BE1019884A5 - Ligger voor gebruik in een steiger. - Google Patents

Ligger voor gebruik in een steiger. Download PDF

Info

Publication number
BE1019884A5
BE1019884A5 BE2011/0167A BE201100167A BE1019884A5 BE 1019884 A5 BE1019884 A5 BE 1019884A5 BE 2011/0167 A BE2011/0167 A BE 2011/0167A BE 201100167 A BE201100167 A BE 201100167A BE 1019884 A5 BE1019884 A5 BE 1019884A5
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
scaffolding
girder
slot
coupling
attachment point
Prior art date
Application number
BE2011/0167A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Keersmaekers Marc
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Keersmaekers Marc filed Critical Keersmaekers Marc
Priority to BE2011/0167A priority Critical patent/BE1019884A5/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1019884A5 publication Critical patent/BE1019884A5/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G5/00Component parts or accessories for scaffolds
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G7/00Connections between parts of the scaffold
    • E04G7/30Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements
    • E04G7/302Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements for connecting crossing or intersecting bars or members
    • E04G7/306Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements for connecting crossing or intersecting bars or members the added coupling elements are fixed at several bars or members to connect
    • E04G7/308Scaffolding bars or members with non-detachably fixed coupling elements for connecting crossing or intersecting bars or members the added coupling elements are fixed at several bars or members to connect without tying means for connecting the bars or members

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Movable Scaffolding (AREA)

Abstract

Ligger voor een steiger met aan weerszijden een koppelmiddel met geleidingssleuven die bij plaatsing van de ligger, een eerste en een tweede bevestigingspunt ontvangen, op vaste posities van een steigerelement, waarin de bovenste sleuf vertrekt vanuit een rand van een koppelplaat, en een ingangsopening omvat op een hoogte om te passen met de positie van het tweede bevestigingspunt, waarbij de bovenste sleuf zich volgens een cirkelboog uitstrekt, volgens de rotatie van de ligger omheen het eerste bevestigingspunt, waarbij de koppelplaat achteraan een uitsparing omvat nabij het uiteinde van de cirkelboog, die een moer kan ontvangen, gekoppeld met het bovenste bevestigingspunt.

Description

Ligger voor gebruik in een steiger
Beschrijving
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op het vakgebied van steigerconstructies, elementen ervan en werkwijzen om deze op te bouwen.
Achtergrond
Het is gekend dat het opbouwen en afbreken van een steiger zeer arbeidsintensief is. Dit betekent dat er relatief veel tijd verloren gaat bij het opstellen van in het bijzonder grotere steigers. Verder is de fysieke last voor mensen die de steigers opstellen zwaar, zodat velen die taak ook slechts een beperkt deel van hun leven kunnen uitvoeren.
Er is een nood aan Steigersystemen die relatief snel kunnen worden opgebouwd en afgebroken.
Amerikaans octrooi US 2,555,782, getiteld "Scaffold structure", beschrijft een stellingstructuur waarbij liggers aan staanders worden gekoppeld door een pennen- en sleuvensysteem.
Samenvatting van de uitvinding
Het is een doel van de onderhavige uitvinding van een steiger, Steigerelementen en werkwijzen om een Steiger op te bouwen te verschaffen, welke ten minste één van bovengenoemde problemen oplost.
In de Belgische octrooiaanvragen BE20100443 en BE20100442, respectievelijk getiteld "Een lifteenheid voor een steiger, werkwijzen om met de lifteenheid te stijgen en af te dalen in een steiger, werkwijzen om een steiger op te bouwen, en werkwijzen om een steiger af te breken" en "Liftsysteem voor een steiger", beiden op naam van de aanvraagster, en beiden ingediend op 16 juli 2010, worden respectievelijk een klimlift of steigerlift en een liftkooi voor gebruik in een steiger beschreven. Deze aanvragen worden hierbij geïncorporeerd door referentie.
BE20100443 beschrijft een lifteenheid of klimlift generisch als : een lifteenheid om te stijgen en af te dalen in een schacht gevormd door een steigerkolom van een steiger, de steigerkolom omvattende ten minste één steigervak, elk steigervak gedefinieerd zijnde door staanders en liggers, omvattende een eerste deel dat ingericht is om op verscheidene hoogtes aan de steiger bevestigd te kunnen worden door middel van een eerste stel bevestigingsmiddelen; een tweede deel dat ingericht is om op verscheidene hoogtes aan de steiger bevestigd te kunnen worden door middel van een tweede stel bevestigingsmiddelen; een afstandsregelmiddel dat ingericht is om een variatie van de afstand tussen het eerste stel van bevestigingsmiddelen en het tweede stel van bevestigingsmiddelen aan te drijven.
BE20100442 beschrijft een liftsysteem generisch als: een liftsysteem voor gebruik in een steigerkolom van een steiger, de steigerkolom omvattende ten minste één steigervak, elk steigervak in hoofdzaak gedefinieerd zijnde door staanders en liggers, het liftsysteem omvattende; - een lifteenheid; - een frame dat ingericht is om gemonteerd te worden aan een deel van de steiger en dat ingericht is om intern aan de steigerkolom een hijsmiddel te dragen; en - een hijsmiddel dat aan een eerste uiteinde ervan ingericht is om gekoppeld te worden met het frame en aan een tweede uiteinde ervan ingericht is om gekoppeld te worden met de lifteenheid, en dat ingericht is om het stijgen of dalen van de lifteenheid in de steiger aan te sturen.
De bovenvermelde aanvragen omschrijven ook een geleidingssysteem voor een draageenheid of lifteenheid dat ingericht is om bevestigd te worden aan de liggers van de steiger en ingericht is om te koppelen met de verplaatsingsmiddelen (bvb. wielmechanismes) van een draageenheid of lifteenheid. Ze beschrijven liften die kunnen voorzien zijn van verplaatsingsmiddelen. De verplaatsingsmiddelen kunnen een aantal (bijvoorbeeld vier) wielmechanismes omvatten die al dan niet aangedreven kunnen worden en die ingericht zijn om voort te bewegen (bijvoorbeeld om te rijden) op een railsysteem dat op een bepaald liggerniveau (bijvoorbeeld het grondniveau) kan worden aangebracht doorheen de steigerconstructie. Op deze wijze kan deze lifteenheid via het bepaalde niveau (bijvoorbeeld het grondniveau) eenvoudig verplaatst worden doorheen de hele steigerconstructie, in het bijzonder naar naburige steigerkolommen. Dit railsysteem omvat bij voorkeur ten minste twee rails die ingericht zijn om bevestigd te worden aan de liggers van de steiger, en anderzijds ingericht zijn om te koppelen met de verplaatsingsmiddelen van de lifteenheid (bijvoorbeeld met wielen van de wielmechanismes van de lifteenheid).
Verder werd er vermeld dat, bijvoorbeeld wanneer de lifteenheid zelf geen wielmechanismen of andere verplaatsingsmiddelen omvat, het hierboven beschreven railsysteem ook gecombineerd worden met een onafhankelijke draageenheid (e.g. een draagwagen) die in de steiger geplaatst kan worden, die de hierboven beschreven wielmechanismen of andere verplaatsingsmiddelen omvat om geleid te worden langsheen het railsysteem doorheen de steiger, en waarop de lifteenheid kan rusten.
In een voorbeeld wordt een steiger beschreven omvattende ten minste twee horizontaal naast elkaar aangrenzende steigervakken, waarbij de steigervakken gedefinieerd zijn in hoofdzaak door lengteliggers, dwarsliggers en staanders, en waarbij de steiger een geleidingsmiddel omvat dat ingericht is om een ermee overeenstemmend en erdoor geleid verplaatsbaar platform langs te kunnen verplaatsen in in hoofdzaak horizontale richting.
De verplaatsing kan bij voorkeur gebeuren over een afstand die groter is dan de breedte van één steigervak.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarbij het geleidingsmiddel ingericht is om een verdere opbouw van de steiger toe te laten, wanneer dit aangebracht is op een huidig hoogste niveau van de steiger.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin het geleidingsmiddel en het ermee overeenstemmend verplaatsbaar platform ingericht zijn om het platform te kunnen verplaatsen in hoofdzaak binnenin en doorheen de ten minste twee naast elkaar aangrenzende steigervakken.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin het geleidingsmiddel tenminste één rail omvat die in een richting parallel met de lengteliggers is aangebracht.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin het geleidingsmiddel twee rails omvat die in een richting parallel met de lengteliggers zijn aangebracht.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de lengteliggers tenminste gedeeltelijk het geleidingsoppervlak van de rails vormen.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de lengteliggers langs de binnenkant lopen van de steigervakken gedefinieerd door respectievelijke staanders. De staanders van de steiger zijn typisch allen identiek. Bij voorkeur hebben de staanders een vierkante of rechthoekige dwarsdoorsnede, en omvatten ze op ten minste één maar bij voorkeur elk, van de vier zijvlakken ten minste één kolom van gaten die elkaar op regelmatige afstanden opvolgen. Deze kolommen van gaten liggen bij voorkeur op een lijn die parallel loopt met de lengterichting van de staanders. Bij voorkeur heeft tenminste één paar van diametraal tegenovergestelde longitudinale vlakken van de staanders opgelijnde kolommen van gaten, zodat het mogelijk is van bijvoorbeeld een draadstang, pin of bout doorheen de staander te steken.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de lengteliggers bevestigd zijn aan respectievelijke steunmiddelen, de steunmiddelen zelf bevestigd zijnde aan de staanders op een gepaste hoogte en ingericht zijnde om met de liggers te koppelen. De steunmiddelen worden bij voorkeur door middel van bouten die doorheen opgelijnde gaten in diametraal tegenoverstaande longitudinale oppervlakken van de staander kunnen aangebracht worden, vastgezet.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin elk van de steunmiddelen zelf een raildeel omvat, de raildelen samen met de lengteliggers twee in hoofdzaak ononderbroken rails vormende.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de lengte van de raildelen omvat in de steunmiddelen substantieel groter is dan de breedte van een staander. Dit voor ten minste enkele van de steunmiddelen (bijvoorbeeld steunblokken van het type steunblokligger of halve steunblokligger).
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de lengte van de raildelen omvat in de steunmiddelen in hoofdzaak gelijk is aan de breedte van een staander.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin tenminste één uiteinde van een raildeel omvat in de steunmiddelen van een staander substantieel uitsteekt buiten een vlak gedefinieerd door de overeenstemmende staander en een andere staander die door middel van een dwarsligger met elkaar zijn verbonden.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin het raildeel van het steunmiddel uitsteekt over een afstand die groter is dan 40 cm, groter dan 50cm , groter dan 60cm. Het raildeel kan bijvoorbeeld ongeveer 50 cm, of ongeveer 60 cm, of ongeveer 70cm uitsteken, aan één of beide kanten van de steiger. Door de raildelen te laten uitsteken, komt er ruimte vrij op een klimlift of werkvloer waar een werkman zich kan plaatsen, naast in hoofdzaak horizontaal gestapeld steigermateriaal, zoals bijvoorbeeld lengteliggers.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin het geleidingsoppervlak van de rails en van eventuele raildelen van de steunmiddelen, gevormd worden door in hoofdzaak twee langwerpige rechthoekige vlakken die onder een in hoofdzaak rechte hoek staan.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin het geleidingsoppervlak van de rails en van eventuele raildelen van de steunmiddelen, gevormd worden door langwerpige staven met vierkante dwarsdoorsnede.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarbij deze staven, wanneer de rails op gepaste wijze horizontaal zijn gemonteerd in de steiger, twee diagonaal tegenoverstaande longitudinale ribben omvatten die in eenzelfde vertikaal vlak lopen. De andere twee ribben bevinden zich dan in eenzelfde horizontaal vlak. In dit geval is het gebruik van een afstandhouder niet nodig tussen de staven en de rest van de liggers of steunblokken. Het valt eenvoudiger te produceren en laat het gebruik van eenvoudige en efficiënte vergrendelingsmechanismen toe, die gebruikt kunnen worden om het loskomen van een verplaatsbaar platform te beveiligen. Een dergelijk mechanisme kan bijvoorbeeld aangrijpen onder de rand van de twee ribben in hetzelfde horizontaal vlak.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een steiger beschreven, waarin de uiteinden van de lengteliggers bevestigd zijn aan de respectievelijke steunmiddelen door middel van in hoofdzaak twee bevestigingspunten, zoals bvb draadstangelementen bevestigd aan het steunmiddel en corresponderende moeren die het uiteinde van de lengteliggers kunnen vastspannen tegen de respectievelijke steunmiddelen, waarin elk van de uiteinden van de lengteliggers twee geleidingssleuven omvatten die ingericht zijn om bij het plaatsen van de ligger, achtereenvolgens respectievelijk de eerste bevestigingspunten zoals draadstangelementen en de tweede bevestigingspunten draadstangelementen te kunnen ontvangen zonder de positie van de respectievelijke bevestigingspunten (draadstangelementen) hierbij te veranderen, vooraleer de uiteinden van de lengteliggers vast gespannen worden tegen de respectievelijke steunmiddelen.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin na het ontvangen van het eerste bevestigingspunt, bvb. draadstangelement, door de eerste geleidingssleuf, het eerste bevestigingspunt, bvb. draadstangelement als tijdelijk enig draagpunt kan dienen voor de ligger.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin in de breedterichting van de steiger ten minste twee aangrenzende steunmiddelen verder door middel van een respectievelijke dwarsligger zijn verbonden, deze dwarsligger ingericht zijnde zodanig dat het voortbewegen van het verplaatsbaar platform langsheen het geleidingsmiddel niet wordt gehinderd. De dwarsligger is hierbij aangebracht op een hoogte die lager is dan de hoogte van de bovenkant, of zelfs lager dan de hoogte van de onderkant van de lengteliggers.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, omvattende ten miste één opplooibare diagonaal.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de opplooibare diagonaal vier armen, zoals bijvoorbeeld staven, omvat die elk aan een eerste uiteinde verbonden zijn met een gemeenschappelijk draaimiddel en aan een ander uiteinde aan geschikte locaties van de steiger. Geschikte locaties kunnen bijvoorbeeld gaten in de staanders zijn, of connectiepunten op betreffende steunmiddelen.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, die verder een klimlift of liftkooi omvat, of ingericht is om hiermee samen te werken, om steigermateriaal naar boven en beneden te brengen in een steigerkolom, bijvoorbeeld zoals beschreven in BE20100443 en BE20100442.
In alternatieve voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de één of meerdere rails bevestigd zijn aan de dwarsliggers.
In voorbeelden wordt een werkwijze om een steiger op te bouwen beschreven, de steiger omvattende ten minste twee horizontaal naast elkaar aangrenzende steigervakken, de steigervakken gedefinieerd zijn in hoofdzaak door lengteliggers, dwarsliggers en staanders, omvattende: - het opbouwen van een eerste niveau van een steiger, het eerste niveau tenminste twee horizontaal aangrenzende steigervakken omvattende; - het opbouwen van een tweede niveau van de steiger bovenop het eerste niveau; verder omvattende - het aanbrengen tijdens het opbouwen van het eerste niveau van de steiger, van een geleidingsmiddel voor het tweede niveau, ingericht om een overeenstemmend verplaatsbaar platform langs te kunnen verplaatsen in in hoofdzaak horizontale richting; - het verplaatsen van het verplaatsbaar platform langs het geleidingsmiddel, tijdens het opbouwen van het tweede niveau.
In specifieke voorbeelden wordt een werkwijze beschreven, verder omvattende a. het aanbrengen van een liftplatform in het eerste niveau van de steiger; b. het opklimmen naar het tweede niveau van de steiger met het liftplatform, het liftplatform steigermateriaal dragende geschikt voor een verdere opbouw van de steiger.
Volgens specifieke voorbeelden wordt een horizontaal verrijdbaar platform beschreven, dat ingericht is om geleid te worden door geleidingsmiddelen, bijvoorbeeld rijbalkliggers en steunblokliggers volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
Volgens specifieke voorbeelden omvat het verrijdbaar platform bij voorkeur een aantal wielinrichtingen, bijvoorbeeld vier, zes of acht wielen. Aan elk van de zijkanten in de lengterichting van het verrijdbaar platform kunnen bijvoorbeeld twee, drie of vier opgelijnde wielinrichtingen aanwezig zijn. Deze wielinrichtingen kunnen in bepaalde uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding ingetrokken worden en uitgestrekt worden in een richting die hoofdzakelijk loodrecht staat op de lengterichting van het verrijdbaar platform typisch overeenstemmend met de lengterichting van de steiger. Dit kan in bepaalde gevallen de installatie, opberging of doorgang van het platform vereenvoudigen.
Volgens specifieke voorbeelden, en mogelijk in combinatie met het voorbeeld omvattende wielinrichtingen die kunnen ingetrokken worden en uitgestrekt worden, omvat het verrijdbaar platform een eerste vloerdeel, ingericht om een persoon te ontvangen, en een tweede vloerdeel ingericht om materiaal zoals steigermateriaal, bouwmateriaal of ander materiaal te stockeren en om naar boven gebracht te worden ten opzichte (op afstand gebracht te worden) van het eerste vloerdeel. Door het tweede vloerdeel omhoog te brengen ten opzichte van het eerste vloerdeel, waarop de persoon zich bevindt, hoeft deze zich niet steeds naar voren te buigen en de gehele gewicht van het materiaal, zoals het steigermateriaal bij opbouw van de steiger, zelf volledig op te tillen. In bepaalde uitvoeringsvormen is het tweede vloerdeel centraal gelegen in het verrijdbaar platform en omvat het platform bijvoorbeeld twee eerste vloerdelen, elk aan een ander uiteinde van het tweede vloerdeel, aan het uiteinde van het verrijdbaar platform.
De wielen van het verrijdbaar platform kunnen zonder aandrijving bestaan, of kunnen manueel of machinaal aangedreven worden door middel van een aandrijfmechanisme.
Volgens de uitvinding wordt een ligger voor gebruik in een steiger beschreven, die aan elk van zijn uiteinden een koppelmiddel omvat dat geleidingssleuven omvat die ingericht zijn om bij het plaatsen van de ligger, achtereenvolgens respectievelijk een eerste bevestigingspunt, bvb draadstangelement, en een tweede bevestigingspunt, bvb draadstangelement, te kunnen ontvangen die zich op vaste posities bevinden, van een Steigerelement. Dit Steigerelement kan bij voorkeur een steunmiddel zijn zoals bijvoorbeeld een steunblokligger. De ligger kan een breedteligger (ook dwarsligger genoemd) of lengteligger van de steiger zijn.
De twee bevestigingspunten betreffen een onderste bevestigingspunt en een bovenste bevestigingspunt, het bovenste bevestigingspunt hoger geplaatst zijnde dan het onderste, waarbij de twee sleuven ook een onderste sleuf en een bovenste sleuf betreffen, de bovenste sleuf hoger liggende dan de onderste.
De bovenste sleuf strekt zich uit vanuit een zijdelingse rand van de koppelplaat, en omvat een ingangsopening die op een hoogte ligt die ingericht is om overeen te stemmen met de vooraf bepaalde positie van het tweede bevestigingspunt ten opzichte van het eerste bevestigingspunt.
De bovenste sleuf strekt zich verder volgens een naar boven krommende cirkelboog uit, die overeenstemt met een rotatie van de ligger omheen het eerste bevestigingspunt.
De koppelplaat omvat aan de achterzijde een uitsparing nabij het uiteinde van de cirkelboogvormige bovenste sleuf, die een moer kan ontvangen die gekoppeld is met het bovenste draadstangelement.
Dit bij voorkeur op een dergelijke wijze dat de draadstangelement-moer verbinding bij een eventueel loskomen, resulterend in een eventueel weg roteren van de ligger, geblokkeerd zou worden door de uitsparing.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, waarin de geleidingssleuven voorzien zijn in een koppelplaat die in hoofdzaak vlak is en waarvan het hoofdoppervlak loodrecht staat op de lengterichting van de ligger, en waarin de vaste positie van het eerste en tweede bevestigingspunt (bvb draadstangelement) zodanig zijn dat ze in hoofdzaak parallel lopen met de lengterichting van de liggers, wanneer de geleidingssleuven de bevestigingspunten (bvb draadstangelementen) ontvangen en aldus een koppeling wordt gevormd tussen de ligger en het betreffende Steigerelement.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger voor gebruik in een steiger beschreven, waarin de onderste sleuf in hoofdzaak recht is en zich in hoofdzaak verticaal uitstrekt vanuit een onderste rand van de koppelplaat naar boven toe, over een vooraf bepaalde afstand.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, bovenaan omvattende een geleidingsoppervlak voor het geleiden van de beweging van een ermee overeenstemmend verplaatsbaar platform.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, waarin het geleidingsoppervlak gevormd wordt door in hoofdzaak twee langwerpige rechthoekige vlakken die onder een in hoofdzaak rechte hoek staan.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, waarin het geleidingsoppervlak gevormd wordt door een langwerpige staaf met vierkante dwarsdoorsnede, de langwerpige staaf verbonden zijnde aan zijn uiteinden met de koppelmiddelen.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, waarbij de staaf, wanneer de ligger is gemonteerd in de steiger, twee diagonaal tegenoverstaande longitudinale ribben omvatten die in eenzelfde vertikaal vlak lopen. In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, waarin de staaf verbonden is met de koppelmiddelen boven de tweede sleuf.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, van het dubbele ligger type, waarbij onder de eerste staaf, een tweede staaf de twee koppelmiddelen met elkaar verbindt, en waarbij de eerste staaf en de tweede staaf tussenin met elkaar zijn verbonden.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, waarin de tweede staaf verbonden is met de koppelingsmiddelen tussenin de eerste en de tweede sleuf.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt een ligger beschreven, waarin de tweede staaf zich hoofdzakelijk op een constante afstand onder een rechte eerste staaf bevindt, behalve nabij zijn uiteinden, waar deze afstand kleiner wordt, om gekoppeld te kunnen worden met de koppelmiddelen boven de onderste sleuven.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt het gebruik van een ligger in een steiger als lengteligger beschreven, waarbij de lengte van de ligger substantieel kleiner is dan de afstand tussen de twee staanders die het helpt verbinden.
In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding wordt het gebruik van een ligger in een steiger als lengteligger beschreven, waarbij de lengteliggers verbonden zijn met de staanders door middel van hulpstukken zoals steunblokliggers die met de respectievelijke staanders zijn verbonden.
In een derde voorbeeld wordt een steunmiddel beschreven voor gebruik in de opbouw van een steiger, waarbij het steunmiddel ingericht is om verbonden te kunnen worden met een staander en om verbonden te kunnen worden met ten minste één lengteligger van de steiger. Een dergelijke steunmiddel kan tijdens de opbouw van een steiger bevestigd worden aan een staander, vooraleer koppelingen te maken met breedte-en/of lengteliggers.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, dat verder ingericht is om verbonden te kunnen worden met een breedteligger van de steiger.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, dat verder een liggerdeel omvat dat, wanneer het steunmiddel met een staander in een steiger is verbonden, ten minste aan één kant substantieel uitsteekt in de lengterichting van de steiger, uit het vlak gedefinieerd door de staander waarmee het steunmiddel is verbonden en de in de breedterichting naburige staander.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, dat een liggerdeel van een lengteligger omvat dat, wanneer het steunmiddel met een staander in een steiger is verbonden, aan beide kanten substantieel uitsteekt in de lengterichting van de steiger, uit het vlak gedefinieerd door de staander waarmee het steunmiddel is verbonden en de in de breedterichting naburige staander.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin het liggerdeel ten minste 30 cm, tenminste 40cm, ten minste 50 cm, ten minste 60 cm uitsteekt aan één of beide kanten.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin de uiteinden van het liggerdeel ingericht zijn om verbonden te kunnen worden met een ligger voor de steiger.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin de uiteinden van de liggerdelen een eerste en een tweede bevestigingspunt, bvb draadstangelement, omvatten op vaste posities, waarvan de lengterichting parallel is met de lengterichting van het liggerdeel.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin de uiteinden van de liggerdelen een koppelplaat omvatten die in hoofdzaak vlak is en waarvan het hoofdoppervlak loodrecht staat op de lengterichting van het liggerdeel, de koppelplaat omvattende het eerste en het tweede bevestigingspunt.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin het steunmiddel een eerste en een tweede bevestigingspunt omvat om, wanneer gekoppeld aan een staander, gekoppeld te worden met een breedteligger.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin het ligger deel ingericht is om deel uit te kunnen makende van een geleidingsmiddel doorheen een steiger waarlangs een overeenstemmend en erdoor geleid verplaatsbaar platform verplaatst kan worden in in hoofdzaak horizontale richting.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin het geleidingsoppervlak van het liggerdeel, gevormd wordt door in hoofdzaak twee langwerpige rechthoekige vlakken die onder een in hoofdzaak rechte hoek staan.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin het geleidingsoppervlak van het liggerdeel gevormd wordt door langwerpige staven met vierkante dwarsdoorsnede.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarbij deze staven, wanneer de steunmiddelen zijn gemonteerd in de steiger, twee diagonaal tegenoverstaande longitudinale ribben omvatten die in eenzelfde vertikaal vlak lopen.
In specifieke voorbeelden wordt een steunmiddel beschreven, waarin elk draadstangelement is voorzien van een overeenstemmende moer, en verder omvattende een verwijderbaar blokkeermiddel dat het ongewild loskomen van de moer van het draadstangelement voorkomt.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarbij ten minste één staander met vierkante dwarsdoorsnede die in ten minste twee tegenoverstaande longitudinale vlakken gaten omvat, waarmee twee steunmiddelen volgens één der voorgaande uitvoeringsvormen verbonden zijn. Door bijvoorbeeld steunmiddelen aan te brengen aan de interne zijde van de staander, en aan de externe zijde (zijnde aan de buitenkant van de steiger; eventueel met behulp van gemeenschappelijke bouten, maar bijvoorbeeld ook op verschillende hoogten met verschillende bouten), voor twee opeenvolgende staanders in de lengterichting, kan een lengteligger extern met deze opeenvolgende staanders worden verbonden. Dit kan zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van de steiger gebeuren voor eenzelfde steigervak of steigerkolom. Op deze manier kan er een lokale breder steigervak of steigerkolom opgebouwd worden, wat van nut is bijvoorbeeld wanneer een liftsysteem gebruikt wordt in deze kolom, in combinatie met een afzonderlijk verplaatsbaar platform in de vorm van een verrijdbare wagen(zie Figuur 10).
In een vierde voorbeeld wordt een stabiliserend element voor gebruik in een steiger, een zogenaamde "plooibare diagonaal" beschreven omvattende, ten minste twee ten opzichte van elkaar oriënteerbare armen of staven die elk aan een eerste uiteinde verbonden zijn met een gemeenschappelijk plooimiddel en aan een ander uiteinde een verbindingsmiddel omvatten dat ingericht is om bevestigd te worden aan elementen van de steiger.
In specifieke voorbeelden wordt een stabiliserend element voor gebruik in een steiger beschreven, omvattende ten minste vier ten opzichte van elkaar oriënteerbare armen of staven die elk aan een eerste uiteinde verbonden zijn met een gemeenschappelijk plooimiddel en aan een ander uiteinde een verbindingsmiddel omvatten dat ingericht is om bevestigd te worden aan elementen van de steiger.
In specifieke voorbeelden wordt een stabiliserend element voor gebruik in een steiger beschreven, dat ingericht is om de armen te kunnen oriënteren zodanig dat ze in hoofdzaak parallel komen te liggen waarbij hun eerste uiteinden en hun tweede uiteinden respectievelijk samenvallen. De twee of vier armen of staven kunnen dus samengevouwen worden, zodat ze korter worden, en nog steeds horizontaal gestockeerd kunnen worden.
In specifieke voorbeelden wordt een stabiliserend element voor gebruik in een steiger beschreven, waarin het oriëntatiemiddel een centrale ringstructuur omvat en waarbij de eerste uiteinden van de armen een ringstructuur omvatten die elk met deze ring als kettingschakels zijn verbonden (in elkaar geschakelde schakels). Dit zorgt voor een stevige verbinding, en laat een samenvouwen van de twee of vier armen toe.
In specifieke voorbeelden wordt een stabiliserend element voor gebruik in een steiger beschreven, waarin de tweede uiteinden van de armen ingericht zijn om bevestigd te kunnen worden aan de staanders van de steiger.
In specifieke voorbeelden wordt een stabiliserend element voor gebruik in een steiger beschreven, waarin de tweede uiteinden van de armen ingericht zijn om bevestigd te kunnen worden aan steunmiddelen voor liggers van de steiger, de steunmiddelen bevestigd zijnde aan respectievelijke staanders.
In specifieke voorbeelden wordt een stabiliserend element voor gebruik in een steiger beschreven, waarin de tweede uiteinden van de armen ingericht zijn om bevestigd te worden aan gaten in de staanders of steunmiddelen door middel van een bevestigingsmiddel zoals een draadstangelement of een pin.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, omvattende ten minste één steigervak en ten minste één stabiliserend element zoals hierboven beschreven werd, waarbij elk van de tweede uiteinden van de armen van het stabiliserend element vastgemaakt is nabij één van de vier hoeken van het frontvlak van een steigervak gevormd door de twee staanders en twee lengteliggers die het vlak definiëren. Het gebruik van dergelijke diagonalen laat toe van de stabiliteit van de steiger te vergroten, en de diagonalen zijn horizontaal stockeerbaar. De opplooibare diagonalen met vier armen omvatten, eigenlijk twee diagonalen in één, en zorgen voor extra sterkte van de steigerstructuur die in de stand der techniek dikwijls verwezenlijkt werd door diagonalen in de breedterichting te plaatsen. Dit is in uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding niet of slechts beperkt mogelijk aangezien er verrijdbare platforms worden gebruikt.
In specifieke voorbeelden wordt een steiger beschreven, waarin de centrale ringstructuur in een vlak ligt dat in hoofdzaak parallel is met het frontvlak van de steiger.
In het kader van deze beschrijving wordt gerefereerd naar bevestigingspunten. Deze bevestigingspunten zijn in voorkeursuitvoeringsvormen een draadstang of draadstangelement. Deze draadstang(elementen) kunnen bijvoorbeeld ook bouten of bout-elementen zijn, zoals bijvoorbeeld een uiteinde van een bout dat schroefdraad omvat. Het gebruik van alternatieve bevestigingsmiddelen of koppelmiddelen, die de functionaliteiten zoals beschreven voor de bouten (of draadstangen) en moeren voor de onderhavige uitvinding nabootsen is niet uitgesloten.
Verdere aspecten van de onderhavige uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies. De eigenschappen van de volgconclusies, eigenschappen van een der volgconclusies en een der eigenschappen van andere volgconclusies kunnen samengevoegd worden en als geschikt worden beschouwd voor de vakman, en niet enkel in de specifieke combinaties zoals bepaald door de conclusies.
Korte beschrijving van de tekeningen
De begeleidende tekeningen worden gebruikt om uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding te illustreren.
Figuur IA is een perspectiefzicht van een steigerconcept. Figuur 1B betreft een bovenaanzicht van een dergelijke steiger, waarin en diagonaal aanwezig in een horizontaal vlak in één van de vakken, wordt afgebeeld.
Figuren 2A tot 21 tonen details van Figuur IA.
Figuren 3A tot 3D tonen voor-, boven-, achter- en zijaanzicht van een steunblokligger.
Figuren 4A tot 4D zijn respectievelijk een vooraanzicht, een achteraanzicht, een doorsnedenzicht volgens de lijn A-A op Figuur 4A, en een zijaanzicht van een halve steunblokligger. Figuur 5A toont een zijaanzicht van een lengteligger. Figuur 5B is een vooraanzicht van het koppelmiddel van de ligger, die twee sleuven omvat.
Figuren 6A tot 6F illustreren uitvoeringsvormen van een verbindingsligger. Fig. 6A toont een perspectiefzicht, Fig. 6B een doorsnedenzicht volgens de lijn C-C in Fig. 6C. Fig. 6C is een zij zicht. Fig. 6D en E zijn kopaanzichten van de ligger. Fig. 6F een bovenaanzicht.
Figuur 7 illustreert een type van paren van sleuven in de koppelingsmiddelen van de liggers volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. Figuren 8A tot 8C illustreren een alternatief.
Figuren 9A en 9B tonen een vooraanzicht en een doorsnedenzicht volgens de richting A-A aangegeven in het vooraanzicht van een koppelplaat van een steunblok, steunblokligger of verlengligger. Het koppelmiddel van een halve steunblokligger is analoog.
Figuur 10 toont een bovenaanzicht van een niet-regulier opgebouwde steiger waarin een bepaalde steigerkolom een grotere breedte heeft dan de standaard steigervakken.
Figuren 11A, 11D en 11E tonen respectievelijk een vooraanzicht, een bovenaanzicht en een perspectiefzicht van een verlengligger volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding. Figuren 11 B en 11C tonen vooraanzichten van koppelingsmiddelen die geschikt zijn om te koppelen met de koppelingsmiddelen van de verlengligger.
Beschrijving van illustratieve voorbeelden
De bovenstaande en andere voordelige eigenschappen en doelen van de uitvinding zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen worden door de volgende gedetailleerde beschrijving wanneer ze wordt gelezen in combinatie met de respectievelijke tekeningen.
De beschrijving van de aspecten van de onderhavige uitvinding wordt volbracht door middel van specifieke uitvoeringsvormen en met verwijzing naar maar niet beperkt tot bepaalde tekeningen. De afgebeelde figuren zijn slechts schematisch en zouden als niet beperkend moeten worden beschouwd. Bijvoorbeeld bepaalde elementen of eigenschappen kunnen buiten proportie of schaal zijn voorgesteld in verhouding tot andere elementen.
In figuur IA wordt een steiger volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding afgebeeld. De steiger omvat rijen en kolommen (I,II,III) van steigervakken. Elk van deze steigervakken wordt in hoofdzaak gedefinieerd door corresponderende staanders 6, lengteliggers 4L en dwarsliggers 4B. Verder kunnen de steigervakken ook verstevigd worden door het gebruik van diagonalen 8. De staanders omvatten onderaan typisch een voetvijzel 7.
De liggers 4L, 4B zijn volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding verbonden met steunmiddelen of steunblokken 50, 51, 52. Ook kan een verlengligger 4VL aangebracht worden tussen bijvoorbeeld een steunblok 52 en een hoofdligger 4L. Deze steunblokken 50, 51, 52 zijn op hun beurt verbonden met de staanders 6. De steunblokken 50, 51, 52 zijn verder ook ingericht om te koppelen met de liggers 4B, die twee naburige staanders in de breedteligging met elkaar verbinden. Het gebruik van de steunblokliggers 50, 51, 52 laat toe van de liggers binnenin het vak gedefinieerd door zijn respectievelijke staanders aan te brengen; met andere woorden, de liggers kunnen aan de binnenkant gepositioneerd zijn van de steiger gedefinieerd door de staanders, met andere woorden aan de kant van de staanders die naar binnen wijst in de steiger. Bij voorkeur zijn deze liggers ook ingericht om als geleidingsmiddel te dienen voor een er door geleid verplaatsbaar platform. Het verplaatsbaar platform, typisch omvattende een wielinrichting 31, een werkvloer 33 en een reling 32, kan verplaatst worden over dit geleidingsoppervlak van de lengteliggers. Dit door de wielen van de wieleninrichting 31 te laten samenwerken met de rails gevormd door onder andere de lengteliggers, alsook delen van de steunblokken. De steunblokken kunnen hiertoe zelf voorzien zijn van een raildeel of liggerdeel dat samen met een geleidingsoppervlak van de liggers 4L een continue rail doorheen de steigerconstructie vormen op een bepaald liggerniveau. Dit kan bijvoorbeeld op elk liggerniveau zijn. Een verrijdbaar platform kan de plaats innemen van de werkvloeren voor een bepaald Steigerniveau. Verschillende types steunblokken worden hierbij beschreven; de smalle steunblokken, 52, de halve steunblokliggers 51, en de steunblokliggers 50. Deze elementen zullen later in meer detail worden beschreven. Bij voorkeur is het verplaatsbaar platform een liftkooi of een klimlift, die respectievelijk in de Belgische octrooiaanvragen 2010/0442 en 2010/0443 beschreven werden. In BE2010/0442 van deze aanvragen werd een zogenaamde klimlift beschreven die toelaat om in een steiger omhoog en omlaag te klimmen. Bij het opklimmen of afdalen in de steiger kan deze klimlift opbouwmateriaal voor de steiger transporteren. In BE2010/0443 wordt een liftkooi beschreven die een alternatief platform beschrijft dat toelaat om in verticale richting omhoog en omlaag te bewegen in een steigerkolom. Deze respectievelijke klimlift of liftkooi-inrichtingen zijn dan bij voorkeur voorzien van geleidingsmiddelen 31, die kunnen samenwerken met de rails gevormd door lengteliggers 4L en de respectievelijke steunblokken of steunblokliggers 50, 51, 52. Bij voorkeur is het horizontaal verplaatsbaar platform ook een verticaal verplaatsbaar platform, of kan het op een dergelijk verticaal verplaatsbaar platform verplaatst worden (alsook vanaf het verticaal verplaatsbaar platform in de steiger gebracht worden).
In uitvoeringsvormen volgens aspecten van de onderhavige uitvinding, is het mogelijk om een steiger op een alternatieve, snelle en efficiënte manier op te bouwen, met behulp van een hierboven vermelde klimlift of alternatieve inrichting die toelaat om materiaal verticaal te transporteren in een steigerkolom. Om de gedachten te vestigen, zullen we aannemen dat de steigerkolom II een kolom is waarin de klimlift 3 zich verticaal kan verplaatsen.
Bij het opbouwen van de steigers volgens de stand der techniek, reiken de lengteliggers typisch van staander tot staander, of ze reiken althans vanuit hun eerste uiteinde dat zich nabij de eerste staander bevindt (bijvoorbeeld de rozet van een Layher ™ staander) tot een gelijkaardige positie op een naburige staander. Hierbij zijn de lengteliggers moeilijk horizontaal stapelbaar, zonder essentiële ruimte vrij te laten voor het personeel dat de steiger opbouwt. Het onder een hoek of verticaal stapelen van het steigermateriaal is minder evident. Door steunblokken in de vorm van steunblokliggers 50 of halve steunblokliggers 51 te gebruiken kan de totale afstand tussen twee naburige staanders in de lengterichting substantieel groter worden gemaakt dan de standaardlengte van een lengteligger 4L. Wanneer dergelijke liggers horizontaal worden gestapeld op de klimlift of een alternatieve werkvloer die verrijdbaar is op de rails, kan aan beide zijden van de horizontaal gestapelde liggers 4L een persoon geplaatst worden. Samen kunnen ze op eenvoudige wijze de ligger 4L naar boven tillen en koppelen met de steunblokliggers.
Doordat het verplaatsbaar platform zich langs de rails van een bepaald niveau kan verplaatsen in hoofdzakelijk horizontale richting kan een volledige rij van steigervakken snel en efficiënt opgebouwd worden door met een verplaatsbaar platform 3 te verrijden op de bovenste liggers van de onderliggende rij van steigervakken. Eenmaal een volgend niveau van steigervakken op dergelijke wijze is opgebouwd kan het verplaatsbaar platform opnieuw op een klimliftinrichting geplaatst worden dat zich in de bredere steigerkolom II bevindt, of kan bij voorkeur, wanneer de klimlift zelf als verplaatsbaar platform dient, deze klimlift terug in de steigerkolom II geplaatst worden. De klimlift kan dan, eventueel met een verplaatsbaar platform 3 erop geplaatst, een verder niveau opklimmen in de steiger en op gelijkaardige wijze de volgende rij van steigervakken opbouwen. Wanneer het steigermateriaal opgebruikt is, kan de klimlift via de, eventueel bredere, steigerkolom II terug afdalen naar het grondniveau om materiaal voor verdere opbouw op te laden. De vakman zal erkennen dat het steigersysteem volgens aspecten van de onderhavige uitvinding wel degelijk een zeer snelle, efficiënte en dus minder kostintensieve oplossing betreft voor het opbouwen van steigerconstructies. In voordelige uitvoeringsvormen is de klimliftinrichting zelf het verrijdbaar platform.
Nadat de hele steiger op een dergelijke efficiënte manier opgebouwd is, kan de klimlift bijvoorbeeld omgebouwd worden tot een liftkooisysteem of liftsysteem, of kan na het verwijderen van de klimlift, een dergelijke liftsysteem aangebracht worden in een bepaalde steigerkolom. Het liftsysteem omvat bij voorkeur een geleidingsmiddel voor de geleiding van een horizontaal verplaatsbaar platform. Een dergelijke geleiding kan bijvoorbeeld verwezenlijkt worden door railelementen, van het type dat gebruikt voor de liggers en steunblokliggers, te gebruiken die ingericht zijn op een vloerdeel van het liftsysteem. Op één of meerdere niveaus van de steiger kunnen dan verrijdbare platforms aangebracht worden op bepaalde werkzaamheden aan bvb. een gebouw te verrichten. Daardoor is het niet noodzakelijk meer dat werkvloeren aangebracht moeten worden in de steiger, wat een hele tijdsbesparing oplevert. Deze verrijdbare platforms kunnen permanent op bepaalde of alle niveaus van de steiger worden aangebracht tijdens werken. Het is ook mogelijk dat één of meerdere verplaatsbare platformen tijdens de werken nog van niveau in de steiger veranderd worden door gebruik te maken van het liftsysteem. In bepaalde uitvoeringsvormen wordt een liftsysteem in een regulier uitgebouwde steiger gebruikt, en zijn de horizontaal verplaatsbare platformen ingericht om de wielen in de dwarsrichting in te trekken/uit te strekken. In alternatieve uitvoeringsvormen kan ten minste één bredere steigerkolom opgebouwd worden, waarin achteraf het liftsysteem aangebracht zal worden. De breedte van het liftplatform kan dan relatief groter zijn, en dit laat toe van horizontaal verplaatsbare platforms te gebruiken die constante wielbasis hebben en dus eenvoudiger zijn van constructie (zie Figuur 10).
In een alternatief opbouwscenario, waarbij het geleidingssysteem enkel aangebracht wordt in een bepaald, bvb. het onderste niveau, van een steiger, typisch voor gebruik met steigermateriaal dat op zich geen geleidingssysteem omvat, e.g. Layher™ systemen, kan bijvoorbeeld door gebruik te maken van een klimlift, een volledige steigerkolom opgebouwd worden tot op een vooraf bepaalde hoogte. Daarna kan de klimlift terug afdalen naar het grondniveau en verrijden op de rails aangebracht in het onderste niveau van de steiger, naar bijvoorbeeld de aangrenzende steigerkolom. Deze kan op gelijkaardige wijze weer vertikaal opgebouwd worden, enz. Op dergelijke wijze kunnen ook bestaande steigersystemen verbeterd worden, bijvoorbeeld in de zin dat de opbouw/afbouw ervan kan versneld worden.
De vakman zal erkennen dat uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding niet enkel de hierboven vermelde, maar eigenlijk een volledig gamma van nieuwe opbouwscenario's voor steigers toelaat.
Het gebruik van een halve steunblokligger 51 is typisch voordelig nabij een uiteinde van de steigerconstructie (bijvoorbeeld links of rechts), waar geen verdere aanbouw meer gewenst is. Verder kunnen de steunblokelementen 50, 51, 52 hoe dan ook gekoppeld worden met verdere liggers of verlengliggers. Dit kan gebeuren doormiddel van verscheidene mechanismen, waarvan er enkele later worden beschreven. Ook de verbinding tussen de breedteliggers 4B en de betreffende steunblokken 50, 51, 52 kan geschieden door middel van dezelfde koppelmechanismen.
In Figuur 1B wordt een bovenaanzicht afgebeeld van de steiger uit Figuur IA. Het meest rechtse vak omvat hierbij een diagonaal volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
In Figuren 2A tot 2G worden details van Figuur 1 afgebeeld. Figuur 2A toont een perspectiefzicht van een halve steunblokligger 51 die gekoppeld is met een staander 6 in de lengterichting van de steiger and met een breedteligger 4B in de breedterichting. Figuur 2B is analoog maar illustreert het gebruik van een volledige steunblokligger 50. In Figuur 2C wordt de koppeling tussen een lengteligger 4L en een verlengligger 4VL in meer detail afgebeeld. Figuur 2D toont de andere kant van de verlengligger 4VL, die aan een steunblok 52 is gekoppeld. Steunblok 52 is verbonden met de staander 6, en is gekoppeld met een breedteligger 4B. Aan de andere kant van het steunblok, in de lengterichting, bestaat er een koppeling met een lengteligger 4L. Dit laatste type koppeling wordt ook afgebeeld in Figuur 2E, zij het aan de andere kant van de laatst vermelde lengteligger 4L.
De specifieke eigenschappen van de verschillende koppelmiddelen die gebruikt worden wordt hierna in meer detail beschreven. Figuur 2E illustreert verder ook een diagonaal 8 als voorbeeld van een stabiliserend element.
De diagonaal 8 omvat ten minste twee, hier vier, ten opzichte van elkaar oriënteerbare armen 81 (bvb staven) die elk aan een eerste uiteinde 811 verbonden zijn met een gemeenschappelijk plooimiddel 82 en aan een ander uiteinde een verbindingsmiddel (812, 813, 814, 815, 816, 817) omvatten dat ingericht is om bevestigd te worden aan elementen van de steiger. Het eerste uiteinde van de armen 81 kan hiertoe bijvoorbeeld eindigen op een ringstructuur, die als een kettingschakel geschakeld is met een centrale ring 82. Aan de tweede uiteinden van de oriënteerbare armen kan bijvoorbeeld een analoge ringstructuur 812 gekoppeld zijn met een gat 815 in een koppelplaatje in een eerste deel 814 van het verbindingsmiddel. Het verbindingmiddel kan bijvoorbeeld ook een tweede deel 816 omvatten dat bijvoorbeeld, maar niet noodzakelijk onder een hoek verschillend van 180 graden staan met het eerste deel 814. Deze hoek is bijvoorbeeld vooraf bepaald in functie van de grootte van respectievelijke typische steigerdimensies, en in functie van waar precies de koppeling tussen het koppelplaatje en de steiger, bijvoorbeeld staander, steunblok of steunblokligger dient te gebeuren. De hoek kan zo bepaald worden dat het eerste deel 814 in het verlengde komt te liggen van de corresponderende staaf 81 wanneer de diagonaal in een overeenstemmend steigervak is geplaatst.
Het tweede deel omvat typisch een haakvormige uitsnijding 817 die toelaat van achter een draadstang, bijvoorbeeld van een bout, vast te haken. Na een dergelijk vasthaken kan doormiddel van een moer, of de bout, het tweede deel 816 tegen de staander aangespannen worden en de diagonaal lokaal vastgezet. Het gebruik van een haakvormige uitsnijding laat een eenvoudige koppeling met de draafstang toe. Dit wordt geïllustreerd in figuren 2F, 2G, 2H en 21.
In voorkeursuitvoeringsvormen kan voor elke arm 81, het vlak waarin de ringstructuur aan het eerste uiteinde 811 zich uitstrekt (het vlak gedefinieerd door deze ringstructuur) loodrecht staan op het vlak waarin de tweede ringstructuur 812 zich uitstrekt. Op die manier kunnen de centrale ring 82 en de ringstructuren 812 in een vlak komen te liggen parallel met het vlak gedefinieerd door de rechthoek die de diagonaal overspant in de steiger.
De twee of vier armen 81 kunnen samengevouwen worden dankzij de centrale ringstructuur 82, het oriëntatiemiddel. Hierdoor kan de lengte van de diagonaal gereduceerd worden, wat een horizontale stapeling van de diagonaal op een werkplatform, horizontaal en/of verticaal verplaatsbaar platform mogelijk maakt.
Verder levert een diagonaal, die uitgevoerd wordt met vier armen 81 zoals beschreven, een extra stabiliteitsfactor wanneer deze vergeleken wordt met de situatie waarin twee onafhankelijke diagonaal elkaar zouden kruisen of in eikaars buurt zouden worden aangebracht, omdat er een herverdeling van de krachten kan geschieden aan het oriëntatiemiddel, e.g. de centrale ring 82.
In figuren 3A tot 3D worden de steunblokliggers 50 in meer detail afgebeeld. Figuur 3A toont een vooraanzicht, figuur 3B een bovenaanzicht, figuur 3C een achteraanzicht en figuur 3D een zijaanzicht van deze steunblokligger. In voorkeursuitvoeringsvormen vormt het bovenoppervlak 501 van de steunblokligger een geleidingsoppervlak voor een verplaatsbaar platform. Dit is echter niet noodzakelijk. De steunblokligger volgens deze uitvoeringsvorm omvat een centrale steunblok 502, die voorzien is van twee uitsparingen 5021 en 5022 aan zijn achterzijde. Het centrale steunblok kan bijvoorbeeld een stuk holle vierkante of rechthoekige buis omvatten, dat voorzien wordt van de nodige openingen en koppelingsmiddelen. Het centrale steunblok 502 kan dan koppelen met twee bouten die doorheen de staander 6 worden bevestigd, door aan de achterkant van de staander te koppelen met respectievelijk moeren. De koppen van de betreffende bouten kunnen hierbij in het steunblok 502 schuiven achter een achteroppervlak 5023 van het centrale steunblok 502. Door de moeren aan te vijzen aan de achterkant van de staander kan het centrale steunblok, kan de steunblokligger dus gefixeerd worden aan de staander 6. Het centrale steunblok is verder voorzien van een koppelingsmiddel ingericht om te koppelen met dwarsliggers 4B, die in meer detail beschreven zullen worden. Dit koppelingsmiddel omvat bij voorkeur twee draadstangelementen 5024A en 5024B die voorzien kunnen worden van moeren 5025A en 5025B na het koppelen van de draadstangen 5024A en 5024B met sleuven in de koppelmiddelen van de dwarsliggers 4B zoals later zal worden beschreven, en het aanspannen van de moeren 5025A en 5025B, kan de dwarsligger 4B vastgemaakt worden aan het steunblok 502. Het centrale steunblok 502 is verder verbonden met ten minste één langwerpig liggerdeel 50A dat in bepaalde uitvoeringsvormen een deel van een rail, een geleidingsmiddel voor een verplaatsbaar platform, kan vormen. Dit raildeel 50A strekt zich uit aan beide zijden van het centrale steunblok 502. Dit kan bijvoorbeeld aan weerszijden een afstand van bijvoorbeeld 30, 40, 50, 60 of meer centimeter betreffen. Aan het uiteinde van het liggerdeel 50A worden koppelingsmiddelen voorzien om te koppelen met rijbalkliggers zoals later zal worden beschreven (in het bijzonder rijbalkliggers die twee sleuven omvatten). De koppelingsmiddelen aan beide uiteinden van het raildeel 50A omvatten hier een plaatelement dat voorzien is van twee draadstangelementen, een eerste draadstangelement 5026A dat zich boven een tweede draadstangelement 5026B bevindt, waarmee rijbalkliggers kunnen gekoppeld worden, op een gelijkaardige manier als degene beschreven voor de koppeling tussen de draadstangelementen 5024A en 5024B. Verder kan de steunblokligger ook een onderste liggerdeel 50B omvatten die zich eveneens aan weerszijden van het centrale steunblok 502 uitstrekt, en mogelijk ook verder is verbonden met het raildeel 50A door middel van additionele verbindingselementen 503. Het onderste raildeel 50B is ook verbonden met het centrale steunblok 502, alsook met de koppelingsmiddelen aan de uiteinden van de steunblokligger, bijvoorbeeld met de koppelingsplaten die de draadstangelementen omvatten. Op dergelijke wijze wordt er een versterkte steunblokligger, of zoals later beschreven wordt, een hiermee overeenstemmende versterkte rijbalkligger gevormd. De draadstangelementen 5026A en 5026B en de overeenstemmende moeren 5027A en 5027B staan op vooraf bepaalde vaste posities. Dit laat toe om te koppelen met het koppelingsmiddel aan het einde van rijbalkliggers die later worden beschreven.
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat het raildeel 50A een staaf met vierkante dwarsdoorsnede die gekanteld is. De staaf kan hierbij, wanneer de steunblokligger geïnstalleerd is in de steiger, verbonden zijn met de rest van de steunblokligger door middel van één longitudinale rib, waarbij deze longitudinale rib en de diametraal tegenovergestelde longitudinale rib in een zelfde verticaal vlak liggen. De twee andere, ook diametraal tegenovergestelde longitudinale ribben, bevinden zich dan typisch in een in hoofdzaak horizontaal vlak. Het gebruik van een dergelijk liggerdeel 50A (dat typisch een raildeel betreft, in bepaalde uitvoeringsvormen) laat toe om op eenvoudige wijze een verbinding tussen het liggerdeel 50A en de rest van het steunmiddel te verwezenlijken (bvb. gemakkelijk lasbaar) en laat ook toe om op een eenvoudige wijze een vergrendelingsmechanisme tussen de wielinrichting 31 van een verplaatsbaar platform 3 en het liggerdeel 50A te verwezenlijken. Merk op dat de spoed van de betreffende draadstangen 5024A, 5024B, 5026A, 5026B en van hun overeenstemmende moeren 5025A, 5025B, 5027A, 5027B, relatief groot wordt gekozen in voorkeursuitvoeringsvormen zodat een kleine verdraaiing van de respectievelijke moeren kan zorgen voor een fixatie van de steunblokligger aan de rijbalkligger die verder zal worden beschreven.
In de figuren 4A-4D worden zogenaamde halve steunblokliggers 51 afgebeeld. Deze halve steunblokliggers zijn volledig gelijkaardig aan de steunblokliggers geïllustreerd in figuren 3 en 4, maar hierbij strekken de liggerdelen 51A en 51B zich slechts uit langs één kant van het centrale steunblokdeel 512. Het centrale steunblokdeel 512 omvat in de richting tegengesteld aan de richting waarin de liggerdelen 51A en 51B zich uitstrekken, draadstangelementen 5126A en 5126B, en corresponderende moeren 5127A en 5127B. Hierdoor kan het centrale steunblok 512 gekoppeld worden met bijvoorbeeld rijbalkliggers die later worden beschreven.
In figuren 5A-5C wordt een ligger (bvb. rijbalkligger) voor gebruik in een steiger, volgens voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding beschreven. De ligger 4L omvat aan elk van zijn uiteinden een koppelmiddel 4L4. Het koppelmiddel omvat bij voorkeur geleidingssleuven 4LS1 en 4LS2 die ingericht zijn om bij het plaatsen van de ligger achtereenvolgens respectievelijk een eerste draadstangelement en een tweede draadstangelement te kunnen ontvangen die zich op vaste posities bevinden. Deze draadstangelementen zijn bij voorkeur ingericht aan een uiteinde van de steunblokken of steunblokliggers, die eerder beschreven werden, in de lengterichting van de steiger. De rijbalkligger omvat bij voorkeur een eerste staaf 4LA die in hoofdzaak de lengte van de ligger definieert, en die gekoppeld is met de koppelmiddelen 4L4 aan zijn uiteinden.
In voorkeursuitvoeringsvormen kan deze staaf dienen als geleidingsmiddel voor een verplaatsbaar platform (bijvoorbeeld gevormd door twee parallelle staven, twee parallelle liggers). De staaf kan bijvoorbeeld een vierkante dwarsdoorsnede omvatten. De eerste staaf 4LA met vierkante dwarsdoorsnede kan zo georiënteerd zijn dat ze met twee diametraal tegenovergestelde lengteribben in een in hoofdzaak verticaal vlak ligt, zoals ook beschreven voor de steunbalkligger. De twee andere diametraal tegenoverstaande lengteribben liggen dan in een in hoofdzaak horizontaal vlak. Het gebruik van een hierdoor gevormd geleidingsoppervlak in combinatie met wielen aan een verplaatsbaar platvorm die een complementaire geleidingsoppervlak vormen,zorgt voor een verhoogde stabiliteit van het verplaatsbaar platform op de gevormde rails, de complementaire geleidingsoppervlakken van de wielen van een verplaatsbaar platform kunnen bijvoorbeeld in hoofdzaak een complementaire radiale uitsparing omvatten (V-groef).
In voorkeursuitvoeringsvormen omvat de rijbalkligger ook een tweede verbindingselement, zoals een verbindingsstaaf 4LB, die aan zijn uiteinde ook verbonden is met de koppelingsmiddelen 4L4 en die tussenin ook verbonden is met het eerste verbindingselement, de eerste staaf 4LA, door middel van steunstructuren 4L3. Door deze "dubbele liggerstructuur" te gebruiken verhoogt de draagkracht van de ligger, wat in het bijzonder zeer relevant kan zijn in het geval dat er een relatief grote last gedragen dient te worden door de rijbalkligger. Dit is in het bijzonder het geval wanneer er gebruik wordt gemaakt van een verrijdbare klimlift, of een verrijdbaar platform, dat typisch een substantiële hoeveelheid steiger-, bouw- en ander materiaal, alsook werkpersoneel zal moeten dragen en verrijden.
Om te kunnen koppelen met de draadstangelementen van de steunblokken en/of steunblokliggers, zoals eerder beschreven, omvat de rijbalkligger (meer algemeen de lengteligger) alsook de breedteligger, aan zijn kop een aangepaste structuur. Deze structuur omvat een in hoofdzaak vlakke plaat 4L4S die in bepaalde uitvoeringsvormen deel kan uitmaken van een beugelstructuur, die in hoofdzaak twee sleuven 4LS1 en 4LS2 omvat. De geleidingssleuven 4LS1 en 4LS2 zijn bijvoorbeeld voorzien in een koppelplaat die in hoofdzaak vlak is en waarvan het hoofdoppervlak loodrecht staat op de lengterichting van de ligger. De vaste positie van de eerste en tweede draadstang aan de steunblokken of steunblokliggers, is bij voorkeur zodanig dat ze parallel loopt met de lengterichting van de liggers wanneer de geleidingssleuven de draadstangelementen ontvangen en aldus een koppeling wordt gevormd tussen de ligger en de steunblok of steunblokligger. De sleuven kunnen bij voorkeur een onderste sleuf 4LS1 omvatten en een bovenste sleuf 4LS2, waarbij de bovenste sleuf hoger ligt dan de onderste. De onderste sleuf 4LS1 is in hoofdzaak recht en strekt zich in hoofdzaak verticaal uit vanuit de onderste rand van de koppelplaat naar boven toe over een vooraf bepaalde afstand. Wanneer een rijbalkligger, of een breedteligger, gekoppeld wordt met de draadstangelementen van de steunmiddelen, zoals steunblokken of steunblokliggers, zoals eerder beschreven, kan dit bij voorkeur gebeuren door de onderste sleuf 4LS1 te laten koppelen met de onderste draadstang aan de respectievelijke steunblokken of steunblokliggers. Eenmaal de ligger, typisch identiek aan beide uiteinden, gekoppeld wordt met de respectievelijke eerste draadstangen, kan deze ligger hierop tijdelijk steunen. Een koppeling met de tweede sleuf 4LS2 kan dan op verschillende wijzen bereikt worden naargelang het type sleuf voor 4LS2.
Volgens een eerste uitvoeringsvorm, voor bovenste sleuven van het eerste type, strekt de bovenste sleuf 4LS2 zich uit vanuit een zijdelingse rand van de koppelplaat, en omvat de bovenste sleuf een ingangsopening die op een hoogte ligt die aangepast is om overeen te stemmen met de vooraf bepaalde positie van de tweede bout ten opzichte van de eerste bout. De bovenste sleuf strekt zich bij voorkeur verder naar boven gekromd uit. De sleuf omvat een onderste rand 4LS22, en een bovenste rand 2LS21 die op een hoogste punt, aan het einde van de sleuf 4LS2 samenkomen. De posities van de uiteinden van de onderste en bovenste sleuf zijn bij voorkeur zo afgestemd dat ze gelijktijdig de respectievelijke eerste en tweede draadstang kunnen ontvangen nabij hun respectievelijke uiteinden. Verder omvat de bovenste rand (of bovenste geleidingsoppervlak) van de sleuf 4LS2 van de bovenste sleuf lokaal een neerwaarts gerichte dip 4LS23.
Deze dip 4LS23 blokkeert de doorgang van de tweede draadstang in de tweede sleuf 4LS2 in eerste instantie, na een beperkte ontvangst van de tweede draadstang door de tweede sleuf tengevolge van een rotatie van de ligger rondom de eerste bout. Het tijdelijk blokkeren van de tweede draadstang door deze dip 4LS23 kan opgeheven worden door de ligger licht op de tillen. Dit bij voorkeur over een afstand die kleiner is dan de lengte van de onderste sleuf, zodat de koppeling met de onderste sleuf met de eerste draadstang niet wordt opgeheven. Het licht optillen van de ligger zorgt dan in combinatie met een verdere rotatie van de ligger rond de eerste bout voor de finale koppeling tussen de twee sleuven en de respectievelijke draadstangen. Hierbij corresponderen de posities van de draadstangen bij voorkeur met de uiteinden van de sleuven 4LS1 en 4LS2. In het bijzonder kunnen hierbij de oppervlakken 4LS11, 4LS24 die de rand aan het einde van de respectievelijke sleuven 4LS1 en 4LS2 definiëren, rusten op de respectievelijke draadstangen. De verbinding tussen de verbindingselementen (bvb. Verbindingsstaven) 4LA en 4LB, met de koppelplaten van de koppelmiddelen 4L4 gebeurt bijgevolg op locaties die verschillen van de locaties van de sleuven 4LS1, 4LS2, om de koppeling met de draadstangelementen door middel van de sleuven niet te hinderen. Zo kan de bovenste staaf 4LA bevestigd zijn aan de koppelplaat, boven de tweede sleuf, en kan de onderste staaf 4LB bevestigd zijn tussenin de eerste sleuf en de tweede sleuf. De tweede staaf kan bijgevolg nabij zijn uiteinden opwaarts gebogen zijn, terwijl het zich weg van zijn uiteinden op een constante afstand van de eerste staaf bevindt.
In voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding, wordt een koppelingsmiddel van het beugeltype gebruikt als koppelingsmiddel voor de breedteliggers (ook dwarsliggers of verbindingsliggers genoemd) 4B. Een dergelijke structuur laat toe van binnenin de beugel respectievelijke moeren aan te spannen om de koppeling met respectievelijke steunblokken of steunblokliggers te verwezenlijken. Een dergelijke ligger kan dezelfde koppelstructuren met sleuven omvatten zoals deze beschreven worden voor de rijbalkligger of lengteligger. Figuur 6A toon een perspectief beeld, figuur 6B toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn C-C uit figuur 6C. Figuur 6C toont een zijaanzicht van de verbindingsligger. De figuren 6D en 6E tonen zijaanzichten van de koppelingsmiddelen en figuur 6F toont een bovenaanzicht van de verbindingsligger. De breedteliggers kunnen ook zonder beugelstructuur uitgevoerd worden, bijvoorbeeld met enkel een vlakke koppelplaat zoals beschreven voor de lengteliggers.
Verder valt op te merken dat de ruimte gecreëerd door de bovenste staven of verbindingselementen 4LA met vierkante dwarsdoorsnede, niet vereist is voor de breedteliggers, aangezien deze typisch niet gebruikt worden als geleidingsmiddel voor een verplaatsbaar platform. Zo kunnen de verbindingselementen 4BA ook een cirkelvormige of andere doorsnede hebben. Verder worden de breedteliggers 4B bij voorkeur zo uitgevoerd dat het bovenoppervlak van het bovenste verbindingselement 4BA lager, bij voorkeur substantieel lager, ligt dan de hoogte van de bovenkant van het verbindingsdeel 4LA, om de doorgang van een verplaatsbaar platform niet te hinderen. De verbindingsligger is bij voorkeur ook van het dubbele ligger type, en omvat bijgevolg ook een verbindingsdeel 4BB, dat bijvoorbeeld uitgevoerd kan worden als een cilindervormige staaf. De verbindingsdelen 4BA en 4BB zijn bij voorkeur met elkaar verbonden door middel van steunstructuren 4B3. Deze verbindingsligger 4B wordt in meer detail beschreven in figuren 6A-6F.
In figuren 8A en 8B wordt het koppelingsmiddel dat gebruikt kan worden voor de breedteliggers 4B in meer detail getoond. Zo is in figuur 7A ook de uitsparing of opening 4L4U, 4B4U
zichtbaar die onderaan de beugel is aangebracht, om de doorgang van moeren of houtkoppen toe te laten.
In figuur 7 wordt een koppelingsmiddel volgens de uitvinding afgebeeld, dat kan gebruikt wordt voor zowel lengteliggers als breedteliggers om te koppelen met de draadelementen van de steunblokken of steunblokliggers. Het koppelingsmiddel dat hier afgebeeld wordt, is van het beugeltype en kan bij voorkeur gebruikt worden voor breedteliggers 4B. De koppelingsmiddelen kunnen ook, bij voorkeur voor de lengteliggers, een enkele plaat omvatten. Er is dan geen sprake van de uitsparing 4L4U. De sleuven 4LS1, 4PS1, 4LS2 en 4PS2 kunnen identiek zijn aan deze beschreven voor figuur 8. Het koppelmiddel omvat een bovenste sleuf 4LS2, 4BS2, die zich uitstrekt vanuit een zijdelingse rand van de koppelplaat (beugel), en die een ingangsopening omvat die op een hoogte ligt die aangepast is om overeen te stemmen met de vooraf bepaalde positie van de tweede draadstang van het steunblok of de steunblokliggers ten opzichte van de eerste draadstang. Verder strekt de bovenste sleuf zich in deze uitvoeringsvormen van een tweede type voor de tweede sleuven, uit volgens een naar boven krommende cirkelboog. De kromming van de cirkelboog stemt overeen met de rotatie van de ligger omheen de eerste draadstang. De koppelplaat omvat aan de achterzijde dan ook een uitsparing 4LS24, 2BS24 die nabij het uiteinde van de cirkelvormige bovenste sleuf 4LS2, 4BS2 een moer kan ontvangen die gekoppeld is met de bovenste draadstang, wanneer deze moer wordt aangeschroefd. Op deze manier kan een ongewenst loskomen van de koppeling ten gevolge van een eventuele ongewenste rotatie van de ligger, voorkomen worden.
In Figuur 9A toont een vooraanzicht van een koppelplaat zoals die omvat kan zijn aan het uiteinde van een steunblokligger 50, halve steunblokligger 51 of verlengligger 4VL. Om de gedachten te vestigen wordt bijvoorbeeld een kop 504 van een steunblokligger 50 beschouwd (zie ook figuur 3A). Mutatis mutandis komt dit ook overeenkomen met de configuratie van draadstangelementen aan een steunblok 52. Figuur 9B toont een doorsnedezicht volgens de snede A-A in Figuur 9A. De bouten of draadstangelementen 5043 zijn aangebracht in gaten 5041 in de plaat 504. De gaten 5041 omvatten hiervoor schroefdraad 5042 waarin het eerste longitudinaal deel van de bout 5042 met een eerste diameter dl kan vastgedraaid worden. Een tweede longitudinaal deel van de bout heeft een bredere diameter d2, waarbij de overgang van het deel met diameter dl naar her deel met diameter d2 getrapt gebeurt. Hierdoor zorgt het deel met diameter d2 voor een blokkerende werking vanaf een bepaalde diepte van inschroeven van de bout in de opening 5041. De bout omvat hier geen klassieke "kop", maar omvat een opening 5046, bijvoorbeeld een zeskantige opening maar om het even welke gekende vorm van opening, waarin een schroefmiddel als een schroevendraaier of sleutel kan in aangrijpen om het inschroeven van de bout te verwezenlijken. Een moer 5045 kan dan samenwerken met een schroefdraad op uitstekende deel van de bout.
De vakman zal erkennen dat alternatieve systemen om de bout te bevestigen mogelijk zijn. Zo kan de bout eventueel ook doorheen een opening in een plaat aangebracht worden en door middel van een moer of ander element met schroefdraad langs de achterkant van de opening vastgezet worden.
Figuren 11A tot 11E illustreren de verlengligger 4VL. Een dergelijke ligger kan gebruikt worden om bijvoorbeeld aan een steunblok 52, of aan de zijde zonder liggerdeel van een halve steunblokligger 51, achteraf toch een steigervak aan te bouwen met een lengte substantieel groter dan de lengte van de lengteligger 4L. Hiertoe omvat de verlengligger aan een eerste uiteinde een eerste koppelmiddel 4VL41 en aan een tweede uiteinde een tweede koppelmiddel 4VL42. Twee verbindingsdelen 4VLA (bovenste) en 4VLB (onderste) verbinden deze twee koppelmiddelen, en zijn met elkaar verbonden door middel van steunmiddelen 4VL3. De structuur aan het tweede uiteinde 4VL42 stemt overeen met de structuur van het koppelmiddel 504 van de ligger zoals bijvoorbeeld beschreven in Figuren 5A en 5B, 8B. De structuur aan het eerste uiteinde stemt bijvoorbeeld overeen met de structuur aan het uiteinde van het liggerdeel van een steunbalkligger, zoals bijvoorbeeld beschreven in verband met Figuren 3A of 4A.
Merk op dat de koppelingsmiddelen van de lengte- en breedteliggers zoals beschreven in de onderhavige uitvinding, ook met elkaar gekoppeld kunnen worden door middel van bouten en moeren. Dit laat toe om, indien gewenst, twee of meerdere lengte- of breedteliggers met elkaar te koppelen en zodoende langere liggerelementen te vormen.
In de beschrijving van bepaalde uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding, zijn verschillende eigenschappen soms gegroepeerd in een enkele uitvoeringsvorm, figuur, of beschrijving daarvan met als doel bij te dragen tot het begrip van een of meer van de verschillende inventieve stappen. Dit mag niet geïnterpreteerd worden alsof alle eigenschappen van de groep noodzakelijk aanwezig zijn om een specifiek probleem op te lossen. Inventieve aspecten bevinden zich niet in alle eigenschappen van zulke groep eigenschappen aanwezig in de beschrijving van een specifieke uitvoeringsvorm.
Terwijl sommige hierin beschreven uitvoeringsvormen sommige maar geen andere eigenschappen inbegrepen in andere uitvoeringsvormen omvatten, zijn combinaties of eigenschappen van verschillende uitvoeringsvormen bedoeld om zich binnen het bereik van de uitvinding te bevinden, en verschillende uitvoeringsvormen te vormen, zoals begrepen zou worden door vakman.
Terwijl de beginselen van de uitvinding hierboven beschreven zijn in verband met specifieke uitvoeringsvormen, moet het duidelijk begrepen worden dat deze beschrijving slechts gemaakt is bij wijze van voorbeeld, en niet beperkend is voor het bereik van bescherming die bepaald is door de toegevoegde conclusies.

Claims (13)

1. Een ligger (4L; 4B) voor gebruik in een steiger (1), die aan elk van zijn uiteinden een koppelmiddel (4L4; 4B4) omvat dat geleidingssleuven (4LS1, 4LS2; 4BS1, 4BS2) omvat die ingericht zijn om bij het plaatsen van de ligger (4L; 4B), achtereenvolgens respectievelijk een eerste bevestigingspunt (5024B; 5026B; 5126B) en een tweede bevestigingspunt (5024A; 5026A; 5126A) te kunnen ontvangen die zich op vaste posities bevinden van een steigerelement (50; 51), waarin de twee bevestigingspunten een onderste bevestigingspunt (5024B; 5026B; 5126B) en een bovenste bevestigingspunt (5024A; 5026A; 5126A) betreffen, het bovenste bevestigingspunt (5024A; 5026A; 5126A) hoger geplaatst zijnde dan het onderste (5024B; 5026B; 5126B), en waarbij de twee sleuven ook een onderste sleuf (4LS1; 4BS1) en een bovenste sleuf (4LS2; 4BS2) betreffen, de bovenste sleuf (4LS2; 4BS2) hoger liggende dan de onderste sleuf (4LS1; 4BS1), waarin de bovenste sleuf (4LS2; 4BS2) zich uitstrekt vanuit een zijdelingse rand van een koppelplaat, en een ingangsopening omvat die op een hoogte ligt die ingericht is om overeen te stemmen met de vooraf bepaalde positie van het tweede bevestigingspunt (5024A; 5026A; 5126A) ten opzichte van het eerste bevestigingspunt (5024B; 5026B; 5126B), met het kenmerk, dat de bovenste sleuf (4LS2; 4BS2) zich verder volgens een naar boven krommende cirkelboog uitstrekt, die overeenstemt met een rotatie van de ligger (4L; 4B) omheen het eerste bevestigingspunt (5024B; 5026B; 5126B), en dat de koppelplaat aan de achterzijde een uitsparing (4LS24; 4BS24) omvat nabij het uiteinde van de cirkelboogvormige sleuf (4LS2; 4BS2), die een moer (5025A; 5027A; 5127A) kan ontvangen die gekoppeld is met het bovenste bevestigingspunt (5024A; 5026A; 5126A).
2. Een ligger (4L; 4B) volgens conclusie 1, waarbij de koppelplaat die in hoofdzaak vlak is en waarbij het hoofdoppervlak van de koppelplaat loodrecht staat op de lengterichting van de ligger (4L; 4B), waarin de bevestigingspunten draadstangelementen (5024A, 5024B; 5026A, 5026B; 5126A, 5126B) betreffen, en waarin de vaste positie van het eerste draadstangelement (5024B; 5026B; 5126B) en het tweede draadstangelement (5024A; 5026A; 5126A) zodanig zijn dat ze in hoofdzaak parallel lopen met de lengterichting van de liggers (4L; 4B), wanneer de geleidingssleuven (4LS1, 4LS2; 4BS1, 4BS2) de draadstangelementen (5024A, 5024B; 5026A, 5026B; 5126A, 5126B) ontvangen en aldus een koppeling wordt gevormd tussen de ligger (4L; 4B) en het betreffende Steigerelement (50; 51).
3. Een ligger (4L; 4B) volgens conclusie 2, waarin de onderste sleuf (5024B; 5026B; 5126B) in hoofdzaak recht is en zich in hoofdzaak verticaal uitstrekt vanuit een onderste rand van de koppelplaat naar boven toe, over een vooraf bepaalde afstand.
4. Een ligger (4L) volgens één der voorgaande conclusies, bovenaan omvattende een geleidingsoppervlak (4LA) voor het geleiden van de beweging van een ermee overeenstemmend verplaatsbaar platform (3).
5. Een ligger (4L) volgens conclusie 4, waarin het geleidingsoppervlak (4LA) gevormd wordt door in hoofdzaak twee langwerpige rechthoekige vlakken die onder een in hoofdzaak rechte hoek staan.
6. Een ligger (4L) volgens conclusie 5, waarin het geleidingsoppervlak (4LA) gevormd wordt door een langwerpige staaf met vierkante dwarsdoorsnede, de langwerpige staaf verbonden zijnde aan zijn uiteinden met de koppelmiddelen.
7. Een ligger (4L) volgens conclusie 5 of 6, waarbij de staaf, wanneer de ligger is gemonteerd in de steiger (1), twee diagonaal tegenoverstaande longitudinale ribben omvatten die in eenzelfde vertikaal vlak lopen.
8. Een ligger (4L) volgens conclusie 6 of 7, waarin de staaf verbonden is met de koppelmiddelen boven de tweede sleuf.
9. Een ligger (4L; 4B) volgens een der voorgaande conclusies, van het dubbele ligger type, waarbij onder de eerste staaf, een tweede staaf de twee koppelmiddelen met elkaar verbindt, en waarbij de eerste staaf en de tweede staaf tussenin met elkaar zijn verbonden.
10. Een ligger (4L; 4B) volgens conclusie 9, waarin de tweede staaf verbonden is met de koppelingsmiddelen tussenin de eerste sleuf (4LS1; 4BS1) en de tweede sleuf (4LS2; 4BS2).
11. Een ligger (4L; 4B) volgens conclusie 15, waarin de tweede staaf zich hoofdzakelijk op een constante afstand onder een rechte eerste staaf bevindt, behalve nabij zijn uiteinden, waar deze afstand kleiner wordt, om gekoppeld te kunnen worden met de koppelmiddelen boven de onderste sleuven (4LS1; 4BS1).
12. Het gebruik van een ligger (4L; 4B) volgens één der voorgaande conclusies in een steiger (1) als lengteligger, waarbij de lengte van de ligger (4L; 4B) substantieel kleiner is dan de afstand tussen de twee staanders (6) die het helpt verbinden.
13. Het gebruik van een ligger (4L; 4B) volgens conclusie 12, waarbij de lengteliggers verbonden zijn met de staanders (6) door middel van hulpstukken zoals steunblokliggers (50; 51) die met de respectievelijke staanders (6) zijn verbonden.
BE2011/0167A 2011-03-17 2011-03-17 Ligger voor gebruik in een steiger. BE1019884A5 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2011/0167A BE1019884A5 (nl) 2011-03-17 2011-03-17 Ligger voor gebruik in een steiger.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2011/0167A BE1019884A5 (nl) 2011-03-17 2011-03-17 Ligger voor gebruik in een steiger.
BE201100167 2011-03-17

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019884A5 true BE1019884A5 (nl) 2013-02-05

Family

ID=44640572

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2011/0167A BE1019884A5 (nl) 2011-03-17 2011-03-17 Ligger voor gebruik in een steiger.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1019884A5 (nl)

Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2555782A (en) * 1947-04-29 1951-06-05 Raymond G Brownstein Scaffold structure

Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2555782A (en) * 1947-04-29 1951-06-05 Raymond G Brownstein Scaffold structure

Similar Documents

Publication Publication Date Title
DK2563991T3 (en) Scaffolding with a scaffolding elements and method for erecting thereof
US10329781B2 (en) Safety barrier netting system
US7090051B2 (en) Self-raising platform assembly
US9410329B2 (en) Lift unit for ascending and descending a scaffold
US9528285B2 (en) Safety barrier netting system with rigid panel net supports and stopper mechanisms
TW201142120A (en) Scaffolding
KR101884626B1 (ko) 랙방식으로 연결되는 고소작업대
EP3585944B1 (en) Crowd control and management barriers
US6527081B1 (en) Embankment stairway
US9938720B2 (en) Support structure module and modular beam structure
KR20150127559A (ko) 접이식 매단 비계
BE1019884A5 (nl) Ligger voor gebruik in een steiger.
BE1019882A4 (nl) Stabiliserend element voor een steiger.
BE1019883A5 (nl) Steunmiddel voor gebruik in een steiger.
JP6520533B2 (ja) 天井クレーン支持装置及び荷重受け部材
AU2008100567A4 (en) A scaffolding stand for use in a formwork support system
CA2421184C (en) Improved self-raising platform assembly
KR102558279B1 (ko) 지주식 인도교 및 데크로드 시공용 안전 작업구조물
CN219081073U (zh) 装配式外挂防护系统
BE1019424A5 (nl) Liftsysteem voor een steiger.
WO2005052282A1 (en) Scaffolding
BE1019305A5 (nl) Een lifteenheid voor een steiger, werkwijzen om met de lifteenheid te stijgen en af te dalen in een steiger, werkwijzen om een steiger op te bouwen, en werkwijzen om een steigen af the breken.
AU2010101120A4 (en) Scaffolding system
GB2505735A (en) Modular access system for use over stairs
BE1018014A3 (nl) Mobiele stelling en een werkwijze voor het (de)monteren van een mobiele stelling.