BE1028689B1 - Instrument - Google Patents

Instrument Download PDF

Info

Publication number
BE1028689B1
BE1028689B1 BE20215187A BE202105187A BE1028689B1 BE 1028689 B1 BE1028689 B1 BE 1028689B1 BE 20215187 A BE20215187 A BE 20215187A BE 202105187 A BE202105187 A BE 202105187A BE 1028689 B1 BE1028689 B1 BE 1028689B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
guide
measuring
instrument according
fixation
longitudinal guide
Prior art date
Application number
BE20215187A
Other languages
English (en)
Inventor
De Grave Philip Winnock
Original Assignee
Dr Philip Winnock De Grave Orthopedie
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Dr Philip Winnock De Grave Orthopedie filed Critical Dr Philip Winnock De Grave Orthopedie
Priority to BE20215187A priority Critical patent/BE1028689B1/nl
Priority to PCT/IB2022/051770 priority patent/WO2022189892A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1028689B1 publication Critical patent/BE1028689B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B17/00Surgical instruments, devices or methods, e.g. tourniquets
    • A61B17/14Surgical saws ; Accessories therefor
    • A61B17/15Guides therefor
    • A61B17/154Guides therefor for preparing bone for knee prosthesis
    • A61B17/157Cutting tibia
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B5/00Measuring for diagnostic purposes; Identification of persons
    • A61B5/103Detecting, measuring or recording devices for testing the shape, pattern, colour, size or movement of the body or parts thereof, for diagnostic purposes
    • A61B5/107Measuring physical dimensions, e.g. size of the entire body or parts thereof
    • A61B5/1071Measuring physical dimensions, e.g. size of the entire body or parts thereof measuring angles, e.g. using goniometers
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B5/00Measuring for diagnostic purposes; Identification of persons
    • A61B5/103Detecting, measuring or recording devices for testing the shape, pattern, colour, size or movement of the body or parts thereof, for diagnostic purposes
    • A61B5/107Measuring physical dimensions, e.g. size of the entire body or parts thereof
    • A61B5/1072Measuring physical dimensions, e.g. size of the entire body or parts thereof measuring distances on the body, e.g. measuring length, height or thickness
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B5/00Measuring for diagnostic purposes; Identification of persons
    • A61B5/45For evaluating or diagnosing the musculoskeletal system or teeth
    • A61B5/4504Bones
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61BDIAGNOSIS; SURGERY; IDENTIFICATION
    • A61B5/00Measuring for diagnostic purposes; Identification of persons
    • A61B5/45For evaluating or diagnosing the musculoskeletal system or teeth
    • A61B5/4538Evaluating a particular part of the muscoloskeletal system or a particular medical condition
    • A61B5/4585Evaluating the knee

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Surgery (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Oral & Maxillofacial Surgery (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Dentistry (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Medical Informatics (AREA)
  • Molecular Biology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Pathology (AREA)
  • Biophysics (AREA)
  • Orthopedic Medicine & Surgery (AREA)
  • Physical Education & Sports Medicine (AREA)
  • Transplantation (AREA)
  • Nuclear Medicine, Radiotherapy & Molecular Imaging (AREA)
  • Surgical Instruments (AREA)

Abstract

Het instrument volgens de uitvinding omvat een langsgeleider met een lengteas en een oriëntatie-element fixeerbaar verbonden aan de langsgeleider, waarbij het oriëntatie-element ten opzichte van de langsgeleider roteerbaar opgesteld is rond een eerste as, en waarbij het oriëntatie-element ten opzichte van de langsgeleider volgens de lengteas van de langsgeleider verschuifbaar is. Het instrument omvat een eerste en tweede meetstift, telkens met een meetpunt, waarbij het meetpunt geschikt is om gepositioneerd te worden in het diepste punt van de condylus lateralis en de condylus medialis, elk van de eerste en tweede meetstift losmakelijk fixeerbaar verbonden is aan het oriëntatie-element.

Description

-1-
INSTRUMENT Technisch gebied
[01] De uitvinding heeft betrekking op instrumenten, zijnde medische instrumenten bruikbaar voor orthopedische doeleinden, meer bepaald op instrumenten voor het bepalen van de zaagsnederichting bij het afkorten van het proximale einde van een tibia. Stand van de techniek
[02] Het plaatsen van een knieprothese, ook wel kunstknie genoemd, heeft in de recente jaren meer en meer toegang gekregen in de medische wereld en wordt heden ten dage als routine-ingreep aanzien. Een knieprothese wordt geplaatst bij patiënten wiens kniegewricht dermate beschadigd is, en waarbij de kans op herstel van de kniefunctie zonder operatie weinig haalbaar is. Om de knieprothese op de femur en de tibia te plaatsen, dienen aan de tibia en de femur afgezaagde oppervlaktes te worden voorzien om de prothese op deze oppervlaktes te kunnen plaatsen en fixeren.
[03] Het onderliggende probleem is onder andere het volgens de beste oriëntatie uitlijnen van de zaagsnede voor de tibia en het afkorten van de tibia.
Tijdens het plaatsen van een kunstknie wordt een onderste prothese-element op de zaagsnede van de tibia geplaatst.
[04] Er zijn verschillende stromingen in de orthopedie wat betreft dit afkorten van de tibia. Een eerste stroming “mechanical alignment” zal steeds de uitlijning van de zaagsnede op de tibia loodrecht maken op de longitudinale as van de tibia. Een tweede stroming baseert het uitlijnen van het zaagoppervlak op de “kinematic axis” van de femur. Deze handeling wordt “kinematic
-2- alignment” genoemd. Een zeer recente andere stroming baseert de uitlijning van de zaagsnede, en bij gevolg het kunstknie-elementen, op de zogenaamde “inverse kinematic alignment”, waarbij uitgegaan wordt van het vlak van de het tibiale gewrichtsoppervlak.
[05] Één van de grondleggers van inverse kinematic alignment, dr. Ph. Winnock de Grave, legt in de publicatie “Higher satisfaction after total knee arthroplasty using restricted inverse kinematic alignment compared to adjusted mechanical alignment” uit welke voordelen deze manier van aligneren heeft ten opzichte van de in de medische wereld op heden gebruikelijke.
“mechanical alignment” en “kinematic alignment”.
[06] Om op een goede wijze inverse kinematic alignment uit te voeren, dient het bovenste deel van de tibia afgezaagd te worden onder de twee diepste punten van de condylus medialis en de condylus lateralis van het tibiaal plateau. Volgens recente vindingen dient de zaagsnede best evenwijdig te zijn aan de verbindingslijn tussen deze twee diepste punten van de condylus medialis en de condylus lateralis.
[07] Het probleem hierbij is het correct uitlijnen van de zaagsnede in mediaal-laterale richting ten opzichte van deze twee punten.
[08] US4952213 handelt over een instrument dat geschikt is voor het uitlijnen van de zaagsnede op het proximale einde van de tibia, maar is niet geschikt om de zaagsnede te richten ten opzichte van de twee diepste punten van de condylus medialis en de condylus lateralis. Samenvatting van de uitvinding
[09] Het is een doelstelling van de uitvinding om in een instrument, zijnde een medisch instrument, te voorzien welk het correct en evenwijdig uitlijnen van de zaagsnede ten opzichte van de twee diepste punten van de condylus medialis en de condylus lateralis kan bewerkstelligen.
-3-
[10] Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt voorzien in een instrument voor het bepalen van de zaagsnederichting bij het afkorten van het proximale einde van een tibia. Het instrument omvat: - een langsgeleider met een lengteas, waarbij de langsgeleider aangepast is om met zijn lengteas parallel met de centrale as van de tibia te worden gepositioneerd buiten de tibia; - een oriëntatie-element fixeerbaar verbonden aan de langsgeleider, waarbij het oriëntatie-element ten opzichte van de langsgeleider roteerbaar opgesteld is rond een eerste as, die bij voorkeur loodrecht is op de lengteas van de langsgeleider, en waarbij het oriëntatie-element ten opzichte van de langsgeleider volgens de lengteas van de langsgeleider verschuifbaar is; en - een eerste en tweede meetstift, telkens met een meetpunt aan het uiteinde van de meetstift, waarbij het meetpunt van de eerste meetstift geschikt is om gepositioneerd te worden in het diepste punt van één van de condylus lateralis en de condylus medialis, waarbij het meetpunt van de tweede meetstift geschikt is om gepositioneerd te worden in het diepste punt van de andere van de condylus lateralis en de condylus medialis, waarbij elk van de eerste en tweede meetstift losmakelijk fixeerbaar verbonden is aan het oriëntatie-element, elk ter hoogte van een fixatiepunt op de bovenzijde van het oriëntatie-element.
[11] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het oriëntatie-element ten opzichte van de langsgeleider roteerbaar opgesteld zijn rond een eerste as die loodrecht is op de lengteas van de langsgeleider.
[12] Voor “inverse kinematic alignment’ bij het plaatsen van een kunstknie moet het zaagoppervlak aan het proximaal einde van tibia in mediaal-laterale richting evenwijdig lopen aan de verbindingslijn tussen de diepste punten van de condylus lateralis en de condylus medialis. Met het instrument volgens de uitvinding kunnen de twee meetpunten de positie van deze twee diepste punten overbrengen op het oriëntatie-element zodat de oriëntatie zichtbaar,
-4- tastbaar en bruikbaar wordt. Door het positioneren van de twee meetpunten in de diepste punten van de condylus lateralis en de condylus medialis, één meetpunt in elk van deze diepste punten, en door de gekende onderlinge stand van de meetpunten en het respectievelijke fixatiepunt op de bovenzijde van het oriëntatie-element, is de oriëntatie van de verbindingslijn tussen deze twee diepste punten aan de buitenzijde van de tibia gekend.
[13] Volgens voorkeursuitvoeringsvormen kan het hoogteverschil tussen meetpunt en corresponderend fixatiepunt in de richting van de as van de langsgeleider gelijk zijn voor beide meetpunten. De richting van de verbindingslijn tussen de twee diepste punten van de condylus lateralis en de condylus medialis, wordt dan één-op-één overgebracht naar de richting van de verbindingslijn tussen de twee fixatiepunten op het oriëntatie-element.
[14] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het hoogteverschil tussen het fixatiepunt van de eerste meetstift en het meetpunt van de eerste meetstift instelbaar zijn.
[15] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het hoogteverschil tussen het fixatiepunt van de tweede meetstift en het meetpunt van de tweede meetstift instelbaar zijn.
[16] Deze instelbaarheid kan nodig zijn omdat voor vele patiënten het tibia- bovenoppervlak lokaal uitgesleten kan zijn. Zo kunnen ook de diepste punten van de condylus lateralis en/of de condylus medialis in die mate af- of weggesleten zijn dat botweefsel is aangetast of weggesleten is. Om deze schade te compenseren, en de positie van het originele diepste punten van de condylus lateralis en/of de condylus medialis te reconstrueren, moet deze slijtage gecompenseerd kunnen worden. Indien geen botslijtage in de diepste punten van de condylus lateralis en de condylus medialis zichtbaar of meetbaar is, is het hoogteverschil met hun fixatiepunt voor beide meetpunten gelijk. Bij een slijtage op één van de diepste punten dient het hoogteverschil
-5- tussen het corresponderende meetpunt en zijn corresponderend fixatiepunt dermate verkleind te worden dat deze aanpassing de slijtage compenseert.
[17] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan elk van de meetstiften roteerbaar zijn rond een rotatieas welke door het fixatiepunt gaat en welke loodrecht is op de verbindingslijn tussen de fixatiepunten.
[18] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan elk van de meetpunten translaties uitvoeren in een vlak loodrecht op de rotatieas van de respectievelijke meetstift.
[19] De meetstiften omvatten telkens een arm aan dewelke het meetpunt is vastgehecht aan één uiteinde van de arm. De meetstift is verbonden met de rotatieas aan de andere zijde van de arm door middel van een pin die in een opening ter hoogte van het fixatiepunt van het oriëntatie-element past. De arm omvat een sleuf in dewelke een geleider kan schuiven. De geleider zit gemonteerd op het fixatiepunt via de pin en is parallel met de rotatieas van de meetstift. Door het schuiven van de arm ten opzichte van de geleider, maakt het meetpunt aan het eerste uiteinde van de meetstift, een translatiebeweging in het vlak loodrecht op de rotatieas, welk vlak door het meetpunt gaat. Door roteren van de meetstift kan het meetpunt een cirkelvormige beweging maken in het vlak loodrecht op de rotatieas, welk vlak door het meetpunt gaat.
[20] Door roteren van de meetstift en door het maken van een translatie in het vlak, kan één meetpunt gepositioneerd worden in het diepste punt van één van de condylus lateralis en de condylus medialis. Door roteren van de andere meetstift en door het maken van een translatie in het vlak, kan het ander meetpunt gepositioneerd worden in het diepste punt van de andere van de condylus lateralis en de condylus medialis. Eens de correcte positie voor de meetpunten gevonden is, kan voor elk van de meetstiften, de positie ten opzichte van het fixatiepunt vastgezet of gefixeerd worden, bijvoorbeeld met een klemsysteem
-6-
[21] Na positionering van de meetpunten, kan, door het oriëntatie-element neerwaarts te verschuiven langs de langsgeleider, één van de twee meetpunten van één van de twee meetstiften in het diepste punt van de één van de condylus lateralis en de condylus medialis worden gebracht. Ervan uitgaande dat het hoogteverschil tussen het fixatiepunt van de eerste meetstift en het meetpunt van de eerste meetstift gelijk is aan het hoogteverschil tussen het fixatiepunt van de tweede meetstift en het meetpunt van de tweede meetstift, kan, om het oriëntatie-element parallel te richten aan de lijn die het diepste punt van de condylus lateralis en het diepste punt van de condylus medialis, het oriëntatie-element ten opzichte van de langsgeleider worden geroteerd tot beide meetpunten in beide diepste punten van de condylus lateralis en de condylus medialis staan.
[22] Stel dat de tibia ter hoogte van de condylus lateralis of de condylus medialis uitgesleten is, bijvoorbeeld indien het kraakbeen deels of geheel is weggesleten, of dat zelfs botweefsel in één van de twee punten is weggesleten, dan dient de hoogte van de meetstift die in het uitgesleten diepste punt zal positioneren, bijgesteld te worden ten opzichte van het bijnorende fixeerpunt, in vergelijk met het hoogteverschil tussen het andere meetpunt en het bijhorende fixeerpunt. Op deze wijze kan het uitslijten van kraakbeen of bot gecompenseerd worden als het meetpunt de ingesleten oppervlakte raakt.
[23] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan elk van de meetstiften een arm omvatten voor het koppelen van het meetpunt aan het fixatiepunt, waarbij de arm van de eerste meetstift op een andere hoogte langsheen de lengteas van de langsgeleider gepositioneerd is dan de arm van de tweede meetstift.
[24] Dit hoogteverschil zorgt ervoor dat de twee armen ongehinderd ten opzichte van elkaar kunnen roteren en de ene arm over de andere arm kan draaien indien nodig.
-7-
[25] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het instrument een hoekaanduiding omvatten die de inclinatie tussen het oriëntatie-element en de langsgeleider aanduidt.
[26] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de inclinatie tussen het oriëntatie-element en de langsgeleider beperkt worden en/of instelbaar zijn.
[27] De inclinatie tussen het oriëntatie-element en de langsgeleider kan beperkt worden tot een inclinatiehoek van +/- 6° waarbij de inclinatiehoek de hoek a is tussen de verbindingslijn tussen de fixatiepunten en de loodrechte op de lengteas van de langsgeleider en waarbij een positieve hoek een inclinatie van de verbindingslijn boven de loodrechte op de lengteas van de langsgeleider betekent aan laterale zijde van de tibia, dus van laterale neerwaarts naar mediale zijde van de tibia. Bij voorkeur is de hoek beperkt tussen -2° en +6°.
[28] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de inclinatiehoek vastzetbaar zijn.
[29] Deze hoekaanduiding, en de instelbaarheid en vastzetbaarheid ervan, kan van belang zijn voor de chirurg die gebruik maakt van het instrument. Hij of zij kan de hoek beperken tot een instelbare hoek, indien de gemeten hoek te ver buiten het gewenste bereik zou vallen, of indien de hoek niet aangewezen is voor de kunstknie die ingeplant dient te worden.
[30] Dit instellen en vastzetten van de inclinatie kan bijvoorbeeld door een element te voorzien dat loodrecht op het oriëntatie-element gemonteerd staat en voor de langsgeleider roteert bij rotatie van het oriëntatie-element. De langsgeleider en het element loodrecht op het oriëntatie-element kunnen voorzien zijn van pasgaten, waarbij een fixeerelement, zoals een tab, een pin of een moer, in twee overeenkomstige gaten kan gepositioneerd worden wanneer de inclinatiehoek een welbepaalde waarde heeft.
-8-
[31] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het oriéntatie-element zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde van de langsgeleider fixeerbaar verbindbaar zijn.
[32] Om de oriëntatie voor het uitzetten van de richting van de gewenste zaagsnede voor zowel op linker- als rechtertibia te kunnen uitvoeren, moet de positie van het oriëntatie-element ofwel links dan wel rechts naast de langsgeleider kunnen zijn. Eventueel is het oriëntatie-element 180° roteerbaar om de eerste as waarrond het oriëntatie-element kan roteren.
[33] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het instrument verder een fixatiepin omvatten die in de holte van de tibia monteerbaar is.
[34] Bij dergelijk gebruik van een fixatiepin zal deze fixatiepin steeds de juiste oriëntatie van de centrale tibia-as aangeven. Dit zogenaamd endomedullair oriënteren van de fixatiepin, en bij gevolg de langsgeleider, heeft het voordeel dat weinig of geen fouten kunnen gemaakt worden bij het zoeken naar de juiste oriëntatie van de tibia-as.
[35] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de langsgeleider evenwijdig aan en roteerbaar rond de fixatiepin zijn gemonteerd.
[36] Dit kan door een koppelstaaf te voorzien die onder een gegeven hoek, bij voorkeur loodrecht, op de fixatiepin staat gemonteerd, en waaraan de langsgeleider is gemonteerd onder een gegeven hoek, bij voorkeur loodrecht. De koppelstaaf is bij voorkeur roteerbaar rond doch fixeerbaar aan de fixatiepin gemonteerd. Volgens voorkeursuitvoeringsvormen kan de langsgeleider van en naar de fixatiepin verschoven worden langsheen deze koppelstaaf. Bij voorkeur kan de positie van de langsgeleider op de koppelstaf gefixeerd worden, bijvoorbeeld met een kleminrichting.
[37] Bij gebruik van een alternatieve wijze voor het oriënteren van de langsgeleider volgens de tibia-as, het zogenaamd extramedullair oriënteren,
-9- wordt er aan de buitenzijde van de tibia een stel elementen gemonteerd tussen knie en enkel, welk stel elementen deze centrale as van de tibia aangeeft. Het stel elementen heeft minstens één richtingsaanduidend element, welke de richting van de tibiale as aangeeft en zich uitstrekt naar boven toe in de richting van de proximale tibia. Dit richtingsaanduidend element wordt evenwijdig gekoppeld aan de langsgeleider, waardoor de as van deze langsgeleider de richting van de as van de tibia overneemt.
[38] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan dus het instrument verder een stel elementen omvatten die extramedullair de richting van de as van de tibia aangeeft.
[39] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan dit stel elementen een richtingsaanduidend element omvatten, welk richtingsaanduidend element parallel is aan de richting van de tibiale as en waaraan de langsgeleider evenwijdig gekoppeld is.
[40] Bij het gebruiken van het endomedullair oriënteren, kan het monteren van dit richtingsaanduidend element gebruikt worden als een controle. Bij correct inbrengen van de fixatiepin, en het bijkomend monteren van het controle-element op de langsgeleider, kan de behandelende arts zien of tibia- as zoals aangeven door het richtingsaanduidend element, weldegelijk door het centrale punt in de enkel van de patiënt loopt. Dit laatste kan afgelezen worden door de positie van het richtingsaanduidend element te vergelijken met de positie van het centrale punt van de enkel van de patiënt. Indien dit richtingsaanduidend element afwijkt van de positie van het centrale punt van de enkel, is de fixatiepin mogelijkerwijze nog niet correct geplaatst.
[41] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het oriëntatie-element verder één of meerdere fixatiegaten omvatten om het oriëntatie-element vast te zetten tegen de tibia.
-10-
[42] Dit vastzetten kan door middel van bouten of vijzen die door het fixatiegat in het bot worden vastgezet. Dit verzekert dat de oriëntatie van oriëntatie-element en tibia niet verandert bij het afmonteren van de meetstiften en het monteren van eventuele zaaggeleidingselementen.
[43] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het instrument minstens één zaaggeleidingselement omvatten, welk zaaggeleidingselement een geleidingslichaam omvat dat op het oriëntatie-element kan gemonteerd worden, en welk geleidingslichaam een geleidingsopening omvat voor het geleiden van een zaagblad.
[44] Via een zaaggeleidingselement dat opgebouwd kan worden op het oriëntatie-element kan de oriëntatie van dit oriëntatie-element overgebracht worden op de effectief te gebruiken richting van de zaagsnede, zijnde de geleidingsopening voor het geleiden van een zaagblad.
[45] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan geleidingslichaam op het oriéntatie-element gemonteerd worden door pinnen die in het oriëntatie- element passen ter hoogte van de fixatiepunten.
[46] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de geleidingsopening een geleidingsvlak definiëren parallel aan de verbindingslijn van de fixatiepunten.
[47] Het gebruik van dezelfde fixatiepunten verzekert de juiste overbrenging van de oriëntatie.
[48] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het geleidingsvlak een hoek maken met het vlak gedefinieerd door de lengteas van de langsgeleider en de verbindingslijn tussen de fixatiepunten, welke hoek verschilt van 90°. Deze hoek is dan de anterieure-posterieure inclinatie, ook wel slope genoemd.
[49] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het instrument een veelvoud van zaaggeleidingselementen omvatten, waarbij de anterieure-posterieure inclinatiehoeken of slope gemaakt door de respectievelijke geleidingsvlakken
-11- met het vlak gedefinieerd door de lengteas van de langsgeleider en de verbindingslijn tussen de fixatiepunten onderling verschillend zijn.
[50] Het instrument, gebruik makende van de meetstiften en het oriëntatie- element, brengt de richting van de verbindingslijn tussen de diepste punten van de condylus lateralis en de condylus medialis over op het oriëntatie- element en op het zaaggeleidingselementen. Dit komt in grote mate overeen met de hoek van de zaagsnede afleesbaar in het coronaal vlak. De hoek gemaakt tussen het geleidingsvlak en het vlak gedefinieerd door de lengteas van de langsgeleider en de verbindingslijn tussen de fixatiepunten komt overeen met de hoek van het snijvlak of slope afleesbaar in het sagittaal vlak. Door instelling van deze twee hoeken kan een optimale oriëntatie van de zaagsnede in alle richtingen bekomen worden. Bij voorkeur worden er twee trio’s van zaaggeleidingselementen voorzien, één trio voor het afkorten van linker tibia, één trio voor het afkorten van rechter tibia, en waarbij elk trio een zaaggeleidingselement heeft met helling 3°, een zaaggeleidingselement heeft met helling 5°, en zaaggeleidingselement heeft met helling 7°. Een positieve hoek betekent een hoek die neerwaarts van de voorzijde naar de achterzijde van de knie loopt.
[51] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan het minstens één zaaggeleidingselement één of meerdere fixatiegaten omvatten om het zaaggeleidingselement vast te zetten tegen de tibia.
[52] Dit vastzetten kan door middel van bouten of vijzen. Dit verzekert dat de oriëntatie van het zaaggeleidingselement op de tibia niet verandert bij het afmonteren van de overige delen van het instrument vooraleer de inkorting van de tibia gebeurt.
[53] Volgens sommige uitvoeringsvormen kan de hoogte tussen de geleidingsopening en de verbindingslijn tussen de fixatiepunten instelbaar zijn.
-12-
[54] Door deze instelling wordt de hoogte van de zaagsnede bepaald ten opzichte van de centrale as van de tibia.
[55] De onafhankelijke en afhankelijke conclusies geven specifieke en geprefereerde kenmerken van de uitvoeringsvormen van de uitvinding weer. Kenmerken van de afhankelijke conclusies kunnen gecombineerd worden met kenmerken van de onafhankelijke en afhankelijke conclusies, of met kenmerken hierboven en/of hierna beschreven, en dit op om het even welke geschikte manier zoals duidelijk zou zijn voor een vakman.
[56] De bovengemelde en andere kenmerken, eigenschappen en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt met behulp van volgende voorbeelden van uitvoeringsvormen, eventueel in combinatie met de tekeningen.
[57] De beschrijving van deze voorbeelden van uitvoeringsvormen is gegeven als verduidelijking, zonder de intentie de omvang van de uitvinding te beperken. De referentiecijfers in de hiernavolgende beschrijving refereren naar de tekeningen. Zelfde referentiecijfers in eventueel verschillende figuren refereren naar identieke of gelijkaardige elementen. Korte beschrijving van de figuren
[58] Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeursdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: e Figuur 1 een schematische voorstelling van een instrument volgens de uitvinding toont, getoond in combinatie met een linker tibia; e Figuren 2 een detail toont van het instrument uit figuur 1; e Figuur 3 een schematische voorstelling van het instrument uit figuur 1 toont;
-13- e Figuur 4 een schematische voorstelling van het instrument volgens figuur 1 toont, weergegeven in combinatie met een zaaggeleidingselement en in combinatie met de linker tibia.
Beschrijving van voorbeelden van uitvoeringsvormen
[59] De onderhavige uitvinding wordt hierna beschreven gebruik makende van specifieke uitvoeringsvormen.
[60] Het moet opgemerkt dat de term "omvattende", zoals bijvoorbeeld gebruikt in de conclusies, niet mag geïnterpreteerd worden in beperkende zin, beperkend tot de daarna volgende elementen, kenmerken en/of stappen. De term "omvattende" sluit niet de aanwezigheid van andere elementen, kenmerken of stappen uit.
[61] Dus de omvang van een uitdrukking "een voorwerp omvattende de elementen A en B", is niet gelimiteerd tot een voorwerp dat enkel de elementen A en B bevat. De omvang van een uitdrukking "een methode omvattende de stappen A en B", is niet gelimiteerd tot een methode die enkel de stappen A en B bevat.
[62] In het licht van de onderhavige uitvinding betekenen deze uitdrukkingen enkel dat de relevante elementen respectievelijk stappen voor de uitvinding de elementen respectievelijk stappen A en B zijn.
[63] In de hiernavolgende specificatie wordt referentie gemaakt naar "een uitvoeringsvorm” of "de uitvoeringsvorm". Dergelijke referentie betekent dat een specifiek element of kenmerk, beschreven aan de hand van deze uitvoeringsvorm, is omvat in minstens deze ene uitvoeringsvorm.
[64] Het voorkomen van de termen "in een uitvoeringsvorm* of "in de uitvoeringsvorm“ op verschillende plaatsen in deze beschrijving, refereert echter niet noodzakelijkerwijze naar dezelfde uitvoeringsvorm, hoewel het echter wel kan refereren naar een zelfde uitvoeringsvorm.
„14 -
[65] Voorts kunnen de eigenschappen of de kenmerken op om het even welke geschikte manier in een of meerdere uitvoeringsvormen worden gecombineerd, zoals duidelijk zou zijn voor de vakman.
[66] Figuur 1 toont een instrument 1 volgens de uitvinding, weergegeven in combinatie met een linker tibia 2. Figuur 2 toont een detail van het meetinstrument 1, en figuur 3 toont opnieuw dit instrument 1, zonder tibia.
[67] Het instrument 1 is endomedullair uitgelijnd. Een fixatiepin 70 is ingebracht in het mergkanaal van de tibia 2, en volgt daarbij de as 21 van deze tibia. Via een koppelstaaf 72, welke roteerbaar is rond de fixatiepin 70 die gekoppeld is aan één uiteinde van de koppelstaaf 72, is de rest van het instrument 1 aan deze fixatiepin 70 gekoppeld. De rest van het instrument 1 kan roteren rond de tibiale as 21, doch de positie van koppelstaaf en fixatiepin 70 kan vastgezet worden door een klemsysteem 74.
[68] Aan het andere uiteinde van de koppelstaaf 72, is de langsgeleider 10 gekoppeld. De langsgeleider 10 kan langsheen de koppelstaaf 72 verder of dichter van en naar de fixatiepin 70 gepositioneerd worden. Eens de goede afstand gevonden tussen fixatiepin 70 en langsgeleider 10, kan de onderlinge afstand vastgezet worden met een klemsysteem 76. De lengteas 11 van de langsgeleider 10 heeft een richting die parallel is aan de as 21 van de tibia.
Ter verificatie van de richting van de tibiale as 21, kan aan deze langsgeleider, parallel met haar as 11, een richtingsaanduidend element 90 gemonteerd staan. Het uitende van het richtingsaanduidend element 90 welk niet aan de langsgeleider is gekoppeld, hoort ter hoogte van het centrumpunt van de enkel gepositioneerd te zijn.
[69] Aan de langsgeleider 10 is een oriëntatie-element 30 fixeerbaar verbonden, waarbij het oriëntatie-element 30 ten opzichte van de langsgeleider 10 roteerbaar opgesteld is rond een eerste as 31 die bij voorkeur loodrecht is op de lengteas 11 van de langsgeleider 10. Het oriëntatie-element is ten opzichte van de langsgeleider 10 volgens de lengteas 11 van de
-15- langsgeleider 10 verschuifbaar. Een klemsysteem 12 is voorzien om de onderlinge oriëntatie tussen langsgeleider 10 en oriëntatie-element 30 ten opzichte van elkaar te fixeren eens de juisten onderlinge positie is verkregen.
[70] Een eerste en tweede meetstift 40, 50, telkens met een meetpunt 41, 51 aan het uiteinde van een arm 43 respectievelijk 53, is voorzien. Deze meetstiften zijn verbonden aan het oriëntatie-element 30. In deze uitvoeringsvorm is het meetpunt 41 van de eerste meetstift 40 geschikt om gepositioneerd te worden in het diepste punt van de condylus medialis 101. Het meetpunt 51 van de tweede meetstift 50 is geschikt om gepositioneerd te worden in het diepste punt van de andere van de condylus lateralis 102. Elk van de eerste en tweede meetstift 40, 50 is losmakelijk fixeerbaar verbonden is aan het oriëntatie-element 30, elk ter hoogte van een fixatiepunt 32, 33 op de bovenzijde 34 van het oriëntatie-element 30.
[71] Het hoogteverschil H41 en H51 tussen de meetpunten 41 en 51 en de respectievelijke fixatiepunten 32 en 33 is instelbaar. Hiervoor zijn in deze uitvoeringsvorm de respectievelijke armen 43 en 53 in hoogte verstelbaar ten opzichte van de bijnorende fixatiepunten 32 en 33 met een regelsysteem 91 dat de meetstiften door draaien op- of neerwaarts ten opzichte van de fixatiepunten beweegt. Elke arm heeft zijn eigen regelsysteem. De armen worden op- en neerwaarts bewogen langsheen de corresponderende assen 42 en 52.
[72] Elke meetstift 40 en 50 heeft in zijn arm 43 respectievelijk 53, over zijn lengte een gleuf 44 respectievelijk 54, die toelaat om het meetpunt translaties te laten uitvoeren in een vlak loodrecht op de rotatieas 42 respectievelijk 52 van de respectievelijke meetstift 40 of 50. Elk van de meetstiften 40 en 50 is roteerbaar rond een rotatieas 42 respectievelijk 52; welke door het fixatiepunt 32 respectievelijk 33 gaat en welke loodrecht is op de verbindingslijn 37 tussen de fixatiepunten 32 en 33. Om de positie van de meetstift 40 en 50, en dus het meetpunt 41 en 51 te fixeren eens de gewenste positie is bereikt, kan de arm
- 16 - 43 respectievelijk 53 gefixeerd worden door een klemsystem 38 respectievelijk
39.
[73] Met behulp van deze bewegingsmogelijkheden kunnen de meetpunten 41 en 51 ter hoogte van diepste punten van de condylus gepositioneerd worden. De langsgeleider 10 staat gefixeerd ten opzichte van de fixatiepin 70. De hoogteverschillen tussen meetpinnen 41 en 51 en de fixatiepunten 32 en 33 worden ingesteld, eventueel verschillend om slijtage van kraakbeen of botoppervlakte van de condylus te compenseren. De meetstiften worden getransleerd en geroteerd rond de assen 42 en 52 tot hun meetpunten boven de diepste punten van de respectievelijke condylus zijn gepositioneerd. Door het oriëntatie-element 30 langsheen de langsgeleider 10 op en neer te bewegen, wordt een gepaste hoogte gevonden. Het oriëntatie-element zakt langs de as 11 van de langsgeleider tot het eerste meetpunt het respectievelijke diepste punt in de condylus raakt. Het oriëntatie-element 30 roteert nu rond de as 31, tot het tweede meetpunt het overeenkomstig diepste punt raakt. Alle elementen van het instrument 1 worden vastgezet, en eventueel worden de stappen herhaald om de positie van het oriëntatie- element 30 bij te sturen. Op het einde van deze manipulatie staan de twee meetpunten 41 en 51 in de diepste punten van de condylus lateralis en medialis, en geeft het oriëntatie-element 30 de richting weer van de lijn tussen deze twee diepste punten.
[74] De hoek a tussen de verbindingslijn tussen de fixatiepunten en de loodrechte op de lengteas van de langsgeleider is de inclinatiehoek. Deze is afleesbaar op de hoekaanduiding 60. Indien de hoek te groot is, bijvoorbeeld groter is dan -2° of +6°, kan de behandelende arts de inclinatiehoek aanpassen tot een hoek die vanuit medisch oogpunt meer voldoet aan de gestelde eisen van de ingreep. Deze gekozen hoek kan eventueel ingesteld worden door pinnen in te schuiven in kalibratie-openingen ofte pasgaten, waarbij een opening 61 in het oriëntatie-element 30 en een overeenkomstige opening in de langsgeleider 10 het inbrengen van dergelijke pin toelaat.
-17-
[75] De oriëntatie van het oriëntatie-element 30 ten opzichte van de tibia 2 kan nu permanent worden gemaakt door de oriëntatie-element 30 vast te zetten op de tibia met behulp van vijzen die door de fixatiegaten 35 en/of 36 in het bot worden ingeschroefd. Eens de oriëntatie permanent is gemaakt, kunnen de meetstiften verwijderd worden uit de fixatiepunten en kan plaats gemaakt worden voor een zaaggeleidingselement 80 zoals getoond in figuur
4. In de uitvoeringsvorm in figuren 1, 2 en 3 werd het instrument getoond terwijl dit gebruik wordt op een linker tibia.
[76] In figuur 4 wordt het instrument 1 verder getoond zoals gebruikt voor de linker tibia. Het zaaggeleidingselement 80 omvat een geleidingslichaam 81 dat op het oriëntatie-element 30 wordt gemonteerd via identieke steunen 85 die ter hoogte van de fixatiepunten 32 en 33 in het oriëntatie-element 30 passen. De geleidingsopening 82 van het zaaggeleidingselement 80 is nu georiënteerd parallel aan de verbindingslijn tussen de twee diepste punten in de condylus lateralis en de condylus medialis. De anterieure-posterieure hoek gemaakt door het geleidingsvlak met het vlak gedefinieerd door de lengteas 11 van de langsgeleider 10 en de verbindingslijn 37 tussen de fixatiepunten 32 en 33, kan variëren door een zaaggeleidingselement 80 te kiezen wiens geleidingsvlak vervaardigd is om deze welbepaalde anterieure-posterieure hoek te vormen met dit vlak. De in de uitvoeringsvorm getoond in figuur 4 gekozen zaaggeleidingselement 80 vormt voor een hoek van 7° (naar achter hellend) voor uitvoering van de techniek op een linker tibia.
[77] De hoogte van de zaagsnede kan ingesteld worden met behulp van een maataanduiding 84. Deze kan gevarieerd worden door middel van het regelsysteem 91 te gebruiken om de hoogte te wijzigen.
[78] Eens het juiste zaaggeleidingselement 80 gekozen, gemonteerd en ingesteld, kan het zaaggeleidingselement 80 vastgezet worden op de tibia door met behulp van vijzen die door de fixatiegaten 83 in het bot worden ingeschroefd.
-18-
[79] Teneinde een rechter tibia af te korten, zal de fixatiepin 70, koppelstaaf 72 en langsgeleider 10 op identieke wijze in en op de rechter tibia geplaatst worden. Het oriëntatie-element 30 wordt echter 180° gedraaid ten opzichte van de eerste as 31. Het bovenoppervlak 34 van het oriëntatie-element 30 uit figuren 1 tot 3 zal nu als ondervlak van het oriëntatie-element 30 dienstdoen, daar waar het ondervlak van het oriëntatie-element 30 uit figuren 1 tot 3 het bovenvlak zal worden. Alle overige elementen van het instrument kunnen op identieke wijze ingebracht, bewogen en gefixeerd worden zoals beschreven voor de linker tibia. Het oriëntatie-element 30 is daarom ook spiegel- symmetrisch ten opzichte van een vlak parallel aan het boven- en ondervlak van het oriëntatie-element 30.
[80] Op de wijze zoals hierboven aangegeven, is een geleiding voorzien voor het afkorten van de tibia volgens het principe van inverse kinematic alignment, zowel voor linker als rechter tibia, waarbij de zaagsnede parallel verloopt aan de verbindingslijn tussen de twee diepste punten van de condylus lateralis en de condylus medialis.
[81] Het is duidelijk dat, hoewel de uitvoeringsvormen en/of de materialen voor het verstrekken van uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding zijn besproken, diverse wijzigingen of veranderingen kunnen worden aangebracht zonder af te wijken van het werkingsgebied en/of de geest van deze uitvinding. De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch kan volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.

Claims (23)

-19- CONCLUSIES
1.- Een instrument (1) voor het bepalen van de zaagsnederichting bij het afkorten van het proximale einde van een tibia (2), het instrument omvattende: - een langsgeleider (10) met een lengteas (11), waarbij de langsgeleider aangepast is om met zijn lengteas (11) parallel met de centrale as (21) van de tibia (2) te worden gepositioneerd buiten de tibia (2); - een oriéntatie-element (30) fixeerbaar verbonden aan de langsgeleider (10), waarbij het oriëntatie-element (30) ten opzichte van de langsgeleider (10) roteerbaar opgesteld is rond een eerste as (31) die bij voorkeur loodrecht is op de lengteas (11) van de langsgeleider (10), en waarbij het oriëntatie-element (30) ten opzichte van de langsgeleider (10) volgens de lengteas (11) van de langsgeleider (10) verschuifbaar is; en - een eerste en tweede meetstift (40, 50), telkens met een meetpunt (41, 51) aan het uiteinde van de meetstift (40, 50), waarbij het meetpunt (41) van de eerste meetstift (40) geschikt is om gepositioneerd te worden in het diepste punt van één van de condylus lateralis en de condylus medialis, waarbij het meetpunt (51) van de tweede meetstift (50) geschikt is om gepositioneerd te worden in het diepste punt van de andere van de condylus lateralis en de condylus medialis, waarbij elk van de eerste en tweede meetstift (40, 50) losmakelijk fixeerbaar verbonden is aan het oriëntatie-element (30), elk ter hoogte van een fixatiepunt (32, 33) op de bovenzijde (34) van het oriëntatie-element (30).
2.- Een instrument volgens conclusie 1, waarbij het oriëntatie-element (30) ten opzichte van de langsgeleider (10) roteerbaar opgesteld is rond een eerste as (31) die loodrecht is op de lengteas (11) van de langsgeleider (10).
- 20 -
3.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het hoogteverschil (H41) tussen het fixatiepunt (32) van de eerste meetstift (40) en het meetpunt (41) van de eerste meetstift (40) instelbaar is.
4- Een instrument volgens conclusie 3, waarbij het hoogteverschil (H51) tussen het fixatiepunt (33) van de tweede meetstift (50) en het meetpunt (51) van de tweede meetstift (50) instelbaar is.
5.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij elk van de meetstiften (40, 50) roteerbaar is rond een rotatieas (42, 52) welke door het fixatiepunt (32, 33) gaat en welke loodrecht is op de verbindingslijn (37) tussen de fixatiepunten (32, 33)
6.- Een instrument volgens conclusie 5, waarbij elk van de meetpunten (41, 51) translaties kan uitvoeren in een vlak loodrecht op de rotatieas (42,52) van de respectievelijke meetstift (40, 50).
7.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij elk van de meetstiften (40, 50) een arm (43, 53) omvat voor het koppelen van het meetpunt (41, 51) aan het fixatiepunt (32, 33), waarbij de arm (43) van de eerste meetstift (40) op een andere hoogte langsheen de lengteas (11) van de langsgeleider (10) is gepositioneerd dan de arm (53) van de tweede meetstift 50).
8- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het instrument (1) een hoekaanduiding (60) omvat die de inclinatie tussen het oriëntatie-element (30) en de langsgeleider (10) aanduidt.
9.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inclinatie tussen het oriëntatie-element (30) en de langsgeleider (10) beperkt wordt en/of instelbaar zijn.
10.- Een instrument volgens conclusie 9, waarbij de inclinatiehoek vastzetbaar is.
- 21 -
11.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het oriëntatie-element (30) zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde van de langsgeleider (10) fixeerbaar verbindbaar is.
12.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het instrument (1) verder een fixatiepin (70) omvat die in de holte van de tibia (2) monteerbaar is.
13.- Een instrument volgens conclusie 12, waarbij de langsgeleider (10) evenwijdig aan en roteerbaar rond de fixatiepin (70) is gemonteerd.
14.- Een instrument volgens een van de conclusies 1 tot 11, waarbij het instrument (1) verder een stel elementen omvat die extramedulair de richting van de as van de tibia aangeeft.
15.- Een instrument volgens conclusie 14, waarbij dit stel elementen een richtingsaanduidend element omvat hetwelk parallel is aan de richting van de tibiale as en waaraan de langsgeleider evenwijdig gekoppeld is.
16.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het oriëntatie-element (30) verder één of meerdere fixatiegat (35, 36) omvat om het oriëntatie-element (30) vast te zetten tegen de tibia (2).
17.- Een instrument volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het instrument (1) minstens één zaaggeleidingselement (80) omvat, welk zaaggeleidingselement (80) een geleidingslichaam (81) omvat dat op het oriëntatie-element (30) kan gemonteerd worden, en welk geleidingslichaam (81) een geleidingsopening (82) omvat voor het geleiden van een zaagblad.
18.- Een instrument volgens conclusie 17, waarbij geleidingslichaam (81) op het oriëntatie-element (30) gemonteerd wordt door pinnen (83) die in het oriéëntatie-element (30) passen ter hoogte van de fixatiepunten (32 en 33).
-22-
19.- Een instrument volgens een van de conclusies 17 tot 18, waarbij de geleidingsopening (82) een geleidingsvlak definieert parallel aan de verbindingslijn van de fixatiepunten (32, 33).
20.- Een instrument volgens conclusie 19, waarbij het geleidingsvlak een hoek maakt met het vlak gedefinieerd door de lengteas (11) van de langsgeleider (10) en de verbindingslijn (37) tussen de fixatiepunten (32, 33), welke hoek verschilt van 90°.
21.- Een instrument volgens conclusie 20, waarbij het instrument (1) een veelvoud van zaaggeleidingselementen (80) omvat, waarbij de hoeken gemaakt door de respectievelijke geleidingsvlakken met het vlak gedefinieerd door de lengteas (11) van de langsgeleider (10) en de verbindingslijn (37) tussen de fixatiepunten (32, 33) onderling verschillend zijn.
22.- Een instrument volgens één van de conclusies 17 tot 21, waarbij het minstens één zaaggeleidingselement (80) één of meerdere fixatiegaten (82, 83) omvat om het zaaggeleidingselement vast te zetten tegen de tibia.
23.- Een instrument volgens één van de conclusies 17 tot 22, waarbij de hoogte tussen de geleidingsopening (82) en de verbindingslijn (37) tussen de fixatiepunten (32, 33) instelbaar is.
BE20215187A 2021-03-12 2021-03-12 Instrument BE1028689B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20215187A BE1028689B1 (nl) 2021-03-12 2021-03-12 Instrument
PCT/IB2022/051770 WO2022189892A1 (en) 2021-03-12 2022-03-01 Instrument

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20215187A BE1028689B1 (nl) 2021-03-12 2021-03-12 Instrument

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1028689B1 true BE1028689B1 (nl) 2022-05-04

Family

ID=74873462

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20215187A BE1028689B1 (nl) 2021-03-12 2021-03-12 Instrument

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1028689B1 (nl)
WO (1) WO2022189892A1 (nl)

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP4285845A1 (de) * 2022-06-03 2023-12-06 Aesculap AG Chirurgisches instrument
EP4285844A1 (de) * 2022-06-03 2023-12-06 Aesculap AG Chirurgisches instrument

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4952213A (en) * 1989-02-03 1990-08-28 Boehringer Mannheim Corporation Tibial cutting guide
WO2001066021A1 (en) * 2000-03-10 2001-09-13 Smith & Nephew, Inc A method of arthroplasty on a knee joint and apparatus for use in same
WO2013063375A1 (en) * 2011-10-27 2013-05-02 Smith & Nephew, Inc. Devices and methods for performing knee arthroplasty
US20140228851A1 (en) * 2013-02-08 2014-08-14 Orthopaedic International, Inc. Total knee arthroplasty methods, systems, and instruments

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4952213A (en) * 1989-02-03 1990-08-28 Boehringer Mannheim Corporation Tibial cutting guide
WO2001066021A1 (en) * 2000-03-10 2001-09-13 Smith & Nephew, Inc A method of arthroplasty on a knee joint and apparatus for use in same
WO2013063375A1 (en) * 2011-10-27 2013-05-02 Smith & Nephew, Inc. Devices and methods for performing knee arthroplasty
US20140228851A1 (en) * 2013-02-08 2014-08-14 Orthopaedic International, Inc. Total knee arthroplasty methods, systems, and instruments

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP4285845A1 (de) * 2022-06-03 2023-12-06 Aesculap AG Chirurgisches instrument
EP4285844A1 (de) * 2022-06-03 2023-12-06 Aesculap AG Chirurgisches instrument

Also Published As

Publication number Publication date
WO2022189892A1 (en) 2022-09-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US11707286B2 (en) Alignment devices and methods
AU680267B2 (en) Method and apparatus for locating functional structures of the lower leg during knee surgery
US10485554B2 (en) System for positioning a cutting guide in knee surgery
US11712350B2 (en) Devices and methods to prevent joint instability following arthroplasty
AU2021209286B2 (en) Method of designing a surgical device
EP2373235B1 (en) Force sensing distal femoral alignment system
CN106037872B (zh) 用于确定股骨的机械轴线的系统和方法
US20150289883A1 (en) Natural alignment knee instruments
BE1028689B1 (nl) Instrument
US20070162142A1 (en) Knee surgery method and apparatus
JP2012500667A (ja) 人工膝関節の部分置換術および全置換術の際の力の感知法
JP2000083980A (ja) プロテ―ゼ関節置換手術用器具
AU2008323521A1 (en) Leg alignment and length measurement in hip replacement surgery
AU2005202181A1 (en) Navigated lateral/medial femoral resection guide
JP2009511211A (ja) 骨切除−システムおよび方法
JP2012029769A (ja) 大腿骨頭中心位置特定装置
ES2739193T3 (es) Plantilla para la determinación de un tamaño de implante adecuado para un paciente del implante femoral de una endoprótesis de rodilla
AU2010277731B2 (en) Distractor device for joints
US20230225809A1 (en) Robotic cutting guide system for computer-assisted surgery
WO2010125474A2 (en) Device and method of determination of the knee flexion axis in computer assisted surgery
KR102679747B1 (ko) 대퇴골 사이즈 측정 장치

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20220504