BE1016575A3 - Inrichting voor het vernevelen van een vloeistof. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het vernevelen van een vloeistof, daardoor gekenmerkt dat ze in hoofdzaak bestaat uit een houder (8) één of meer onder druk geplaatste vloeistofcontainers (9) met een sproeikop (12) kunnen worden aangebracht, waarbij deze houder (8) verplaatsbaar is aangebracht in een geleiding (5) en is voorzien van middelen om de sproeikop (12) van één of meer van de voornoemde vloeistofcontainers (9) te activeren.

Description

Inrichting voor het vernevelen van een vloeistof.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vernevelen van een vloeistof, meer bepaald een zogenaamde "bruinen zonder zon" lotion op het lichaam van een persoon.

Men kent reeds inrichtingen voor het aanbrengen van lotions voor het laten bruinen van het menselijk lichaam.

Dergelijke bekende inrichtingen bestaan in hoofdzaak uit een douchecabine waarin één of meer vernevelaars zijn aangebracht die zijn verbonden met een reservoir voor de voornoemde lotion.

De bekende inrichtingen bevatten verder een compressor die toelaat een gewenste druk te genereren in het voornoemde reservoir, teneinde de lotion in gepaste hoeveelheden te kunnen vernevelen.

De voornoemde vernevelaars kunnen al dan niet verplaatsbaar in de douchecabine zijn aangebracht, waarbij de vernevelaars tijdens het vernevelen van de lotion een op- en neerwaartse beweging maken in de douchecabine teneinde de lotion egaal te kunnen aanbrengen over het volledige lichaam van de persoon in de douchecabine.

Een nadeel van de hierboven beschreven inrichtingen is dat ze niet toelaten regelmatig een andere vloeistof doorheen de vernevelaars te vernevelen.

Inderdaad, telkens wanneer een andere vloeistof moet worden verneveld, dienen de vernevelaars en de ' leidingen die deze vernevelaars verbinden met het reservoir te worden gespoeld.

Bovendien dienen de voornoemde vernevelaars regelmatig te worden gereinigd, teneinde verstoppingen en/of mogelijke vervuiling ervan tegen te gaan.

Nog een nadeel is dat de voornoemde reservoirs door hun vormgeving en gewicht doorgaans moeilijk hanteerbaar zijn en dat bovendien het omwisselen van de reservoirs relatief omslachtig is en enkel kan worden uitgevoerd door personen die ook over het nodige gereedschap beschikken.

Bovendien moet de druk op de reservoirs regelmatig worden gecontroleerd en, indien nodig worden aangepast, teneinde een goede verneveling van de lotion te kunnen bekomen.

Nog een ander nadeel van de hierboven beschreven inrichtingen is dat ze relatief duur zijn.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.

Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het vernevelen van een vloeistof, die in hoofdzaak bestaat uit een houder waarin één of meer onder druk geplaatste vloeistofcontainers met een sproeikop kunnen worden aangebracht, waarbij deze houder verplaatsbaar is aangebracht in een geleiding en is voorzien van middelen om de sproeikop van één of meer van de voornoemde vloeistofcontainers te activeren.

Een voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is dat ze toelaat om achtereenvolgens verschillende vloeistoffen te vernevelen zonder het risico dat in de laatst vernevelde vloeistof sporen aanwezig zijn van voorheen vernevelde vloeistoffen.

Nog een voordeel van de huidige uitvinding is dat ze uiterst gebruiksvriendelijk is.

Inderdaad, doordat de vloeistofreservoirs in dit geval bestaan uit makkelijk hanteerbare containers in de vorm van spuitbussen, kunnen deze snel en eenvoudig door de gebruiker zelf worden verwisseld of vervangen, zonder de vereiste om eventuele leidingen of dergelijke uitvoerig te moeten reinigen en zonder dat hiervoor gereedschappen nodig zijn.

Nog een ander voordeel is dat de sproeikoppen deel uitmaken van de verwisselbare vloeistofcontainers, zodat deze sproeikoppen niet hoeven te worden onderhouden, hetgeen bovendien ook hygiënisch voordelig is.

Nog een voordeel is dat de inrichting volgens de uitvinding relatief goedkoop en compact kan worden vervaardigd ten opzichte van de bestaande inrichtingen.

Met het inzicht de kenmerken van de huidige uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een inrichting volgens de uitvinding voor het vernevelen van een vloeistof, met verwijzing naar de bijgaande figuren, waarin: figuur 1 een cabine weergeeft waarin een inrichting volgens de uitvinding is voorzien; figuur 2 op grotere schaal een inrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuur 3 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 1; figuur 4 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 3 door F4 is aangeduid; figuur 5 een variante weergeeft van figuur 2; figuur 6 een doorsnede weergeeft volgens lijn VI-VI in figuur 5.

In figuur 1 is een cabine 1 weergegeven waarin een inrichting 2, volgens de uitvinding, voor het vernevelen van een vloeistof is voorzien.

Zoals is weergegeven in figuur 2, bestaat deze inrichting 2 in hoofdzaak uit een geraamte 3 dat is bevestigd aan een slede 4 die verplaatsbaar is aangebracht in een geleiding 5.

Het voornoemde geraamte 3 bestaat in hoofdzaak uit een kader 6 waarop aan een onderste rand 7, in dit geval, drie houders 8 voor vloeistofcontainers 9 zijn voorzien.

Deze houders 8 bestaan in dit geval elk uit een plaat 10 die dwars op het kader 6 is aangebracht en die aan zijn omtreksrand is voorzien van een opstaande rand 11.

De inrichting 2 volgens de uitvinding bevat verder middelen voor het activeren van een sproeikop 12 van elk van de voornoemde vloeistofcontainers 9.

In de in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaan deze middelen uit een aandrukmechanisme dat heen en weer kan worden bewogen tussen een stand waarin het aandrukmechanisme de sproeikop 12 van de betreffende vloeistofcontainer 9 induwt en een stand waarin het aandrukmechanisme van de sproeikop 12 is verwijderd.

De voornoemde middelen zijn in dit geval aangebracht op de bovenste rand 13, tegenover de voornoemde rand 7 waarop de houders 8 zijn voorzien.

Zoals is weergegeven in figuur 4 bestaan de voornoemde middelen in dit geval uit een dwars op het kader 6 aangebracht uitsteeksel 14 waarop aan het vrije uiteinde een bus 15 is bevestigd waarin een pen 16 als een zuiger axiaal verplaatsbaar is aangebracht.

In het voornoemd uitsteeksel 14 is een boring 17 voorzien die, enerzijds, in verbinding staat met een persluchtleiding 18 en, anderzijds, via een kanaal 19 in verbinding staat met een kamer 20 die wordt begrensd door de bus 15 en de pen 16.

Eventueel kan, zoals in de figuren is weergegeven, een beschermkap 21 worden aangebracht tussen het voornoemd uitsteeksel 14 en de voornoemde bus 15, waarbij het kanaal 19 zich doorheen deze beschermkap 21 uitstrekt.

Zoals is weergegeven in figuur 3, bestaat de voornoemde geleiding 5 uit een, in dit geval opstaand, profiel 22, waarin een gleuf 23 is voorzien waarin de voornoemde slede 4 verplaatsbaar is aangebracht.

De inrichting 2 volgens de uitvinding is voorzien van middelen voor het verplaatsen van de voornoemde slede 4 in de geleiding 5, welke middelen in dit geval bestaan uit een kabel 24 die met beide uiteinden is verankerd in de slede 4 en die aan beide tegenoverstaande uiteinden van de geleiding 5 over rollen 25,26 is geleid.

Het is duidelijk dat minstens één van de voornoemde rollen 25-26 verbonden is met de uitgaande as van een aandrijving 27.

De vloeistof containers 9 tenslotte zijn in dit geval spuitbussen die, zoals bekend, voorzien zijn van een sproeikop 12 die kan worden geactiveerd door een eenvoudige indrukking.

De werking van de hierboven beschreven inrichting 2 volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.

In een startpositie bevindt de slede 4 zich bij voorkeur aan één uiteinde van de geleiding 5 en is in één of meer van de voornoemde houders 8 een gevulde vloeistofcontainer 9 aangebracht, zodat deze vloeistofcontainers 9 met hun sproeikop 12 tegenover een voornoemde pen 16 zijn gepositioneerd.

Bij de activering van de inrichting 2, wordt de voornoemde aandrijving 27 van één van de rollen 25-26 gestart, waarop de slede 4 in de geleiding 5 wordt verplaatst.

Intussen wordt perslucht aangevoerd doorheen de persluchtleiding 18 tot in de kamer 20 van de bus 15, waardoor de pen 16 wordt uitgeschoven en daarbij een druk uitoefent op de sproeikop 12 van de betreffende vloeistofcontainer 9, waardoor de vloeistof in deze container 9 doorheen de sproeikop 12 wordt verneveld.

Eenmaal de slede 4 een gewenste positie bereikt, kan de looprichting van de rollen 25-26 worden omgekeerd, waardoor eveneens de verplaatsingszin van de slede 4 wordt omgedraaid en de slede 4 opnieuw wordt verplaatst naar zijn oorspronkelijke positie, terwijl de druk in de persleiding 18 al dan niet kan worden gehandhaafd.

Voor een volgende werkcyclus kunnen de voornoemde vloeistofcontainers 9 al dan niet worden vervangen of bijgevuld.

Het is duidelijk dat de verplaatsing van de slede 4 gedurende één werkcyclus makkelijk kan worden ingesteld met behulp van een sturing voor de voornoemde aandrijving.

Opgemerkt wordt dat het voornoemde geraamte 3 volgens allerlei varianten kan worden verwezenlijkt, bijvoorbeeld in de vorm van een horizontaal gepositioneerde hele of een halve ring, waarbij de sproeikoppen 12 van de verschillende erin aangebrachte vloeistofcontainers 9 naar het centrum van de ring zijn gericht, teneinde een persoon in één enkele verplaatsing van de slede 4 volledig met de gepaste vloeistof te benevelen, zonder dat deze persoon zich hoeft te verdraaien.

Ook de geleiding 5 kan volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt, zoals bijvoorbeeld waarin een slede 4 is voorzien die door middel van perslucht op en neer kan worden verplaatst.

Het is uiteraard eveneens mogelijk in de verschillende houders 8 vloeistofcontainers 9 te voorzien waarin verschillende vloeistoffen zijn aangebracht.

Verder wordt opgemerkt dat in tegenstelling tot de in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, de geleiding 5 niet centraal achter het geraamte 3 moet worden voorzien, maar zich, bijvoorbeeld, ook naast het geraamte 3 kan bevinden, waarbij de slede 4 in dat geval op een rand van het geraamte kan worden bevestigd.

Meer nog, de inrichting volgens de uitvinding kan aan allerlei wanden worden bevestigd, al dan niet in een cabine 1. Een bijkomend voordeel hiervan is dat de inrichting volgens de uitvinding ook op een mobiele wand kan worden aangebracht, waardoor de inrichting volgens de uitvinding eenvoudig en snel kan worden verplaatst.

Tenslotte wordt opgemerkt dat de middelen om de sproeikop 12 van één of meer van de voornoemde vloeistofcontainers 9 te activeren eveneens mechanisch van aard kunnen zijn en bijvoorbeeld bestaan uit een manueel te bedienen lat waarop pennen 16 zijn voorzien die zijn gepositioneerd tegenover de voornoemde sproeikoppen 12.

In de figuren 5 en 6 is een variante weergegeven van een inrichting volgens de uitvinding voor het vernevelen van een vloeistof, die is uitgerust met middelen voor het laten roteren van de vloeistofcontainers 9.

Deze middelen bestaan in dit geval uit drie dwarse uitsteeksels 28 die zijn aangebracht op de onderste rand 7 van het voornoemde kader 6, waarbij de voornoemde houders 8 door middel van een as 29 verdraaibaar op deze dwarse uitsteeksels 28 zijn aangebracht.

Verder is op het kader 6 een motor 30 bevestigd waarvan de uitgaande as 31 een schijf 32 aandrijft waarop excentrisch een pen 33 is voorzien.

Aan de voornoemde pen 33 zijn in dit geval twee stangen 34,35 bevestigd die met hun vrije uiteinde zijn bevestigd aan de voornoemde houders 8, op een onderlinge afstand van de voornoemde as 29.

Een derde stang 36 verbindt op analoge wijze de voornoemde pennen 33 van één van de voornoemde houders 8 met de derde houder 8.

De werking van deze variante verschilt van de werking van de inrichting weergegeven in de figuren 1 tot 4 in het feit dat bij het aandrijven van de schijf 32 door de motor 30, de houders 8 heen en weer worden verdraaid rond de betreffende as 29 waarmee ze op de dwarse uitsteeksels 28 van het kader 6 zijn bevestigd.

Door dit verdraaien van de houders 8, worden ook de vloeistofcontainers 9 heen en weer verdraaid, waardoor de vernevelde vloeistof’ egaal kan worden verdeeld in een horizontaal vlak.

Deze egale verdeling van de vernevelde vloeistof biedt het bijkomende voordeel dat een persoon die plaatsneemt in de cabine 1 met een egale laag lotion wordt verneveld, zodat het bruinen zonder zon een optimaal resultaat kan opleveren.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een inrichting volgens de uitvinding voor het vernevelen van een vloeistof kan volgens vele varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (9)

1. Inrichting voor het vernevelen van een vloeistof, daardoor gekenmerkt dat ze in hoofdzaak bestaat uit een houder (8) waarin één of meer onder druk geplaatste vloeistofcontainers (9) met een sproeikop (12) kunnen worden aangebracht, waarbij deze houder (8) verplaatsbaar is aangebracht in een geleiding (5) en is voorzien van middelen om de sproeikop (12) van één of meer van de voornoemde vloeistofcontainers (9) te activeren.

2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen bestaan uit een aandrukmechanisme dat heen en weer kan worden bewogen tussen een stand waarin het aandrukmechanisme de sproeikop (12) van de betreffende vloeistofcontainer (9) induwt en een stand waarin het aandrukmechanisme van de sproeikop (12) is verwijderd.

3. Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het aandrukmechanisme wordt aangestuurd door middel van perslucht.

4. Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het aandrukmechanisme een element (14) bevat waarop aan cilinder (15) is voorzien waarin een zuiger (16) verplaatsbaar is aangebracht.

5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat in het voornoemde element (14) een boring (17) is voorzien die, enerzijds, aansluit op een persluchtleiding (18) en, anderzijds, op een kanaal (19) dat uitmondt in een kamer (20) in de cilinder (15), achter de zuiger (16).

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de houders (8) ontworpen zijn voor het erin aanbrengen van spuitbussen.

7. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat ze middelen bevat voor het laten roteren van de vloeistofcontainers (9).

8. Inrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde houders (8) verdraaibaar ten opzichte van de geleider (5) zijn aangebracht met behulp van een as (29).

9. Inrichting volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde middelen voor het laten roteren van de vloeistofcontainers (9) bestaan uit minstens één stang (34,35) die met één uiteinde excentrisch is verbonden met een schijf (32) en die met zijn ander uiteinde is verbonden aan één van de voornoemde houders (8) op een onderlinge afstand van de voornoemde as (29) .