<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Riet voor een luchtweefmachine.
------------------------------ De uitvinding betreft een riet voor een luchtweefmachine, dat meerdere u-vormige geprofileerde lamellen bevat, die een geleidingskanaal voor het inbrengen van een inslagdraad vormen.
Dergelijke rieten voor een luchtweefmachine zijn gekend, en bevatten lamellen met een ondergedeelte, een U-vormig geprofileerd middengedeelte, en een bovengedeelte. De lamellen van de gekende rieten vertonen hierbij een vorm zoals weeraeaeven in fiquren 1 en 2. Bis qebruik van de voornoemde rieten wordt vastgesteld, dat bij hoge weefsnelheden-dit zijn weefsnelheden in de orde van grootte van duizend of meer inslagen per minuut-strepen in het weefsel ontstaan, waardoor een onregelmatig weefsel wordt gevormd.
Het doel van de uitvinding is een riet voor een luchtweefmachine, dat bij hoge weefsnelheden kan aangewend worden.
Tot dit doel bevatten de lamellen een in een onderprofiel bevestigd ondergedeelte dat ter hoogte van de bovenkant van het onderprofiel een breedte in de orde van grootte van zes millimeter vertoont, een in een bovenprofiel bevestigd bovengedeelte dat ter hoogte van de onderkant van het bovenprofiel een breedte in de orde van grootte van vier millimeter vertoont, en een middengedeelte dat U-vormig geprofileerd is en dat aansluit op het ondergedeelte en op het bovengedeelte.
De vorm van de lamellen van het riet volgens de uitvinding biedt als voordeel dat minder dynamische trillingen van de lamellen voorkomen. Hierdoor ontstaan minder strepen in het weefsel, die veroorzaakt worden door dergelijke trillingen.
<Desc/Clms Page number 2>
Het bredere ondergedeelte is relatief stijf en beperkt de doorbuigingen, en de daarmee gepaard gaande trillingen van de lamel, die ontstaan tijdens het aanslaan van een inslagdraad.
Het bovengedeelte dat verder van de draaias van de weeflade is gelegen, vertoont een relatief laag gewicht, waardoor de op het bovengedeelte van de lamel uitgeoefende traagheidskrachten, die ontstaan door de heen-en weergaande beweging van de weeflade, en de daarmee gepaard gaande doorbuigingen en trillingen van de lamel, beperkt blijven. De trillingen van de lamellen worden zodoende beperkt door hun relatief stijf ondergedeelte en hun relatief licht bovengedeelte.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat het zieh in het onderprofiel Dev-Lndende gedeelte van het ondergedeelte van de lamel een onderste deel met een breedte in de orde van grootte van vier millimeter en een spievormig deel, dat het voornoemde onderste deel met het zieh ter hoogte van de bovenkant van het onderprofiel bevindende deel van het ondergedeelte met een breedte in de orde van grootte van zes millimeter verbindt. Dit laat toe bij een bepaalde weefmachine, zowel een riet volgens de uitvinding als een riet volgens de stand van de techniek aan te wenden, zonder dat onderdelen van de weeflade moeten gewijzigd worden.
Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 in isometrie een gekend op een ladebalk gemonteerd riet weergeeft ; figuur 2 een doorsnede van het riet van figuur 1 weergeeft ; figuur 3 in isometrie een op een ladebalk gemonteerd riet volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 4 een doorsnede van het riet van figuur 3 weergeeft.
<Desc/Clms Page number 3>
In figuren 1 en 2 is een riet 1 volgens de stand van de techniek weergegeven. Dit riet 1 bevat meerdere U-vormige geprofileerde lamellen 2, die een balkvormig bovengedeelte 3 en een balkvormig ondergedeelte 4 met een gelijke breedte in de orde van grootte van vier millimeter vertonen. De middengedeelten 13 van de verschillende lamellen 2 vormen een geleidingskanaal 5 voor het geleiden van een inslagdraad. De verschillende lamellen 2 worden zowel ter hoogte van het bovengedeelte 3 als ter hoogte van het ondergedeelte 4 door zogenaamde bindspiralen 6 en 7 op een bepaalde afstand van elkaar gehouden, en respectievelijk in een bovenprofiel 8 en een onderprofiel 9 aangebracht.
De lamellen 2 worden hierbij zowel in een bindspiraal 6,7 als in het bovenprofiel 8 of in nec onaerprotiei geKleero., teneinde een riel l ce vormen.
Het onderprofiel 9 wordt door middel van een spie 10 en bouten 11 aan een ladebalk 12 bevestigd. De ladebalk 12 wordt op een gekende wijze (niet weergegeven) evenwijdig aan de ladeas van de weeflade op ladebenen bevestigd, die op hun beurt bevestigd zijn op de ladeas.
In figuren 3 en 4 wordt een riet 60 volgens de uitvinding weergegeven, dat meerdere U-vormige geprofileerde lamellen 61 bevat, die een geleidingskanaal 5 voor het inbrengen van een inslagdraad vormen. De lamellen 61 bevatten een ondergedeelte 14 dat in een onderprofiel 62 is bevestigd, dat ter hoogte van de bovenkant 63 van het onderprofiel 62 een breedte 15 in de orde van grootte van zes millimeter vertoont. De lamellen 61 bevatten tevens een nagenoeg balkvormig bovengedeelte 16 dat in het bovenprofiel 8 is bevestigd en dat ter hoogte van de onderkant 64 van het bovenprofiel 8 een breedte 17 in de orde van grootte van vier millimeter vertoont. Verder bevatten de lamellen 61 een middengedeelte 18 dat U-vormig geprofileerd is en dat aansluit op het ondergedeelte 14 en op het bovengedeelte 16.
De lamellen 61 werken tevens samen met bindspiralen 6 en 19.
<Desc/Clms Page number 4>
Het onderprofiel 62 wordt met een spie 10 en bouten 11 op de ladebalk 12 bevestigd. De ladebalk 12 en de spie 10 van figuur 4 zijn hierbij identiek aan de ladebalk 12 en de spie 10 van figuur 2 uitgevoerd.
De lamel 61 bevat een rand 69 die het ondergedeelte 14 met het bovengedeelte 16 verbindt. Het middengedeelte 18 bevat ook een bovenste gekromde rand 27 die aansluit op de rand 23 van het bovengedeelte 16, een onderste gekromde rand 28 die aansluit op de rand 65 van het ondergedeelte 14, een bovenste rand 29 voor het geleidingskanaal 5, een onderste rand 30 voor het geleidingskanaal 5 en een aanslagrand 31 ter hoogte van het qeleidinqskanaal 5 voor het aanslaan van een ingebrachte inslagdraad.
Het zieh in het onderprofiel 62 bevindende gedeelte van het ondergedeelte 14 van de lamel 61 bevat een onderste deel 66 met een breedte 67 in de orde van grootte van vier millimeter en een spievormig deel 68, dat het voornoemde onderste deel 66 met het zieh ter hoogte van de bovenkant 63 van het onderprofiel 62 bevindende deel van het ondergedeelte 14 dat een breedte 17 in de orde van grootte van zes millimeter vertoont, verbindt.
De afstand 70 volgens de breedterichting B tussen de voorzijde van het onderprofiel 62 en de aanslagrand 31 van de lamel 61 is in de orde van grootte van twee millimeter. Deze afstand 70 is hierbij tevens nagenoeg gelijk aan de voornoemde afstand bij de lamel 2 van figuur 2. Het onderprofiel 62 heeft een breedte in de orde van grootte van acht millimeter, en is tevens even breed als het onderprofiel 9 van figuur 2. Hierdoor is de aanslagpositie van de aanslagranden van de rieten 1 en 60 identiek.
Een ondergedeelte 14 van een lamel 61 volgens de uitvinding
<Desc/Clms Page number 5>
met een breedte van zes millimeter ter hoogte van de bovenkant 63 van het onderprofiel 62, vertoont naast de in de inleiding genoemde voordelen, ook het voordeel dat de lamellen 61 ten opzichte van de lamellen 2 van de stand van de techniek, tussen het onderprofiel 62 en de aanslagrand 31 aanzienlijk sterker zijn, en de kans tot breken van de lamellen 61 op deze plaatsen kleiner is.
Het riet volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen maar kan binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.
<Desc / Clms Page number 1>
EMI1.1
Reeds for an airjet weaving machine.
The invention relates to a reed for an air-weaving machine, which comprises a plurality of U-shaped profiled slats, which forming a guide channel for introducing a weft thread.
Such wicker for an air weaving machine are known, and contain slats with a lower part, a U-shaped profiled middle part, and an upper part. The slats of the known reeds in this case have a shape as shown in Figures 1 and 2. When using the aforementioned reeds, it is established that at high weaving speeds these are weaving speeds of the order of a thousand or more wefts in stripes. the tissue is formed, forming an irregular tissue.
The object of the invention is a reed for an air weaving machine that can be used at high weaving speeds.
For this purpose, the slats comprise a lower section fixed in a lower section which has a width of the order of six millimeters at the height of the upper section of the lower section, an upper section mounted in an upper section which has a width at the lower section of the upper section. in the order of magnitude of four millimeters, and a central portion that is U-shaped profiled and that connects to the lower portion and to the upper portion.
The shape of the slats of the reed according to the invention offers the advantage that less dynamic vibrations of the slats occur. This results in fewer stripes in the fabric that are caused by such vibrations.
<Desc / Clms Page number 2>
The wider lower part is relatively stiff and limits the deflections, and the associated vibrations of the slat, that arise during the tapping of a weft thread.
The upper part that is further away from the axis of rotation of the weaving drawer has a relatively low weight, so that the inertia forces exerted on the upper portion of the slat, which result from the reciprocating movement of the weaving drawer, and the associated deflections and deflections. vibrations of the slat remain limited. The vibrations of the slats are thus limited by their relatively stiff lower part and their relatively light upper part.
According to a preferred embodiment, the lower section of the lower section of the lower section of the lower section of the slat comprises a lower part with a width in the order of magnitude of four millimeters and a wedge-shaped part, the above-mentioned lower part having the height of connects the lower portion of the lower portion with a width in the order of magnitude of six millimeters. This makes it possible to use both a reed according to the invention and a reed according to the state of the art in a particular weaving machine, without having to change parts of the weaving drawer.
In order to more clearly present the features of the invention, the invention is further elucidated below on the basis of drawings with exemplary embodiments, in which: figure 1 shows in canometry a known reed mounted on a drawer beam; figure 2 represents a cross-section of the reed of figure 1; figure 3 represents a cane according to the invention mounted on a drawer beam in isometry; figure 4 represents a cross-section of the reed of figure 3.
<Desc / Clms Page number 3>
Figures 1 and 2 show a reed 1 according to the prior art. This reed 1 comprises a plurality of U-shaped profiled slats 2, which have a beam-shaped upper part 3 and a beam-shaped lower part 4 with an equal width in the order of magnitude of four millimeters. The central portions 13 of the different slats 2 form a guide channel 5 for guiding an weft thread. The various slats 2 are held at a certain distance from each other both at the level of the upper part 3 and at the level of the lower part 4 by so-called binding coils 6 and 7, and respectively arranged in an upper profile 8 and a lower profile 9.
The slats 2 are herein both in a binding spiral 6, 7 and in the upper profile 8 or in a non-resistive manner, so as to form a rail 1.
The bottom profile 9 is attached to a drawer bar 12 by means of a key 10 and bolts 11. The drawer bar 12 is mounted in a known manner (not shown) parallel to the drawer axis of the weaving drawer on drawer legs, which in turn are mounted on the drawer axis.
Figures 3 and 4 show a reed 60 according to the invention, which comprises a plurality of U-shaped profiled slats 61, which form a guide channel 5 for inserting a weft thread. The slats 61 comprise a lower part 14 which is fixed in a lower profile 62, which has a width 15 of the order of magnitude of six millimeters at the height of the upper edge 63 of the lower profile 62. The slats 61 also comprise a substantially beam-shaped upper part 16 which is fixed in the upper profile 8 and which has a width 17 of the order of magnitude of four millimeters at the level of the lower edge 64 of the upper profile 8. Furthermore, the slats 61 comprise a central portion 18 which is U-shaped and which connects to the lower portion 14 and the upper portion 16.
The slats 61 also cooperate with binding coils 6 and 19.
<Desc / Clms Page number 4>
The bottom profile 62 is fixed to the drawer bar 12 with a key 10 and bolts 11. The drawer bar 12 and the key 10 of Figure 4 are here identical to the drawer bar 12 and the key 10 of Figure 2.
The slat 61 comprises an edge 69 which connects the lower portion 14 with the upper portion 16. The middle portion 18 also includes an upper curved edge 27 that connects to the edge 23 of the upper portion 16, a lower curved edge 28 that connects to the edge 65 of the lower portion 14, an upper edge 29 for the guide channel 5, a lower edge 30 for the guide channel 5 and an abutment edge 31 at the level of the guide channel 5 for striking an inserted weft thread.
The part of the lower part 14 of the slat 61 which is located in the bottom profile 62 comprises a lower part 66 with a width 67 of the order of four millimeters and a wedge-shaped part 68, that said lower part 66 having the same height. part of the lower part 14 which is situated from the top 63 of the bottom profile 62 and which has a width 17 of the order of six millimeters.
The distance 70 according to the width direction B between the front side of the bottom profile 62 and the stop edge 31 of the slat 61 is of the order of two millimeters. This distance 70 is here also substantially equal to the aforementioned distance at the slat 2 of figure 2. The bottom profile 62 has a width in the order of magnitude of eight millimeters, and is also as wide as the bottom profile 9 of figure 2. As a result the stop position of the stop edges of the reeds 1 and 60 is identical.
A lower portion 14 of a slat 61 according to the invention
<Desc / Clms Page number 5>
with a width of six millimeters at the height of the top 63 of the bottom profile 62, in addition to the advantages mentioned in the introduction, it also has the advantage that the slats 61 are positioned between the bottom profile 62 relative to the slats 2 of the prior art. and the stop edge 31 is considerably stronger, and the chance of breaking the slats 61 at these locations is smaller.
The reed according to the invention is, of course, not limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but can be embodied according to various variants within the scope of the invention.