,
M.F.C. and de Moraes, G.J. Exp Appl Acarol (2016) 69: 289; Barbosa, M.F.C. and de Moraes,
G.J. Biological Control (2015) 91: 22-26; en Midthassel, A., Leather, S.R., Wright, D.J. et al.
BioControl (2016) 61: 437). Voorts dienen potentiële negatieve effecten van de prooimijten op gewassen en eindgebruikers minimaal te zijn.
Met het oog op het bovenstaande is er een voortdurende nood aan het verkrijgen van alternatieve en bij voorkeur verbeterde (meer doeltreffende) mijtsamenstellingen voor massakweek en productie op grote schaal van roofmijtenpopulaties, voor commerciële distributie van grotere volumes mijtsamenstellingen die deze omvatten en voor een betere bestrijding van ongedierte en landbouwbeheer.
Samenvatting van de uitvinding
De uitvinders hebben verrassenderwijs gevonden dat het gebruik van mijten van het geslacht Horstiadombeyae als prooimijten de problemen van de huidige stand van de techniek verhelpt.
Daarom verschaft deze uitvinding een mijtensamenstelling omvattende - een roofmijtenpopulatie, - een prooimijtenpopulatie, en - een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten van het geslacht Horstiadombeyae omvat.
Korte beschrijving van de tekeningen
Fig. 1: Vermenigvuldigingsfactor per twee weken van Thyreophagus entomophagus en
Horstia dombeyae (aangeduid als Horstia spp.).
Fig. 2: Groei van een populatie van Neoseiulus californicus wanneer gevoed met ofwel
Thyreophagus entomophagus ofwel Horstia dombeyae (aangeduid als Horstia spp.).
Gedetailleerde beschrijving van de uitvinding
Zoals eerder hierin beschreven, verschaft deze uitvinding een mijtensamenstelling omvattende - een roofmijtenpopulatie, - een prooimijtenpopulatie, en - een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten van het geslacht Horstia omvat. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat genoemde prooimijtenpopulatie mijten van de soort Horstia dombeyae.
Met de term "roofmijtenpopulatie" wordt in de zin van deze uitvinding een populatie van nuttige mijten bedoeld die zich voeden met een prooimijtenpopulatie.
Met de term "prooimijtenpopulatie" wordt in de zin van deze uitvinding een populatie van mijten die bedoeld die minstens gedeeltelijk verbruikt kan worden door een roofmijtenpopulatie.
Met de term "drager" wordt in de zin van deze uitvinding eender welk vast materiaal bedoeld dat geschikt is om een draagvlak te verschaffen voor de individuen van zowel de roofmijten- als de prooimijtenpopulatie. De drager zal gewoonlijk werken als een driedimensionale matrix waarin de prooimijtenpopulatie en de roofmijtenpopulatie zich kunnen verplaatsen, verbergen, ontwikkelen en jagen of bejaagd worden.
Horstia is een geslacht van mijten uit de familie van Acaridae en werd beschreven in bv. O'Connor, ed. (2008) "Acardiae Species Listing". Biology Catalog. Texax A&M University.
Verscheidene soorten werden al eerder geïsoleerd en beschreven, zoals: e Horstia amplisucta Fain & Camerik, 1978 e Horstia brasiliensis Fain & Camerik, 1978 e Horstia longa Fain & Chmielewski, 1987 e Horstia major Bischoff-de-Alzuet & Abrahamovich, 1987 e Horstia minor Bischoff-de-Alzuet & Abrahamovich, 1987 e Horstia malaysiensis (Fain, Lukoschus & Nadchatram, 1982) e Horstia monstruosus (Vitzthum, 1919) e Horstia ornatus (Oudemans, 1900) e Horstia pulcherrima (Vitzthum, 1919) se Horstia rwandae Fain, 1984 es Horstia virginica Baker, 1962
Horstia dombeyae is een nieuw ontdekte soort die werd geïsoleerd in Kenya en die daar en in andere landen wijd verspreid is, waar ze door een vakman snel kan worden geïsoleerd. Ze kan worden gekweekt met de werkwijzen die hier beschreven worden om te worden gebruikt in de hierin beschreven uitvinding. Horstia dombeyae kan van andere Horstia soorten onderscheiden worden door de hieronder beschreven kenmerken te gebruiken: - ventrale seta op genu IV (kT IV) is aanwezig bij Horstia dombeyae. Deze ventrale setae zijn afwezig bij alle soorten die in associatie met houtbijen leven. - seta kT IV is ook aanwezig bij Horstia longa (de enige gekende vrijlevende soort
Horstia die wordt aangetroffen in huisstof in Polen (Fain & Chmielewski 1987)). De Horstia dombeyae kan worden onderscheiden van H. /onga door de afwezigheid van insnijdingen op de idiosoma.
Uitvinders hebben op verrassende wijze waargenomen dat een mijtensamenstelling volgens deze uitvinding betere resultaten vertoont op het vlak van efficiëntie. Er werd waargenomen dat prooimijten van het geslacht Horstia sneller groeien en dichtere populaties kunnen bereiken dan, bijvoorbeeld, de prooimijt 7h. entomophagus uit de huidige stand van de techniek. Als dusdanig kunnen de prooimijten volgens de uitvinding zodoende met hogere dichtheden gekweekt worden in een commerciële omgeving, wat de hele roofmijtenkweek kostenefficiënter maakt. Een algemeen nadeel van veel prooimijtenpopulaties is dat ze, in hoge dichtheden, roofmijtenpopulaties verstoren en negatief beïnvloeden. Daarom zijn talrijke 5 prooimijten die met hoge dichtheden gekweekt kunnen worden niet geschikt als voedselbron voor roofmijten. Er werd echter gevonden dat roofmijten zelfs bij hoge dichtheden van Horstia mijten zonder probleem gekweekt kunnen worden.
In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de prooimijtenpopulatie van de uitvinding daarom mijten van het geslacht Horstia, gekozen uit Horstia amplisucta, Horstia brasiliensis,
FHorstia longa, Horstia major, Horstia minor, Horstia malaysiensis, Horstia monstruosus,
Horstia ornatus, Horstia pulcherrima, Horstia rwandae, Horstia virginica, en Horstia dombeyae.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de prooimijtenpopulatie van de uitvinding mijten van de soort Horstia dombeyae.
Op voordelige wijze omvat de samenstelling volgens de uitvinding een voedselbron voor de roofmijten- en/of prooimijtenpopulaties. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de samenstelling van de uitvinding een voedselbron voor Horstia mijten. In één uitvoeringsvorm is de voedselbron een natuurlijk dieet voor Horstia mijten. Bijvoorbeeld kan de voedselbron afgeleid zijn van graan. In één uitvoeringsvorm omvat de voedselbron tarwekiemen, zemelen, gedopte rijst, havervlokken, maïsgrutten, meel (zoals meel van peulvruchten, boekweitmeel of meel van granen), gedroogd fruit, jam, gedroogde insecten, fungi (zoals Saccharomyces cerevisiae) of pluimveeslachtafvalmeel. In een andere uitvoeringsvorm is de voedselbron een kunstmatig dieet. Optioneel kan het dieet tevens andere voedselbronnen omvatten die wenselijk zijn voor de roof- en/of prooimijten om zich te voeden. Bijvoorbeeld: het dieet kan pollen omvatten, zoals die van bijenpollen, Typha sp., de dadelpalm Phoenix dactylifera, of de wonderboom Ricinus communis. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de voedselbron bijenpollen. Zoals de vakman weet, kan een drager gekozen worden die zowel als drager als als voedselbron dient, bijvoorbeeld tarwekiemen.
Voordeligerwijze kan de samenstelling volgens de uitvinding een schimmel omvatten. in een voorkeursuitvoeringsvorm is de schimmel een gist, bij voorkeur sen Saccharomycetes, zoals uit het geslacht Saccharomyces. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de schimmel
Saccharomyces cerevisiae. Er werd ook gevonden dat een schimmel, zoals gist, een toereikende voedselbron is voor de prooimiiten van de uitvinding. Bijgevolg is hel kweken van de prooimiiten van de uitvinding praktischer, stabieler en goedkoper dan het kweken van verscheidene andere prooimijlen die momenteel gebruikt of voorgesteld worden voor het kweken van roofmijten.
Een aanvullende voedselbron zoals hierin gebruikt, verwijst naar een voedselbron die aanwezig is bovenop de prooimijtenpopulatie. Aanvullende voedselbronnen worden soms gebruikt bij het kweken van roofmijten als een meer kostenefficiënte voedselbron dan prooimijten. Er wordt vaak waargenomen dat verscheidene roofmijten aanvullend voedsel kunnen gebruiken om extra energie te krijgen, maar dat ze hebben ook de aanwezigheid van prooimijten nodig om te overleven, zich te ontwikkelen en te reproduceren. Een groot nadeel van het gebruik van een aanvullende voedselbron is dat ze vatbaar is voor contaminatie door schimmels. Door een aanvullende voedselbron te combineren met de prooimijten van de uitvinding wordt dit nadeel weggewerkt. Voorbeelden van aanvullende voedselbronnen die de voorkeur genieten zijn natuurlijke voedselbronnen (zoals pollen of dode mijten) en kunstmatige voedingsstoffen (Wäckers et al. (2005) Plant-provided food for carnivorous insects: a protective mutualism and its applications 356p; Morales-Ramos et al. (2014) Mass production of beneficial organisms 742p; Cohen (2015) Insect diets. Science and Technology, Second edition, 473pp Aanvullende voedselbronnen voor het kweken van roofmijten zijn de vakman welbekend.
In een bizondere uitvoeringsvorm kan de prooimijtensamenstelling volgens de uitvinding een populatie van geïmmobiliseerde en/of dode prooimijten en/of dode prooimijteitjes omvatten (of daaruit bestaan). In een andere uitvoeringsvorm omvat de prooimijtensamenstelling volgens de uitvinding dode prooimijten en dode prooimijteitjes. In een meer bijzondere uitvoeringsvorm omvat de prooimijtenpopulatie zoals die in de uitvinding gebruikt wordt (a) een populatie van dode prooimijten, en (b) een populatie van levende mijten van het geslacht Horstia. In een nog meer bizondere uitvoeringsvorm omvat de prooimijtenpopulatie zoals die in de uitvinding gebruikt wordt (a) een populatie van dode prooimijten van het geslacht Horstia, en (b) een populatie van levende mijten van het geslacht
Horstia.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding werd de prooimijtenpopulatie die mijten omvat van het geslacht Horstia behandeld met een behandeling gekozen uit de groep bestaande uit: thermische behandeling, zoals bevriezen, verwarmen, koudeschok- of hitteschokbehandeling; chemische behandeling, zoals een behandeling met gas of rook; stralingsbehandeling, zoals behandeling met UV-, microgolf-, gammastraling of X-stralen; mechanische behandeling, zoals krachtig schudden, of roeren, onderwerping aan afschuiving, botsing; gasdrukbehandeling, zoals ultrasone behandeling, drukveranderingen, drukdalingen; elektrische behandeling, zoals elektrocutie; immobiliseren met een kleefmiddel; immobiliseren door uithongeren, zoals door onthouding van water of voedsel; immobiliseren door verstikking of anoxiabehandeling, zoals door het tijdelijk elimineren van de zuurstof uit de atmosfeer of door zuurstof te vervangen door een ander gas, en eender welke combinatie hiervan. In een andere bijzondere uitvoeringsvorm werd de prooimijtenpopulatie omvattende mijten van het geslacht Horstia gedood, bijvoorbeeld door bevriezing of bestraling. In een andere uitvoeringsvorm omvat de samenstelling van de uitvinding mijten van het geslacht Horstia die werden gedood door bevriezing.
Het is dus ook een aspect van de uitvinding om een methode te verschaffen voor het kweken van roofmijten, waarbij de methode het volgende omvat - het verschaffen van een prooimijtenpopulatie omvattende mijten van het geslacht
Horstia, - het doden van de prooimijtenpopulatie omvattende mijten van het geslacht Horstia, - het in contact brengen van de gedode prooimijtenpopulatie omvattende mijten van het geslacht Horstia met een roofmijtenpopulatie en een drager voor individuen van de mijtenpopulaties, en - het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
Zoals eerder hierin vermeld, kan de drager eender welk vast materiaal zijn dat geschikt is om een draagvlak te verschaffen voor de individuen. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de drager een mengsel van vaste dragerelementen. De drager is bij voorkeur een wezenlijk homogeen mengsel van vaste dragerelementen. Hoewel de vaste dragerelementen uiteenlopende grootten mogen hebben, verwijst een wezenlijk homogeen mengsel naar de verscheidenheid aan grootten die wezenlijk homogeen over de drager verdeeld zijn.
De gemiddeld langste as van de vaste dragerelementen is typisch tussen 1,0 en 20,0 mm, meer in het bijzonder tussen 2,0 en 12,0 mm, bij voorkeur tussen 3,0 en 9,0 mm. In een andere bijzondere uitvoeringsvorm is de drager een mengsel van vaste dragerelementen met een soortgelijke grootte. In nog een andere uitvoeringsvorm heeft 90% van de vaste dragerelementen een langste as in het bereik van 0,1 keer tot 10,0 keer de gemiddelde langste as van het mengsel van vaste dragerelementen, in het bijzonder in het bereik van 0,2 en 5,0 keer, meer bepaald in het bereik van 0,5 en 2,0 keer. Zoals men zal begrijpen uit de hierin opgenomen beschrijvingen, mogen twee of meer verschillende soorten dragerelementen gebruik en gemengd worden. In zo'n geval verwijst de grootteverdeling naar de grootteverdeling per type dragerelement. Bij voorkeur verschaft de drager een poreus medium, dat uitwisselingen toelaat van stofwisselingsgassen en warmte die door de mijtenpopulaties geproduceerd worden. Voorbeelden van geschikte dragers zijn niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal, zoals (tarwe)zemelen, gedopte boekweit, gedopte rijst, zaagsel, maïskolfgrutten, etcetera, of anorganisch materiaal, zoals vermiculiet. Op voordelige wijze omvat genoemde drager zaden van een grassoort of eender welk deel ervan, zoals kiemen of zemelen. Bij voorkeur omvat genoemde drager geen levend, groen plantaardig materiaal, zoals bladeren of stammen of planten. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de drager niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal. Een bijzondere voorkeur gaat uit naar een drager gekozen uit vermiculiet, tarwezemelen, gierstkaf, rijstomhulsels en boekweitomhulsels.
Bij voorkeur omvat genoemde drager elementen met een gemiddelde langste as tussen 1,0 en 20,0 mm, in het bijzonder tussen 3,0 en 9,0 mm. Het dragermateriaal kan een schuilplaats bieden voor de prooimijten en de roofmijten, wat stress en kannibalisme vermindert. Tijdens het massaal kweken laat de drager toe dat een driedimensionale kweekmatrix gegenereerd wordt en kan hij een voedselbron verschaffen voor de prooimijten.
Tijdens de opslag en de distributie voor biologische bestrijding werkt de drager als een vulstof en laat hij een meer homogene distributie van de roofmijten in de gewassen toe.
Op voordelige wijze bedraagt het aantal individuen van de roofmijtenpopulatie in verhouding tot het aantal individuen van de prooimijtenpopulatie ongeveer 5:1 tot 1:500, zoals ongeveer 2:1 tot 1:250, en bij voorkeur 1:1 tot 1:150. In een andere bijzondere uitvoeringsvorm bedraagt het aantal individuen van de roofmijtenpopulatie in verhouding tot het aantal individuen van de prooimijtenpopulatie ongeveer 1:5 tot 1:30.
Hoge dichtheden van prooimijten en roofmijten kunnen dankzij deze uitvinding bereikt worden. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 1.000 mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 2.000 prooimijten, meer in het bijzonder minstens 3.000 prooimijten.
In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 5.000 prooimijten, minstens 10.000 prooimijten, minstens 20.000 prooimijten, minstens 30.000 prooimijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 50.000 mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
In een andere bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 roofmijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 roofmijten, minstens 150 roofmijten, minstens 200 roofmijten, minstens 300 roofmijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
De hierin vermelde mijtenaantallen verwijzen naar het totaal aantal mijten in alle ontwikkelingsstadia, dus inclusief eitjes, larven, nimfen, alle popstadia en volwassenen, tenzij de context duidelijk anders bepaalt. Zoals men uit de beschrijvingen hierin zal begrijpen, dienen de prooimijten uit de samenstellingen van de uitvinding geen levende prooimijten te zijn.
In een bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 1.000 non-egg mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 2.000 non-egg prooimijten, meer in het bijzonder minstens 3.000 nog-egg prooimijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 5.000 non- egg prooimijten, minstens 10.000 non-egg prooimijten, minstens 20.000 non-egg prooimijten,
minstens 30.000 non-egg prooimijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 50.000 non-egg mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
In een andere bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 non-egg mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 non-egg roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 non-egg roofmijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 non-egg roofmijten, minstens 150 non-egg roofmijten, minstens 200 non-egg roofmijten, minstens 300 non-egg roofmijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 non- egg mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
In een andere bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 volwassen roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 volwassen roofmijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 volwassen roofmijten, minstens 150 volwassen roofmijten, minstens 200 volwassen roofmijten, minstens 300 volwassen roofmijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling. In nog een andere bizondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 levende volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 levende volwassen roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 levende volwassen roofmijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 levende volwassen roofmijten, minstens 150 levende volwassen roofmijten, minstens 200 levende volwassen roofmijten, minstens 300 levende volwassen roofmijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 levende volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
Het is duidelijk dat de hierboven vermelde bereiken van prooimijten- en roofmijtenaantallen gecombineerd kunnen worden om tot bijzondere en voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding te komen. Daaruit volgt dat deze uitvinding biijvoorbeeld mijtensamenstellingen verschaft die minstens 1.000 mijten van de prooimijtenpopulatie en minstens 20 mijten van de roofmijtenpopulatie omvatten per gram van de samenstelling. Nog een ander voorbeeld: minstens 5.000 mijten van de prooimijtenpopulatie en minstens 100 mijten van de roofmijtenpopulatie. Nog een ander voorbeeld: minstens 50.000 mijten van de prooimijtenpopulatie en minstens 500 mijten van de roofmijtenpopulatie.
In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn genoemde roofmijten Mesostigmata of
Prostigmata mijtensoorten. In een andere uitvoeringsvorm worden genoemde roofmijten gekozen uit: - Mesostigmata roofmijtensoorten zoals: ij) Phytoseiidae zoals uit: a)- de subfamilie van de Amblyseiinae, zoals uit het geslacht Amblyseius, bv.
Amblyseius andersoni, Amblyseius aerialis, Amblyseius swirskii, Amblyseius herbicolus of Amblyseius largoensis, uit het geslacht Euseius bv. Euseius finlandicus, Euseius hibisci, Euseius ovalis, Euseius victoriensis, Euseius stipulatus, Euseius scutalis, Euseius tularensis, Euseius addoensis, Euseius concordis, Euseius ho of Euseius citri, uit het geslacht Neoseiulus bv.
Neoseiulus barkeri, Neoseiulus californicus, Neoseiulus cucumeris, Neoseiulus longispinosus, Neoseiulus womersleyi, Neoseiulus idaeus, Neoseiulus anonymus, Neoseiulus paspalivorus, Neoseiulus reductus or Neoseiulus fallacis, uit het geslacht Amblydromalus bv. Amblydromalus limonicus uit het geslacht Typhlodromalus bv. Typhlodromalus aripo, Typhlodromalus laila of
Typhlodromalus peregrinus, uit het geslacht Transeius bv. Transeius montdorensis, uit het geslacht Phytoseiulus, bv. Phytoseiulus persimilis,
Phytoseiulus macropilis, Phytoseiulus longipes, Phytoseiulus fragariae; b) de subfamilie van de Typhlodrominae, zoals uit het geslacht Ga/endromus bv. Galendromus occidentalis uit het geslacht Typhlodromus bv. Typhlodromus pyri,
Typhlodromus doreenae, Typhlodromus rhenanus of Typhlodromus athiasae; c) de subfamilie van de Phytoseiinae, zoals uit het geslacht Phytoseius bv.
Phytoseius macropilis, Phytososeius finitimus of Phytoseius plumifer. ii) Ascidae zoals uit het geslacht Proctolaelaps, zoals Proctolaelaps pygmaeus (Muller); uit het geslacht B/attisocius bv. Blattisocius tarsalis (Berlese), Blattisocius keegani (Fox); uit het geslacht Lasioseius bv. Lasioseius fimetorum Karg, Lasioseius floridensis Berlese, Lasioseius bispinosus Evans, Lasioseius dentatus Fox, Lasioseius scapulatus (Kenett), Lasioseius athiasae Nawar & Nasr; uit het geslacht Arctoseius bv. Arctoseius semiscissus (Berlese); uit het geslacht Protogamasellus bv.
Protogamasellus dioscorus Manson; ii) Laelapidae zoals uit het geslacht Stratiolaelaps bv. Stratiolaelaps scimitus (Womersley) (ook in het geslacht Hypoaspis geplaatst); Gaeo/ae/aps bv. Gaeolaelaps aculeifer (Canestrini) (ook in het geslacht Hypoaspis geplaatst); Androlaelaps bv.
Androlaelaps casalis (Berlese);
iv) Macrochelidae zoals uit het geslacht Macrocheles bv. Macrocheles robustulus (Berlese), Macrocheles muscaedomesticae (Scopoli), Macrocheles matrius (Hull); v) Parasitidae zoals uit het geslacht Pergamasus; bv. Pergamasus quisquiliarum Canestrini; Parasitus bv. Parasitusfimetorum (Berlese), Parasitus bituberosus Karg; Parasitellus bv. Parasitellus fucorum (De Geer); vi) Digamasellidae zoals uit het geslacht Digamasellus; bv. Digamasellus quadrisetus of Digamasellus punctum; uit het geslacht Dendrolaelaps; bv.
Dendrolaelaps neodisetus; en -prostigmatid mijtensoorten zoals uit: ij) Tydeidae zoals uit het geslacht Homeopronematus bv. Homeopronematus anconai (Baker); uit het geslacht 7ydeus bv. Tydeus lambi (Baker), Tydeus caudatus (Duges); uit het geslacht Pronematus bv. Pronematus ubiquitus (McGregor); il) Cheyletidae zoals uit het geslacht Cheyletus bv. Cheyletus eruditus (Schrank), Cheyletus malaccensis Oudemans; ii) Cunaxidae zoals uit het geslacht Coleoscirus bv. Coleoscirus simplex (Ewing), uit het geslacht Cunaxa bv. Cunaxa setirostris (Rermann); iv) Erythraeidae zoals uit het geslacht Ba/austium bv. Balaustium putmani
Smiley, Balaustium medicagoense Meyer & Ryke , Balaustium murorum (Hermann); v) Stigmaeidae zoals uit het geslacht Agistemus bv. Agistemus exsertus
Gonzalez; zoals uit het geslacht Zetze/lia bv. Zetzellia mali (Ewing); en vi) Tarsonemidae zoals uit het geslacht Acaronemus, bv. Acaronemus destructor (Smiley and Landwehr); zoals uit het geslacht Dendroptus near suski
Sharonov and Livshits; zoals Lupotarsonemus floridanus Attiah.
In een voorkeursuitvoeringsvorm behoren de roofmijten tot de Phytoseiidae. In een bijzondere uitvoeringsvorm worden de roofmijten gekozen uit Amblyseiinae, Transeius,
Neoseiulus en Amblydromalus; de roofmijten worden meer in het bijzonder gekozen uit de groep bestaande uit Amblyseius swirskii, Transeius montdorensis, Neoseiulus californicus,
Amblydromalus limonicus, Neoseiulus cucumeris, Amblyseius andersoni, Iphiseius degenerans en Stratiolaelaps scimitus; meer bepaald uit de groep bestaande uit Amblyseius swirskii, Transeius montdorensis, Neoseiulus californicus en Amblydromalus limonicus. In een voorkeursuitvoeringsvorm worden de roofmijten gekozen uit Amblyseius swirskii en
Neoseiulus californicus.
Deze uitvinding verschaft ook een commerciële verpakking voor het opslaan en verdelen van de samenstelling van de uitvinding. Daarom heeft deze uitvinding voorts betrekking op een recipiënt dat een samenstelling volgens de uitvinding bevat. Het recipiënt heeft in het bijzonder een inwendig volume tussen 0,2 | en 3 |, bij voorkeur tussen 0,5 len 21.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm omvat het recipiënt bij voorkeur een uitgang voor minstens één motiele fase in de levenscyclus van de mijt, met meer voorkeur een uitgang die geschikt is voor het verschaffen van een voortdurende afgifte van genoemde minstens ene motiele levensfase. In een bijzondere uitvoeringsvorm heeft het recipiënt (bv. een fles of zak) minstens één uitgang met een verwijderbare afdichting. In het bijzonder verwijst de afdichting zoals hierin gebruikt naar een sluiting die gekleefd of gelast is. Bij voorkeur is het recipiënt geschikt om te worden bevestigd aan een gewas, bijvoorbeeld doordat het een haak omvat om het aan een blad of tak van het gewas te hangen of doordat het een zelfklevend oppervlak omvat om het op een oppervlak van het gewas te kleven.
Deze uitvinding verschaft ook een werkwijze voor het voeden van roofmijten, waarbij de werkwijze het toedienen aan de roofmijten omvat van een prooimijtenpopulatie zoals hierin beschreven.
De huidige uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het kweken van roofmijten, waarbij de werkwijze het volgende omvat - het verschaffen van een samenstelling van de uitvinding, en - het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
Bij voorkeur kunnen de individuen van de roofmijtenpopulatie zich voeden op genoemde prooimijtenpopulatie terwijl genoemde mijtensamenstelling op 5 tot 35°C en op een relatieve vochtigheid van 30 tot 100% gehouden wordt; meer bepaald op 15 tot 35°C en een relatieve vochtigheid van 50 tot 100%.
Deze uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het bestrijden van een plaag in een gewas, waarbij de werkwijze het aan genoemd gewas verschaffen van een mijtensamenstelling volgens de uitvinding omvat. De mijtensamenstelling van de uitvinding kan rechtstreeks op het gewas verdeeld worden. Als alternatief wordt de mijtensamenstelling van de uitvinding verschaft in de nabijheid van het gewas. De mijtensamenstelling van de uitvinding kan bijvoorbeeld aan een gewas verschaft worden door een recipiënt met de mijtensamenstelling in de buurt van het gewas te plaatsen en ervoor te zorgen dat de roofmijten genoemd recipiënt kunnen verlaten. Op die manier verspreiden de roofmijten zich over het gewas en bestrijden ze het plaag op het gewas. In een voorkeursuitvoeringsvorm bestaat het ongedierte uit geleedpotige dieren.
Deze uitvinding verschaft voorts het gebruik van mijten van het geslacht Horstia voor het voeden van roofmijten. Er werd gunstigerwijze gevonden dat deze mijten efficiënt gekweekt kunnen worden en dat ze een gemakkelijke voedselbron verschaffen voor roofmijten. Deze aanvraag laat toe om mijten van het geslacht Horstia te verspreiden in een gewas zodat prooimijten die in het gewas aanwezig zijn zich ermee kunnen voeden. De mijten van het geslacht Horstia (hierin ook prooimijten of prooimijtenpopulatie genoemd) kunnen alleen of in combinatie met roofmijten verspreid worden. Wanneer ze worden verspreid in combinatie met roofmijten, kunnen de roofmijten en de prooimijten tegelijk of op aparte tijdstippen verspreid worden.
Deze en andere uitvoeringsvormen van de uitvinding worden aangeduid in de bijgevoegde conclusies.
De uitvinding zal nu verder beschreven worden met verwijzing naar de volgende voorbeelden, die niet-beperkende uitvoeringsvormen van diverse aspecten van de uitvinding tonen.
Voorbeelden
Voorbeeld 1: Groei van een populatie van Horstia dombeyae in vergelijking met
Thyreophagus entomophagus
De groei van een populatie van de nieuwe Horstia dombeyae werd vergeleken met de groei van een populatie van Thyreophagus entomophagus. Daartoe werd de tweewekelijkse vermenigvuldigingsfactor bepaald door een populatie van elke prooimijt toe te laten om zich te vermenigvuldigen op een medium bestaande uit gist en zemelen. Voor elke prooimijtensoort liet men vijf kweekeenheden bestaande uit 200mL van een gist- en zemelenmengsel en een gekend totaal aantal prooimijten zich vermenigvuldigen gedurende twee weken. Na één week werd nogmaals 200mL gist- en zemelenmengsel toegevoegd om de groeiende populaties te voeden. Na twee weken werd het aantal mijten bepaald en werd voor elke prooimijtensoort de vermenigvuldigingsfactor bepaald. De gemiddelde vermenigvuldigingsfactoren werden vergeleken met een GLM model. De contrasten tussen de behandelingen werden beoordeeld met stapsgewijze modelvereenvoudiging door samenvoeging van niet-beduidende factorniveaus (Crawley 2013). Alle analyses werden uitgevoerd gebruikmakend van de statistische software R 3.10 (R Development Core Team 2012).
De vermenigvuldigingsfactor van Horstia dombeyae was beduidend hoger dan die van
Th. entomophagus (GLM: x2= 0,528; df= 1; p<0.001) (Figuur 1).
Voorbeeld 2: Groei van een populatie van Neoseiulus californicus, wanneer gevoed met Thyreophagus entomophagus en Horstia dombeyae
Kweekeenheden van N. californicus, met een gekend aantal predatoren, werden gevoed met ofwel Th. entomophagus ofwel Horstia dombeyae. Na één week werd het aantal
N. californicus bepaald. Voor elke prooimijtensoort werden vijf kweekeenheden gestart.
Het gemiddelde aantal N. ca/ifornicus werd vergeleken met een GLM model gebruikmakend van een quasi-poisson verdeling. De contrasten tussen de behandelingen werden beoordeeld met stapsgewijze modelvereenvoudiging door samenvoeging van niet- beduidende factorniveaus (Crawley 2013). Alle analyses werden uitgevoerd gebruikmakend van de statistische software R 3.10 (R Development Core Team 2012).
De prooimijtensoorten hadden na één week geen effect op het aantal N. californicus (GLM: x2= 17099; df= 1; p=0.949).
Tot besluit zijn Horstia dombeyae als voedselbron voor roofmijten even efficiënt als de huidige gouden standaard Thyreophagus entomophagus. Vergeleken met Thyreophagus entomophagus, kunnen Horstia dombeyae populaties veel sneller gekweekt worden, daar ze een beduidend hogere vermenigvuldigingsfactor hebben.

Claims (16)

Conclusies
1. Een mijtensamenstelling omvattende: — een roofmijtenpopulatie, — een prooimijtenpopulatie, en — een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten van het geslacht Horstia omvat.
2. De samenstelling volgens conclusie 1, voorts omvattende een voedselbron voor genoemde mijtenpopulaties.
3. De samenstelling volgens conclusie 1 of 2, waarin de voedselbron voor genoemde prooimijtenpopulatie tarwekiemen, pollen of een schimmel, zoals gist, omvat.
4. De samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde drager zaden van een grassoort of eender welk deel daarvan, zoals kiemen of zemelen, omvat.
5. De samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde drager dragerelementen omvat met een gemiddelde langste as tussen 1,0 en 20,0 mm.
6. De samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin het aantal individuen van de roofmijtensoort in verhouding tot het aantal individuen van de prooimijten ongeveer 5:1 tot ongeveer 1:500 bedraagt; in het bijzonder ongeveer 2:1 tot ongeveer 1:200; meer in het bijzonder tussen 1:1 en 1:50.
7. De samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde roofmijtensoorten mesostigmatid of prostigmatid mijtensoorten zijn, in het bijzonder Phytoseiidae.
8. De samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de samenstelling minstens 200 prooimijten van het geslacht Horstia omvat per gram van de samenstelling en minstens 10 roofmijten per gram van de samenstelling.
9. De samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde mijten van het geslacht Horstia gekozen worden uit de groep bestaande uit Horstia amplisucta, Horstia brasiliensis, Horstia longa, Horstia major, Horstia minor, Horstia malaysiensis, Horstia monstruosus, Horstia ornatus, Horstia pulcherrima, Horstia rwandae, Horstia virginica, en Horstia dombeyae; in het bijzonder Horstia dombeyae.
10. Een recipiënt omvattende de samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies.
11. Een werkwijze voor het kweken van roofmijten, waarbij de werkwijze het volgende omvat - het verschaffen van de samenstelling volgens één van de conclusies 1 tot 9, en - het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
12. De werkwijze volgens conclusie 11, voorts omvattende het handhaven van genoemde mijtensamenstelling op 5 tot 35°C en op een relatieve vochtigheid van 30 tot 100%.
13. De werkwijze volgens conclusie 12, voorts omvattende het verpakken van de samenstelling in een recipiënt met een uitgang die ontworpen is te worden geopend om minstens individuen van de roofmijtenpopulatie uit het recipiënt vrij te geven.
14. Gebruik van mijten van het geslacht Horstia voor het voeden van roofmijten.
15. Een werkwijze voor het bestrijden van een plaag in een gewas, waarbij de werkwijze het aan genoemd gewas verschaffen van een mijtensamenstelling volgens één van de conclusies 1 tot 9 omvat.
16. De werkwijze van conclusie 15, omvattende het plaatsen van het recipiënt volgens conclusie 10 in of in de dichte nabijheid van het gewas.
BE20215957A 2021-12-08 2021-12-08 Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten BE1030252B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20215957A BE1030252B1 (nl) 2021-12-08 2021-12-08 Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20215957A BE1030252B1 (nl) 2021-12-08 2021-12-08 Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1030252A1 true BE1030252A1 (nl) 2023-08-30
BE1030252B1 BE1030252B1 (nl) 2023-09-04

Family

ID=80595434

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20215957A BE1030252B1 (nl) 2021-12-08 2021-12-08 Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1030252B1 (nl)

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006057552A1 (en) 2004-12-31 2006-06-01 Koppert B. V. Mite composition, use thereof, method for rearing the phytoseiid predatory mite amblyseius sirskii, rearing system for rearing said phytoseiid mite and methods for biological pest control on a crop
WO2006071107A1 (en) 2004-12-31 2006-07-06 Koppert B.V. Mite composition, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2007075081A1 (en) 2005-12-29 2007-07-05 Koppert B.V. Mite composition comprising glycyphagidae and phytoseiid mites, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2008015393A2 (en) 2006-08-02 2008-02-07 Syngenta Bioline Limited Method for rearing predatory mites
WO2008104807A2 (en) 2007-02-26 2008-09-04 Certis Europe Bv Mite composition
WO2013103295A1 (en) 2012-01-04 2013-07-11 Koppert B.V. Mite composition, carrier, method for rearing mites and uses related thereto

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
ES2345594B1 (es) * 2009-03-26 2011-07-13 Agrocontrol 2007, S.L Composicion de acaros, procedimiento para la cria de los mismos y utilizacion de dicha composicion en programas de control biologico.
BE1026685B1 (nl) * 2018-10-05 2020-05-07 Biobest Group N V Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006057552A1 (en) 2004-12-31 2006-06-01 Koppert B. V. Mite composition, use thereof, method for rearing the phytoseiid predatory mite amblyseius sirskii, rearing system for rearing said phytoseiid mite and methods for biological pest control on a crop
WO2006071107A1 (en) 2004-12-31 2006-07-06 Koppert B.V. Mite composition, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2007075081A1 (en) 2005-12-29 2007-07-05 Koppert B.V. Mite composition comprising glycyphagidae and phytoseiid mites, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2008015393A2 (en) 2006-08-02 2008-02-07 Syngenta Bioline Limited Method for rearing predatory mites
WO2008104807A2 (en) 2007-02-26 2008-09-04 Certis Europe Bv Mite composition
WO2013103295A1 (en) 2012-01-04 2013-07-11 Koppert B.V. Mite composition, carrier, method for rearing mites and uses related thereto

Non-Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
"Biology Catalog", 2008, TEXAX A&M UNIVERSITY, article "Acardiae Species Listing"
BARBOSA, M.F.C.DE MORAES, G.J., BIOLOGICAL CONTROL, vol. 91, 2015, pages 22 - 26
COHEN: "Science and Technology", 2015, article "Insect diets", pages: 473
MASSARO, M.MARTIN, J.P.I.DE MORAES G.J., EXP APPL ACAROL, vol. 69, 2016, pages 289
MIDTHASSEL, A.LEATHER, S.R.WRIGHT, D.J. ET AL., BIOCONTROL, vol. 61, 2016, pages 437
MORALES-RAMOS ET AL., MASS PRODUCTION OF BENEFICIAL ORGANISMS, 2014, pages 742
WACKERS ET AL., PLANT-PROVIDED FOOD FOR CARNIVOROUS INSECTS: A PROTECTIVE MUTUALISM AND ITS APPLICATIONS, 2005, pages 356

Also Published As

Publication number Publication date
BE1030252B1 (nl) 2023-09-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
Sedlacek et al. Lepidoptera and psocoptera
Drew et al. The evolution of fruit fly feeding behavior
KR20090115764A (ko) 진드기 조성물
BE1027819B1 (nl) Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
US6010390A (en) Crop pollination method by insects
CA2877185C (en) Composition comprising arthropods and astigmatid mite eggs
BE1030252B1 (nl) Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten
BE1029947B1 (nl) Mijtsamenstellingen en werkwijzen voor het voeden van mijten
JP7492505B2 (ja) ダニ組成物及びダニの飼育方法
BE1030324B1 (nl) Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten
WO2022185303A1 (en) Food source for biological control agents and methods thereof
WO2023117121A1 (en) Mite composition and method for rearing mites
US20240225049A9 (en) Food source for biological control agents and methods thereof
Tripathi et al. Role of Bio-inputs in Pest Management
Arrahman et al. Components of environment affecting the reproduction of powder beetle Sitophilus zeamais (motsch.)
Dumont et al. Bt Toxin effects on cricket mortality

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20230904