<Desc/Clms Page number 1>
Liftinrichting. Deze uitvinding heeft betrekking op een liftinrichting en meer speciaal een inrichting waarmee het voor een individu mogelijk is langs een rechte baan een bepaalde hoogte te overbruggen, om zodoende bijvoorbeeld werken op een bepaalde hoogte te kunnen uitvoeren.
Het is bekend dat om werken op een bepaalde hoogte uit te voeren, gebruik kan worden gemaakt van een ladder, of nog een zogenaamde klimpaal. Dergelijke inrichtingen vertonen het nadeel dat zij relatief onveilig zijn en de werkpositie weinig comfortabel is.
Daarnaast kent men liftinrichtingen waarbij het individu op een platform door middel van een mechanische rotatie, bijvoorbeeld het verdraaien van een zwengel, of door middel van de aandrijving met behulp van een pneumatische krachtbron of een elektrische motor, overwegend verticaal kan verplaatst worden. De transmissie hierbij kan op verscheidene manieren gebeuren, onder andere via een katrol, een tandrad of een telescopisch of hydraulisch systeem. Omwille van dergelijke transmissie vertonen deze bekende liftinrichtingen de nadelen dat zij een relatief groot gewicht vertonen, dat de productiekosten relatief hoog zijn en dat zij relatief veel onderhoud vergen.
De uitvinding beoogt een liftinrichting waarbij een of meer van de voornoemde nadelen van de bekende inrichtingen worden uitgesloten.
Hiertoe betreft de uitvinding een liftinrichting, met als kenmerk dat zij minstens bestaat uit een frame met een of
<Desc/Clms Page number 2>
meer hellende geleidingen, een platform en middelen om het platform op en neer te verplaatsen ten opzichte van het frame, waarbij deze middelen minstens bestaan uit, enerzijds, een of meer elementen die het platform ondersteunen, die zowel samenwerken met de geleidingen, als hoofdzakelijk parallel ten opzichte van het platform verplaatsbaar zijn en, anderzijds, aandrijfmiddelen waarmee de voornoemde elementen in de richting hoofdzakelijk parallel aan het platform kunnen worden verplaatst, zodanig dat deze verplaatsing door toedoen van de helling van de voornoemde geleidingen resulteert in een opwaartse of neerwaartse beweging van het platform.
Doordat de liftinrichting volgens de uitvinding is uitgerust met een platform wordt voor de gebruiker een comfortabele werkpositie mogelijk gemaakt, dit in tegenstelling tot bij het gebruik van een ladder. Door aandrijfmiddelen aan te wenden waarbij gebruik wordt gemaakt van één of meer steunelementen die, enerzijds, beweegbaar zijn langs het platform, en, anderzijds, ook een beweging uitvoeren langs de geleidingen van het frame, wordt een bijzonder compact aandrijfgedeelte verkregen, dat bijvoorbeeld in het platform zelf kan worden geïntegreerd.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de liftinrichting volgens de uitvinding uitgevoerd in de vorm van een stelling.
Andere bijzondere kenmerken van voorkeurdragende uitvoeringsvormen zijn beschreven in de bijgevoegde volgconclusies. Deze kenmerken dienen in hun breedste vorm te worden geinterpreteerd en beperken zieh niet tot de specifieke uitvoeringsvormen die hierna nog aan de hand van de gedetailleerde beschrijving worden uiteengezet.
<Desc/Clms Page number 3>
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 in perspectief een eerste uitvoeringsvorm van een liftinrichting volgens de uitvinding weergeeft, in gebruikstoestand ; figuur 2 het frame van de liftinrichting van figuur 1 in samengevouwen toestand weergeeft ; figuur 3 een horizontale dwarsdoorsnede weergeeft van het platform van de liftinrichting van figuur 1 ; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3 ; figuren 5 en 6 zichten weergeven analoog aan deze van de figuren 3 en 4, doch voor een andere stand ; figuren 7 en 8 in perspectief de onderdelen weergeven die in figuur 5 met de pijlen F7 en F8 zijn aangeduid ;
figuren 9 en 10 op een grotere schaal het gedeelte weergeven dat in figuur 4 met F9 is aangeduid, voor twee verschillende standen ; figuren 11 en 12 op een grotere schaal het gedeelte weergeven dat in figuur 6 met Fll is aangeduid, voor twee verschillende standen ; figuren 13 en 14 schematisch twee varianten weergeven volgens een zicht zoals weergegeven met pijl F13 in figuur 1 ; figuren 15 en 16 schematisch nog een variante weergeven van een mogelijkheid om het platform met het frame te laten samenwerken ; figuur 17 voor een variante schematisch een gedeelte van het platform weergeeft ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 18 een doorsnede weergeeft volgens lijn
XVIII-XVIII in figuur 17 ; figuur 19 het centrale gedeelte uit figuur 18 in dwarsdoorsnede weergeeft ;
figuren 20 en 21 doorsneden weergeven volgens lijn
XX-XX in figuur 19 voor twee verschillende standen ; figuur 22 in een zicht gelijkaardig als figuur 19 nog een gedeelte van een variante weergeeft ; figuur 23 schematisch een doorsnede weergeeft volgens lijn XXIII-XXIII in figuur 22 ; figuur 24 gedeeltelijk een variante van het aandrijfsysteem weergeeft.
Zoals weergegeven in figuur 1 bestaat de liftinrichting 1 . volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit een frame 2 met een of meer, in dit geval vier hellende geleidingen 3, een platform 4 en middelen 5 om het platform 4 op en neer te verplaatsen ten opzichte van het frame 2.
Het bijzondere hierbij bestaat erin dat de middelen 5 minstens bestaan uit, enerzijds, één of meer, in dit geval vier verplaatsbare elementen 6 die het platform 4 ondersteunen, en die zowel samenwerken met de geleidingen
3, als hoofdzakelijk parallel ten opzichte van het platform
4 verplaatsbaar zijn en, anderzijds, aandrijfmiddelen 7 waarmee de voornoemde elementen 6 in de richting VI hoofdzakelijk parallel aan het platform 4 kunnen worden verplaatst, zodanig dat deze verplaatsing door toedoen van de helling van de voornoemde geleidingen 3 resulteert in een opwaartse of neerwaartse beweging, meer speciaal een verticale beweging V2, van het platform 4.
Het frame 2 vertoont twee paar opwaarts naar elkaar toe lopende geleidingen 3, die deel uitmaken van profielen 8-9
<Desc/Clms Page number 5>
en 10-11. Met ieder van deze geleidingen 3 werkt een verplaatsbaar element 6, in de vorm van een rol, samen. De verplaatsbare elementen 6 zijn hierbij twee aan twee aan de tegengestelde zijde van de geleidingen 3 gesitueerd, zodanig dat het platform 4 door het onderling naar elkaar toe bewegen van de voornoemde elementen 6 langs de geleidingen 3 omhoog zal worden gedrukt.
De profielen 8-9 en 10-11 zijn bovenaan scharnierbaar met elkaar verbonden, door middel van scharnierpunten 12-13, zodanig dat het frame 2 zoals een vouwladder kan worden samengevouwen, zoals afgebeeld in figuur 2. Het is duidelijk dat het platform 4 hierbij wegneembaar is.
Volgens een niet weergegeven variante kan het platform 4 ook opklapbaar met het frame 2 worden uitgevoerd om zodoende in het vlak van het samengevouwen frame 2 te kunnen worden gebracht.
Verder is aan het frame 2 een als een balustrade fungerend element 14 aangebracht. In het weergegeven voorbeeld bestaat dit element 14 uit een kader dat door middel van scharnierpunten 15 wentelbaar aan de profielen 8 en 10 is bevestigd en zodoende een verbinding vormt tussen de twee paren profielen 8-9 en 10-11. Het element 14 vormt eveneens een vergrendelingselement om de geleidingen 3, meer speciaal de profielen 8 tot 11, onder een welbepaalde hoek open te stellen en in die positie te vergrendelen. Hiertoe bevat het element 14 koppelgedeelten, zoals haken 16 die met koppelgedeelten, zoals pennen 17 aan de profielen 9 en 11, kunnen samenwerken. Zoals zichtbaar in figuur 2 is het element 14 ook opklapbaar.
<Desc/Clms Page number 6>
Aan het frame 2 zijn steunen 18, meer speciaal voetsteunen, aangebracht, waarvan de bedoeling nog uit de verdere beschrijving zal blijken.
De aandrijfmiddelen 7 kunnen in principe van verschillende aard zijn, bijvoorbeeld van mechanische al dan niet manueel geactiveerde, hydraulische, pneumatische of elektrische aard.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de aandrijfmiddelen 7 evenwel van mechanische aard en wordt gebruik gemaakt van de kracht van elastische middelen, zoals veren, om het platform 4 omhoog te dwingen, terwijl gebruik wordt gemaakt van het lichaamsgewicht van de gebruiker om het platform 4 te laten zakken. Dit is, zoals uit de verdere beschrijving zal blijken, ook het geval voor de in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen.
De aandrijfmiddelen 7 zijn hierbij zodanig opgevat dat zij een permanente kracht F op de voornoemde verplaatsbare elementen 6 uitoefenen, waardoor deze langs de hellende geleidingen 3 naar boven gedwongen worden.
'Voor het realiseren van de permanente kracht F wordt gebruik gemaakt van elastische middelen, in dit geval drukveren 19-20 die in het platform 4 zijn ondergebracht.
Deze drukveren 19-20 werken in op zich dwars ten opzichte van het platform 4 uitstrekkende en in langsrichting verplaatsbare assen of stangen 21-22, waaraan de voornoemde verplaatsbare geleidingselementen 6, met andere woorden de rollen die over de geleidingen 3 lopen, zijn aangebracht. De drukveren 19-20 worden hierbij geleid, doordat zij over stangen 23 aangebracht zijn die zich in langsrichting aan
<Desc/Clms Page number 7>
de onderzijde van het platform 4 uitstrekken. De drukveren 19-20 zijn opgespannen en hiertoe met hun uiteinden aangebracht tussen, enerzijds, eindwanden 24-25 van het frame van het platform 4, en, anderzijds, de stangen 21-22.
De stangen 21 en 22 zitten verschuifbaar gevat in gleuven 26-27 en 28-29 die in de zijwanden 30 en 31 van het frame van het platform 4 zijn aangebracht. Hierbij kunnen zij in deze gleuven 26-27 en 28-29 geleid worden door geleidingselementen, zoals rollen 32.
Verder is de liftinrichting 1 uitgerust met een uitschakelbare vrijloopkoppeling die in ingeschakelde toestand toelaat dat het platform 4 zich onder toedoen van de aandrijfmiddelen 7 omhoog kan verplaatsen, doch verhindert dat het platform 4 zich onder toedoen van een neerwaartse kracht, bijvoorbeeld het lichaamsgewicht van de gebruiker, terug naar beneden kan verplaatsen, doch in uitgeschakelde toestand wel een neerwaartse verplaatsing toelaat.
In het weergegeven voorbeeld wordt deze vrijloopkoppeling gevormd door met de verplaatsbare elementen 6 beweegbare vergrendelingselementen 33 die kunnen samenwerken met vertandingen 34-35, die deel uitmaken van elementen 36-37 in de vorm van tandlatten die naar elkaar toe gedwongen worden door middel van elastische middelen, zoals de weergegeven drukveren 38 en 39. Aan weerszijden van het platform 4 is zulk paar elementen 36-37 aangebracht.
De beweegbare vergrendelingselementen 33 en de vertandingen 34-35 bezitten vormgevingen waardoor de vergrendelingselementen 33 zich in een richting V3 vrij langs de vertandingen 34-35 kunnen verplaatsen, waarbij de elementen
<Desc/Clms Page number 8>
36-37 dan uiteengedrukt worden, zoals aangeduid met pijl V4, terwijl de vergrendelingselementen 33 in de tegengestelde richtingen door de vertandingen 34-35 worden geblokkeerd. Hiertoe bestaan de vergrendelingselementen 33 uit aan de stangen 21-22 gevormde driehoekige gedeelten, met schuin ten opzichte van de bewegingsrichting gerichte zijden 40-41 en een dwars daarop gerichte zijde 42, terwijl de vertandingen 34-35 een zaagtandvorm vertonen, eveneens met schuine zijden 43-44 en een dwarsgerichte of rechte zijde 45.
De vrijloopkoppeling is uitgerust met manueel bedienbare ontgrendelingsmiddelen 46, waarmee de ingrijping tussen de vergrendelingselementen 33 en de vertandingen 34-35 kan worden verbroken, welke ontgrendelingsmiddelen 46 een aan het platform 4 aangebracht bedieningselement in de vorm van een voetpedaal 47 bezitten.
Het voetpedaal 47 is indrukbaar tegen de kracht van een of meer veren 48 in en werkt samen met draaibare elementen 49 en 50 die, zoals specifiek in figuur 7 is afgebeeld, ieder bestaan uit een as 51, voorzien van armen 52 en 53. De armen 52 zijn hierbij zodanig gesitueerd dat zij door middel van de voetpedaal 47 kunnen worden verdraaid. De armen 53 werken samen met de elementen 36-37, dit aan weerszijden van het platform 4, een en ander zodanig dat, zoals afgebeeld in figuur 12, hierdoor de vertandingen 34-35 van elkaar weg worden gedrukt tegen de kracht van de drukveer 38-39 in.
Tenslotte is de liftinrichting 1 voorzien van blokkeermiddelen 54 waardoor het platform 4 minstens in de laagste stand kan geblokkeerd worden tegen de permanente aandrukkracht van de aandrijfmiddelen 7 in. Deze
<Desc/Clms Page number 9>
blokkeermiddelen 54 worden gevormd door eveneens op de stangen 21-22 aangebrachte vergrendelingselementen 55 die in de omgekeerde richting van de vergrendelingselementen 33 actief zijn en die samenwerken met vertandingen 56-57 die tegengesteld zijn aan de vertandingen 34-35, doch uitsluitend nabij de uiteinden van het platform 4 zijn aangebracht, bij voorkeur eveneens aan de elementen 36 en 37.
De werking van de liftinrichting 1 is als volgt.
Bij het gebruik wordt het frame 2 opengevouwen zoals afgebeeld in figuur 1 en wordt het platform 4 door middel van de elementen 6 op de geleidingen 3 opgehangen. Hierbij wordt er voor gezorgd dat de vergrendelingselementen 33 zich in een toestand bevinden zoals afgebeeld in figuur 9, zodanig dat de stangen 21-22 en de daaraan aangebrachte elementen 6 verhinderd worden zich naar binnen te verplaatsen.
Nadat de gebruiker plaats genomen heeft op het platform 4, dient hij het voetpedaal 47 in te drukken alsmede zijn gewicht minstens gedeeltelijk op het frame 2 over te brengen, hetzij door met de tweede voet op een van de steunen 18 te gaan staan of het lichaamsgewicht gedeeltelijk over te brengen op het element 14. Door het indrukken van het voetpedaal 47 wordt een toestand bereikt zoals afgebeeld in figuur 10 en door zoals voornoemd de neerwaartse kracht op het platform 4, veroorzaakt door het lichaamsgewicht, te verminderen, wordt op een gegeven ogenblik de invloed van de kracht van de drukveren 19-20 groter dan de invloed verkregen door de kracht uitgeoefend door het lichaamsgewicht.
Vanaf dat ogenblik verschuiven de stangen 21-22 zich naar elkaar toe, waardoor het platform 4
<Desc/Clms Page number 10>
zich omhoog beweegt en bijvoorbeeld een toestand bereikt wordt zoals afgebeeld in figuur 11. Het is duidelijk dat eens dat de vergrendelingselementen 55 de vertandingen
56-57 hebben verlaten, het voetpedaal 47 kan worden losgelaten en de opwaartse beweging van het platform 4 automatisch wordt verkregen uitsluitend door voldoende lichaamsgewicht van het platform 4 weg te nemen en op het frame 2 over te dragen.
Van zodra evenwel het lichaamsgewicht weer volledig op het platform 4 wordt aangebracht, wordt de opwaartse beweging gestopt terwijl de neerwaartse beweging wordt verhinderd door middel van de samenwerking tussen de vergrendelings- elementen 33 en de vertandingen 34-35, zoals afgebeeld in figuur 6.
Om het platform 4 naar beneden te bewegen, dient het voetpedaal 47 terug te worden ingedrukt en gelijktijdig met het indrukken hiervan een voldoende grote kracht op het platform 4 te worden uitgeoefend, door voldoende lichaamsgewicht hierop te laten rusten. Hierbij ontstaat een toestand zoals afgebeeld in figuur 12, waarbij de vergrendelingselementen 33 en dus ook de verplaatsbare elementen 6 zich terug naar de uiteinden van het platform 4 bewegen, waardoor het platform 4 langs de geleidingen 3 naar beneden daalt. Uiteindelijk wordt terug de toestand van figuur 9 bereikt, waarbij, na het loslaten van het voetpedaal 47, terug een blokkering in de laagste stand optreedt.
Om te verkrijgen dat het platform 4 geleidelijk daalt, dient het lichaamsgewicht eveneens geleidelijk naar beneden te worden gebracht. Volgens een niet weergegeven variante kan in het platform 4 een mechanisme worden ingebouwd,
<Desc/Clms Page number 11>
zoals een remsysteem of dergelijke, dat het platform 4 zieh bij de neerwaartse, en eventueel ook opwaartse, beweging steeds langzaam verplaatst, zodanig dat het plots neervallen van het platform 4 of het plots opwaarts gedrukt worden van het platform 4 wordt uitgesloten.
In figuur 13 is voor een variante een detail weergegeven van een verplaatsbaar element 6, meer speciaal een van de voornoemde rollen. Volgens deze variante is aan dit element 6 een geleidingselement 58 aangebracht, bestaande uit een geleidingsgedeelte 59, gevormd door een geleidingsrol, dat met de achterzijde van het betreffende profiel, in dit geval profiel 11, samenwerkt en een verbindingsstang 60 die het geleidingsgedeelte 59 aan het element 6 koppelt.
Hierdoor wordt uitgesloten dat de betreffende elementen 6 loskomen van de geleidingen 3 en tevens wordt er voor gezorgd dat het platform 4 zich niet scheef kan zetten. De ontkoppeling van het platform 4 ten opzichte van het frame 2 kan hierbij bijvoorbeeld geschieden door de rotatie en het wegklappen van het geleidingsgedeelte 59 rond de verbindingsstang 60.
In figuur 14 is een variante hierop weergegeven waarbij het geleidingsgedeelte 59 samenwerkt met een geleidingsvlak 61 gevormd door een uitstekende flens 62 die onderaan onderbroken is, zodanig dat in een laagste stand het platform 4 en het frame 2 van elkaar kunnen worden ontkoppeld.
In de figuren 15 en 16 is een variante weergegeven van een uitvoering met een geleidingsgedeelte 59, waarbij deze variante tevens is uitgerust met middelen 63 die in een automatische ontkoppeling van het geleidingsgedeelte 59
<Desc/Clms Page number 12>
voorzien op het ogenblik dat het platform 4 in zijn laagste stand komt.
De middelen 63 omvatten, enerzijds, een verschuifbare bevestiging 64 voor het geleidingselement 58, zodanig dat dit tegen de kracht van een veer 65 in, verschuifbaar is in een horizontaal vlak, minstens tussen twee posities zoals respectievelijk afgebeeld in de figuren 15 en 16, waarbij de rustpositie wordt bepaald door een aanslag 66.
Anderzijds, omvatten de middelen 63 ook activeringsmiddelen, gevormd door twee gedeelten 67-68, die respectievelijk aan het geleidingselement 58 en het platform 4 zijn aangebracht en die in de laagste stand van het platform 4 met elkaar in contact komen. De gedeelten 67 en 68 zijn hiertoe voorzien van schuingerichte contactvlakken 69 en 70.
De werking van de middelen 63 is hoofdzakelijk als volgt.
Wanneer het platform 4 op een afstand boven de grond is, bevindt het geleidingselement 58 zieh in een positie zoals aangeduid in streep-puntlijn in figuur 15. Wanneer het platform 4 naar beneden gedrukt wordt, beweegt het gedeelte
67 zieh in de richting van het gedeelte 68, waardoor het uiteindelijk in de toestand van figuur 15 terechtkomt, die in volle lijn is weergegeven. Door het platform 4 dan nog verder naar beneden te bewegen, komen de contactvlakken 69 en 70 met elkaar in contact en wordt het contactvlak 69, en dus ook het geleidingselement 58, zijdelings opzijgedrukt tegen de kracht van de veer 65 in, waardoor het geleidingsgedeelte 59 van achter de geleiding 3 wordt weggetrokken en het platform 4 vrijkomt.
In de figuren 17 tot 21 is schematisch een variante weergegeven waarbij in de plaats van de drukveren 19-20,
<Desc/Clms Page number 13>
gebruik wordt gemaakt van elastische middelen, in dit geval een drukveer 71 die inwerkt op twee wikkeltrommels 72-73 die rond eenzelfde draaias 74 verdraaibaar zijn, zodanig dat deze wikkeltrommels 72-73 in tegengestelde zin verdraaid worden, waarbij aan deze wikkeltrommels 72-73 kabels 75-76-77-78 of dergelijke zijn aangebracht die op hun beurt met de voornoemde elementen 6 en meer speciaal de stangen 21-22, waarvan de elementen 6 deel uitmaken, samenwerken. Door de kracht uitgeoefend door de drukveer 71 oefenen de wikkeltrommels 72-73 op hun beurt een trekkracht op de kabels 75-76-77-78 uit waardoor de stangen 21 en 22 naar elkaar toe worden getrokken.
De drukveer 71 zit gevat in zittingen 79-80 die aan de naar elkaar gerichte zijden van de wikkeltrommels 72-73 zijn aangebracht en is hierbij opgespannen tussen aanslagen 81-82, respectievelijk aan de wikkeltrommels 72-73.
De vrijloopkoppeling wordt in dit geval gevormd door vertandingen 83-84 die respectievelijk met de wikkeltrommels 72-73 verdraaibaar zijn en op elkaar inwerken onder toedoen van elastische middelen, in dit geval drukveren 85. De vertanding 83 is hierbij vast. aan de onderzijde van de wikkeltrommel 72 aangebracht, terwijl de vertanding 84 op een element 86 is aangebracht dat draaivast gekoppeld is met de onderste wikkeltrommel 73, doch zoals zichtbaar in figuur 19 axiaal verschuifbaar is in een zitting 87. De draaivaste vergrendeling wordt hierbij verkregen doordat aan het element 86 een of meer uitstekende gedeelten 88 zijn gevormd die in uitsparingen 89 in de wand van de zitting 87 aangrijpen.
<Desc/Clms Page number 14>
De vertandingen 83 en 84 hoeven beiden niet continu uitgevoerd te zijn. Een van de vertandingen 83-84 kan eventueel uit slechts een tand of koppeldeel bestaan.
De vertandingen 83 en/of 84 vertonen bij voorkeur ook een zaagtandprofiel, waardoor analoog als in de eerste uitvoeringsvorm in een richting een onderlinge rotatie mogelijk is, terwijl in de andere draairichting automatisch een vergrendeling optreedt.
Het voetpedaal 47 werkt in dit geval samen met het element 86, zodanig dat door het indrukken van het voetpedaal 47, ook het element 86 naar beneden wordt gedrukt en de vertandingen 83-84 uit elkaar worden gehaald.
Het gebruik van de liftinrichting 1 volgens figuren 17 tot 21 is analoog aan dit van de liftinrichting 1 van figuren 1 tot 16. De werking is ook vrijwel analoog, met het enige verschil dat de vergrendeling in de verschillende standen niet door een lineaire beweging van de vergrendelingselementen 33 gebeurt, doch door middel van een rotatiebeweging tussen de vertandingen 83 en 84 en de rechtstreekse ingrijping tussen deze vertandingen 83 en 84.
Het is duidelijk dat in de liftinrichting 1 van figuren 17 tot 21 ook in blokkeermiddelen kan worden voorzien om het platform 4 in de laagste stand te houden. Deze blokkeermiddelen bestaan bijvoorbeeld, zoals weergegeven in 'de figuren 17 tot 21 uit ge soleerde vertandingen 90-91 of andere met elkaar samenwerkende gedeelten, die aan de naar elkaar toegekeerde zijden van de wikkeltrommels 72-73 zijn aangebracht, doch zieh op een andere diameter bevinden dan de vertandingen 83-84.
<Desc/Clms Page number 15>
Figuren 22 en 23 geven nog schematisch een variante weer, waarbij in de plaats van een drukveer 71 die in zittingen
79-80 is aangebracht, gebruik wordt gemaakt van twee trekveren in de vorm van spiraalveren 92-93 die de wikkeltrommels 72-73 in een welbepaalde rotatiezin dwingen.
In een variante, die gedeeltelijk is voorgesteld in figuur
24, zijn de aandrijfmiddelen in de vorm van drukveren 94 uitgevoerd die in, aan of rond de profielen 8-11 aangebracht zijn. De drukveren 94 strekken zich hierbij uit tussen een oorsprong 95 in het basisgebied van de voornoemde profielen 8-11 en een einde 96 en oefenen een drukkracht uit op verplaatsbare elementen 6. Deze elementen
6 zijn vergelijkbaar met de elementen 6 uit de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen en de bediening en de vergrendeling van het platform 4 kan door middel van dezelfde middelen worden gerealiseerd als bijvoorbeeld in de uitvoering van figuren 1 tot 12.
De schuine verplaatsing van de elementen 6 resulteert immers in een horizontale verplaatsing van de vergrendelingselementen 33, zodanig dat door het op verschillende posities vergrendelen van de vergrendelingselementen 33, verschillende hoogte-instel- lingen mogelijk zijn.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke liftinrichting kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Zo bijvoorbeeld is het duidelijk dat alle voornoemde drukveren ook uit trekveren zouden kunnen bestaan, mits een aangepaste samenwerking tussen de veren en de betreffende onderdelen.
<Desc/Clms Page number 16>
De drukveren 19-20 of de uiteinden van de kabels 75-76-77-78 kunnen eventueel ook rechtstreeks met de elementen 6 samenwerken zonder tussenkomst van de assen of stangen 21-22. Volgens nog een variante kunnen ook andere elementen hiertussen worden voorzien, zoals mechanische schaarconstructies of andere overbrengingssystemen.
De beweegbare vergrendelingselementen, zowel de lineaire als rotatieve, kunnen ook door middel van een overbrenging tussen de verplaatsbare elementen 6 en de vergrendelingselementen functioneren. Zodoende kan bijvoorbeeld bij een nagenoeg verticale stand van de geleidingen 3 en een kleine verplaatsing van de elementen 6 ten opzichte van het platform 4, toch nog een aanzienlijke verplaatsing ter plaatse van de beweegbare vergrendelingselementen worden verkregen, hetgeen toelaat dat de hoogte-instelling met relatief kleine stappen kan geschieden.
<Desc / Clms Page number 1>
Elevator equipment. This invention relates to a lift device and more particularly to a device with which it is possible for an individual to bridge a specific height along a straight path, so as to enable, for example, performing work at a specific height.
It is known that to perform work at a certain height, use can be made of a ladder, or a so-called climbing pole. Such devices have the disadvantage that they are relatively unsafe and the working position is not very comfortable.
In addition, elevator devices are known in which the individual can be displaced predominantly vertically on a platform by means of a mechanical rotation, for example rotating a crank, or by means of the drive with the aid of a pneumatic power source or an electric motor. Transmission can take place in various ways, including via a pulley, a gearwheel or a telescopic or hydraulic system. Because of such a transmission, these known elevator devices have the disadvantages that they have a relatively large weight, that the production costs are relatively high and that they require relatively much maintenance.
The invention contemplates an elevator device in which one or more of the aforementioned disadvantages of the known devices are excluded.
To this end the invention relates to a lift device, characterized in that it comprises at least one frame with one or more
<Desc / Clms Page number 2>
more sloping guides, a platform and means for moving the platform up and down relative to the frame, said means consisting at least of, on the one hand, one or more elements supporting the platform, which cooperate both with the guides and substantially parallel are movable relative to the platform and, on the other hand, drive means with which the aforementioned elements can be displaced in the direction substantially parallel to the platform, such that this displacement, due to the inclination of the aforementioned guides, results in an upward or downward movement of the platform.
Because the elevator device according to the invention is equipped with a platform, a comfortable working position is made possible for the user, in contrast to the use of a ladder. By employing drive means wherein use is made of one or more support elements which, on the one hand, are movable along the platform and, on the other hand, also carry out a movement along the guides of the frame, a particularly compact drive part is obtained which, for example, in the platform itself can be integrated.
In the most preferred embodiment, the elevator device according to the invention is designed in the form of a rack.
Other special features of preferred embodiments are described in the appended subclaims. These features are to be interpreted in their broadest form and are not limited to the specific embodiments which are set forth below with reference to the detailed description.
<Desc / Clms Page number 3>
With the insight to better demonstrate the features of the invention, a number of preferred embodiments are described below as an example without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which: figure 1 shows a perspective view of a first embodiment of an elevator device according to the invention shows, in use condition; Figure 2 shows the frame of the elevator device of Figure 1 in the collapsed state; figure 3 represents a horizontal cross-section of the platform of the elevator device of figure 1; figure 4 represents a section according to line IV-IV in figure 3; figures 5 and 6 represent views analogous to those of figures 3 and 4, but for a different position; figures 7 and 8 represent in perspective the parts which are indicated by arrows F7 and F8 in figure 5;
figures 9 and 10 show on a larger scale the part which is indicated by F9 in figure 4, for two different positions; figures 11 and 12 show on a larger scale the part which is indicated with F11 in figure 6, for two different positions; figures 13 and 14 schematically represent two variants according to a view as shown with arrow F13 in figure 1; figures 15 and 16 schematically represent another variant of a possibility for the platform to interact with the frame; figure 17 schematically represents a part of the platform for a variant;
<Desc / Clms Page number 4>
figure 18 represents a section according to line
XVIII-XVIII in Figure 17; figure 19 represents the central part of figure 18 in cross section;
Figures 20 and 21 show cross-sectional views along the line
XX-XX in figure 19 for two different positions; figure 22 shows a part of a variant in a view similar to figure 19; figure 23 schematically represents a cross-section according to line XXIII-XXIII in figure 22; Figure 24 shows in part a variant of the drive system.
As shown in figure 1, the elevator device 1 exists. according to the invention mainly from a frame 2 with one or more, in this case four sloping guides 3, a platform 4 and means 5 for moving the platform 4 up and down relative to the frame 2.
The special feature here is that the means 5 at least consist of, on the one hand, one or more, in this case four movable elements 6 supporting the platform 4, and which both cooperate with the guides
3, as being essentially parallel to the platform
4 are movable and, on the other hand, drive means 7 with which the aforementioned elements 6 can be displaced substantially parallel to the platform 4 in the direction VI, such that this displacement, due to the inclination of the aforementioned guides 3, results in an upward or downward movement, more specifically a vertical movement V2 of the platform 4.
The frame 2 has two pairs of upwardly extending guides 3, which form part of profiles 8-9
<Desc / Clms Page number 5>
and 10-11. A movable element 6, in the form of a roll, cooperates with each of these guides 3. The movable elements 6 are herein situated two on two on the opposite side of the guides 3, such that the platform 4 will be pushed upwards along the guides 3 by mutually moving the aforementioned elements 6 along the guides 3.
The profiles 8-9 and 10-11 are hinged to each other at the top, by means of pivot points 12-13, such that the frame 2 such as a folding ladder can be folded together, as shown in figure 2. It is clear that the platform 4 is hereby removable.
According to a variant (not shown), the platform 4 can also be designed to be foldable with the frame 2 so that it can be brought into the plane of the collapsed frame 2.
Furthermore, an element 14 acting as a balustrade is provided on the frame 2. In the example shown this element 14 consists of a frame which is pivotally attached to the profiles 8 and 10 by means of pivot points 15 and thus forms a connection between the two pairs of profiles 8-9 and 10-11. The element 14 also forms a locking element for opening the guides 3, more particularly the profiles 8 to 11, at a specific angle and locking them in that position. For this purpose the element 14 comprises coupling parts, such as hooks 16, which can cooperate with coupling parts, such as pins 17 on the profiles 9 and 11. As visible in Figure 2, the element 14 is also foldable.
<Desc / Clms Page number 6>
Mounts 18, more particularly footrests, are provided on the frame 2, the purpose of which will be apparent from the further description.
The drive means 7 can in principle be of a different nature, for example of a mechanical, manually or non-manually activated, hydraulic, pneumatic or electrical nature.
In the most preferred embodiment, however, the drive means 7 are of a mechanical nature and use is made of the force of elastic means, such as springs, to force the platform 4 upwards, while use is made of the user's body weight to lift the platform 4 to lower. As will be apparent from the further description, this is also the case for the embodiments shown in the figures.
The drive means 7 are herein designed such that they exert a permanent force F on the aforementioned displaceable elements 6, whereby they are forced upwards along the inclined guides 3.
To realize the permanent force F, use is made of elastic means, in this case compression springs 19-20, which are accommodated in the platform 4.
These compression springs 19-20 operate in axes or rods 21-22 which extend transversely to the platform 4 and are displaceable in the longitudinal direction, on which the aforementioned movable guide elements 6, in other words the rollers running over the guides 3, are arranged. The compression springs 19-20 are guided here in that they are arranged over rods 23 which extend in the longitudinal direction
<Desc / Clms Page number 7>
extend the bottom of the platform 4. The compression springs 19-20 are clamped and arranged for this purpose with their ends between, on the one hand, end walls 24-25 of the frame of the platform 4, and, on the other hand, the rods 21-22.
The rods 21 and 22 are slidably arranged in slots 26-27 and 28-29 which are arranged in the side walls 30 and 31 of the frame of the platform 4. In this case they can be guided in these slots 26-27 and 28-29 by guide elements, such as rollers 32.
The elevator device 1 is furthermore provided with a switchable freewheel coupling which, when switched on, allows the platform 4 to move upward under the influence of the driving means 7, but prevents the platform 4 from acting under the influence of a downward force, for example the body weight of the user , can move back down, but allows a downward movement in the switched-off state.
In the example shown this freewheel coupling is formed by locking elements 33 which are movable with the movable elements 6 and which can cooperate with teeth 34-35, which form part of elements 36-37 in the form of toothed slats which are forced towards each other by means of elastic means , such as the compression springs 38 and 39 shown. On both sides of the platform 4, such a pair of elements 36-37 is arranged.
The movable locking elements 33 and the toothings 34-35 have shapes so that the locking elements 33 can move freely along the teeth 34-35 in a direction V3, the elements
<Desc / Clms Page number 8>
36-37, as indicated by arrow V4, while the locking elements 33 are blocked in the opposite directions by the teeth 34-35. To this end, the locking elements 33 consist of triangular sections formed on the rods 21-22, with sides 40-41 obliquely directed relative to the direction of movement and a side 42 directed transversely thereto, while the teeth 34-35 have a saw-tooth shape, also with oblique sides 43-44 and a transverse or straight side 45.
The freewheel coupling is equipped with manually operable unlocking means 46, with which the engagement between the locking elements 33 and the teeth 34-35 can be broken, which unlocking means 46 have an operating element arranged on the platform 4 in the form of a foot pedal 47.
The foot pedal 47 is compressible against the force of one or more springs 48 and cooperates with rotating elements 49 and 50 which, as is specifically shown in Figure 7, each consist of a shaft 51 provided with arms 52 and 53. The arms 52 are situated such that they can be turned by means of the foot pedal 47. The arms 53 cooperate with the elements 36-37, this on either side of the platform 4, all such that, as shown in figure 12, the toothings 34-35 are hereby pressed away from each other against the force of the compression spring 38. -39 in.
Finally, the elevator device 1 is provided with blocking means 54 so that the platform 4 can be blocked at least in the lowest position against the permanent pressing force of the driving means 7. This one
<Desc / Clms Page number 9>
blocking means 54 are formed by locking elements 55 also arranged on rods 21-22, which are active in the reverse direction of locking elements 33 and which cooperate with teeth 56-57 which are opposite to teeth 34-35, but only near the ends of the platform 4 are arranged, preferably also on the elements 36 and 37.
The operation of the elevator device 1 is as follows.
In use, the frame 2 is unfolded as shown in Figure 1 and the platform 4 is suspended on the guides 3 by means of the elements 6. It is hereby ensured that the locking elements 33 are in a condition as shown in Fig. 9, such that the rods 21-22 and the elements 6 arranged thereon are prevented from moving inwards.
After the user has taken a seat on the platform 4, he must press the foot pedal 47 and transfer his weight at least partially to the frame 2, either by standing on one of the supports 18 with the second foot or the body weight. partially transferring to the element 14. By depressing the foot pedal 47, a condition is achieved as shown in Fig. 10 and, as aforementioned, reducing the downward force on the platform 4 caused by the body weight is achieved at a given moment the influence of the force of the compression springs 19-20 greater than the influence obtained by the force exerted by the body weight.
From that moment the rods 21-22 shift towards each other, so that the platform 4
<Desc / Clms Page number 10>
moves upwards and, for example, reaches a state as shown in Figure 11. It is clear that once the locking elements 55 are the teeth
56-57, the foot pedal 47 can be released and the upward movement of the platform 4 is automatically obtained solely by removing sufficient body weight from the platform 4 and transferring it to the frame 2.
However, as soon as the body weight is fully restored to the platform 4, the upward movement is stopped while the downward movement is prevented by means of the cooperation between the locking elements 33 and the teeth 34-35, as shown in Figure 6.
In order to move the platform 4 downwards, the foot pedal 47 must be pressed back and, at the same time as it is depressed, a sufficiently large force must be exerted on the platform 4 by allowing sufficient body weight to rest on it. A condition as shown in figure 12 hereby arises, wherein the locking elements 33 and therefore also the movable elements 6 move back to the ends of the platform 4, as a result of which the platform 4 drops down along the guides 3. Finally, the condition of Figure 9 is reached again, wherein, after releasing the foot pedal 47, a blocking occurs again in the lowest position.
In order to have the platform 4 gradually lower, the body weight must also be gradually lowered. According to a variant (not shown), a mechanism can be built into the platform 4,
<Desc / Clms Page number 11>
such as a braking system or the like, that the platform 4 always moves slowly during the downward, and possibly also upward, movement, such that the sudden fall of the platform 4 or the sudden pressing upwards of the platform 4 is excluded.
Figure 13 shows, for a variant, a detail of a movable element 6, more particularly one of the aforementioned rollers. According to this variant, a guide element 58 is provided on this element 6, consisting of a guide part 59, formed by a guide roller, which cooperates with the rear side of the relevant profile, in this case profile 11, and a connecting rod 60 which connects the guide part 59 to the guide part. element 6 connects.
Hereby it is excluded that the relevant elements 6 come loose from the guides 3 and it is also ensured that the platform 4 cannot tilt itself. The disconnection of the platform 4 relative to the frame 2 can in this case take place, for example, by the rotation and the folding away of the guide portion 59 around the connecting rod 60.
Fig. 14 shows a variant thereof in which the guide part 59 cooperates with a guide surface 61 formed by a protruding flange 62 which is interrupted at the bottom, such that in a lowest position the platform 4 and the frame 2 can be disconnected from each other.
Figures 15 and 16 show a variant of an embodiment with a guide part 59, this variant also being provided with means 63 which in an automatic disconnection of the guide part 59
<Desc / Clms Page number 12>
provided at the moment that the platform 4 comes to its lowest position.
The means 63 comprise, on the one hand, a slidable attachment 64 for the guide element 58, such that it is slidable against the force of a spring 65 in a horizontal plane, at least between two positions as shown in Figures 15 and 16, respectively, wherein the rest position is determined by a stop 66.
On the other hand, the means 63 also comprise activation means, formed by two portions 67-68, which are respectively arranged on the guide element 58 and the platform 4 and which come into contact with each other in the lowest position of the platform 4. The sections 67 and 68 are provided with oblique contact surfaces 69 and 70 for this purpose.
The operation of the means 63 is essentially as follows.
When the platform 4 is at a distance above the ground, the guide element 58 is in a position as indicated by the dot-and-dash line in Figure 15. When the platform 4 is pressed down, the part moves
67 in the direction of the portion 68, whereby it finally ends up in the state of Figure 15, which is shown in solid line. By then moving the platform 4 further downwards, the contact surfaces 69 and 70 come into contact with each other and the contact surface 69, and thus also the guide element 58, is laterally pressed sideways against the force of the spring 65, so that the guide part 59 is pulled away from behind the guide 3 and the platform 4 is released.
Figures 17 to 21 schematically show a variant in which, instead of the compression springs 19-20,
<Desc / Clms Page number 13>
use is made of elastic means, in this case a compression spring 71 which acts on two winding drums 72-73 which are rotatable about the same axis of rotation 74, such that these winding drums 72-73 are rotated in the opposite direction, wherein these winding drums 72-73 have cables 75-76-77-78 or the like are arranged which in turn cooperate with the aforementioned elements 6 and more particularly the rods 21-22, of which the elements 6 form part. Due to the force exerted by the compression spring 71, the winding drums 72-73 in turn exert a tensile force on the cables 75-76-77-78, whereby the rods 21 and 22 are pulled towards each other.
The compression spring 71 is contained in seats 79-80 which are arranged on the opposite sides of the winding drums 72-73 and is thereby tensioned between stops 81-82 and on the winding drums 72-73, respectively.
The freewheel coupling in this case is formed by teeth 83-84 which are rotatable with the winding drums 72-73 respectively and interact with each other under the influence of elastic means, in this case compression springs 85. The teeth 83 are fixed here. mounted on the underside of the winding drum 72, while the toothing 84 is mounted on an element 86 which is rotatably coupled to the lower winding drum 73, but which is axially slidable in a seat 87 as shown in Fig. 19. The rotatable locking is hereby obtained by one or more projecting portions 88 are formed on the element 86 which engage in recesses 89 in the wall of the seat 87.
<Desc / Clms Page number 14>
The toothings 83 and 84 need not always be continuous. One of the teeth 83-84 may optionally consist of only one tooth or coupling part.
The toothings 83 and / or 84 preferably also have a saw-tooth profile, as a result of which, as in the first embodiment, mutual rotation in one direction is possible, while locking automatically occurs in the other direction of rotation.
The foot pedal 47 in this case cooperates with the element 86, such that by depressing the foot pedal 47, the element 86 is also pressed down and the teeth 83-84 are disassembled.
The use of the elevator device 1 according to figures 17 to 21 is analogous to that of the elevator device 1 of figures 1 to 16. The operation is also almost analogous, with the only difference that the locking in the different positions is not effected by a linear movement of the locking elements 33 takes place, but by means of a rotational movement between the teeth 83 and 84 and the direct engagement between these teeth 83 and 84.
It is clear that in the elevator device 1 of figures 17 to 21 blocking means can also be provided to keep the platform 4 in the lowest position. These blocking means consist, for example, as shown in Figs. 17 to 21 of insulated teeth 90-91 or other parts cooperating with each other, which are arranged on the opposite sides of the winding drums 72-73, but on a different diameter then the teeth 83-84.
<Desc / Clms Page number 15>
Figures 22 and 23 schematically represent a variant, in which instead of a compression spring 71 those in seats
79-80, use is made of two tension springs in the form of coil springs 92-93 which force the winding drums 72-73 in a specific sense of rotation.
In a variant, which is partially represented in Figure
24, the drive means are in the form of compression springs 94 arranged in, on or around the profiles 8-11. The compression springs 94 here extend between an origin 95 in the base region of the aforementioned profiles 8-11 and an end 96 and exert a pressure force on movable elements 6. These elements
6 are comparable to the elements 6 from the above-described embodiments and the operation and locking of the platform 4 can be realized by the same means as for example in the embodiment of figures 1 to 12.
After all, the oblique movement of the elements 6 results in a horizontal movement of the locking elements 33, such that different height adjustments are possible by locking the locking elements 33 at different positions.
The present invention is by no means limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but such a lifting device can be realized in various shapes and dimensions without departing from the scope of the invention.
For example, it is clear that all of the aforementioned compression springs could also consist of tension springs, provided that an adapted cooperation between the springs and the relevant parts is involved.
<Desc / Clms Page number 16>
The compression springs 19-20 or the ends of the cables 75-76-77-78 may optionally also cooperate directly with the elements 6 without the intervention of the shafts or rods 21-22. According to yet another variant, other elements can also be provided between them, such as mechanical scissors constructions or other transmission systems.
The movable locking elements, both linear and rotary, can also function by means of a transmission between the movable elements 6 and the locking elements. Thus, for example, with a substantially vertical position of the guides 3 and a small displacement of the elements 6 relative to the platform 4, a considerable displacement can still be obtained at the location of the movable locking elements, which allows the height adjustment with relatively small steps can be taken.